Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2005 (29800 VIII).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Het hoger onderwijs heeft een onrustig jaar achter de rug. Met betrekking tot de afhandeling van het dossier-Schutte zijn de laatste stappen gezet. Er is een andere staatssecretaris gekomen en er werden forse bezuinigingen opgelegd die tot onze vreugde tijdens de algemene politieke beschouwingen van tafel zijn geveegd. Nu staan wij aan de vooravond van wijzigingen in het bekostigingssysteem, in de studiefinanciering en in de Wet op het hoger onderwijs. Mevrouw Vergeer kan gerust zijn. Ik zal niet inhoudelijk op deze plannen ingaan. Wel maak ik een aantal algemene opmerkingen over het hoger onderwijs. Als CDA zien wij de noodzaak in van verbeteringen in het hoger onderwijs, maar laat het ook heel duidelijk zijn dat wij geen behoefte hebben aan revolutionaire veranderingen. Daar is ook helemaal geen reden toe, want met het hoger onderwijs gaat het gewoon goed. Ook dat mogen wij wel eens constateren. Als het goed gaat, moet je niet alles overhoop willen halen.

Bovendien hebben wij net de invoering van de bachelor-masterstructuur achter de rug. Laten wij daarom voortbouwen op wat wij hebben en het hoger onderwijs goed doordacht verbeteren.

Voor ons is het uitgangspunt dat die verbeteringen iets moeten opleveren voor de student en voor de docent, want dat is waar je het voor doet. Je wilt dat de student beter zijn talent ontwikkelt en meer uit zijn studie haalt. Als een student mij zegt dat hij er 30 uur per week bijwerkt, vraag ik mij af of dat niet ten koste van zijn studie gaat. Als een docent mij vervolgens zegt dat een peperdure gepromoveerde lector is aangesteld, waar de docenten helemaal niets van merken, denk ik: dat was toch niet de bedoeling van die lectoren? Wij willen juist dat ook de docenten hier voordelen van hebben, opdat zij zich kunnen ontwikkelen in hun vakgebied en de lector daaraan bijdraagt.

Als ik tenslotte zie dat instellingen het als doelstelling – zelfs als missie – zien om zoveel mogelijk studenten te trekken, denk ik soms ook: daar is iets mis. Het gaat er niet om dat een instelling de financiële omzet vergroot en meer studenten opleidt, maar dat die studenten goed worden opgeleid voor de arbeidsmarkt en dat er zoveel mogelijk uit die studenten wordt gehaald door hen te helpen hun talent te ontwikkelen.

De overheid heeft hier ook een verantwoordelijkheid in en mag zich hierbij ook wel eens goed gedragen. Op dit punt zetten de bezuinigingsvoorstellen waarmee wij de afgelopen zomer zijn geconfronteerd ons aan het denken. Waar komen die voorstellen vandaan? Waarom komt er elke keer een voorstel voor meer private inkomsten – bijvoorbeeld over het niet-bekostigen van EU-studenten – en waarom moet dan weer op het macrobudget worden gekort?

Wij hebben geen bezwaar tegen meer private financiën in het hoger onderwijs, maar het moet niet betekenen dat dat altijd korten op de publieke financiering inhoudt. Zo komt er nooit meer geld in het hoger onderwijs.

Wij moeten zien hoe wij de student kunnen uitdagen om zijn talent te benutten. Op dat punt valt veel te leren van het privaat bekostigd onderwijs. Ik ben daar de afgelopen tijd eens gaan kijken, en ik heb er studenten gezien die de drang hebben om te investeren in hun onderwijs en docenten die sterk gemotiveerd zijn goed onderwijs te willen geven. Bij beiden ontstaat de drang om te investeren. Voor de publieke opleidingen kunnen wij daar van leren.

Het concept leerrechten, dat de CDA-fractie vorig jaar heeft geïntroduceerd bij de begroting, kan helpen om die motivatie, die drang van investeren in jezelf, te vergroten in het publiek bekostigde onderwijs. Leerrechten verstevigen de positie van de student, die vervolgens meer kan nadenken hoe hij zelf in zijn studie wil investeren, zijn studietraject wil vormgeven en slim met zijn tijd kan omgaan. Instellingen worden aangezet meer rekening te houden met die belangen van studenten. Bij het werken met leerrechten is het heel logisch dat studenten die over die rechten beschikken alleen het wettelijk collegegeld betalen.

Ik kom nog terug op de leerrechten en de vraagsturing. De minister heeft een plan gemaakt voor bèta en techniek en is met een bètabeurs gekomen. Juniorcolleges bij de universiteiten, waar studenten uit het middelbaar onderwijs worden gemotiveerd worden om techniek te gaan studeren, vind ik een zinvolle manier om de instroom te vergroten. Van de bètabeurzen vraag ik mij af wat het bijdraagt aan het vergroten van die instroom. Wat mij betreft, moeten wij erheen dat de gelden voor de bètabeurzen juist worden ingezet in het voortgezet onderwijs om mensen te stimuleren techniek te studeren. Ook hierin hebben de profielcommissies die nu aan de gang gaan de heel belangrijke taak het onderwijs aantrekkelijk te maken.

Ik kom op zaken die het ministerie wil ontregelen. Wij willen allemaal minder bureaucratie. Er komt een groot aantal monitors van het ministerie af. Voor het hoger onderwijs alleen al is er een studentenmonitor, de ICT-monitor, de hogeronderwijsmonitor, de arbeidsmarktmonitor en de kenniseconomiemonitor. En dan hebben wij nog "Kennis in kaart" en diverse websites en platforms die dat allemaal weer moeten coördineren. Zijn wij op die manier eigenlijk niet bezig met het introduceren van bureaucratie? Het coördineren van al die verschillende informatiebronnen kost extra geld. Ik vraag de bewindslieden om voor één systeem te kiezen, één duidelijke monitor, één manier van informatie aanleveren. Wij moeten af van al deze verschillende informatiebronnen, die wij toch niet kunnen bijbenen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik vind het een interessant voorstel. De lijst van monitors is inderdaad indrukwekkend. Mevrouw Joldersma wil er één monitor van maken, maar wil zij de verschillende gegevens wel allemaal hebben?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik heb het gevoel dat er allerlei clubjes aan het werk worden gezet voor het ontwikkelen van weer een monitor. Daar zit dan weer een zak geld aan vast. Dan is er weer iemand die daar toezicht op moet houden. Het is natuurlijk handig om bepaalde informatie te hebben en wij snappen dat het ministerie sturingsinformatie moet hebben, maar de huidige verdunning en coördinatie lijkt niet efficiënt. Het kan simpeler. Ik denk aan één systeem, maar wie weet hebben de bewindslieden een ander voorstel. Wij moeten in ieder geval af van al deze verschillende monitors, waarmee wij onszelf bezighouden.

De accreditatie is volop aan de gang. Onderweg ontstaan erna allerlei problemen. Wij hebben veel meer opleidingen gekregen. Er zijn veel masteropleidingen gekomen, die allemaal apart gevisiteerd en geaccrediteerd moeten worden. Voor de accreditatie van de nieuwe opleidingen hebben wij een ingewikkeld systeem. Eerst moeten ze geaccrediteerd worden en vervolgens is het mogelijk dat ze toch niet bekostigd worden. Dat brengt veel kosten en bureaucratische lasten met zich mee. Is het niet mogelijk om tot een versimpeling te komen? Is het niet mogelijk om een voltijdopleiding en deeltijdopleiding die veel op elkaar lijken, in één keer te accrediteren? Opleidingen in hetzelfde domein waarvan maar een paar vakken verschillen, kunnen ook samen geaccrediteerd worden. Is het mogelijk om te werken met een instellingsaccreditatie, waardoor de accreditatie van opleidingen kan worden ontlast? Ik doe maar een aantal voorstellen, waarop ik graag een reactie van de bewindslieden hoor. De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) doet met de accreditatie natuurlijk verschillende ervaringen op. Laten wij vóór 1 januari komen met inzicht in de ervaringen van deze organisatie en dan eens kijken of het systeem op de een of andere manier vereenvoudigd kan worden, bijvoorbeeld door clustering van opleidingen.

Ik kom op de valorisatie en de maatschappelijke meerwaarde. Over de innovatie in Nederland hoeven wij niet meer zo heel veel te zeggen. Wij praten er veel te veel over. Alle adviezen die wij van verschillende kanten krijgen, gaan één kant op: innovatie is mensenwerk. Er zijn bruggenbouwers en netwerkers nodig, mensen die het in de vingers hebben om contacten te leggen tussen kennisinstellingen, met het bedrijfsleven, het onderwijs, het MKB, het hoger beroepsonderwijs, enz. Juist ook lectoren moeten "mensenwerkers" zijn. Het ministerie stopt er meer geld in en wij zien weinig van de effecten terug. Ik weet dat de lectoren nog niet zo heel lang aan de gang zijn, maar ik ben behoorlijk kritisch over de effecten. Als wij innovatie willen stimuleren, juist in het MKB, dan is het teleurstellend dat de lectoren daar heel weinig aan doen. Ik heb de lijst van goedgekeurde lectoren doorgenomen en het blijkt dat er heel weinig sturing wordt gegeven aan welke lectoren op welke terreinen aan de slag kunnen. Als wij willen werken met lectoren, dan moet daar een een visie van het ministerie aan ten grondslag liggen. Hoe kijken wij ertegen aan, wat is hun rol in de innovatie en hoe kunnen zij innovatie vergroten, juist in het MKB?

Wij hebben in de discussie over het wetenschapsbeleid al even met de minister gesproken over de onderzoekers. Op universiteiten lopen veel slimme onderzoekers rond. Dat zijn mensen die voldoen aan alle wetenschappelijke criteria, maar die hun maatschappelijke meerwaarde, het feit dat zij in staat zijn om contacten met het bedrijfsleven te leggen, daar niet goed kwijt kunnen. Het platform van promovendi heeft dat ook aangegeven. Onderzoekers kunnen ook goede netwerkers zijn. Wil de minister niet overwegen om zogenaamde bruggenbouwerbeurzen in te voeren? Is dat niet een goed hulpmiddel in ons denken over innovatie en om te zorgen dat mensen die heel goed zijn in wetenschappelijk werk, die vertaling weten te maken naar de praktijk?

Wij vinden dat de bewindslieden de matchingsproblematiek te weinig serieus nemen. De eerste geldstroom is afgenomen en er is veel meer onderzoek gekomen dat valt onder de tweede en derde geldstromen. Dat betekent dat die matchingsproblematiek toeneemt. Juist de excellente onderzoeksgroepen, in de alfa- en gammawetenschappen, die geen beroep kunnen doen op de tweede geldstroom, worden gekort in hun eerste geldstroom, omdat dat geld moet naar al die onderzoeksgroepen die ook geld uit de tweede en derde geldstroom weten te halen. Ik vind dat de bewindslieden zich hier te gemakkelijk vanaf maken. Ik heb hen gevraagd om eens naar de matchingspercentages te kijken. Je zou ook kunnen zeggen: geef als overheid het goede voorbeeld door minder matchingseisen te stellen. Willen de bewindslieden daar nog eens serieus naar kijken? Mochten zij met niets komen, overwegen wij een motie in te dienen op dat punt.

Verleden jaar is een amendement aangenomen over jonge universiteiten. Wij willen graag van de minister horen waarom de voorstellen die in het amendement waren neergelegd over de bekostiging in 2005 en 2006 niet zijn voortgezet.

De heer Tichelaar (PvdA):

Ik heb nog een vraag over de lectoren. Ik was nogal onder de indruk van uw collega De Vries die sprak over regelvrijheid. Nu vraagt u echter aan de bewindslieden om een visie te geven over de inzet van lectoren. Kunnen wij het niet een keer met elkaar eens worden dat die mensen dat zelf mogen bepalen op basis van hun personeelsbeleid? Nu moet de minister weer een nota schrijven over hoe lectoren moeten functioneren en of de instellingen er wel behoefte aan hebben. Kunt u collega De Vries niet wat meer volgen?

Mevrouw Joldersma (CDA):

Ik wil u dan toch aanspreken op uw functioneren als Kamerlid. Het ministerie stelt meer geld beschikbaar voor lectoren. Ik vraag mij als controlerend parlementslid, echter af of dat geld wel goed wordt besteed. Wij kunnen dat nog niet goed beoordelen, aangezien zij nog niet zo lang aan het werk zijn. Ik zie echter dat er vaak gepromoveerde mensen worden ingezet en dat zij interessante dingen doen, maar dat de docenten daar weinig van merken. Die zien de spin off niet. Het MKB heeft ook duidelijk aangegeven dat ook zij de spin off nog nauwelijks hebben gemerkt. Ik denk daarom dat het goed is om te kijken hoe wij die spin off kunnen vergroten. Als wij innovatiebeleid willen voeren in Nederland, moeten wij het overal doen.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Misschien is het een goede suggestie om een monitor in te stellen om die lectoren te controleren.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Wij weten al genoeg over die lectoren. Vandaar dat ik die informatie hier kan doorgeven.

De heer Tichelaar (PvdA):

Is het dan niet goed, op basis van de jaarverslagen van de instellingen een debat te voeren met de bewindslieden? Dan kunnen wij zien hoe de instellingen daarmee omgaan. Nu vraagt u een beleidsvisie op lectoren. Laten wij even afwachten wat de instellingen er zelf mee gedaan hebben. Zij zullen hun bevindingen in een jaarverslag neerleggen. Dan komt er een onderwijsverslag en dan kunnen wij het daarover hebben. Ga niet onmiddellijk de bewindslieden weer met iets opzadelen.

Mevrouw Joldersma (CDA):

Mijnheer Tichelaar, u mag doen wat u wilt. Ik wil graag weten wat het effect is van het inzetten van lectoren. Wellicht verandert de functie van een hogeschool daardoor. Wij gaan meer geld uittrekken voor lectoren. Dat is een grote investering. Dan vind ik het heel terecht om van deze bewindslieden te horen hoe zij deze investering willen inzetten en wat voor rendement zij eruit willen halen. Wij praten hier niet voor niets elke keer over valorisatie en over maatschappelijke meerwaarde.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Voorzitter. Tijd voor een beetje humor met een knipoog. Over een maand is het sinterklaas. Als ik voor deze minister alvast een sinterklaasgedicht zou schrijven, zou ik mij flink kunnen uitleven, want het was geen leuk jaar voor haar. Zij is op nogal knullige wijze een staatssecretaris kwijtgeraakt. Twee maal is zij gedreigd met een motie van wantrouwen. De zweem van voorkennis over een hbo-fraudeschandaal is nog steeds niet weg. Er zijn problemen met haar eigen leidinggeven op het ministerie. Dan zijn er natuurlijk ook nog die hoge ambtenaren die zichzelf verrijkt hebben met allerlei bonussen. Dit alles biedt qua rijmwoorden ongekende mogelijkheden. Wat rijmt er bijvoorbeeld op graaicultuur? Voor Maria zijn de druiven zuur? Of, goh, wat waren die taxi's toch duur? De mogelijkheden zijn helaas legio. Het gaat niet over het onderwijs. Het gaat eigenlijk helemaal nergens over. Dan is er ook nog de mager gevulde zak met strooigoed waarmee deze minister naar de scholen moet. Een schamel handje pepernoten met af en toe een schuimpje ertussen, want deze "goedheiligvrouwe" moet bezuinigen. Piet Gerrit die over het geld gaat, houdt de hand op de knip. Best begrijpelijk in deze economisch mindere tijden. Dat wel. En geld lost niet alles op. Maar een beetje meer zou toch wel welkom zijn. Bijvoorbeeld voor betere onderwijshuisvesting of meer praktijkonderwijs in de eerste jaren van het vmbo. Ook ik ben benieuwd naar de reactie van de minister op de verschillende doorrekeningen over de begroting die ons vandaag zijn gepresenteerd. Dan kunnen wij de echte balans met elkaar opmaken.

Voorzitter. Wij zijn voor de slogan "zoveel mogelijk autonomie naar de scholen, eigen verantwoordelijkheid voor het veld en een terugtrekkend ministerie". Terecht probeert deze minister van het bemoeizuchtige imago van het ministerie af te komen. Maar de minister moet dat wel in balans brengen met het feit dat van haar ook keuzes, visies en beslissingen worden verwacht. Deze minister zou mijn bewondering krijgen indien zij in staat zou zijn om de ruimte die haar ministerie geeft aan het veld te combineren met een sterkere eigen visie op de verschil lende dossiers. Een gevoel van passie en urgentie en het daadwerkelijk doorhakken van knopen. Daar zoek ik naar. Dan mag de minister wat ons betreft best wat minder braaf en politiek correct zijn.

Minister, u bent niet alleen manager, financier en procesbewaker van initiatieven uit het veld, u zou ook een initiator en een inspirator moeten zijn. Graag uw reactie.

