Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid De Wit aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de instroom van met name Poolse werknemers in Nederland (Trouw, 22 januari jl.).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Afgelopen zaterdag onthulde de staatssecretaris van SZW in Trouw dat er in drie kwartalen van het afgelopen jaren zo'n 25.000 tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven voor mensen uit het buitenland die in Nederland willen komen werken. Van die 25.000 waren er zo'n 21.000 bestemd voor mensen uit Polen. Dat cijfer is op zichzelf al heel onthullend. De staatssecretaris zal zich bovendien ongetwijfeld kunnen herinneren dat de Kamer en de regering in de debatten vorig jaar rond deze tijd van heel andere cijfers uitgingen. De basis voor die cijfers vormden de berekeningen van het CPB: in twee jaar tijd zouden zo'n 21.000 tewerkstellingsvergunningen worden verleend. Dit komt neer op ruim 10.000 per jaar. Over drie kwartalen van het afgelopen jaar zitten wij dus al boven de prognoses voor twee jaar, zoals die steeds aan de Kamer zijn voorgehouden en hier zijn besproken.

Hoe kan het nu dat het aantal tewerkstellingsvergunningen zo veel hoger is dan de aannames in 2004? Wordt dit niet gecontroleerd? Is er niemand die zegt: wacht eens even, nu gaan wij met die vergunningen wel heel erg uit de pas lopen?

Is het zo erg dat de cijfers zo veel hoger zijn? Natuurlijk is dat erg. Het gevolg is dat mensen in Nederland langer in hun uitkering blijven. Bovendien is er sprake van verdringing. Waarom zijn die banen waarvoor een vergunning is afgegeven, niet bestemd voor mensen die hier in bijstand respectievelijk de Werkloosheidswet zitten? Welke zekerheid is er dat de CAO wordt gecontroleerd en nageleefd en de CAO-lonen daadwerkelijk worden uitbetaald?

Uit de CWI-gegevens valt onder andere af te leiden dat 99 Poolse ongediertebestrijders, 117 Poolse dakdekkers, 53 Poolse schoonmakers en 153 Poolse lassers een vergunning hebben gekregen. Ik kan mij niet voorstellen dat er in Nederland geen mensen te vinden zijn voor deze banen. Werklozen met kwaliteiten moeten aan het werk worden geholpen. Waarom gebeurt dat niet? Waarom worden de regels niet strenger toegepast? Welke rol vervullen de Arbeidsinspectie en het CWI hierin?

Hoe kijkt de staatssecretaris tegen de ontstane situatie aan? Wat gaat hij op korte termijn doen om tot een oplossing te komen?

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. De heer De Wit wijst op de ontwikkeling zoals die vorige week zaterdag door mij in een interview in Trouw is aangegeven. Bij hem leidt dit tot de vraag of het wel of niet erg is. Zijn antwoord is: dit is geen positieve ontwikkeling. Ik ben dat met hem eens. Om die reden heb ik dat gegeven geplaatst in het kader van de participatie van mensen met een uitkering en mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt.

De heer De Wit vraagt hoe het mogelijk is en of er iemand is die bekijkt hoe het getal zich ontwikkelt. Het CWI geeft de tewerkstellingsvergunning af en kan dus de voortgang bijhouden. Zoals men echter weet, was op dit dossier geen beperking afgesproken. Met andere woorden, de vraag was er en het aanbod was er, zodat de ontwikkeling heeft kunnen plaatsvinden zoals is gebeurd. Op de vraag wat hiervoor de verklaring is, zijn natuurlijk gedetailleerder antwoorden te geven. Daarvoor verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de leden Visser en Weekers, die eind december aan de Kamer zijn toegezonden. In de antwoorden is heel gedetailleerd aangegeven wat zich hierbij heeft afgespeeld. Een rol heeft gespeeld dat het aantal illegalen minder is geworden en dat, gezien het aanbod uit nieuwe landen, daarbij een substitutie heeft plaatsgehad. Dat is een van de redenen. Dat steeds meer werkgevers zich aan de regels zijn gaan houden, heeft er eveneens mede toe geleid dat de ontwikkeling is geweest zoals zij is geweest. Ik herhaal evenwel dat er geen limiet was, zodat de stroom zich kon ontwikkelen zoals is gebeurd.