Voorzitter. Pim Fortuyn was geen liefhebber van de grote onderwijshervormingen die de laatste pakweg 40 jaar zijn doorgevoerd. Naar zijn en ook onze mening hebben deze hervormingen soms grote schade toegebracht aan de scholing en vorming van onze jongeren. Wat dat betreft zou de LPF er bijna voorstander van zijn om, analoog aan de commissie-Blok, na te gaan welke maatschappelijke schade er eigenlijk is ontstaan door 40 jaar soms discutabel onderwijsbeleid. Wat hebben al die hervormingen, van de Mammoetwet tot de klassenverkleining, de gewichtenregeling, OALT, basisvorming, vmbo, Studiehuis, WSNS, en al die miljarden voor onze scholieren nu eigenlijk opgeleverd? Zijn zij beter opgeleid dan 40 jaar geleden? Weten zij meer? Gaan zij met groter zelfvertrouwen de arbeidsmarkt op? Ik zou van harte "ja" willen antwoorden op die vraag, maar ik weet eigenlijk zeker dat het "nee" moet zijn. Alom wordt geklaagd dat het met de algemene kennis van jongeren snel achteruit gaat. De talenkennis holt achteruit, niet in de laatste plaats de kennis van het Nederlands. Er is nauwelijks historisch besef. Er is een schrikbarende uitval. Nederland zakt in de internationale vergelijkingen steeds dieper weg en is vergelijkbaar met landen waarvan wij altijd gedacht hebben dat zij ver achter ons lagen. Daar maken wij ons zeer grote zorgen over.

Ik zeg niet: vroeger was alles beter, laten wij teruggaan naar pakweg 1968. Dat kan niet meer. Mijn fractie is wel van mening dat wij moeten proberen terug te keren naar bepaalde waarden in het onderwijs die de politiek onzes inziens de afgelopen decennia te veel heeft veronachtzaamd in een misplaatste hang naar nivellering.

De zoveel mogelijk autonome school heeft de verantwoordelijkheid voor het bieden van kwalitatief hoogwaardig en aantrekkelijk onderwijs. Daarover zijn de minister, de LPF-fractie en waarschijnlijk alle fracties in deze Kamer het met elkaar eens.

Wat wil de LPF-fractie? Wij willen een gezond-verstand-onderwijsbeleid: gewoon stoppen met dingen die niet werken en gewoon eens zeggen dat dingen niet werken en dingen die wel werken verspreiden als best practices. Wij willen een hecht en warm schoolklimaat met duidelijke normen en waarden, met gedragsregels waaraan je je gewoon moet houden. Wij willen het gezag van de leraar en de directeur terug. Wij willen leraren die weer met bezieling hun vak en hun vakinhoud mogen uitdragen en dus niet geconfronteerd worden met achterlijke besluiten als deeltalen. Gelukkig zijn wij daarvan af, maar welke gek verzint zo iets? Wij willen ook het beëindigen van de bekostiging aan slecht functionerende scholen die zichzelf binnen een redelijke periode niet weten te verbeteren.

Kennis, mits met hart en ziel overgedragen, behoudt haar vormende waarde. Kennis geeft de leerlingen houvast, waarvan zij een leven lang profijt hebben. De kwaliteit van de vakinhoud en de examens moet weer omhoog. Daaraan mogen wij vanaf nu geen concessies meer doen. Die tere kinderziel kan best wat hebben. Laten wij er alsjeblieft voor waken de eindexamens en de diploma's niet verder uit te hollen. Laten wij ervoor waken in onze hang naar individueel maatwerk niet de samenhang in het onderwijs te verliezen zodat niemand meer weet waar een opleiding voor staat. Back to the basics.

Voor de LPF-fractie is het woord nivellering of gelijkschakeling uit den boze. Leerlingen zijn niet allemaal gelijk en dat is maar goed ook. Laten wij met inachtneming van en respect voor die ongelijkheid en voor die verschillen proberen uit al onze kinderen en studenten het beste te halen. Laten wij proberen, kinderen met beperkte mogelijkheden zo ver mogelijk te laten komen, maar laten wij ook leerlingen met bijzondere talenten de kans geven, die ten volle te benutten. Begrippen als kennis en prestatie, gewoon je best doen, het beste uit jezelf willen halen, zijn geen vieze woorden in ons onderwijswoordenboek.

Dit zijn ijkpunten op de meetlat waarlangs mijn fractie al het onderwijsbeleid legt. Ik markeer deze even, omdat wij de komende maanden voor grote beslissingen staan.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik ben benieuwd tegen wie mevrouw Kraneveldt eigenlijk spreekt.

De voorzitter:

Tegen de voorzitter!

De heer Jan de Vries (CDA):

Inderdaad. Wij horen haar woorden, maar wie bepleit in dit huis nivellering? Wie bepleit het aantasten van de kwaliteit van examens of centraal schriftelijke examens?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Via de voorzitter praat ik tegen iedereen die het maar horen wil en die meeluistert. Wat mij betreft, praat ik tegen heel Nederland, dan wordt tenminste duidelijk wat wij ervan vinden.

Ik zeg niet dat vandaag in dit huis zaken worden bepleit waar ik tegen ben. Ik ben van mening dat wij de afgelopen veertig jaar een aantal onderwijsvernieuwingen hebben doorgevoerd, waarover ik altijd een flinke discussie met de minister heb. Wij gaan vaak uit van de veronderstelling dat een bepaalde onderwijsvernieuwing wel eens goed zou kunnen zijn. Wij discussiëren altijd over de vraag welke doelen wij ons daarbij stellen, maar wij spreken nooit behoorlijke streefcijfers of doelen met elkaar af, waarop wij elkaar bij de evaluatie kunnen afrekenen en kunnen nagaan of het al dan niet gelukt is. Wij moeten durven zeggen: dit werkt niet, het moet anders. Daartegen ageer ik. Naar mijn mening was er de afgelopen veertig jaar wel degelijk een hang naar gelijkschakeling. Alle kinderen werden op één hoop geveegd, alle kinderen moesten hetzelfde kunnen, maar niet alle kinderen kunnen hetzelfde. Wij moeten proberen het beste uit alle kinderen te halen, maar er is ongelijkheid en daar kunnen wij ook wel eens bij stilstaan.

De heer Jan de Vries (CDA):

Als wij terugkijken naar de afgelopen veertig jaar begrijp ik uw inbreng beter. Als ik echter naar de huidige stand van het onderwijs kijk, begrijp ik die inbreng eigenlijk niet. Als u spreekt over gezond-verstand-onderwijs, moet u zien dat juist de onderwijsinstellingen rekening houden met die verschillen en bezig zijn met innovatie en kwaliteitsverbetering en dat dit kabinetsbeleid dat ondersteunt.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik heb net gezegd dat de autonome school die voor het grootste gedeelte zeggenschap moet hebben over wat er op die school gebeurt voor mij het belangrijkste is. Zij zijn voor mij de bewakers van de onderwijskwaliteit en niet u of ik. De minister heeft natuurlijk de wettelijke taak om als overheid de kwaliteit te bewaken, maar ook zij zal daarin terug moeten treden. Zij doet dat ook voor een groot gedeelte. Daarin kan ik met haar meegaan. Wij vinden elkaar daarin. Dit zijn voor ons de ijkpunten. Al het onderwijsbeleid dat de komende tijd bij ons langskomt, leggen wij langs die meetlat. Wie zich aangesproken voelt, mag dat doen. Wie zich niet aangesproken voelt, mag het beter doen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Leerlingen zijn ongelijk. Ik denk dat u dat vooral cognitief bedoelt. De discussie van de jaren zestig waaraan u refereerde, werd in hoge mate bepaald door sociale omstandigheden. Hoe denkt u dat te pareren, nu dat bijvoorbeeld in de stadswijken opnieuw de kop opsteekt?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

In vroeger tijden hadden veel kinderen op grond van hun sociale achterstand moeite toegang te krijgen tot het juiste onderwijs en helaas is dat nu weer zo. Dat betreur ik net zozeer als u. In iedere onderwijssector, universiteit of lbo, zijn er echter verschillen tussen leerlingen en dat mag gezegd worden. De segregatie in de grote steden en de witte vlucht naar scholen in buitenwijken vind ik net zo vervelend als u en daar maak ik mij net zoveel zorgen over als u. Ik denk dat wij daar goed beleid op moeten voeren.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik wil niet in herhaling vervallen, maar ik vraag mij steeds meer af welke wedstrijd u aan het spelen bent. De wedstrijd waar u het nu over hebt, hebt u al lang gewonnen. Wij hebben vorige week een debat over de basisvorming gehad en u steunde nota bene een motie om de boel weer vast te regelen en de verschillen minder kansen te geven. Tot wie richt u zich eigenlijk?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik richt mij tot iedereen die naar mij wil luisteren. Fijn dat u daar ook bij hoort. Ik heb gezegd dat dit voor ons de ijkpunten zijn in het onderwijsbeleid. Het is gewoon een statement, maar daar hoeft u het niet mee eens te zijn. Ik ben helemaal niet uit op een wedstrijd, noch met de minister, noch met u. Ik zeg alleen waar mijn partij voor staat in het onderwijsbeleid.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U hebt een verhaal verteld in beeldspraak en ik dacht daaraan mee te doen. Ik maakte een vergelijking met een wedstrijd, omdat ik dacht dat die beeldspraak u wel zou aanspreken. Natuurlijk luisteren wij naar u. Wij nemen dit debat serieus en wij luisteren naar iedereen. Het heeft alleen weinig zin om te debatteren over zaken waar wij het al lang over eens zijn. Laten wij vooral proberen een stap verder te zetten.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Wij moeten nog heel veel stappen zetten, zeker in het hoger onderwijs. Dan discussiëren wij over begrippen als "excellentie" en "prestatie" en ik weet niet of wij daar hetzelfde over denken. Dat moet nog maar blijken. Ik geef gewoon aan wat voor ons de principes zijn. Ik speel vandaag geen spelletjes en ook geen wedstrijden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik heb een motie ingediend om ervoor te zorgen dat de vrije ruimte die wij gaan bieden ook echt vrije ruimte is. Dan heb ik er wel bezwaar tegen als mevrouw Hamer die motie typeert als een motie die alles weer dichttimmert.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Ik ben het eens met uw opmerking. Ik heb die motie mede ondertekend en ik kan uw gedachtegang volgen.

Voorzitter. Ik heb een aantal ijkpunten van mijn fractie gemarkeerd omdat wij de komende maanden voor grote beslissingen staan: de bekostiging van het hoger onderwijs, de studiefinanciering, het verder uitwerken van het onderwijsachterstandenbeleid, de gewichtenregeling en de lumpsumoperatie in het primair onderwijs. Op al die punten zal ik vandaag vanwege mijn beperkte spreektijd niet ingaan, want zij komen in de nabije toekomst uitgebreid aan de orde of wij hebben het er onlangs al flink over gehad. Ik reageer nog wel even op de richting die staatssecretaris Rutte uit wil in het hoger onderwijs. Wij stemmen daarmee in. Het is altijd leuk als blijkt dat eerst de PvdA-fractie en nu de staatssecretaris dingen zeggen die prima aansluiten bij het verkiezingsprogramma van de LPF. Wij zijn heel blij met de richting; nu nog de uitvoering. Mevrouw Hamer en ik vinden elkaar wel op bepaalde punten, maar wij moeten nog wel een meerderheid vinden voor wat wij willen. Ik denk alleen niet dat mevrouw Hamer en ik er overal uitkomen.

De staatssecretaris geeft aan dat hij toe wil naar meer vraaggestuurde financiering in plaats van aanbodgestuurde: het geld volgt de student. Ik daag de staatssecretaris uit om na te denken over een systeem waarbij het vraaggestuurde element zelfs verder wordt uitgewerkt, een stelsel dus waarbij een nog groter gedeelte van de totale financiering van het hoger onderwijs richting de studenten wordt omgebogen, zodat deze als echte kritische consumenten hun onderwijs kunnen inkopen. Ik besef dat onderwijs geen product is, maar dat terzijde. Ik meen dat de staatssecretaris dit beoogt, en wij doen dat ook. De student krijgt dan een hogere beurs met een hogere gift, maar gaat ook een realistischer collegegeld betalen. Wij denken dat die combinatie heel goed mogelijk is. Wil de staatssecretaris laten uitzoeken hoe de instellingen hun opleidingscapaciteit kunnen handhaven indien het systeem meer in die richting wordt gewijzigd?

Wat de toegankelijkheid betreft van het hoger onderwijs vraag ik nog aandacht voor de belemmeringen die studeren met een handicap of chronische ziekte met zich brengt. De Kamer zou van het kabinet een plan van aanpak krijgen. Wij hebben daar via een Kamerbreed aangenomen motie van de heer Van der Vlies om gevraagd. Waarom hebben wij nog niets gezien? Het gaat om tienduizenden studenten die net zo slim zijn als andere studenten, maar even dat extra zetje nodig hebben. Indien de staatssecretaris geen plan van aanpak op zeer korte termijn toezegt, overweeg ik een motie hierover in te dienen.

Ik wil het met de minister nog even hebben over innovatie. Wij hebben het eerste echte rapport van het Innovatieplatform gehad. Dat is terecht in de pers aan flarden geschreven. De nogal pretentieuze ondertitel "voorstellen tot actie van het Innovatieplatform" schept verwachtingen, maar wat blijkt: het Innovatieplatform heeft alle betrokken bedrijven en instellingen uitgenodigd te vertellen waar de kansen en knelpunten liggen. Zo kan ik het ook! Dat weten wij toch allemaal. Wij hebben geen innovatieplatform van 18 man nodig om dat nog eens uit te zoeken. Het Innovatieplatform zelf erkent dat het niet is betrokken bij het uitvoeren van de acties, maar dat de erbij betrokken kennisinstellingen, -bedrijven en overheidsinstellingen nu aan zet zijn. Welnu, volgens mij waren die altijd al aan zet en heeft het platform niets nuttigs toegevoegd. Graag krijg ik een reactie van de minister.

Ik wil deze minister ook graag nogmaals een duwtje in de rug geven voor wat betreft de sociale dienstplicht. Ik heb het er vorig jaar ook al over gehad. Wij maken ons daar al twee jaar sterk voor. Minister Donner had het er dit weekeinde op een CDA-bijeenkomst nog over en volgens mij was minister De Geus ook altijd positief. Ik stel dus voor, dat de kopstukken van het CDA, waartoe deze minister natuurlijk ook behoort, het snel met elkaar eens worden dat wij de sociale dienstplicht als serieus alternatief moeten onderzoeken en indien mogelijk moeten invoeren. Een vorm van sociale dienstplicht zou over niet al te lange tijd wel eens bittere noodzaak kunnen zijn, gezien de toenemende vergrijzing en bijvoorbeeld de nijpende problematiek in de verzorgings- en verpleegtehuizen. Invoering van een sociale dienstplicht zou naar onze mening zeker een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van een aantal belangrijke knelpunten. Natuurlijk zien wij ook kleine en grote beren op de weg naar die sociale dienstplicht. Onze vraag aan de minister is of zij bereid is dit jaar de mogelijkheden te verkennen. Is de minister bereid om het concept van de sociale dienstplicht wat breder te steunen door een verzoek om onderzoek naar de invoering en de mogelijkheden en onmogelijkheden bijvoorbeeld voor te leggen aan de Operatie Jong of een ander daarvoor geschikt orgaan? Zo nee, dan overweegt mijn fractie om net als vorig jaar op dit punt een uitspraak van de Kamer te vragen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Hoor ik mevrouw Kraneveldt nu pleiten voor sociale dienstplicht omdat die mogelijk het personeelstekort in heel veel sectoren zou kunnen oplossen? Dat lijkt mij een ernstige versmalling van de sociale dienstplicht.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Vanwege mijn beperkte spreektijd heb ik niet alle voors van de sociale dienstplicht hier neergelegd. Vorig jaar heb ik die wel genoemd. Het gaat er mij uiteraard om dat de sociale dienstplicht een heel goed instrument kan zijn om jongeren kennis te laten maken met elkaar, met goede doelen en met vrijwilligerswerk om zo de integratie meer te bevorderen, maar ook om jongeren er warmer voor te maken om later als zij volwassen zijn iets voor de medemens te doen. Ik denk dat dit voor de vorming van jongeren heel gunstig zal zijn. Dat is uiteraard ons eerste motief. Het gaat er mij niet om, bijvoorbeeld verpleegsters uit het werk te stoten. Het gaat mij om die extra handjes die het mogelijk maken om dingen te doen waaraan de verpleegsters nu niet toekomen en waarom ook zij zitten te springen. De sociale dienstplicht is heel breed. Je kunt er heel veel verschillende mogelijkheden voor bedenken. Ik heb alleen even de component van de zorg willen aanstippen.

De heer Jan de Vries (CDA):

Wordt de doelstelling van de ontmoeting, de maatschappelijke taken, de bewustwording en het stukje burgerschapsvorming niet juist ook bereikt met de maatschappelijke stage die de minister met experimenten in gang heeft gezet? Laten wij eerst eens afwachten hoe dat uitwerkt alvorens voor te stellen de sociale dienstplicht in te voeren.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

U hoort mij niet zeggen dat de sociale dienstplicht morgen moet worden ingevoerd. U hoort mij zeggen: minister kijk er nu eens serieus naar. Natuurlijk zijn wij ook voorstanders van maatschappelijke stages. Het moge duidelijk zijn dat wij daarmee al een heel eind op de goede weg zijn. Wij hebben dat vorig jaar ook gezegd. Ik vrees echter dat witte scholen, die tijd en geld hebben om hierin te investeren, een vorm van maatschappelijke stage gebruiken om zich te onderscheiden van andere scholen. Dat kan niet de bedoeling zijn. De bedoeling is dat leerlingen iets kunnen betekenen voor de medemens.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Bij de VWS-begroting van vorig jaar is door de Kamer een motie aangenomen van mijn collega Verbeet waarin wordt gevraagd om een onderzoek naar een jaar vrijwilligerswerk voor jongeren. Dat onderzoek is toegezegd, maar daarna hebben wij er nooit meer iets van vernomen. Misschien kan deze motie aan uw verzoek worden gekoppeld. Hopelijk zal de minister dan morgen de nodige duidelijkheid verschaffen.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Dat vind ik een prima idee. VWS is niet mijn beleidsterrein en mij is niet verteld dat die motie is ingediend.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De motie had ook betrekking op het onderwijs.

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Uw fractie heeft vorig jaar de motie, die ik nu weer in gewijzigde vorm wil indienen, ook gesteund. Wij kunnen elkaar dus goed vinden op dit punt.

Mevrouw Joldersma (CDA):

U zei net iets over hoger onderwijs als product. Houden uw voorstellen in dat u van hoger onderwijs nog meer een product wilt maken?

Mevrouw Kraneveldt (LPF):

Nee, wij willen graag dat het accent wordt verlegd van aanbod- naar vraaggestuurd. De student moet meer centraal komen te staan in de bekostiging. Het lijkt mij dat de staatssecretaris daar nog eens naar moet kijken. Studie is geen product en de universiteit is geen fabriek. Het gaat immers om gevoelige zaken als onderwijs en wetenschap. Je zou misschien kunnen zeggen dat het heel bijzondere producten zijn, maar het is bepaald niet alleen een kwestie van geld.

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. Onderwijs is cruciaal voor de samenleving van morgen en is de kurk waarop de samenleving drijft. Zonder goed onderwijs kan het individu niet een volwaardige plaats verwerven in de samenleving. Zonder onderwijs wordt de samenleving los zand dat tussen onze vingers wegstroomt. Zonder goed opgeleide mensen komt de samenleving geen stap verder. Eigen verantwoordelijkheid, keuzes maken, ruimte voor eigen initiatief, maatwerk leveren en verantwoording afleggen. Dat alles verwachten wij van leerlingen, ouders en scholen. Van de overheid verwachten wij dat mogelijkheden worden gecreëerd, keuzes worden gemaakt, op hoofdlijnen wordt gestuurd en rekenschap wordt afgelegd over de bereikte resultaten.

In het huidige onderwijssysteem gaat gelukkig veel goed. Veel kinderen komen tot hun recht, als zij tenminste niet te veel stenen in hun rugzak hebben die het functioneren op school moeilijk maken. Die negatieve bagage zie je zowel aan de onderkant als aan de bovenkant. Bij het eerste denk ik aan kinderen uit probleemgezinnen met een taalachterstand en bij het laatste denk ik aan hoogbegaafde kinderen die zich stierlijk vervelen tijdens de lessen omdat het onderwijssysteem onvoldoende uitdagingen biedt. Beide groepen komen niet tot hun recht en het onderwijssysteem haalt niet altijd het beste uit kinderen. Bij een groot deel wel, maar bij een aantal niet en ook die talenten moeten wij laten opbloeien. Dat betekent maatwerk. Dat betekent ook minder regels en meer autonomie voor de scholen. Dan kunnen ze immers maatwerk leveren en dan kun je ook voorkomen dat kinderen niet uit de voeten kunnen binnen het onderwijs.

Onderwijs wordt gegeven op scholen en niet in kantoorgebouwen. Er lijkt echter sprake te zijn van een omgekeerde wereld. Uit het kantoorgebouw – het ministerie van OCW – komt nog altijd een stroom van regels die voor scholen een hoop administratief gedoe met zich meebrengen. Het wordt minder, dat geef ik toe. Scholen klagen echter nog steeds over de administratieve lastendruk. Ik realiseer mij dat die niet van vandaag op morgen kan worden afgeschaft, maar wij moeten alle zeilen bijzetten om ervoor te zorgen dat die administratieve druk zo laag mogelijk wordt.

Ik zal een voorbeeld geven. Ik voel mij een beetje bezwaard in verband met het verzoek van mevrouw Hamer om op een ander moment over de naschoolse opvang te praten. Ik wil niet inhoudelijk op het onderwerp ingaan, maar ik vind het typisch een punt waarover wij ons kunnen afvragen of dit nou sturing is die wij echt willen vanuit het Rijk of dat wij het kunnen overlaten aan de scholen. Waar gaat het immers om? Waar bemoeien wij ons mee. De regel is dat de school ervoor moet zorgen dat er een goede tussenschoolse opvang is voor kinderen die tussen de middag overblijven. Er moet dus, als ik het kort door de bocht stel, een klaslokaal zijn waarin kinderen hun boterham kunnen opeten en waarin zij kunnen spelen als het regent. Als de zon schijnt, moeten zij ook op het schoolplein kunnen spelen. Dat alles moet gebeuren onder het toeziend oog van volwassenen, dus ouders, vrijwilligers, oppasoma's, de oppasopa's of stagiaires.

Laat de school dat zelf regelen. Durf ze echte autonomie te geven. De minister schrijft in haar brief dat zij heeft besloten dat het Rijk verantwoordelijkheid blijft dragen voor het beleid en dat de scholen alleen een uitvoeringsverantwoordelijkheid krijgen. Moeten wij echt naar die professionele tussenschoolse opvang toe? Het moet goed gebeuren, maar ik vraag mij af of het allemaal moet worden gedaan door medewerkers die pedagogisch-didactisch verantwoord geschoold zijn. Waarom geeft de minister de beleidsverantwoordelijkheid niet echt aan de scholen en laat zij het de scholen zelf regelen? Het budget van 48 mln dat daarvoor wordt uitgetrokken, kan aan de scholen worden gegeven.

Laat de scholen het zelf doen en houdt toezicht op de kwaliteit. Er moet niet worden geregeld hoe het allemaal moet en welke kwalificaties de mensen moeten hebben. Dat zou namelijk betekenen dat oppasouders eerst een hoop cursussen moeten gaan volgen, terwijl zij echt weten hoe zij met kinderen moeten omgaan.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dit is misschien een mooi punt om het dilemma aan te tonen. U zegt dat de school de ruimte moet worden gegeven. Die scholen – en dat zijn er niet 1, 2, 3 of 10, maar minstens 25 – hebben ons echter allemaal gevraagd om ervoor te zorgen dat zij die verantwoordelijkheid op de goede manier kunnen nemen en dat zij ruimte krijgen voor professionalisering. De hele verantwoordelijkheid moet bij hen worden neergelegd zodat het onderdeel van de professionele organisatie kan worden. Wat vindt u daarvan?

De heer Balemans (VVD):

Ik hoor evenveel scholen, of misschien nog wel meer, die vragen waarom de overheid moet bepalen wat professionele ondersteuning is. Scholen die zelf tussen de middag opvang regelen, moeten zelf de mensen kunnen selecteren die dat gaan doen. Waarom moeten daar weer allerlei kaders en regels omheen zitten waar men aan moeten voldoen? Als ik een goede oppasoma weet te vinden die heel verantwoord met kinderen om kan gaan, zie ik geen reden om die oma op cursus te sturen. Dat kost alleen maar veel meer geld.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Misschien lopen onze visies wat uiteen. Ik dacht, maar misschien vergis ik mij, dat wij het erover eens waren dat de middenschoolse opvang en op termijn ook de voorschoolse opvang onderdeel wordt van één doorlopende leerweg die wordt aangestuurd door de school. In dat geval kan er toch geen sprake van zijn dat er op zo'n wezenlijk moment van de dag alleen maar wordt gewerkt met overblijfoma's of oppasmoeders die niet professioneel zijn geschoold?

De heer Balemans (VVD):

Op heel veel scholen waar ik kom wordt gezegd: overheid, bemoei je er niet mee. Het gaat bij ons goed. Wij hebben het geregeld in overleg met de ouders en de medezeggenschapsraad. Overheid, blijf er toch af en schrijf ons niet voor wie wij moeten aanstellen en hoe wij dat moeten doen. Laat ons dat doen. Wij kennen de mensen, wij kennen onze kinderen en wij weten waar behoefte aan is. Dat is wat ik probeer aan te geven. Het gaat niet om de tussenschoolse opvang als zodanig. Als ik dit echter plaats in het kader van het loslaten van dingen door het ministerie en het overdragen ervan aan scholen, vind ik dit bij uitstek een punt dat de overheid aan de scholen moet overlaten. De Onderwijsinspectie moet natuurlijk toezicht houden. Dat is prima. Laat de scholen het zelf regelen. Dat kunnen zij ook. Een groot deel van de scholen wil dat ook.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijn opmerking hangt een beetje in tussen een punt van orde en een vraag. Ik ben mijn termijn geëindigd met het verzoek aan de andere woordvoerders om dit debat apart te voeren. Iedereen zat toen flink te knikken. Ik begrijp wel dat de heer Balemans dit een mooi voorbeeld vindt. Mag ik hem voorstellen dat wij vandaag en morgen in hoofdlijnen het debat over deregulering voeren en dat wij bij het debat over de tussenschoolse opvang bestuderen wat het loslaten van het hoofdlijnendebat op een dergelijk voorbeeld betekent? Anders gaan wij er lukraak dingen uithalen. De heer Balemans noemde dingen die ik mij niet kon herinneren te hebben gelezen in de brief. Laten wij dat debat alstublieft toegespitst op dit onderwerp voeren. Laten wij het nu beperken tot de hoofdlijnen van onze wensen ten aanzien van de deregulering. Ik richt mij overigens gedeeltelijk tot de voorzitter en gedeeltelijk tot de heer Balemans.

De heer Balemans (VVD):

Voorzitter. Ik heb niet zitten knikken toen mevrouw Hamer dat zei, want ik zag dat probleem al tijdens mijn inbreng.

De voorzitter:

Schrappen is gemakkelijker dan toevoegen.

De heer Balemans (VVD):

Ik heb ook de helft al geschrapt, dus ik ben mevrouw Hamer tegemoet gekomen. Het ging mij erom, te markeren dat je je van bepaalde onderwerpen af kunt vragen of de overheid die moet regelen of niet. Het inhoudelijke debat voer ik graag op een ander moment.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat is niet helemaal juist. Wij kunnen de heer Balemans wel van repliek dienen, maar dan gaan wij het debat voeren. Dat is mijn dilemma.

De heer Balemans (VVD):

Ik heb oog voor het dilemma van mevrouw Hamer, maar werd uitgedaagd door vragen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat snap ik wel, maar als wij niet reageren op de heer Balemans lijkt het erop of wij het over de gehele linie eens zijn met wat hij over dit voorbeeld zegt. Daarom heb ik voorgesteld om dit voorbeeld later uit te werken en er vervolgens over te praten.

De heer Balemans (VVD):

Daar heb ik geen moeite mee.

De voorzitter:

Dan volgen wij op dit punt deze procedure.

De heer Van der Vlies (SGP):

Het is heel eenvoudig. Ik heb hier namelijk een amendement over ingediend in de Kamer. Dat wil ik straks wel even toelichten.

De voorzitter:

U hebt gelijk. Dat is uiteraard mogelijk.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik ga niet in op de tussenschoolse opvang, maar wel op een inhoudelijk punt. Ik zal de heer Balemans ook helpen met een ander voorbeeld. Afgelopen maandag heeft hij in de Telegraaf kunnen lezen dat onder Paars II op initiatief van de VVD-fractie is bepaald dat gymnastiek in het basisonderwijs niet meer door afgestudeerden van de PABO mocht worden gegeven, maar door vakleerkrachten. Uit de woorden van de heer Balemans maak ik op dat hij vindt dat het vooral aan de scholen moet worden overgelaten om te beslissen wie het beste gymnastiek kan geven. Die regel kunnen wij dan vandaag mooi afschaffen.

De heer Balemans (VVD):

Dan kunnen wij wederom de discussie voeren over de bekwaamheidseisen van vakdocenten en de verantwoordelijkheid die wij ten aanzien daarvan moeten nemen. Laat ik mij echter beperken tot het punt dat ik heb willen markeren. Ik heb gezegd dat er overheidsregels zijn waarvan ik mij afvraag of die niet door het veld en de scholen kunnen worden opgesteld. De heer De Vries heeft dit punt gemarkeerd. Laten wij dat op een ander moment bespreken. De eerlijkheid gebiedt mij, te zeggen dat ik niet van alle ins en outs van dat krantenartikel op de hoogte ben.

De heer Jan de Vries (CDA):

Mag ik de heer Balemans de suggestie doen om zo snel mogelijk met de heer Rijpstra te overleggen, zodat wij in de tweede termijn kunnen vernemen of hij het bij nader inzien met ons eens is dat dit toch niet zo'n goede regel is geweest?

De heer Balemans (VVD):

Ik merk dat u uit ervaring spreekt!

Sturen op hoofdlijnen is een andere kernboodschap van de minister. Dat is ook precies wat de VVD-fractie wil. Scholen kunnen worden afgerekend op resultaten. Dat is een van de punten die de VVD-fractie zeer belangrijk vindt. Scholen krijgen jaarlijks geld van de overheid om te zorgen voor goed onderwijs. De minister zegt wel te willen voorschrijven wat er moet gebeuren, maar niet hoe de school dat moet doen. Die lijn onderschrijft de VVD-fractie. Dat betekent echter ook dat de scholen niet alleen moeten verantwoorden wat zij met het geld hebben gedaan, maar ook wat zij ermee hebben bereikt. Die scholen moeten aan het einde van de rit niet alleen zeggen hoe zij het geld hebben uitgegeven dat zij van de minister hebben gekregen, maar ook wat de resultaten van die uitgaven zijn. Dat blijkt niet altijd uit de begroting. Dan denk ik specifiek aan de tabel op pagina 61 over de kerncijfers van het voortgezet onderwijs. Die bestempel ik als schrikbarend.

Er zijn twee conclusies uit te trekken. De eerste conclusie is dat de politieke ambities van het kabinet wel erg laag lijken te zijn. Als je die tabel namelijk bestudeert, zie je in de reeks van de jaren van 2003 tot en met 2009 het aantal zittenblijvers en schooluitvallers gelijk blijven. Daar gaan wij blijkbaar van uit. Volgens die cijfers komt daar dus geen verbetering in. Schooluitval betekent geen diploma, geen werk, geen toekomstperspectief. Dan kun je zeggen dat het geld verdampt dat wordt besteed aan de bestrijding van bijvoorbeeld schooluitval of dat het beleid faalt. Ik wil hierop een reactie van de minister.

De tweede conclusie is dat sturen op resultaat ook een wijziging zou moeten betekenen voor het denken over de bekostiging. Uit diezelfde tabel blijkt dat er per jaar ongeveer 76.000 leerlingen blijven zitten of vroegtijdig uitvallen. Dat is 8% van het totale aantal. De vergoeding per leerling in het voortgezet onderwijs is € 6000. Dat is dus een negatief resultaat van ongeveer 450 mln euro. Schoolbesturen ontvangen dat geld, maar zij worden daarop niet afgerekend. Het jaar erop ontvangt die school namelijk weer € 6000 per leerling, ongeacht of die al dan niet is blijven zitten. Er zijn allerlei redenen te bedenken om te blijven zitten, maar zelfs voor een leerling die in oktober wordt meegeteld bij de bekostigingssystematiek en die in november uitvalt, krijgt de school € 6000. Dat bedrag blijft bij die school. Mijn vraag is of dat terecht is.

Om scholen te prikkelen, stellen wij voor het bekostigen van zittenblijvers en vroegtijdige schoolverlaters te beperken. Dat is dan ook een prikkel tot innovatie van het onderwijs. Het wordt dan het belang van de schoolbesturen om ook potentiële zittenblijvers en uitvallers vast te houden. Die vrijkomende middelen kunnen ook worden bestemd voor extra innovatie in het onderwijs en dat willen die schoolbesturen juist dolgraag. Ik vraag de minister wat haar mening daarover is.

Mevrouw Vergeer (SP):

Het lijkt alsof de heer Balemans zegt dat de schoolbesturen er als het ware op uit zijn kinderen te laten zitten, omdat zij dan extra geld krijgen. Heeft hij wel eens gedacht over de mogelijkheid dat kinderen ook een kans moet worden geboden om een jaar over te doen en dat scholen daarvoor gewoonweg moeten worden bekostigd? Anders kan het effect zijn dat schoolbesturen selectiever worden en kinderen weren. De kans bestaat dan dat kinderen daardoor lager in het voortgezet onderwijs terechtkomen dan feitelijk nodig is.

De heer Balemans (VVD):

Dat is één aspect van de kwestie. Ik kan mij inderdaad voorstellen dat je het op een gegeven moment werkelijk niet trekt en blijft zitten in de hoop dat je het het volgende jaar beter doet. Maar onlangs wees een schooldirecteur mij erop – ik weet niet of hij zich dat per ongeluk liet ontvallen – dat voor het schoolbestuur een hoog slagingspercentage aan het eind van de rit heel belangrijk is. Het is dus van belang dat veel eindexamenkandidaten het examen behalen.