Ik ben het ermee eens dat de vraag is of je blij moet zijn met een ontwikkeling als deze, terwijl in Nederland op de verschillende terreinen ongetwijfeld mensen met WW of bijstand beschikbaar waren. Dat is voor mij een reden om in het interview te zeggen dat wij met elkaar maar eens heel goed moeten kijken naar de mogelijkheden die er nu zijn. Als in Nederland mensen beschikbaar zijn, moeten zij in eerste instantie het werk doen.

De heer De Wit heeft gevraagd wat mijn visie is en wat ik op korte termijn zal doen. Gisteren heb ik over dit onderwerp gesproken met een groot aantal LTO-vertegenwoordigers tijdens een werkbezoek dat overigens al was gepland. Aan de ene kant moet het lopende project voortgang krijgen. Aan de andere kant heeft de Raad voor Werk en Inkomen onlangs een advies uitgebracht op hetzelfde terrein. Daarin stelt men een detacheringconstructie voor. Die constructie heeft als groot voordeel dat de werknemer niet slechts eenmalig en tijdelijk een positie heeft bij een van de mogelijke werkgevers, maar in een langdurig dienstverband kan opereren. Tegelijkertijd kunnen met zo'n constructie veel van de administratieve lasten en bijbehorende kosten voor werkgevers worden weggenomen. Daardoor zal zij vanzelf aantrekkelijker worden.

Daarnaast heb ik mij gerealiseerd dat de vraag ook is wat ertoe heeft geleid dat het aanbod uit het bestand werklozen zowel in de WW als in de Wet werk en bijstand niet méér is geweest dan 353, zo zeg ik nu uit mijn hoofd. Daarbij spelen een aantal factoren een rol, die op zijn minst nader worden bekeken. Een van de argumenten die je nog wel eens hoort bij gemeenten, is dat mensen in een reïntegratietraject zitten en dus niet inzetbaar zijn op dat moment voor het onderhavige soort arbeid. Een ander argument is dat voor de mensen die het betreft en die in de bijstand zitten, de dreiging van het verlies van de langdurigheidtoeslag een rol kan spelen. Dit zijn slechts twee punten. Zo zijn er mogelijkerwijs nog meer.

Ik stel voor om op heel korte termijn met alle belangrijke spelers in dit veld, onder meer LTO, CWI, gemeenten en VNG, om de tafel te gaan zitten. Op die manier kunnen wij een integrale visie ontwikkelen in plaats van alleen te proberen om de bestanden bij elkaar te brengen. Over een paar maanden begint al het spul weer te groeien en hebben wij mensen nodig die kunnen oogsten. Nu is dus het moment om daaraan te werken. Dat was de reden om er nu uitspraken over te doen.

De heer De Wit (SP):

Er is natuurlijk meer aan de hand dan alleen deze tewerkstellingsvergunningen. Als je luistert naar mensen die op dit moment in Nederland werken, zeggen zij: het lijkt wel of wij overspoeld worden door mensen uit Oost-Europa. Ik heb het over internationale chauffeurs die thuis moeten blijven, omdat er mensen uit het buitenland worden ingeschakeld. Er werkt een groot aantal illegalen in Nederland. In de bijlage van de Volkskrant van afgelopen zaterdag is nog eens in detail uiteengezet hoe dat gaat op dit moment. Er is sprake – dat zeg ik los van deze vergunningen – van een buitengewoon urgente situatie die niet allen de tewerkstellingsvergunningen betreft, maar veel breder is. Hoe pakken wij het probleem aan van de illegalen die in Nederland binnenstromen en van de kleine zelfstandigen uit het buitenland, die hier vrij denken te werken? Hoe pakt de staatssecretaris dat probleem aan?