Dat betekent soms dat men kinderen in het jaar daarvoor laten zitten, als er sprake is van twijfels. Dan weet men namelijk zeker dat men het jaar daarna een hoog slagingspercentage heeft. Daarmee heb ik moeite, want het is best mogelijk er met wat extra aandacht voor diegenen die op het randje zitten van al dan niet overgaan voor te zorgen dat zij toch mee kunnen en dus niet een jaar verliezen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Maar weet u ook wat de reden is van het feit dat schoolbesturen op die wijze reageren? Dat lijkt mij namelijk iets wat de fractie van de VVD heel belangrijk vindt. Ik doel dan op de resultaten van de scholen en de punten waarop zij worden afgerekend. De scholen met de hoogste slagingspercentages komen in de krant. Daarop zet de heer Balemans in. Bovendien geldt dat, als een scholier niet slaagt voor zijn eindexamen, de bekostiging voor het jaar daarna bijzonder veel afneemt. De heer Balemans weet dat er in dat geval behoorlijk moet worden geschipperd om die kinderen alsnog bekostigd les te laten nemen om zodoende herexamen te kunnen doen.

De heer Balemans (VVD):

Het is niet juist dat de fractie van de VVD de scholen daarop afrekent. Later in mijn betoog ga ik in op de zaken waaraan wij aandacht dienen te besteden om de schoolbesturen op resultaten af te rekenen. Ik zal mevrouw Vergeer dus later bedienen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Als de heer Balemans wil aangeven waarop hij de schoolbesturen wenst af te rekenen, vraag ik mij af of wij ook te horen krijgen waarop wij de overheid afrekenen. Ik doel dan op de departementen, de minister en de staatssecretaris. Het is namelijk wel een two way street. Het is niet alleen een kwestie dat de schoolbesturen op dit punt moeten presteren. Ook de overheid moet veel doen.

De heer Balemans (VVD):

Ja.

Sturen op hoofdlijnen betekent wat ons betreft dus ook dat de overheid met de schoolbesturen prestatieafspraken maakt over het terugdringen van de onderwijsachterstand, de schooluitval, het zittenblijven en de toename van het aantal geslaagden voor het eindexamen. Het is dus niet de bedoeling alleen op dat eindexamen te sturen, maar op veel meer indicatoren. Het is best mogelijk op een ander moment te spreken over het aantal indicatoren en welke dat moeten zijn. Het gaat dus om sturen en afrekenen op resultaat.

Ik ben het met mevrouw Vergeer eens dat er niet altijd sprake is van een goede school als het slagingspercentage voor het eindexamen hoog is en het schoolbestuur voldoet aan de regels. Dat wil niet zeggen dat het mijn bedoeling is te stigmatiseren, maar de eindexamenresultaten van het vmbo waren vorig jaar heel goed. De slagingspercentages waren heel hoog. Het is mogelijk te zeggen dat het dus goed gaat met het vmbo, maar dat is niet juist. Die vorm van onderwijs wordt namelijk ook geconfronteerd met veel andere problemen, zoals onderwijsachterstanden en schooluitval. Dat is niet in die slagingspercentages verdisconteerd. Als wij er dus integraal voor willen zorgen dat een school goed kan presteren, moeten wij die stimuleren om op meerdere fronten de slag te kunnen winnen. De overheid dient dus op meerdere fronten te stimuleren en de middelen ter beschikking te stellen. Daarop zullen wij het kabinet uiteindelijk afrekenen. Essentieel daarbij is de vraag wat de school doet in het belang van het kind en hoe zij aantoont wat zij heeft bereikt. In dit opzicht ben ik voorstander van meer transparantie in de gegevens die van scholen bekend zijn. Waarom zou men scholen niet kunnen verplichten de resultaten die zij boeken op het gebied van onderwijsachterstand, schooluitval en geslaagden gewoon te publiceren op hun website of in hun jaarverslag? Dan leggen scholen ook echt rekenschap of aan leerlingen en ouders, en krijgt iedereen inzicht in de resultaten die zij boeken.

Nu weet ik wel dat er verschillen zijn tussen scholen met en zonder kinderen met een onderwijsachterstand. Voor de laatstgenoemde stellen wij echter ook geld beschikbaar. Daardoor ontstaat een situatie waarin de vraag is wat men bereikt in positieve zin.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik sta met veel belangstelling naar de heer Balemans te luisteren, maar wat wil hij? De scholen doen allemaal al datgene waar hij om vraagt.

De heer Balemans (VVD):

Ik weet niet wat uw ervaring is, maar ik heb de laatste dagen heel veel websites van scholen bezocht en daar gezocht naar gegevens. Het enige wat ik bij heel veel scholen tegenkom, zijn de slagingspercentages. Het is mogelijk dat ik te weinig websites heb gezien.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Kijkt u bijvoorbeeld ook eens in de jaarverslagen van de scholen.

De heer Balemans (VVD):

Daar staat ook niet alles in.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik heb nog eens even nagedacht over de opmerking van heer Balemans over scholen straffen in hun bekostiging wanneer kinderen blijven zitten. Lijkt dat niet een beetje op de beperking van de leerrechten die wij in het hoger onderwijs ook kennen? Kennelijk kan een school maar een bepaald aantal jaren de volledige bekostiging voor een kind krijgen. Doet een kind er langer over, dan komt er minder geld. Waar moet dat kind dan heen? Krijgt de andere school die het kind misschien wel opneemt dan wel de bekostiging, of is zo'n kind gebrandmerkt als "die moet je niet nemen, want er zit geen geld meer op"?

De heer Balemans (VVD):

Ik constateer dat twee elementen in de huidige systematiek zitten. Als een kind blijft zitten, krijgt de school het jaar erop gewoon weer dezelfde € 6000. Wij kunnen erover discussiëren of je daarop moet korten of niet, maar ik constateer dat daar dus geen prikkel zit. Er zijn scholen die goed presteren, met weinig zittenblijvers en weinig uitval. Zij krijgen dus hetzelfde bedrag als een school die lagere resultaten boekt.

Ik heb daarnet al gesproken over de schooluitval. Als een kind in oktober wordt meegeteld, krijgt de school daarvoor € 6000. Als dat kind vervolgens in november uitvalt, blijft dat geld bij de school en wordt dat niet teruggevorderd. Ik kan mij voorstellen dat men dat geld terugvordert en het vervolgens weer gebruikt in het onderwijs. Een school die zijn best doet om geen schooluitval te creëren, krijgt ook gewoon het bedrag van € 6000, maar besteedt dat vervolgens in de loop van het jaar aan het kind waarvoor het bestemd is, terwijl de school die een kind laat vertrekken dat geld gewoon in zijn zak steekt.

Ik begrijp ook wel dat de school er dan weer iets anders mee kan doen, maar ik wil prikkels inbouwen opdat scholen ook alerter worden en de kinderen bij de les houden. In het onderwijs gaat het niet om het onderwijzen als fenomeen; het gaat erom kinderen in een leertraject verder te brengen. Dat wil ik met deze prikkels bewerkstelligen.

Mevrouw Vergeer (SP):

Lijkt dit voorstel een beetje op het rugzakje van de leerling? Zo lang die leerling op school zit, gaat het geld mee, maar als hij van school gaat, is het geld ook weg.

De heer Balemans (VVD):

Als een leerling tussentijds wegvalt op een school vind ik niet dat het resterende geld bij de school moet blijven.

Mevrouw Vergeer (SP):

Maar het geld blijft wel bij de leerling?

De heer Balemans (VVD):

Jazeker.

Mevrouw Vergeer (SP):

Dat wilde ik voor de duidelijkheid weten. Ik dacht dat u echt wilde gaan straffen in de bekostigen als iemand blijft zitten.

De heer Balemans (VVD):

Mijn bedoeling is niet de leerling te straffen, integendeel. Ik wil de school stimuleren om te zorgen dat die leerling wordt meegenomen. Als dat niet lukt, mag de school het geld niet houden, nee, dan moet dat geld met de leerling mee om ervoor te zorgen dat hij of zij verder kan. Ik geef een aanzet voor een discussie die wij op een later moment verder moeten voeren.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik vind dat de heer Balemans het kind heel sterk als een product ziet. Een kind valt uit, een kind heeft onderwijsachterstand, enz. Je kunt van die € 6000 niet zeggen wat het precies heeft opgeleverd. Hoe moet het dan met die prestatiebekostiging? Als ik de heer Balemans beluister, bekruipt mij het gevoel van een nog sterkere tweedeling in het onderwijs. Scholen zullen berekenend te werk gaan. Ze zullen kiezen voor leerlingen die goed presteren, die geen sociale problemen hebben, die geen moeizame persoonlijke omstandigheden hebben. Waar moeten die andere kinderen dan terechtkomen?

De heer Balemans (VVD):

Dat laatste is absoluut niet het geval. Bij mij staat juist het kind centraal. Bij al degenen die rondom het kind werken, moeten er zoveel mogelijk prikkels komen om ervoor te zorgen dat dat kind zover mogelijk komt in ons onderwijsstelsel en zo goed mogelijk op de arbeidsmarkt komt.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Ik ben voor goed toezicht en voor het goed laten terechtkomen van geld, namelijk bij het kind. De heer Balemans laat luchtballonnetjes op die tot een gevaarlijke tendens kunnen leiden.

De heer Balemans (VVD):

Ik baseer mij op de cijfers en feiten in de tabel op pag. 61 van de begroting. In de jaren 2003-2009 blijft het aantal schooluitvallers en zittenblijvers gelijk. Het aantal geslaagden ook. Wij willen toch dat iedereen zijn diploma haalt en dat niemand uitvalt?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Hoe gaat u dat berekenen? Hoe gaat u dat beoordelen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik vind het verhaal van de heer Balemans erg eenzijdig. Op de website van de inspectie vinden wij alle gegevens die hij wil hebben. Naar mijn idee mogen wij scholen best afrekenen op prestaties, maar daarnaast moet scholen een flexibele bekostiging worden geboden. De heer Balemans zegt dat scholen het geld niet mogen houden, maar ik ken verhalen van scholen in de BBL in het middelbaar beroepsonderwijs. Als een leerling vóór 1 oktober geen leerbedrijf heeft gevonden, is het over en uit. Wij hebben niet eenzijdig strafmaatregelen tegen de school nodig, maar een flexibel stelsel, zodat maatwerk kan worden geleverd. Vind ik de heer Balemans bij dat verhaal ook aan mijn zijde?

De heer Balemans (VVD):

Ja, en daar kom ik op terug in het kader van de relatie vmbo-mbo.

Vorig jaar heb ik bij de begroting gevraagd naar de reserves bij de onderwijsinstellingen. Ik heb begrepen dat daarover gegevens op het ministerie beschikbaar zijn. Wanneer krijgt de Kamer daar inzicht in?

Over het vmbo valt veel te zeggen. Voor een deel zijn wij op de goede weg. Van de leerlingen in het voortgezet onderwijs volgt 60% het vmbo. Vlak voor de algemene beschouwingen kwam er een brief van vmbo-directeuren. Op dit moment halen veel leerlingen de eindstreep niet. Het zijn heel veel kinderen die in de praktijk willen werken. Voor hen is het van groot belang dat er niet alleen lippendienst wordt bewezen aan de woorden "doorlopende leerlijn in de beroepskolom". Laten wij eerlijk zijn, als je het vmbo hebt afgerond, ben je nog niet volledig voor de arbeidsmarkt gekwalificeerd. Je hebt wel een diploma, maar het is de eerste stap. De leerling is afhankelijk van de kwaliteit van en de aansluiting op het mbo. Die aansluiting is cruciaal, maar onvoldoende. De inrichting van het vmbo in afdelingen en sectoren sluit niet altijd naadloos aan op het mbo, dat werkt op basis van competenties en geordende opleidingsroutes. Ik zou graag willen dat een situatie als in Amsterdam mogelijk wordt. Daar willen een vmbo- en een mbo-school samen zorgen voor een inrichting van het onderwijs met maatwerk voor hun leerlingen, zodat zij het vmbo kunnen doorlopen en daarna naadloos over kunnen gaan naar het mbo. Op die manier worden zij klaargestoomd voor de arbeidsmarkt. Dan krijg je ook een doorlopende leerlijn. Vmbo- en mbo-scholen die gezamenlijk een doorlopend programma willen aanbieden, lopen nu tegen een aantal wettelijke belemmeringen op. Een daarvan is dat overheveling van geld voor een leerling die van de ene naar de andere onderwijsinstelling gaat, niet toegestaan is. Er worden dus blokkades opgeworpen die misschien onnodig zijn. En als er niet voldoende aansluiting is, dreigt weer het gevaar van schooluitval. Ik zou dus graag zien dat worden gekeken of de regels die voorschrijven hoe het vmbo en het mbo worden ingericht, afgeschaft kunnen worden voor zover dit betrekking hebben op de doorlopende leerlijn en de belemmering in financiële zin van het uitruilen in het onderwijsprogramma, zodat die vmbo- en mbo-scholen gezamenlijk het onderwijs in kunnen richten.

Voor de leerlingen die het liefst met hun handen werken, zijn stage- en leerwerkplaatsen in het beroepsonderwijs cruciaal. Dat gaat niet helemaal goed. Ik kreeg afgelopen dinsdag vanuit Limburg te horen dat volgens het MKB – ik heb het niet kunnen verifiëren – geen leerlingen te vinden zijn, terwijl er wel stage- en leerwerkplaatsen zijn. In de Randstad hoor je echter precies het omgekeerde verhaal: daar zijn wel de leerlingen, maar niet de stage- en leerwerkplekken. Ik zal niet meteen gaan roepen dat de leerlingen uit de Randstad dan maar op de trein moeten worden gezet naar Maastricht om daar stage te lopen, want dat werkt niet. Er is echter sprake van een raar spanningsveld. Op de ene plek is er een tekort aan leerlingen en op de andere aan stage- en leerwerkplaatsen. Dat is niet goed, want dan komt er uiteindelijk niemand aan de slag. De staatssecretaris heeft in het debat over de BVE, gezegd dat hij zou kijken naar het voorstel van VNO/NCW om te komen tot niet-vrijblijvende afspraken tussen de onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven. Hij heeft toegezegd contact op te nemen met die onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven. Ik hoor graag van hem wat dat heeft opgeleverd.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Wanneer wij kijken naar het deel hoger onderwijs van de begroting, leidt dat meteen tot twee merkwaardige conclusies. Wij ontvingen een paar dagen geleden Kennis in kaart. Wat leert ons dat? Wij zien dat de ene generatie demonstreert voor VUT en prepensioen om vroeger te kunnen stoppen, terwijl bij de jongste generatie de snelst gestegen studies zijn: vrijetijdskunde en theaterwetenschappen. Wie zegt dat jongeren geen gevoel hebben voor de ontwikkelingen in de markt?

Het tweede dat opvalt, is dat de belangrijkste stelselwijzigingen, bekostiging, studiefinanciering en de nieuwe kaderwet hoger onderwijs, wel aangekondigd worden, maar nog niet inhoudelijk zijn uitgewerkt. De inhoudelijke bespreking volgt op een later moment in een apart hoofdlijnendebat. De wijzigingen die wel in de begroting zijn voorgesteld, werden op een eerder moment bij de algemene politieke beschouwingen gecorrigeerd. Dat betreft bezuinigingen op niet-EU-studenten, 30-plus-studenten en de verhoging van het collegegeld. Wat blijft er nu nog over ter bespreking? Ik heb een aantal punten kunnen vinden.

De eerste is dat je zou kunnen zeggen dat 2005 een soort overgangsjaar is naar een aantal stelselwijzigingen. In dat jaar bereiden wij ons voor op die wijzigingen en worden er experimenten gehouden. Bovendien ligt 2005 halverwege het magische jaar 2010 als het gaat om de Lissabon-doelstellingen. Het is goed om dat overgangsjaar 2005 te gebruiken voor een nuchtere analyse. Ik wil een aantal punten voor die analyse aanduiden.

Het eerste dat ons opvalt als wij het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief bekijken, is dat wij achterblijvende private investeringen zien, of wij nu praten over studenten of over bedrijven. Daar lopen wij in Nederland achter in vergelijking met andere landen. Men vindt het al gauw een taak van de belastingbetaler om met meer geld over de brug te komen. Als je praat over studenten, valt nog heel snel het woord leenangst, leenangst voor meer investeringen in het onderwijs. Dat is merkwaardig, want als wij praten over meer geld voor het onderwijs noemen wij dat altijd investeringen. Maar als het de studenten zelf betreft noemen wij dat leningen. Het zou mijn fractie een lief ding waard zijn als wij na 2005 dat woord leenangst niet meer gebruiken, als het niet meer nodig is. Dat is iets waar wij van af moeten.