De staatssecretaris heeft het nu over een plan om met mensen aan tafel te gaan zitten. Dat vind ik prima en het is heel erg belangrijk, maar een constructie zoals de staatssecretaris ze bedenkt met een detacheringbedrijf staat morgen niet op poten. Dat is er morgen nog niet, maar ondertussen bestaat wel het risico dat wij doorgaan met het afgeven van vergunningen, zodat wij binnen de kortste keren aan de 50.000 vergunningen zitten in 2005. Is er niet een moment gekomen voor de staatssecretaris om te zeggen: wij stoppen er nu mee om tewerkstellingsvergunningen op deze manier af te geven? Moeten wij niet eerst kijken hoe wij dit probleem integraal kunnen aanpakken en hoe wij kunnen voorkomen dat er sprake is van verdringing van Nederlandse werknemers die graag aan de slag willen? Er zijn mensen met kwaliteiten en de nodige opleiding, die nu niet aan de bak komen als gevolg van verdringing. Daar zou het volgens mij om moeten gaan. Hoe denkt de staatssecretaris daarover?

Staatssecretaris Van Hoof:

De heer De Wit heeft een paar zaken door elkaar gehaald. Dat is op zichzelf niet erg, maar het lijkt mij goed om deze zaken weer uit elkaar te trekken. Hij heeft het over illegalen. De mensen uit de nieuwe Europese landen zijn voor zover wij geen restricties hebben gemaakt niet illegaal in de zin waarin anderen hier illegaal verblijven. Wij kunnen vaststellen dat vorig jaar met behulp van deze TWV in ieder geval het aantal illegalen teruggebracht is, zij het niet helemaal tot nul. Vervolgens hebben wij er de arbeidsinspectie voor om daar zeer intensief op te controleren. Ook in het jaarplan van de arbeidsinspectie voor volgend jaar is aangegeven dat deze activiteiten prioritair zullen zijn bij de inzet van mensen.

De heer De Wit (SP):

Er zijn ook Poolse werknemers die zonder vergunning werken. Dat zijn dus ook illegalen.

Staatssecretaris Van Hoof:

Daar kom ik op.

Vervolgens is er het probleem van de ZZP'ers. Dat probleem is veel omvangrijker en je kunt het niet een, twee, drie oplossen, omdat het niet zozeer te maken heeft met de tewerkstellingsvergunning. Het heeft alles te maken met het vrije verkeer van diensten en de discussie die daarover loopt. Daar wordt op dit moment uitgebreid naar gekeken, maar dat probleem heeft ook in juridische zin een heel andere dimensie. De heer De Wit zegt dat het detacheringbedrijf er morgen niet is. Ik heb al aangegeven dat er in het natuurlijke traject nog enige tijd over is. De RWI heeft in een advies daarover nadrukkelijk een aantal pilots benoemd en ik denk dat een dergelijk detacheringbedrijf er wel degelijk relatief snel kan zijn.

Ten slotte vroeg de heer De Wit of wij niet moeten stoppen met de tewerkstellingsvergunningen. Dat ligt voor een belangrijk deel primair bij het CWI. De raad van bestuur van het CWI beraadt zich op dit moment op een aantal vrijstellingen voor bepaalde sectoren. Een van de sectoren die vrijstelling hebben gekregen, is de vleessector. Dan praat je over slachters en uitbeenders. Dat is een van de sectoren waarvoor de raad van bestuur van het CWI zich beraadt op een mogelijke stop. Het is dus ook daar actueel. Ik wil op dit moment een aantal zaken in beeld brengen. In het interview in Trouw heb ik letterlijk gezegd dat wij hier nog eens heel goed naar moeten kijken. Dat is precies waar ik mee bezig ben.

De heer De Wit (SP):

Erkent de staatssecretaris dus de urgentie van het probleem? Erkent hij dat als er niets gebeurt, wij binnen de kortste keren een nog veel groter aantal tewerkstellingsvergunningen afgeven? Vindt hij dat er na die tewerkstellingsvergunningen moet worden gekeken, zodat daar paal en perk aan gesteld wordt?

Staatssecretaris Van Hoof:

Het antwoord is ja. Ik wil alleen openhouden in welke vorm en in welke aantallen ik het ga doen, mede in verband met wat er al is gepland en met wat ik nog wil bespreken met de betrokkenen. De urgentie is er in ieder geval. Mijn uitspraken in Trouw geven dus alleen maar blijk van grote zorgen op dit terrein. Zo moet u ze interpreteren.