Het tweede is private investeringen door bedrijven. Wat bedrijven weerhoudt, is mijn fractie niet goed duidelijk. Het innovatieplatform heeft ons wat dit betreft ook niet verder geholpen. Het zou mij een lief ding waard zijn als de staatssecretaris of de minister in zijn overleg met werkgeversorganisaties inzichtelijk maakte wat Nederlandse bedrijven in het buitenland investeren en wat zij in Nederland investeren, wat zij doen aan allerlei R&D-projecten en onderwijsprojecten in het buitenland. Ik zou graag inzichtelijk krijgen wat hen ervan weerhoudt om in Nederland soortgelijke projecten te starten. Wij hebben bijvoorbeeld de experimenteerwet in Nederland om te komen tot een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Hebben bedrijven in samenwerking met de opleidingen gebruik gemaakt van die mogelijkheid tot experimenteren? Men klaagt wel dat er onvoldoende aansluiting is, maar wat doet men met nieuwe mogelijkheden om daar verbetering in aan te brengen? Graag krijg ik hierop een reactie.

Het valt op dat er minder studenten uit het buitenland naar Nederland komen om te studeren. De bewindslieden stellen in de begroting dat het belangrijk is dat Nederland voldoende buitenlandse studenten trekt. Waarom is dat belangrijk? Dat horen wij niet. De 3% aan buitenlandse studenten in Nederland is minder dan in de omringende landen. Blijkbaar is het een probleem wanneer Nederland – een klein taalgebied – minder studenten trekt dan landen met een groot taalgebied zoals Frankrijk, Engeland en Duitsland. Waarom is het belangrijk? Wanneer zijn er voldoende buitenlandse studenten? Werken wij toe naar een gemiddeld percentage of streven wij iets anders na? Mijn fractie zou zeggen: nee, je zou een inhoudelijk antwoord moeten nastreven; je moet geld beschikbaar stellen voor buitenlandse studenten wanneer dat een hoger doel heeft en een toegevoegde waarde. Het zou bijvoorbeeld een toegevoegde waarde moeten hebben voor het onderwijs in Nederland, voor de Nederlandse economie, de kenniseconomie of misschien een toegevoegde waarde voor ons beleid in het kader van ontwikkelingssamenwerking. Dan zou je ervoor kunnen kiezen om het geld daarvoor in te zetten en het niet meer massaal via de lumpsum mee te laten financieren. Ik kan er voorbeelden bij geven. Wij hebben havensteden en relaties met havensteden in andere landen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat een aantal onderwijsinstellingen in die havensteden relaties onderhouden en netwerken opbouwen met andere havensteden. Dan zou het interessant zijn om daar een deel van het geld beschikbaar voor te stellen. Er zijn ook andere projecten denkbaar. Nederland heeft een rijke geschiedenis. De geschiedenis van veel Aziatische landen ligt opgeslagen in het Nederlands in de VOC-archieven. Willen die landen hun eigen geschiedenis kunnen bestuderen, dan moeten zij Nederlands leren. Dat kan alleen maar hier. Het lijkt mij een taak van de Nederlandse overheid om daarbij te helpen. Daar zijn ook projecten voor. Het is alleen jammer dat die projecten niet van de grond komen. Men wordt van het kastje naar de muur gestuurd tussen twee departementen.

De staatssecretaris weet uit zijn ervaring op een ander departement dat er op de Wet arbeid vreemdelingen uitzonderingen worden gemaakt op basis van feitelijke tekorten op de arbeidsmarkt. Dan is een snellere procedure mogelijk. Ik heb hem toen hij die vorige functie nog had gezegd dat hij de informatie behorende bij die sectoren en feitelijke functies terug zou moeten koppelen naar het onderwijs en de opleidingen voor die beroepen. Het gaat namelijk om een feitelijk tekort op de arbeidsmarkt. Is dat inmiddels gebeurd? Is er sprake van een dergelijk overleg tussen Sociale Zaken en Onderwijs? Is het misschien mogelijk om het geld voor niet-EU-studenten beschikbaar te stellen op basis van objectieve criteria zoals ook in de Wet arbeid vreemdelingen worden gehanteerd? Dan wordt het geld doorgesluisd naar plekken waar feitelijke tekorten bestaan.

Voorzitter. Op het gebied van internationalisering hebben wij ook een stap gezet door in het kader van de Verklaring van Bologna een accreditatieorganisatie in te stellen. Wij hebben een bachelor-masterstructuur ingevoerd en een accreditatieorganisatie ingesteld. Ik heb daarover een aantal vragen met het oog op de toekomst. Accreditatie blijkt een proces dat het visiteren duurder maakt. Een van de oorzaken daarvan is dat er tegenwoordig BTW moet worden betaald over de visitatie. Dat maakt de visitatie in één keer 19% duurder. De opbrengsten van die BTW komen terecht bij het ministerie van Financiën. Het zou mij een lief ding waard zijn wanneer wij bijvoorbeeld bij de Voorjaarsnota kunnen zien hoe hoog dat bedrag is. Het is namelijk wel onderwijsgeld dat via de BTW bij Financiën terechtkomt. Kan dat inzichtelijk worden gemaakt? Is er bij dat accreditatieproces sprake van voldoende keuzevrijheid bij de organisaties die zich aanbieden, de VBI's? Zijn er voldoende aanbieders? Ik geloof dat het er nu maar vier zijn. Hoe kunnen wij beoordelen of die markt goed werkt? Het is een nieuwe tak van sport, maar zou het niet wijs zijn, bijvoorbeeld de NMa eens naar die nieuwe tak van sport te laten kijken?

Een derde punt betreft de doelmatigheidstoets die onlogisch is opgebouwd. Het is mogelijk dat een tiental nieuwe opleidingen een goedkeurende accreditatie krijgt, terwijl pas daarna naar de macro-doelmatigheid wordt gekeken. Er kunnen dus tien nieuwe opleidingen zijn, waarvan vijf ondoelmatig zijn. Je zou de volgorde beter kunnen omdraaien. Als de opleidingen niet de macro-doelmatigheidstoets doorstaan, hoeven zij ook niet het accreditatieproces te doorlopen. Instellingen kunnen zich die kosten dan besparen. Willen de bewindslieden naar dit punt kijken?

Ik noem nog een vierde punt. Als je de komende jaren niet door de accreditatie heen komt, wordt het daarop volgende jaar je budget gekort. Je mag geen nieuwe studenten meer aannemen. Is dat wel verstandig? Zou je niet beter kunnen werken met een systeem van twee gele kaarten? Je opleiding staat immers stil als je geen nieuwe studenten meer mag aannemen plus je bekostiging. Is dat wel verstandig? Als bovendien de bekostiging is gebaseerd op T-2, dat wil zeggen op de situatie twee jaar eerder en je komt opnieuw door de accreditatie, dan kijkt men naar een jaar waarin er geen studenten mochten zijn en kun je dus niet bekostigd worden. Je loopt dan vanzelf tegen de lamp. Volgens mij is dat een onvolkomenheid in het systeem. Willen de bewindslieden hierop reageren?

Op de andere punten met betrekking tot 2005 kom ik terug bij het hoofdlijnendebat.

Mevrouw Vergeer (SP):

Voorzitter. Vorig jaar heb ik de minister verschillende keren gevraagd, iets te doen aan de segregatie op scholen. Dat was een taboe: wat zou er mis zijn met zwarte scholen? Er was ook defaitisme: het zou toch niet lukken. Die houding is nu gelukkig doorbroken. De SP-fractie staat dan ook positief tegenover de richting die het kabinet is ingeslagen met het verplichten van het overleg tussen gemeente en scholen. Dat is meer dan ooit essentieel als wij samen en niet apart willen leven en wij etnische en religieuze spanningen en polarisatie geen kans willen geven. De SP volgt de lokale initiatieven op de voet en zal met praktische voorstellen voor het wetsvoorstel komen. Kan de minister zeggen wat op dit moment de stand van zaken is met de niet-vrijblijvende afspraken?

De kosten van de schoolboeken zijn de afgelopen jaren schrikbarend gestegen. Toen wij daarover spraken, zei de minister vreemd genoeg dat haar geen klachten bereikt hadden. De SP-fractie heeft daarom zelf een enquête op de website gezet en heeft aan ouders met kinderen in de leerplichtige leeftijd gevraagd hoe het zit. Wij hebben inmiddels een rapport gemaakt en aangeboden aan Ouders en co. Ik zal straks natuurlijk ook een exemplaar overhandigen aan de minister.

Ik citeer uit het rapport. Wij zijn voor twee kinderen dit schooljaar aan lesgeld, collegegeld, boeken, excursies et cetera € 4500 kwijt. Dat is tweeënhalf keer mijn maandsalaris. Een ander citaat: ik moet drie maanden werken om de school van mijn zoon te kunnen betalen. Einde citaat. Ons onderzoek bevestigt het eerdere onderzoek van Regioplan. De WTOS is niet meer toereikend en de kosten stijgen in plaats van te dalen. Nederland heeft echter wel het internationale Verdrag economische sociale en culturele rechten ondertekend dat geleidelijke invoering van kostenloos onderwijs wil. Voor die geleidelijke invoering van kostenloos onderwijs wil de SP-fractie vandaag een mogelijke weg aangeven. Wij sluiten aan bij de eerder gevoerde discussie over het loslaten van de vaste boekenprijs, het initiatiefwetsvoorstel van de heer Dittrich, mevrouw Halsema en mevrouw Van Nieuwenhoven en het afschaffen van het lesgeld. Deze laatste discussie heeft plaatsgevonden bij de financiële beschouwingen.

De kostenstijgingen worden vooral veroorzaakt door de boekenkosten. Met name bij de ROC's zijn zij heel flink gestegen. Docenten constateren op onze website dat ouders de lespakketten niet kunnen betalen. In het vmbo zijn de boekenkosten gestegen met maar liefst 39%. Gecorrigeerd voor inflatie is dat 27%. De Tweede Kamer was bijna unaniem van mening dat het loslaten van de vaste boekenprijs voor schoolboeken per 1 januari 2005 nieuwe mogelijkheden zou bieden. Daarop wil ik nu ingaan.

In het evaluatierapport van de SEO staat over het loslaten van de vaste boekenprijs dat dit niet zoveel zin heeft, als er geen randvoorwaarden zijn. Ik citeer. In veel landen financiert de overheid het overgrote deel van de schoolboeken door middel van budgetten voor scholen als onderdeel van het algemene budget. Dit alternatief verbetert de beheersing van de kosten van schoolboeken doordat scholen prikkels voelen om de schoolboeken goedkoop in te kopen. Einde citaat. Wil de minister laten onderzoeken wat de financiële mogelijkheden zijn om de schoolboeken in de lumpsum van het voortgezet onderwijs en de BVE te bekostigen via de rijksbegroting? Ik zal aangeven in welke richting wij denken als de boeken betaald worden door de lumpsum van de school. Dan zijn er voor de ouders en natuurlijk voor de rijksoverheid besparingen op de WTOS, naar schatting een derde tot de helft, maar dat zal het onderzoek moeten preciseren. De marges van de handelaren vallen weg en die van de uitgeverijen kunnen kleiner worden. In lijn met het voorstel van de heer Blok om het lesgeld af te schaffen en te komen tot harmonisatie van de kinderregelingen vraag ik de minister om in die verkenning mee te nemen hoe de schoolboeken deel kunnen uitmaken van de lumpsum in het voortgezet onderwijs en de BVE. Wij hebben de steun van de drie ouderverenigingen. Ik krijg graag een reactie van de minister.

Een andere grote boosdoener bij de schoolkosten is de vrijwillige ouderbijdrage. Die is met 30 tot 50% gestegen. Wij hebben daarvoor de cijfers van het NIBUD. De SP vindt het nogal gemakzuchtig van de minister dat zij steeds meer de ouders verantwoordelijk wil maken voor de problemen bij de scholenorganisaties en de financiën. Het gaat om vragen als de vierdaagse schoolweek, de hoogte van de ouderbijdrage, de kosten van het boekenpakket en de gewenste sponsors. Dat hoort niet op het bordje van de ouders te liggen. De ouderbijdrage moet wat ons betreft gemaximeerd en op termijn afgeschaft worden. Zolang er nog een ouderbijdrage is, moeten de rechten van de ouders en de deelnemers bij de ROC's ten minste gewaarborgd zijn. Nu zien wij dat dit in artikel 27 van de Wet op het voorgezet onderwijs wel is geregeld voor het voortgezet onderwijs, maar dat de BVE het alleen met een servicedocument moet doen. Ik denk dat wij ouders en deelnemers in de BVE ook moeten voorzien van een wettelijke regeling waarop zij een beroep kunnen doen. Graag een reactie van de staatssecretaris of de minister.

De kleutertoets is toch weer via de achterdeur binnengehaald. Ik heb een motie voorbereid om het bedrag van 1,5 mln voor de ontwikkelkosten en het bedrag van 5 mln voor structurele kosten ook te gebruiken voor compensatie van de herverdeeleffecten van de gewichten. Dat voorstel had de minister al gedaan voor het restant dat was gereserveerd voor het toetsen. De scholen die er door de nieuwe gewichten op achteruitgaan, moeten gecompenseerd worden. De drempel van 9% moet wat ons betreft omlaag. Het stuit pedagogen beslist tegen de borst dat zij kinderen moeten toetsen in de hoop dat zij zwaar onvoldoende scoren, zodat de school meer geld krijgt. Je meldt kinderen aan in de hoop dat je meer geld krijgt, dus moet het kind zwaar onvoldoende scoren. Wij zijn tegen zo'n kleutertoets en wij zijn voor een baby- en peutervolgsysteem, waarbij signalering ook meteen actie betekent. Het kind gaat naar de voorschool en de ouders worden erbij betrokken en ondersteund. Kan de Tweede Kamer een dergelijk voorstel van de ministeries van OCW en VWS aan het eind van het jaar tegemoet zien?

De BVE-sector kampt met grote tekorten in 2005. Het bedrag van 77 mln op de integratiebegroting van Justitie wordt pas in december behandeld, maar dat is wel het zere punt. De bezuiniging is al ingeboekt, terwijl de voornemens van minister Verdonk er nog lang niet zijn. Volgens ons moeten die er ook niet komen. Er moet minimaal een jaar uitstel komen voor wat nu al is ingeboekt. Er kunnen geen wachtgelders komen, terwijl er op dit moment werk in overvloed is bij nieuwkomers en oudkomers.

De regering is terecht een alfabetiseringscampagne gestart. Nederland telt 1.500.000 functioneel ongeletterden en onder hen zijn 250.000 autochtone analfabeten. Een van de campagneslogans is: Wie dit niet kan lezen, is niet gek. Dat is een aardige variant op: Wie dit leest, is gek. Dat is een schuttingtekst die menigeen heeft opgeschreven. Ik denk dat wij de tekst "Wie dit leest, is gek" eigenlijk moeten toepassen op het kabinet. Er is wel € 400.000 voor de campagne uitgetrokken, maar er is geen geld om de scholen te betalen als de campagne succes heeft. Ik heb een amendement ingediend dat de bekostiging voor het streefcijfer dat het kabinet zelf noemt voor 2005 regelt.

Docenten merken steeds vaker dat er op hen bezuinigd wordt, terwijl er wel geld is voor management, administratie, gebouwen en computers. De Onderwijsraad komt met het percentage van 39 aan secundaire lasten in de BVE-sector. Ik heb vorig jaar geprobeerd het personeelsbudget in de lumpsum te beschermen door het te oormerken, maar het is natuurlijk ook mogelijk om bandbreedtes aan te geven voor de secundaire lasten. De BVE-Raad wijst erop dat niet duidelijk is wat onder secundaire lasten moet worden verstaan en dat een deel van de secundaire lasten wordt veroorzaakt door de regeldruk van OCW. Ik ben dan ook blij dat de minister bij het AO over werken in het onderwijs heeft gezegd dat zij samen met de sector wil onderzoeken of er ratio's zijn te vinden waarbinnen de secundaire lasten zich bewegen. Ik dien dan ook de aangehouden motie op dat punt, de motie-Vergeer/Azough, gewijzigd opnieuw in.

De voorzitter:

Ik constateer dat de motie Vergeer/Azough (27451, nr. 39) deel uitmaakt van de beraadslaging.

Mevrouw Vergeer (SP):

Ik kom aan het eind van mijn verhaal. Door gebrek aan spreektijd kan ik nu niet verder ingaan op de ingrijpende voorstellen van het kabinet voor de onderbouw-nieuwe-stijl, maar daarover heb ik al het nodige gezegd in het VAO voorafgaand aan de begrotingsbehandeling. Ik heb ook geen tijd om in te gaan op de voorstellen voor het hoger onderwijs-Amerikaanse-stijl, geheel in de geest van de afgetreden staatssecretaris Nijs; een compliment voor de heer Rutte of mevrouw Nijs. Ik zou zeggen: zie de website van de SP als voorschot op het debat dat komen gaat.

Voorzitter. Ik wil mevrouw Van der Hoeven graag het rapport Schoolkostenonderzoek overhandigen, maar ik begrijp dat het via u moet. Ik neem aan dat de mediator er een goed woordje voor zal doen.

De voorzitter:

Officieel gaat het hier inderdaad zo. Dank voor het rapport. Nu kan de voorzitter het eerst zelf lezen!