De heer Nawijn (LPF):

Naar aanleiding van het antwoord van de staatssecretaris vraag ik mij af in welke wereld hij leeft. Waar je ook komt in Nederland, dus niet alleen in de agrarische sector, maar ook in de bouwsector en bij de schildersbedrijven, zie je dat het op dit moment stikt van de illegale Polen. Ik kan de staatssecretaris ook vertellen hoeveel zij verdienen: zij krijgen € 8 per uur, dus veel minder dan de echte schilders. Je kunt de bedrijven in Rotterdam gewoon bellen. Zij zijn illegaal. De staatssecretaris zegt dat het aantal illegalen afneemt in Nederland. Hoe komt hij aan de cijfers waaruit blijkt dat dit zo is?

Destijds heeft de regering over de toestemming voor de uitbreiding van de Europese Unie gezegd dat het allemaal wel meeviel met de illegale werkgevers en de verdringing op de arbeidsmarkt. Wat zien wij nu? Het omgekeerde. Welke conclusies trekt het kabinet uit dit beleid? Het is in mijn ogen geen goede zaak dat wij in Nederland zo veel mensen niet aan werk kunnen helpen, terwijl het aantal illegale Polen in Nederland op dit moment gigantisch toeneemt.

Staatssecretaris Van Hoof:

De heer Nawijn zegt in zijn laatste zin niets anders dan ik, namelijk dat wij de mensen die wij in dit land beschikbaar hebben, daadwerkelijk dat werk moeten kunnen laten doen. Daar gaat het mij ook om. Anders dan de heer Nawijn leef ik in de wereld van vandaag en in deze realiteit. Ik stel vast dat er voor Polen ongelimiteerd tewerkstellingsvergunningen beschikbaar waren. Dat betekent dat de Polen legaal waren. Zij waren in het bezit van legale tewerkstellingsvergunningen en konden vooral in de agrarische sector aan de slag. Van de 25.000 mensen aan wie in drie maanden tijd tewerkstellingsvergunningen zijn afgegeven, waren dat er zo om en nabij de 17.000. Het heeft dus niets met illegaliteit te maken, maar het is wel precies waar ik mijn zorgen over heb uitgesproken. Daarnaast deel ik met de heer Nawijn de zorg over de illegale werknemers in dit land. Daar heb ik niet over gesproken in Trouw, maar dat heb ik net wel tegen de heer De Wit gezegd. Daartoe moet niet de afgifte van de tewerkstellingsvergunningen worden aangepakt, maar moet een ander traject worden doorlopen, onder andere via de Arbeidsinspectie. In het jaarplan dat de Kamer vandaag of morgen ontvangt, zal zij kunnen lezen dat dit het komende jaar een prioritaire activiteit van de Arbeidsinspectie zal zijn. Het is goed als u zich net als ik bij het voeren van deze discussie realiseert dat "du moment" de afgifte van tewerkstellingsvergunningen wordt beperkt, de illegaliteit gemakkelijk toeneemt. Uit gesprekken met werkgevers in de agrarische sector maak ik op dat zij mensen moeten hebben om resultaat te boeken. Hun producten gaan groeien zodra de zon gaat schijnen en moeten worden geplukt zodra zij rijp zijn. Als die mensen er zijn, kunnen er allerlei rare dingen gebeuren die wij geen van allen willen. Vandaar dat het goed is dat wij niet wachten tot dat spul gaat groeien, maar dat wij nu bestuderen hoe wij allerlei dingen kunnen opvangen en hoe wij de illegaliteit maximaal kunnen bestrijden.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoeveel tewerkstellingsvergunningen aan hoger opgeleiden worden afgegeven en hoeveel aan laaggeschoolden voor laaggeschoolde banen. Wij weten dat in die laatste categorie het gevaar van verdringing het grootste is. Minister De Geus heeft al over 2 miljoen werklozen aan de onderkant van de Nederlandse arbeidsmarkt gesproken. Ik kan mij dus voorstellen dat er juist op dat vlak meer wordt gedaan om mensen hier aan het werk te krijgen, want die hebben wij. Ik doe u de volgende suggestie. Het CWI in Eindhoven heeft afgesproken dat op tien Polen die een tewerkstellingsvergunning krijgen, één jeugdwerkloze een leerwerktraject krijgt aangeboden. Je kunt het ook op een andere manier doen, bijvoorbeeld door een x-aantal tewerkstellingsvergunningen af te geven in ruil voor een y-aantal leerwerktrajecten voor jongeren. Dat vind ik een interessante suggestie. Zij is namelijk concreet. Als de staatssecretaris met mensen om tafel gaat zitten, kan hij dat binnen een week regelen. Laat hij dat dus doen en laat hij daarbij de detacheringvoorstellen van de Raad voor werk en inkomen bij betrekken. Dan kan het probleem nog lang voordat de asperges naar boven komen, opgelost zijn.

Staatssecretaris Van Hoof:

Dit is wat mij betreft geen vraag van mevrouw Bussemaker, maar meedenken over het probleem. Uit het feit dat 17.000 TWV's naar de landbouwsector zijn gegaan ten behoeve van oogstwerkzaamheden mag men afleiden dat het niet alleen om hbo'ers gaat. Met andere woorden, het gaat om mensen van wie wij allen weten dat zij verkeren in een laagproductieve situatie of een situatie van werkloosheid. Daarop zullen wij actie moeten inzetten, waarover ik wil gaan praten met de VNG, het CWI en alle betrokkenen. Mevrouw Bussemaker heeft de suggestie gedaan om tegenover iedere tien TWV'ers één jeugdwerkloze te zetten. Ik zou dat aantal verminderen, zeker wanneer wij overgaan tot minder TWV's. Deze suggestie zal ik in de besprekingen meenemen als een mogelijke creatieve oplossing.

Mijn inzet is – onder verwijzing naar het genoemde interview in Trouw – niet anders dan mensen die op dit moment in de WW of in de WWB zitten en die kunnen werken zo snel mogelijk aan de slag te hebben bij werk dat er is.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Wij komen nu toch een beetje in de sfeer van de zwartklussers, de ruilhandel en de illegalen. De staatssecretaris geeft een realistische schets van wat er aan de hand is. Hij zegt dat hij alle spelers rond de tafel zal vragen. Dat lijkt mij een goede zaak, maar ik vind dat hij dan ook alle facetten moet meenemen van de verdringing van laaggeschoolde en laagbetaalde arbeid. Zou het niet goed zijn om de Arbeidsinspectie er toch nog eens op te zetten onder welke arbeidsvoorwaarden en welke arbeidsomstandigheden deze mensen uit Polen aan de slag gaan in Nederland? Zou de Arbeidsinspectie daarbij kunnen nagaan of daarbij de arbeidsvoorwaarden en de arbeidsomstandigheden worden ontdoken die wij in Nederland kennen? Berichten van die strekking krijgen wij keer op keer, over zeer lange en minimaal betaalde werkdagen en over het feit dat mensen als de klus geklaard is kunnen vertrekken tot de volgende klus. Dat moeten wij beter met elkaar regelen om eerlijke concurrentie aan te kunnen gaan tussen mensen die van buiten Nederland komen en mensen die in Nederland werk zoeken.

Ik vraag de staatssecretaris dan ook dringend, dit aspect mee te nemen en op korte termijn een check door de Arbeidsinspectie te laten plaatsvinden van de tienduizenden mensen die hier nu al werken.

Staatssecretaris Van Hoof:

Mevrouw Van Gent vraagt een beetje naar de bekende weg, want zij weet dat bij het verstrekken van een tewerkstellingsvergunning wordt getoetst op arbeidsvoorwaarden en zelfs op huisvesting. De situatie die zij schetst geldt dus niet voor tewerkstellingsvergunningen, maar wel voor situaties waarin sprake is van illegaliteit. Dat ben ik met haar eens; hiervan heb ik nu al enkele malen gezegd hoe wij daarmee willen omgaan.