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mijnheer de voorzitter. Gelukkig hoeven wij het vandaag niet meer lang te hebben over de onderwijsbegroting zoals die in september is gepresenteerd: een op de valreep uitgeklede begroting, een begroting die vooral de wens om te bezuinigen weerspiegelde, maar niet meer de noodzaak en de ambitie om te investeren in onderwijs en kennis. De begroting weerspiegelde niet gedrevenheid door het perspectief van Lissabon om Nederland alsnog in de voorhoede van de Europese kenniseconomie te brengen, ook al is dat moeilijk. Dat neem ik deze minister en haar kersverse staatssecretaris nog steeds kwalijk. Voor de fractie van D66 was dat vanzelfsprekend niet acceptabel. Ik ben dan ook blij dat het is gelukt om de bezuinigingen ongedaan te maken. Van de bewindslieden verwacht ik vanzelfsprekend dat zij voortaan de knip dichthouden en die alleen openzetten als er iets in kan vallen.

De inzet van dit kabinet is, te komen tot minder regels, meer ruimte voor scholen en een heldere verantwoording. Die inzet steunen wij, maar wij zijn minder gelukkig met de invulling ervan. Gehoord de bijdragen van de collega's staan wij daarin niet alleen. Het moet beter en het moet sneller. Wanneer deze minister het heeft over ruimte voor scholen, blijkt het vooral te gaan over ruimte voor schoolbesturen en steeds meer ruimte voor bestuurlijke tussenlagen waar wij de plannenmakerij, de uitvoering en de begeleiding aan uitbesteden: adviescommissies, platforms, begeleidingscommissies. Zelfs de Onderwijsinspectie krijgt er allerlei schoolbegeleidende taken bij. Ik zie evenwel nauwelijks extra ruimte voor de leerkrachten op de werkvloer en de leerlingen in de klas. De core business van het onderwijs is lesgeven en leerlingen begeleiden. En dat moet toch in de eerste plaats in de besteding van de middelen terug te zien zijn. Ik wil hier opnieuw gezegd hebben, zoals al een paar keer in de visiedebatten, dat wij, te beginnen in de bve, een halt moeten toeroepen aan die verschuiving van middelen voor het primaire proces naar de overhead organisatie en beheer. Dat daaraan 30% of 40% wordt besteed, kan echt niet. Ik moet er niet aan denken dat het primair en het voortgezet onderwijs ook die weg op gaan.

Ook de ruimte die leerkrachten wordt geboden in het onderwijsprogramma – een onderwerp dat wij vanochtend even aan de orde hebben gehad – wordt onmiddellijk weer opgevuld door sturende en dwingende onderwijsconcepten, zoals het natuurlijke en op competentie gerichte onderwijs. En dat, terwijl die aanpak zich nog helemaal niet heeft bewezen! Tegelijkertijd geeft de minister, die zegt dat scholen vrij zijn in hun aanpak, geen enkele ruimte voor een voortgezetonderwijsprogramma dat zich wel allang heeft bewezen: het internationaal baccalaureaat, een programma dat internationaal wordt getoetst en toegang geeft tot 101 universiteiten in de wereld. Dat kan ik niet met elkaar rijmen. Welk argument kan de minister nog over hebben om het internationaal baccalaureaat buiten de deur te houden? Als er echt overal ruimte aan wordt geboden waarom dan niet aan het internationaal baccalaureaat?

Over internationalisering gesproken, het Europees referentiekader voor moderne talen (Common European Framework of Reference) werkt uitstekend. Het is een enorme stimulans. Waarom doen wij niet ook iets dergelijks voor de sciencevakken? Ik weet dat daaraan behoefte is.

Nog steeds werkt de regeling voor kenniswerkers niet. Er wordt al twee jaar aan gewerkt. Eerst was er een D66-motie, toen het fiat van de regering, daarna een voorstel van het Innovatieplatform en nu moeten er eerst weer ingewikkelde convenanten met de IND worden afgesloten. Al die tijd behandelen wij buitenlandse wetenschappers als frauderende asielzoekers die onze gastvrijheid proberen te misbruiken. Dat is niet goed!

Van de minister verwacht D66 dat zij het stuur in handen neemt en richting geeft aan de ruimte die scholen en instellingen geboden wordt. Het is haar taak, de verschillende betrokkenen op hun verantwoordelijkheden aan te spreken. Zij moet aangeven waar de ruimte zit en waar niet. Dat is misschien een slag ingewikkelder dan meteen maar te pleiten voor regelvrije scholen of het afschaffen van het halve departement, maar het is wel een meer zorgvuldige weg. Alle kinderen hebben immers recht op goed onderwijs, op goed opgeleide en bevoegde leerkrachten. Daarvoor moet de overheid zorgen. Kwaliteit, toegankelijkheid en bekostiging zijn immers onvervreemdbare grondwettelijke taken.

In de krant kunnen wij lezen dat dagelijks busladingen kinderen de grens met België passeren om daar onderwijs te volgen omdat ouders de voorkeur geven aan Vlaamse scholen. Ook lezen wij dat werkgevers die scholen bellen om te vragen of zij nog Nederlandse kinderen kennen die daar een beroepsoplei ding hebben gevolgd. Dus moet de vraag worden gesteld of wij het wel goed doen en waar het beter kan.

Gelukkig hebben wij een uitstekende onderwijsinspectie waar mening ander land jaloers op is. Ruimte en vrijheid voor scholen moeten immers gepaard gaan met een goede controle door de overheid. Dat past niet alleen in moderne bestuurlijke verhoudingen, het is zelfs onontbeerlijk. Diezelfde inspectie wordt echter belast met allerlei nieuwe taken, zoals scholen helpen bij het opzetten van een kwaliteitszorgsysteem, het begeleiden van het onderwijsachterstandenbeleid, de relatie tussen management en bestuur beoordelen enz. Al die taken staan in wezen haaks op haar toezichthoudende rol. Tegelijkertijd wordt er fors bezuinigd op de kerntaken van de onderwijsinspectie. Hoe gaat het echte toezicht straks vorm krijgen? Elektronisch toezicht? Toezicht op digitaal aangeleverde verslagen, mooie woorden, klinkende cijfers? Dat betekent voor scholen juist meer in plaats van minder bureaucratie. Wat is er terecht gekomen van de ambitie om inspecteurs gewoon eens vaker een school te laten bezoeken om te zien wat er werkelijk op de scholen gebeurt?

Voorzitter. De systematiek van leerwegondersteunend en leerlinggebonden onderwijs getuigt van een tijdrovende en ziekmakende bureaucratie.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik keer nog even terug naar de inspectie. Haar kerntaak is gerelateerd aan het proportionele toezicht. Daar bent u het toch wel mee eens?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ja, vooral als het gaat om de mate van toezicht. Mij staat echter nog helder voor ogen dat CDA, VVD en D66 bij de bespreking van de WOT eensgezind van mening waren dat de inspecteurs vaker de school moesten binnenwandelen. Sommige scholen werden nog maar een keer in de vier jaar bezocht. Ik weet dat veel ouders eraan hechten dat bij tijd en wijle de school wordt bezocht door een inspecteur.

De heer Jan de Vries (CDA):

Ik hoor niet vaak de klacht van scholen dat de inspecteur te veel langskomt, maar wel dat de inspectie zich soms bemoeit met onderwijsmethoden en -concepten. Herkent u dat beeld ook?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ja. Ik heb tot mijn schrik moeten constateren dat er op dat soort taken behoorlijk wat geld valt bij te verdienen voor de inspectie. Dat vind ik geen goede zaak en ik betreur het dat de kerntaken uit het oog worden verloren. Bij de bespreking van de WOT werd uitgesproken dat de inspecteur zich vaker op de school moet laten zien. Een keer in de vier jaar en alleen maar digitale verslagen vind ik echt te weinig.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik kan daar wel mee instemmen, maar vindt u ook niet dat de inspectie zich wat meer moeten laten omringen door de professionals zelf? Ik denk vooral aan collegiale visitaties en aan het benutten van inzichten die uit de scholen zelf komen. Anders wordt het een erg eenzijdig proces. Ik denk dat u het zo niet bedoelt, maar zo kan het wel worden opgevat.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Zo mag het niet opgevat worden en ik hoop dat dit niet het geval is. Die ruimte is inderdaad gegeven op het moment dat wij de WOT bespraken. Dat blijkt erg goed te werken, dat ben ik met u eens, omdat er natuurlijk een dubbelslag wordt gemaakt. Leerkrachten die meevisiteren, leren daar veel van en hun eigen school heeft daar later ook weer groot plezier van.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Bent u het met mij eens dat het eigenlijk nog wel een tandje intensiever zou kunnen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik zie een dusdanige verschuiving van kerntaken naar andere taken dat je je echt moet afvragen of die taken nog tot de kerntaken van de Onderwijsinspectie behoren. Daar ben ik niet blij mee. Het past bij het verhaal – dat meen ik ook bij anderen begrepen te hebben – van de tussenlagen, de commissies en de platforms. Het is een diffuus geheel, terwijl je juist een heldere, eenduidige positie wilt hebben voor de Onderwijsinspectie. De inspectie heeft ons er overigens zelf ook op geattendeerd dat men daar niet echt gelukkig mee is.

Ik kom bij mijn vierde punt, de ruimte voor de beroepskolom. De fractie van D66 gelooft in de kracht van de beroepskolom, maar zonder een sterke hbo naast vmbo en mbo kan er geen beroepskolom zijn. Het hbo is de trekker, anders hebben wij benen en een romp zonder hoofd. Ik vraag mij in toenemende mate af – en die vraag heb ik een paar weken geleden ook al gesteld – of het hbo nog wel bereid is op de eerste plaats hoger beroepsonderwijs te zijn. Wil het hbo daar de trekker van zijn? Of wil men liever doorgaan, eenzijdig te proberen de strijd van de universiteiten te winnen, de masteropleidingen binnen te halen en nog meer lectoraten? Hoe committeert deze staatssecretaris het hbo aan de beroepskolom?

Hoe zit het met het kort-hbo en met de "associate degree"? Deze zouden toch ook de ruimte krijgen? Daar hebben wij vorig jaar een amendement voor ingediend. Iedereen was er razend enthousiast over, maar daarna werd het oorverdovend stil. Hoe zit dat?

Als wij ergens geen ruimte voor willen geven, dan is het wel voor nog meer schooluitvallers dan er op dit moment al zijn. De doelstellingen zijn goed: 30% terug in deze regeerperiode en in 2010 zelfs 50%. Helaas is er weinig wat ons het vertrouwen geeft dat wij die doelstelling ook zullen halen. Eigenlijk geeft niets ons dat vertrouwen, want de cijfers blijven exact hetzelfde en zijn nog met geen procent afgenomen. De meeste jongeren vallen uit op het grensvlak van vmbo en mbo. Dat kunnen wij zo niet laten gebeuren. Ik hoor dat jongeren in de BBL op school geweigerd worden, omdat zij zelf niet voor 1 oktober een leerbedrijf hebben gevonden. Ik hoor dat de mbo-opleidingen hen wel moeten weigeren, want als er pas na 1 oktober een leerbedrijf is gevonden, krijgen zij een heel jaar niet meer voor hen betaald. Dat is de andere kant die ik steeds bedoel als ik het een straat met tweerichtingsverkeer noem. Het is goed om eisen te stellen aan scholen en prestaties te vragen, maar dan moet je als overheid ook bereid zijn, er de instrumenten bij te zoeken en hulp te bieden. Dat doen wij natuurlijk nu ook bij het zoeken van leerbedrijven en stageplaatsen, maar vooral met de flexibele bekostiging die niet langer gekoppeld is aan de datum van 1 oktober.

Ten aanzien van het vavo wil de D66-fractie in elk geval ruimte blijven bieden aan leerlingen die zijn stukgelopen in het reguliere onderwijs of in de volwasseneneducatie. Dat gebeurt soms pas jaren nadat zij de schoolbanken hebben verlaten, maar soms zelfs nog op leerplichtige leeftijd, dat is waar. Amsterdam en Nijmegen hebben zonder blikken of blozen al eerder te kennen gegeven dat zij het vavo gaan afstoten. Die ruimte mogen zij naar onze mening niet krijgen. Sommige dingen zijn gewoon niet bespreekbaar, omdat de gevolgen onaanvaardbaar zijn. Wij moeten er niet aan denken, nog meer functionele analfabeten en nog meer drop-outs te krijgen. Het zou enorm helpen als staatssecretaris Rutte dat nou eens onomwonden zou uitspreken en als hij niet zou dralen met het kiezen van een positie. Ik ben ook benieuwd naar wat zijn belrondje op dat punt heeft opgeleverd. Kan staatssecretaris Van der Laan niet haar invloed gebruiken – ik weet niet hoe het formeel zit bij de publieke omroepen – om het medium tv te gebruiken om autochtone analfabeten een taalcursus aan te bieden? Er is een grote schroom om de drempel naar een instelling over te gaan. Misschien zou dit kunnen helpen.

Voorts willen wij graag meer ruimte voor jonge universiteiten. Wij hebben daarover vorig jaar een amendement ingediend. Dat is nu structureel, heb ik gezien, maar er is toch nog steeds een forse achterstand ten opzichte van de klassieke universiteiten. Het zou goed zijn als wij dat in de aanloop naar 2007 recht zouden kunnen trekken. Dat was ook de intentie van het amendement van vorig jaar. Daarom hebben wij op dat punt opnieuw een amendement ingediend.

Wij willen ook meer keuzemogelijkheden voor studenten, meer vraagsturing. Het lijkt erop dat de voorstellen van staatssecretaris Rutte die kant opgaan. Dat spreekt ons aan. Het verdere debat daarover zullen wij binnenkort voeren. Wij zijn echt ongelukkig met de verviervoudiging van het collegegeld na vijf jaar. Dat vinden wij echt te gek.

Wij pleiten voor het voortbestaan van Kennislink. Wij hebben dat al gedaan in het overleg over wetenschapsbeleid. Ik meen dat de minister heeft toegezegd dat dit zou worden geregeld. Dat is kennelijk niet helemaal gelukt. Wij hebben als Kamer nu in elk geval toch de verantwoordelijkheid op ons genomen om daar een dekking voor te zoeken. Wij hebben daarover een amendement ingediend zodat Kennislink kan voortbestaan.

Wij willen ruimte voor het verspreiden van de door Sardes en het Taalexpertisecentrum ontwikkelde voor- en vroegschoolse taalmethode. Dat is een fantastische taalmethode. Wij kunnen hier zeggen dat wij ons nergens meer mee moeten bemoeien, maar ik spreek ook scholen die de methode hebben uitgeprobeerd en die er erg tevreden mee zijn. Wij hebben er veel geld in gestoken. Het is de eerste methode die zich echt in een doorlopende leerlijn richt op voorschools tot en met vroegschools. Ik zou het doodzonde vinden als wij daar niet mee verder konden gaan. Scholen en instellingen die er gebruik van willen maken, moeten daartoe in staat zijn. Ik verzoek om het geld dat over is van de taaltoets daar de komende jaren voor in te zetten.

Ik heb nog een korte opmerking voor de tweede termijn van het GOA-beleid. Ik onderschrijf wat daar eerder over is gezegd door de heer Jan de Vries, namelijk dat er een verbreding moet komen van de inzet van die middelen. Die moeten niet alleen beschikbaar zijn voor de groepen 1 en 2, maar ook voor de groepen 3 en 4. Ik doel op het budget 100 mln voor de onderbouw.

Kan de minister opnieuw kijken naar de onevenwichtigheid in de zwaarte van gewichten. Het gaat vooral om het gewicht van 2,4, wat het bekostigen van 3,5 wordt, gekoppeld aan een taaltoets. Ik ben bang dat dit gaat leiden tot een toetsingscircus à la het leerwegondersteunende onderwijs en de rugzak. Daar moeten wij niet aan denken. Dat circus moeten wij niet in het basisonderwijs willen brengen. Ik refereer ook aan wat iedereen heeft gezegd over de regelvrije school. Past dit nu wel? Ik weet dat de oorsprongsgeschiedenis een andere is. De vraag blijft of dit past binnen het streven naar vermindering van de regels voor scholen.

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Het afgelopen jaar is niet het onderwijs, maar het ministerie van OCW zelf gênant genoeg voortdurend onderwerp van het nieuws en het debat geweest. De Kamer heeft gezegd dat dit afgelopen moet zijn, zeker gezien de problemen rond de enorme schooluitval, het dreigende lerarentekort en de mogelijke afbraak van educatie. Scholen vragen om werkbare regels en voldoende middelen. Daarvan is de afgelopen twintig jaar te weinig sprake geweest. Twintig jaar lang is er sprake geweest van gestage bezuinigingen op onderwijs gepaard met grootschalige hervormingen die vervolgens met te weinig middelen moesten worden doorgevoerd. Ook voor deze begroting geldt volgens de fractie van GroenLinks dat de middelen ontbreken.

"Nederland kennisland" is de leuze en dat is terecht. Onderwijs maakt immers niet alleen maar vrij. Het levert ook heel wat op. Het rendement is hoger dan dat van een gemiddeld pakket aandelen, namelijk 6 tot 8%. Een kleine toename van het gemiddelde opleidingsniveau van de bevolking leidt tot een toename van de economische groei met 3%. Dat moet de bewindslieden wel aanspreken, lijkt mij. De vraag is of het kabinet dit waarmaakt. Volgens de Lissabon-doelstellingen moet in 2010 de omvang van voortijdig schoolverlaten met 50% zijn teruggebracht. Gaan wij dat halen? Een andere ambitie betreft het achterstandenbeleid. Het doel is om in 2006 de taalachterstand met 25% te verminderen ten opzichte van 2002. Is dat haalbaar? Wij hebben het vandaag over de ambities en de middelen die daarbij horen. Mijn probleem is dat dit kabinet met beleid zonder voldoende middelen niet bezig is met het verwezenlijken van de ambities die ik heb genoemd, maar met het organiseren en inplannen van teleurstellingen.

De realiteit is een andere. Ik refereer even aan het lijstje met cijfers dat de PvdA-fractie heeft rond doen gaan. Dat schetst inderdaad een zeer negatief beeld van de investeringen die nodig zijn in het onderwijs, zeker ook als ik kijk naar het SBO. De regering heeft antwoord gegeven op de vragen hierover. Gezien het lijstje dat daar tegenover is gesteld, maak ik mij echter zorgen.

Een tijdje geleden was ik op het Curbulo College, een vmbo-school in Voorburg waar de minister al een paar is geweest. Dat is een geweldige school met een geweldig gebouw en geweldige mogelijkheden. Als ik het contrast zie met andere scholen die tevreden mogen zijn als zij in 2007 bij de 50% schone scholen mogen horen, breekt mijn klomp. 50% schone scholen houdt in dat de helft van de scholen vies mag zijn. Stelt u zich voor dat meer dan de helft van de ambtenaren op uw departement vier jaar lang op een vieze wc moet zitten. Uiteindelijk is het vrij simpel. Zonder extra middelen los je dergelijke problemen niet op. Daarom maakt de fractie van de GroenLinks andere politieke keuzes en trekt zij 1,4 mld extra uit voor onderwijs in 2005. Leest u onze tegenbegroting er maar eens op na. Onderwijs maakt vrij, is de leus van de fractie van GroenLinks. Dat geldt voor u en dat geldt voor mij. Voor leerlingen met achterstanden hoort daarom extra aandacht te zijn, zowel voor allochtone als autochtone leerlingen. Daarbij gaat het niet per se om het instrument, maar wel om de doelstelling om 25% minder taalachterstand te hebben. Ik kijk naar de heer De Vries. Dit neemt namelijk niet weg dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om zaken met betrekking tot lopende projecten correct af te handelen. Nu zeggen dat er geen bezuiniging wordt doorgevoerd terwijl scholen en leraren dat wel zo ervaren, heeft iets weg van beleid in denial.

Er is ook een nieuwe gewichtenregeling. Daardoor zullen zwarte scholen onevenredig hard worden getroffen door de korting. De scholen met autochtone achterstandskinderen schieten daar relatief weinig mee op. Dat is voor de fractie van GroenLinks ontoelaatbaar. Zij pleit daarom voor het afschaffen of flink verlagen van de drempel, want die zorgt ervoor dat de scholen met achterstandskinderen van autochtone afkomst te weinig extra middelen krijgen. Zij pleit bovendien voor een herverdeling die niet mag leiden tot het korten op zwarte scholen. Hierop hoor ik graag de reactie van de minister.

Gelukkig is het vmbo in het afgelopen jaar veel in het nieuws geweest. Dat is terecht. Extra geld en meer ruimte voor maatwerk stonden centraal. Zijn de maatregelen voldoende? Ook hier geldt dat de signalen anders zijn. Nog steeds zeggen scholen dat er meer en sneller maatregelen nodig zijn om de problemen aan te pakken. Het openbreken van basisvorming op het vmbo is goed. De Taakgroep Vernieuwing Basisvorming was niet voor niets duidelijk. Zij zei dat middelen beschikbaar moesten worden gesteld om die vernieuwing goed vorm te kunnen geven. Al gaat het om een vernieuwing van onderop door de leraren en scholen zelf ingesteld, de overheid heeft de verantwoordelijkheid om die hervorming, die vernieuwing vorm te geven en te begeleiden.

Het mbo kampt met een ander groot probleem: stages en het gebrek daaraan. Dit kabinet gelooft terecht in de werking van stages. Het strooit er royaal mee. Recentelijk met de jobstage voor werkloze jongeren en verder ook met de leerwerkplekken voor de task force jeugdwerkloosheid. De fractie van GroenLinks signaleert een groot probleem. Bedrijven en organisaties bieden gewoonweg niet genoeg stageplekken aan. De overheid geeft ook bepaald niet het goede voorbeeld. Zo lopen er op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap slechts twee stagiaires uit het mbo rond. Van dat aantal raak ik niet echt onder de indruk. Ik krijg hier graag een reactie op. Docenten in het mbo maken zich zorgen om de vele leerlingen die niet aan een stage komen, daardoor uitvallen en vervolgens een nummertje bij het CWI mogen trekken. Volgens de laatste cijfers van de BVE-raad zitten deze maand ruim 5000 leerlingen zonder stageplaats. Het werkelijke tekort ligt waarschijnlijk hoger. Daarom stelt de fractie van GroenLinks voor om de Wet vermindering afdracht te verruimen naar alle vier de niveaus en de beide leerwegen die het mbo kent. In de huidige wet staat dat bedrijven alleen mbo'ers op niveau 1 en 2 in een beroepsbegeleidende leerweg mogen aannemen. De fractie van GroenLinks stelt voor om het fiscale voordeel te verhogen van € 2500 naar € 4000. Daarnaast wil de fractie van GroenLinks bedrijven over de streep trekken door hen een fiscaal voordeel te bieden als zij besluiten om stageplekken aan te bieden en om leerbedrijf te worden. Dat neemt niet weg dat ik zie dat bedrijven, organisaties én overheidsinstellingen – ik kijk met name naar de zorginstellingen – veel te weinig hun maatschappelijke, maar vooral ook hun economische verantwoordelijkheid nemen. Wat de fractie van GroenLinks betreft, is dit slechts de eerste stap in een proces dat wellicht leidt tot meer verplichtingen en quota's.

De heer Jan de Vries (CDA):

Voorzitter. Voordat mevrouw Azough verplichtingen en quota's instelt, wil ik opmerken dat ik in mijn termijn heb gewezen op het feit dat zeer veel bedrijven en instellingen klagen over het grote aantal regels dat verbonden is aan het scheppen van een stageplaats of een leerwerkplaats. Is dat niet de eerste oplossing die wij heel gemakkelijk kunnen bereiken?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dit is in mijn ogen een oplossing. Ik hoor namelijk ook dat dit absoluut een belemmering, een hindernis is voor bedrijven en organisaties om stagiaires aan te nemen. Ik denk alleen niet dat dit het enige is. Ik vermoed dat dit slechts een kleine stap is. Dat is op de eerste plaats onze verantwoordelijkheid, dus die van de overheid. Dat moeten wij op een zo kort mogelijke termijn doen.

Dat neemt echter niet weg dat ik niet verwacht dat de 5000 leerlingen die deze stages nu niet kunnen vinden met alleen de maatregel die u nu voorstelt aan het werk kunnen. Dat is waar het om gaat. U weet waarover ik spreek, want u ontvangt dezelfde signalen als ik. Ik zou daarom graag eerder een reactie op mijn voorstellen ontvangen dan alleen met een eigen voorstel te komen dat nog lang niet kan worden ingevoerd. Daarop komen wij later terug. Het is het een of het ander.

Over het lerarentekort hebben wij de afgelopen week uitgebreid gesproken. Veel jonge leraren hebben te kampen met het feit dat zij kort invallen en vervolgens geen gebruik kunnen maken van de WW. Gezien de huidige aanscherping van die wetgeving is dat lastig. Wij vragen de minister daarom te onderzoeken of de herinvoering van de kortdurende WW met een kortere wekeneis mogelijk is, in aansluiting op de regeling voor artiesten en musici. Ik weet dat daarover misschien nader overleg met andere ministers nodig is, maar ik verzoek deze minister graag haar gedachten daarover te laten gaan. Het is immers een betrekkelijk eenvoudige maatregel waarmee veel jonge leraren zouden zijn geholpen die nu werken als invaller. Zij werken vaak 26 weken of langer achtereen, maar kunnen vervolgens geen gebruik maken van de WW. Wij spreken dan niet over frictieopslag of een baangarantie, maar over loon naar werken. Het gaat ons erom dat deze leraren wel een WW-uitkering ontvangen op het moment dat zij niet kunnen werken.

Bij de lerarenopleiding – de pabo-studenten – is een van de problemen dat veel studenten op scholen in grote steden worden geconfronteerd met het feit dat de grootsteedse problematiek voor hen nieuw is. Sommigen gaan daarmee goed om, maar anderen niet. In aansluiting op het voorstel van Forum stel ik voor na te gaan of het mogelijk is pabo-studenten aan coachings- en mentorprojecten op zwarte scholen te laten deelnemen. Naar ons oordeel heeft dat grote voordelen voor zowel de kinderen als de pabo-studenten. De studenten bouwen deskundigheid en betrokkenheid op en het Forum-plan zorgt daarnaast voor extra praktijkervaring die noodzakelijk is om vervolgens in het onderwijs te blijven. Voor de leerlingen is het ook interessant, want de leraar komt bij hen thuis en spreekt met hun ouders.

Voor de leraar is dat op langere termijn interessant, maar voor de leerling is het ook goed op een andere manier met waarschijnlijk een autochtone student om te gaan en van deze advies en mentoring te krijgen. Op dit moment is dat naar mijn idee werkelijk noodzakelijk in onze complexe samenleving. Ik vraag mij af wat de minister van dit plan vindt en of zij het initiatief van Forum concreet ondersteunt. Kan de minister aan de slag met pilots? Ik overweeg hierover een motie in te dienen.

Ik ga in het kort in op de problemen met betrekking tot Vreemdelingenzaken en Integratie en de ROC's. Wij hebben hier te maken met anticiperen van beide zijden. De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie anticipeert op allerlei mogelijke ontwikkelingen in het veld, waardoor minder mensen binnenkomen en minder inburgeringcursussen nodig zijn, en heeft daarom maar alvast een bezuiniging ingeboekt. En ROC's moeten anticiperen op het feit dat zij als fatsoenlijke werkgevers te maken hebben met boekhouders die hen zullen controleren en met de overheid die toezicht op hen houdt. Die wederzijdse anticipatie heeft geleid tot grote problemen. Wat mij betreft, moeten die op korte termijn zijn opgelost. Die overheveling van gelden naar Justitie moet niet doorgaan. Dat heeft namelijk grote effecten.

Daarbij komt dat het van belang is op dit moment die bezuiniging terug te draaien. In ieder geval dient aan het huidige bedrag te worden vastgehouden. Dat is de meest zinvolle aanpak. Het werk is er namelijk. De wachtlijsten groeien. De inburgeraars zijn er en de deskundigheid is er. In aanloop naar welk nieuw stelsel dan ook kunnen er nog veel mensen aan de beurt komen. Beter ten hele gekeerd dan ten halve gedwaald.

Uit de media begreep ik ook dat staatssecretaris Rutte mogelijke wachtgeldkosten zou doorschuiven naar minister Verdonk. Dat vind ik een heel vreemde gang van zaken. Dat betekent dat hij de verantwoordelijkheid die hij voor educatie draagt rond de mogelijke afschaffing van vavo doorschuift naar de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie. Dat lijkt mij niet de juiste oplossing. Ik stel voor dat de staatssecretaris met oplossingen komt en dat de zojuist door mij genoemde minister haar verantwoordelijkheid neemt voor haar tot nu toe vage beleid.

De heer Tichelaar (PvdA):

Met de BVE-sector is een convenant over het wachtgeld afgesproken. Bent u met mij van mening dat de staatssecretaris deze afspraak voor de volle 100% moet nakomen?

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Dat ben ik volledig met u eens. In dat convenant staat namelijk duidelijk dat de overheid bij ingrijpende beleidswijzigingen haar verantwoordelijkheid dient te nemen. Ik weet niet of je het beleid van minister Verdonk wel "beleid" moet noemen, maar ingrijpend is het zeker. Ik denk dan ook dat het vanzelfsprekend is dat het kabinet zijn verantwoordelijkheid neemt voor mogelijke ontslagen.

In Den Haag komen er naar verwachting 200 en in Amsterdam 374 mensen op straat te staan. Eerst staatssecretaris Nijs en later staatssecretaris Rutte hebben bitter weinig begrip getoond voor de problemen waarmee de ROC's te kampen hebben. Er zijn immers heel veel inburgeraars die daar aan de slag moeten kunnen gaan. Verder wijs ik er nog maar eens op dat het vavo van de Joke Smit school in Amsterdam elk jaar 250 studenten aflevert voor het hbo en de universiteit. Daarmee is deze school de derde leverancier van studenten voor het hoger onderwijs. Natuurlijk moet het beleid van de regering zo snel mogelijk worden gestopt en natuurlijk moet er voor een soepele overgangsregeling worden gezorgd. De regering is daar door haar beleid verantwoordelijk voor.

Voorzitter. Op het terrein van wetenschap en innovatie staan woorden en daden van de regering haaks op elkaar. Waarom nemen de publieke gelden voor Nederland Kennisland af van 0,9% van het BBP in 2002 naar 0,7% in 2007? Deze cijfers haal ik uit het Overzicht Totale Onderzoek Financiering. Het zijn dus cijfers van het departement zelf. Wordt het de erfenis van het tweede kabinet Balkenende dat de Lissabon doelstelling niet alleen door een overschot aan luie ondernemers uit het zicht blijft, maar ook door het tekortschieten van het kabinet zelf?

Ik deel de zorg over en de kritiek op het Innovatieplatform van mevrouw Kraneveldt. Iedereen die de website van het Innovatieplatform bekijkt, kan zien hoe deze organisatie steeds maar verder uitdijt. Omdat ook de resultaten achterblijven, kan ik vooralsnog niet inzien wat het nut is van het Innovatieplatform. Ik hoop dat de staatssecretaris kan aangeven waarom deze organisatie wel nut heeft.

In het afgelopen jaar is het aandeel allochtone studenten in het hoger onderwijs afgenomen. Hoe verklaart de minister deze ontwikkeling?

De afgelopen jaren is terecht veel over segregatie in het onderwijs gediscussieerd. Zo was een groot deel van de begrotingsbehandeling van vorig jaar aan dit onderwerp gewijd. Deze aandacht is terecht, want hoe groter de segregatie, hoe kleiner de onderwijskansen van allochtone kinderen. De integratiekaart van minister Verdonk, opgesteld aan de hand van cijfers van het CBS, laat dat duidelijk zien. Deze cijfers schreeuwen om een daadkrachtige aanpak.

Vorig jaar hebben wij hiervan een enorm nummer gemaakt en dan is het verbazingwekkend dat wij dit probleem louter en alleen met niet-vrijblijvend overleg bestrijden. Andere middelen staan ons niet ter beschikking. Kan de minister aangeven wat de resultaten zijn van het niet-vrijblijvende overleg? Wat is de stand van zaken bij de bestrijding van de segregatie? Ik vraag dat niet alleen omdat segregatie onderwijskundige gevolgen heeft, maar ook en vooral omdat het maatschappelijke gevolgen heeft.

Overigens is menging van allochtone en autochtone kinderen op school de goedkoopste vorm van achterstandenbeleid. Dat zou het kabinet toch zeker moeten aanspreken. Ik herhaal mijn vraag nog maar eens. Wat is er gedaan aan de bestrijding van de segregatie en hoe kunnen gemeenten deze problematiek aanpakken als hun rol steeds kleiner wordt? Gemeenten kunnen immers steeds minder sturend optreden en beschikken verder ook niet over de middelen om dit probleem op hun eigen agenda en de agenda van de scholen te plaatsen. De regering mag hierover wat mij betreft verplichtende afspraken met de gemeenten maken, maar niet zonder dat daar de nodige middelen tegenover staan. Er staat namelijk veel op het spel.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Vorig jaar ben ik mijn bijdrage tijdens de begrotingsbehandeling OCW begonnen met het geven van een compliment aan de verantwoordelijke bewindslieden; misschien kan de minister het zich nog herinneren. De minister complimenteerde ik voor haar krachtige bestuursstijl. Over de toenmalige staatssecretaris heb ik gezegd dat zij in de nieuwe kabinetsperiode beter in haar bestuurlijke vel leek te zitten. Terugkijkend naar het afgelopen begrotingsjaar, dringt zich de vraag op wat het effect is geweest van deze complimenten.

Wat is het effect geweest van die complimenten? Zij hebben in ieder geval niet stimulerend gewerkt als wij de balans opmaken over 2004. De inhoudelijke debatten over onderwijs werden helaas voor een deel overschaduwd door veel gedoe, met als dieptepunt het aftreden van staatssecretaris Nijs. Laat ik daarom voor het komende begrotingsjaar volstaan met het uitspreken van de wens dat de inhoud centraal zal staan en dat de bewindslieden krachtig leiding zullen geven aan de ingrijpende processen die plaatsvinden in het onderwijs. Daar hebben al die mensen die in het onderwijs werken of onderwijs ontvangen, recht op.