Mevrouw Van Gent heeft gezegd dat wij alle facetten in beeld moeten krijgen. Het gaat er ook om dat, zoals wij horen van werkgevers, van de tien mensen die door gemeenten worden aangereikt na drie weken nog één aanwezig is, terwijl de overige negen er om allerlei redenen niet meer zijn. Die redenen hebben in ieder geval niet betrekking op hun motivatie, want die is zeer beperkt. Dit betekent dat wij bij het zoeken naar mensen uit de Nederlandse situatie ook zullen moeten kijken naar hun motivatie, en dat wij ook moeten bepalen hoe wij ermee omgaan als zij zich niet houden aan de afspraken. Natuurlijk is handhaving en het eventueel korten op uitkeringen primair een taak van de gemeenten, maar dat neemt niet weg dat het naast de punten die mevrouw Bussemaker heeft genoemd ook een punt van bespreking is dat diegenen die iets kunnen maar niet willen het zullen merken in hun uitkering.

De heer Visser (VVD):

Toen wij anderhalf jaar geleden begonnen aan deze discussie over het vrij verkeer van personen en de consequenties daarvan heeft de Kamer na een aantal doorrekeningen gezegd: laten wij de mogelijkheid gebruiken om gedurende de overgangstermijnen de arbeidsmarkttoets te hanteren. Enkele maanden later sprak de Kamer, met een andere meerderheid, uit: in bepaalde gevallen dienen wij die arbeidsmarkttoets en de vacaturemelding te laten vervallen. Ik vraag de staatssecretaris wat het effect daarvan is geweest op deze cijfers en of dat te kwantificeren valt. Ik vraag dat niet om te zwartepieten naar het verleden maar om te weten wat wij doen met deze kennis in de resterende periode van de overgangstermijn. Wat leren wij van het afgelopen jaar, en hoe gebruiken wij de resterende periode tot 1 mei 2007? Het doel was de consequenties te doorzien en daarop een passend beleidsantwoord te formuleren.

Staatssecretaris Van Hoof:

U kunt zich voorstellen dat ik na enige tijd van afwezigheid weer werd geconfronteerd met dit probleem, dat overigens niet geheel nieuw was. Dat bleek uit de ervaringen uit het verleden. Ik weet dus ook dat het kabinet, toen Polen bij de Europese Gemeenschap kwam, heeft voorgesteld de grens open te doen. Wel was er sprake van een limiet en dus van een bepaald aantal personen. Dat was de gedachte die toen bij het kabinet leefde.

Vervolgens is in overleg met de Kamer van die gedachte afgestapt, is een aantal sectoren genoemd waarvoor de tewerkstellingsvergunning mogelijk was en is dit aantal sectoren uitgebreid. Een en ander heeft geleid tot de huidige situatie. Ik stel vast dat dit is gebeurd, maar ik vind dat niet heel interessant. Het feit dat die tewerkstellingsvergunningen er waren en dat zij hebben geleid tot een aantal van 25.000, is naar mijn idee veel belangwekkender. Van dat aantal zijn er ongeveer 17.000 naar de agrarische sector gegaan. Dat is een gegeven waarover ik mij zorgen maak. Ik herhaal dat ik van mening ben dat hier mogelijkheden zijn voor mensen in Nederland die op dit moment werkloos zijn.

Mevrouw Koser Kaya (D66):

Zolang er mensen zijn die zich goedkoper aanbieden – in dit geval zijn dat de Polen – zal dit probleem blijven bestaan. Wat wenst de staatssecretaris daaraan te doen?

Staatssecretaris Van Hoof:

Dat is de vraag van de illegaliteit. Zolang er mensen zijn die zich aanbieden voor een tewerkstellingsvergunning, zullen zij meedoen op basis van de Nederlandse arbeidsvoorwaarden. Dat is nu eenmaal inherent aan het verstrekken van die tewerkstellingsvergunning. Als zij dat niet doen, zitten zij in de sfeer van de illegaliteit. Op die kwestie ben ik reeds ingegaan.

De heer Bruls (CDA):

De CDA-fractie gaat ervan uit dat de staatssecretaris in februari aanstaande met die aangepaste voorstellen zal komen. Daarover heb ik hem nog niet heel duidelijk gehoord, maar dat leid ik uit zijn woorden af. Toch is het al jarenlang een trend dat het aantal tewerkstellingsvergunningen stijgt. Dat is zowel in het afgelopen jaar gebeurd als in de jaren daarvoor. Dat roept bij mijn fractie de vraag op hoe de staatssecretaris de situatie ziet op 1 mei 2006. Wij hebben te maken met een overgangstermijn van twee jaar. Maakt de staatssecretaris zich wel zorgen over de vraag of wij het in die twee jaar voor elkaar krijgen en moeten wij er nu al rekening mee houden dat wij dan ook iets bij de hand dienen te hebben om deze toestroom in ieder geval te reguleren?

Staatssecretaris Van Hoof:

Ik probeer goed te luisteren naar de woorden van de heer Bruls. Naar mijn idee was hij het namelijk die met zijn motie de voorstellen liet aanpassen om de deur naar de agrarische sector open te zetten. Ik kan er niet omheen vast te stellen dat de grote meerderheid van het traject juist daarheen gaat.

Ik herhaal dat ik er geen behoefte aan heb terug te kijken. Ik stel vast dat dit de stand van zaken is en ik ben het met de heer Bruls eens dat er alle reden is om na te gaan op welke wijze wij hiermee omgaan.

Dat betekent inderdaad dat ik aan de slag wil met de zaken die ik zojuist heb geschetst. Als een en ander niet in februari gebeurt, zal dat in maart het geval zijn. Wij kunnen echter niet lang wachten. Voordat wij het weten, staan wij hier namelijk weer omdat de aspergekopjes boven de grond uitkomen, of omdat de aardbeien zijn gegroeid. Omdat wij niet veel tijd hebben, ben ik nu over deze kwestie begonnen in plaats van te wachten tot mei. Ik herhaal dat ik het over de urgentie met de heren Bruls en De Wit eens ben.

Gevraagd is wat dit betekent voor de periode tot aan 1 mei 2006. Dat zal de komende tijd moeten blijken. Ik heb al aangegeven dat de RWI met een initiatief is gekomen. Daarbij komt dat de RWI in het kader van de detachering pilots zal opstarten. Graag wil ik ook nog met de Kamer spreken over de nadere afspraken die ik kan maken. Ik ben namelijk benieuwd wat de gedachten van de Kamer daarover zijn. In de loop der tijd zullen wij met elkaar precies zien wat de stappen naar 2006 moeten zijn.

De heer Weekers (VVD):

Het is goed dat er zich een Kamermeerderheid lijkt af te tekenen voor het afremmen van de toevloed van Poolse werknemers in Nederland. Er zijn namelijk nog veel te veel mensen die als het ware zijn opgesloten met hun uitkering.

Wanneer zal die detacheringconstructie er komen?

Het probleem voor met name de land- en tuinbouw is dat de vacatures op het platteland beschikbaar zijn. Grote aantallen werkzoekenden – ik doel op mensen in de bijstand of in de WW – leven in de grote steden. Hoe worden zij naar het werk gebracht?

Staatssecretaris Van Hoof:

De detacheringconstructie zoals die door de RWI in een advies is aangereikt, wordt op dit moment binnen mijn departement nader met die organisatie besproken en uitgewerkt. Ik heb al aangegeven dat het de bedoeling is dat er een aantal pilots van start zal gaan. Die pilots zullen dus binnenkort realiteit zijn. Het is mogelijk die snel te realiseren.

De heer Weekers merkte op dat het werk op het platteland is te vinden in plaats van in de stad. In Nederland is het platteland echter niet heel ver van de stad verwijderd. In de gesprekken met de VNG wil ik ook aandacht besteden aan dit punt. Er is namelijk niets op tegen als mensen uit de stad in de agrarische sector reguliere oogstwerkzaamheden kunnen verrichten. Er zijn immers ook reguliere bouwvakkers uit Brabant die met busjes naar de Randstad worden vervoerd om daar te werken. Ik ben dus van mening dat wij daarover gezamenlijk van gedachten moeten wisselen. Dan zijn er meer aanknopingspunten in de gemeenten.

Daarbij komt dat er dan meer mogelijkheden zijn voor de mensen die in de bijstand zitten en die in de kaartenbakken bij de gemeenten staan. Dat geeft meer mogelijkheden om mensen aan de slag te laten gaan.

Naar boven