In september fronsten wij onze wenkbrauwen bij het grote aantal bezuinigingen dat in de begroting voor het jaar 2005 werd voorgesteld. Met de motie-Verhagen c.s. heeft er al vroegtijdig enige reparatie plaatsgevonden. Dat scheelt ons bij deze begrotingsbehandeling wat werk en discussie. De bezuinigingen op de bekostiging van 30-plus-studenten vonden wij een slecht idee en niet te rijmen met de ambities van dit kabinet, zoals een leven lang leren en het ontwikkelen van een kenniseconomie.

De uitwerking van de motie van de coalitiepartijen over het onderwijsachterstandenbeleid, is nog niet helemaal duidelijk. Vorige week ontstond daarover enige verwarring, met name tussen de coalitiepartijen, al lijkt dat nu weer te zijn opgelost. Ik kan niet anders dan constateren dat het anders inzetten van de middelen voor het achterstandenbeleid feitelijk een bezuiniging voor de gemeenten betekend. Verder constateer ik dat het Rijk lopende de planperiode voor het onderwijsachterstandenbeleid de financiële afspraken eenzijdig wijzigt. Daarom vroeg ik aan de heer De Vries: hoe verhoudt zich dat met het principe van een betrouwbare overheid? Ik zie dat niet. De collega's van de fracties van het CDA, de VVD – die geen tijd had om daarop in te gaan – en D66 roep ik dan ook op om hun voorstellen voor de invulling van de 100 mln van de motie-Verhagen c.s. pas vanaf januari 2006 te laten ingaan en de afspraken voor de lopende planperiode tot en met 2005 te respecteren. Waarom zouden wij het niet op die manier oplossen? Hopelijk komen wij daar uit in de tweede termijn.

Bij het overleg van vorige week over het onderwijsachterstandenbeleid heb ik al aangegeven dat mijn fractie de drempel van 9% voor scholen om voor bekostiging op grond van de gewichtenregeling in aanmerking te komen, te hoog vindt. Wij hebben geen behoefte meer aan allerlei onderzoek, dus ik zal in tweede termijn een motie indienen om deze drempel te verlagen tot 3%.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Die 3% staat mij meer aan dan 9%. Waar baseert de heer Slob die 3% echter op?

De heer Slob (ChristenUnie):

De Onderwijsraad heeft zelfs voorgesteld om een drempelloze gewichtenregeling in te stellen. In eerste instantie had dat ook mijn voorkeur. De filosofie achter het instellen van een drempel was altijd dat scholen tot op zekere hoogte zelf de verantwoordelijkheid hebben om problemen binnen hun eigen middelen op te lossen. In dat licht valt het te rechtvaardigen om een beperkte drempel te leggen. Net als 9% is ook 3% arbitrair. Wij vinden een 9%-drempel echter te hoog.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik snap niet dat de heer Slob de drempelloze regeling zo snel aan de kant schuift. Een drempelloze toegang voor kinderen met een gewicht is een sympathiek en vriendelijk instrument om witte scholen te verleiden tot het binnenlaten van "zwarte kinderen".

De heer Slob (ChristenUnie):

Die afweging kan worden gemaakt. Op zich mag je van scholen verwachten dat zij leerlingen die wat extra werk vragen, voor een deel zelf opvangen. In dat licht is een beperkte drempel acceptabel. Nogmaals, er zit nogal wat tussen 9% en 3%. Ik wil de drempel dus gewoon naar beneden hebben.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik begrijp uw voorstel en het klinkt mij zeer sympathiek in de ogen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik neem aan dat u bedoelt "in de oren".

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja, sorry. Wij zitten ook al lang te luisteren.

De voorzitter:

De heer Slob had het natuurlijk ook als compliment voor zichzelf kunnen opvatten.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja, het oog wil tenslotte ook wat.

De heer Slob (ChristenUnie):

En uw vraag was?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Wat zullen de financiële effecten van uw voorstel zijn? Kunnen wij ook nog voorstellen van uw kant verwachten om het budget uit te breiden?

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw Hamer weet dat wij op dit moment de paaltjes neer moeten zetten voor het nieuwe beleid rondom de gewichtenregeling. Dit hoort daar gewoon bij en dat betekent dat je dit als wens aan de minister kunt meegeven voor de verdere uitwerking volgens het traject dat zij ons vorige week heeft geschetst. Het spreekt voor zichzelf dat daar een prijskaartje aan hangt, maar het kan nooit zo zijn dat de drempel wordt gebruikt om daarmee bezuinigingen of extra uitgaven tegen te houden. Hier moet het gegeven centraal staan dat scholen zelf een bijdrage moeten leveren aan het wegwerken van achterstanden bij leerlingen, zowel allochtoon als autochtoon. Daartoe dient de drempel van 3%, maar voor de rest moet de overheid extra middelen beschikbaar stellen om scholen toe te rusten die achterstanden te bestrijden. Wij zullen vanzelf zien wat dat eventueel gaat kosten, maar dat moeten wij er met elkaar voor over hebben.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister heeft vorige week gezegd: als ik dat doe, dan zal dit budgettair neutraal zijn. Eigenlijk zegt u dus: voor mij geldt dat niet.

De heer Slob (ChristenUnie):

U hebt mij vorige week horen zeggen dat ik de herverdeling die nu plaatsvindt, lastig vindt omdat er nu middelen worden weggetrokken bij de zwarte scholen ten behoeve van andere scholen. Daar ligt een groot pijnpunt, maar daarover zullen wij straks met elkaar moeten discussiëren als het beleid verder in kaart wordt gebracht. Wat mij betreft hoeft dat niet met een dichte portemonnee.

Ik vind het zeer opvallend dat er de nodige verwarring is over de hoogte of diepte van de investeringen van het kabinet in het onderwijs. Onderwijsorganisaties hekelen onder meer de bevriezing van de loonkosten voor onderwijspersoneel en het ontbreken van ruimte om prijsbijstellingen over 2004 uit te keren. De Onderwijsbond CNV heeft berekend dat het totaalpakket aan bezuinigingsmaatregelen van Balkenende I, Balkenende II, de augustusaanpassing en de begrotingen 2004 en 2005 uiteindelijk zelfs een bezuiniging betekent van bijna 1 mld euro op de mensen die het onderwijs moeten dragen. De bond had toen nog geen weet van de motie-Verhagen c.s., maar die heeft daar niet zo heel veel aan veranderd. Het SBO stelt in het rapport Per saldo dat het extra geld voor onderwijs wordt opgeslokt door loon- en prijsstijgingen. Dit heeft de minister besproken in de brief die zij ons heeft gestuurd. Hoe kan het toch dat er tussen de minister enerzijds en onderwijsorganisaties en wetenschappers van naam anderzijds zulke grote meningsverschillen bestaan over de begrotingscijfers? Ik ben woordvoerder op veel beleidsterreinen, maar ik maak dat nergens op deze manier mee. Dat moet ons toch wel aanzetten tot nadenken en ik ben benieuwd hoe de minister dit feit taxeert.

Er gaat geen debat voorbij of het principe van autonomie en deregulering komt aan bod. En terecht. Onze fractie is een warm voorstander van dit principe. Bij autonomievergroting krijgen scholen meer bestedingsvrijheid voor middelen, maar zij zien ook in toenemende mate risico's op zich afkomen. Daarbij zal goed in de gaten moeten worden gehouden hoe de maatregelen voor de scholen uitpakken. Terecht wordt uit het onderwijsveld aangegeven dat een stapeling van risico's afbreuk kan doen aan de basispositie van scholen. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn van autonomievergroting en deregulering. Dat zullen wij met elkaar in de gaten moeten houden.

Het consequent uitvoeren van het principe van autonomievergroting en deregulering is ook voor de Tweede Kamer wel eens lastig, zo heb ik in het afgelopen jaar geconstateerd. Ik zal een paar voorbeelden geven. Een school in Utrecht wil Turks als verplichte taal opnemen en direct schieten er een aantal woordvoerders uit hun stoel. Scholen weigeren een omstreden blad en direct heffen enkele fracties een vermanende vinger op. Loslaten betekent wat ons betreft ook echt loslaten en men moet dan ook niet bij elke ongewenste uiting van autonomie direct voor regulering pleiten. Wij gaan ervan uit dat de minister deze lijn blijft vast houden, ook als het gaat om controversiële onderwerpen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

U schetst de dilemma's fantastisch. Maar bent u er voor dat in het beroepsonderwijs zes talen worden aangeboden, zelfs met alle mooie woorden die daarover hier zijn gesproken? Moet je dat willen voor voorbereidend beroepsonderwijs?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik vind het geweldig dat mevrouw Lambrechts als eerste naar de microfoon loopt, want ik heb haar fractie er in de afgelopen jaren een groot aantal keer op moeten betrappen. Natuurlijk mag je daarover met elkaar de discussie voeren. Iets anders hoort u mij niet zeggen. Maar ik vind het heel frappant dat wanneer op een zaterdag via de media naar buiten komt dat een school een dergelijk plan heeft, binnen de kortste keer een aantal woordvoerders, waaronder mevrouw Lambrechts, voor de camera's van de NOS staat om daarover direct het neewoord uit te spreken. Dat gaat mij veel te snel. Dat bedoel ik met durven loslaten: in ieder geval de discussie op een wat andere manier voeren dan dat wij als onderwijswoordvoerders vanuit Den Haag maar weer even direct het onderwijsveld gaan vertellen wat wel en niet goed is aan de plannen waarover men op dat moment zelfs nog slechts aan het nadenken was.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is heel goed dat u ons daar op aanspreekt. Dat moeten we elkaar blijven doen. Ik spreek u, en ons allemaal, er op aan dat voorbereidend beroepsonderwijs ook voorbereidend beroepsonderwijs is. De vraag is welke dienst je de leerlingen daarvan bewijst als ze aan het eind van de rit, zoals bleek, nog steeds geen goed Nederlands spreken, maar wel een aantal talen, en zij niet kunnen doorstromen naar het mbo, omdat ze dat toevallig niet meegekregen hebben.

De heer Slob (ChristenUnie):

Uiteraard zullen wij daarvoor onze verantwoordelijkheid moeten nemen, maar op het moment dat dit soort plannen naar buiten worden gebracht, zullen wij moeten kijken welke ruimte de wetgeving al geeft om tot een aantal keuzes te komen over wat je als onderwijsinstelling je leerlingen al dan niet verplicht aanbiedt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is waar, maar we hebben het op dat moment ook over vragen die wetgeving te boven of te buiten gaan. Het gaat gewoon over wenselijkheden. Nogmaals: we hebben zoveel uitvallers. Daar spreek ik u ook op aan. We zeggen steeds dat er meer aan beroepspraktijkvorming gedaan moet worden. Ik kan mij niet voorstellen dat in de ene of in de andere versie van regelvrij of regelarm, het een goed idee is om scholen in het voorbereidend beroepsonderwijs alleen maar talen te laten aanbieden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het was niet mijn bedoeling om over dit voorbeeld een hele discussie aan te gaan. Ik denk dat het principe dat ik heb neergelegd voor zichzelf spreekt. Het staat elke fractie natuurlijk altijd vrij in de Kamer discussies aan te gaan als zij dat nodig vinden op basis van wat men in de samenleving en binnen scholen aan situaties tegenkomt. Het is de omgekeerde volgorde wanneer wij eerst de scholen bestraffend gaan toespreken.

Over de situatie rond de schoolbegeleidingsdiensten kan ik heel kort zijn. Ik heb daar ook vorig jaar aandacht voor gevraagd. Samen met mevrouw Hamer heb ik daarover vorig jaar amendementen ingediend, die conform de toelichting duidelijk aangaven dat wij vonden dat deze meerjarig moesten worden uitgevoerd. Ik vind het jammer dat de minister dat niet heeft gedaan. Daarom hebben wij dit jaar de amendementen maar weer opnieuw ingediend. Ik hoop niet dat wij dat volgend jaar weer zullen moeten doen, want zo gaan we toch niet met elkaar en met de wijze waarop de Kamer uitvoering wil geven aan het budgetrecht om.

Mijn laatste punt, om nog wat minuten voor de tweede termijn over te houden, is het speciaal onderwijs. Ik heb een keuze gemaakt. Over andere soorten onderwijs was natuurlijk ook genoeg te zeggen, maar de problemen bij het speciaal onderwijs zijn toch wel groot. Allereerst sluit ik mij aan bij de voorbeelden van problemen die collega Hamer en collega De Vries in hun eerste termijn hebben genoemd. Zelf vraag ik aandacht voor het feit dat de scholen de dubbele indicatietrajecten en de inzet van PGB's als een onevenredig zware belasting ervaren vanwege de enorme bureaucratische rompslomp die het met zich meebrengt. Wij hebben daarover al eerder gesproken, maar het blijft zich op deze manier voordoen. Wat mijn fractie betreft zouden wij deze bureaucratie kunnen verminderen wanneer de indicatiestelling naar de PGB's wordt gedecentraliseerd. Ook daarvoor heb ik al eerder gepleit. Het zou plezierig zijn wanneer we daarover een keer met elkaar tot conclusies kunnen komen. Het extra geld dat daarmee vrijkomt, kan voor het speciaal onderwijs ingezet worden.

Verder wil mijn fractie wijzen op de problemen met betrekking tot de toewijzing van middelen voor de ambulante begeleiding. Ook over dat onderwerp hebben wij vaker gesproken. Middelen voor de uitvoering van de ambulante behandeling worden in principe pas na één tot anderhalf jaar verstrekt, met uitzondering van één jaar om de achterstanden weg te werken. Daardoor kan ambulante begeleiding niet adequaat geleverd worden, met alle gevolgen van dien. Dat levert dus ook weer problemen op voor scholen met rugzakleerlingen. Er lijkt zich hier kortom een negatieve spiraal voor te doen, of in ieder geval straks opnieuw voor te gaan doen. Ons voorstel is om standaard af te spreken dat de middelen voor ambulante begeleiding beschikbaar komen zodra een geïndiceerde leerling tot het regulier onderwijs is toegelaten. Dan zijn wij in één keer van het probleem af. Op dit punt krijg ik graag een reactie van de minister die verder gaat dan dat er over enkele maanden een evaluatie komt en de mededeling dat we het er dan nog wel een keer over zullen hebben. Dit soort dingen moet je niet voortdurend voor je uit blijven duwen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. "Meedoen" is het eerste woord van het motto van het kabinet. De daarmee verwoorde ambitie is wel in het bijzonder relevant voor het onderwijs, zeker als wij denken aan thema's als kennissamenleving, vergrijzing en integratie. De samenleving heeft de jonge generatie hard nodig. Het onderwijs verdient daarom te meer onze warme belangstelling en, zoals dat heet, aanhoudende zorg.

Meedoen vraag inspiratie en motivatie. Echt meedoen kan ook niet zonder een ideële drijfveer. Bevlogenheid werkt aanstekelijk, ook en juist in het onderwijs. Inspirerende docenten zijn voor jongeren belangrijke identificatiefiguren, die niet zelden een wezenlijke invloed hebben op hun levensoriëntatie. Onderwijs is niet het vullen van een emmer, maar het ontsteken van een vuur, zoals ik iemand dat vanmorgen treffend hoorde uitdrukken.

In dit verband waardeert de fractie van de SGP de hernieuwde aandacht van de regering voor de rol en de positie van de professionele docent. Daaraan koppel ik graag het pleidooi van het SCP, in zijn recente rapport "In het zicht van de toekomst", voor een herwaardering van het gewone lesgeven. Allerlei pedagogische veranderingen zijn nuttig en nodig, ik ontken dat niet. Maar de afgelopen jaren zijn wij daarin met elkaar doorgeschoten. Het onderwijs dient duurzame vorming te bieden, wel tijdbetrokken, maar niet meedeinend met de waan van de dag. Graag verneem ik de reactie van de regering op de beschouwing van het rapport van het SCP, uit 2004.

Ik leg daarbij ook de koppeling met het toetsingskader van de inspectie. De rol van de overheid in het onderwijs is een voorwaarden scheppende en kaderstellende. Dat moet zo blijven. Wij moeten de neiging om van alles te willen regelen, bijvoorbeeld de schooltijden, onderdrukken. In reactie op het voorstel van de fractie van de PvdA lijkt het mij zinvol, te bezien in hoeverre de ambtelijke organisatie op bepaalde onderdelen kan worden uitgedund. Halvering van het departement is natuurlijk zwaar overdreven.

Op stuk nr. 20 heb ik een amendement ingediend om het budget voor de tussenschoolse opvang te verlagen. Dat amendement is onderdeel van een pakket, waarmee in het kader van het belastingplan 2005 wordt voorzien in een verhoging van de kinderkorting. Mijn fractie vindt verlaging van het budget voor tussenschoolse opvang verantwoord, vanuit de gedachte dat de ouders primair verantwoordelijk zijn voor de opvang van hun kinderen. Uiteraard zijn er gevallen denkbaar dat tussentijdse opvang redelijkerwijs niet van ouders kan worden gevraagd. In de praktijk functioneert het echter vaak als verkapte subsidiëring van tweeverdienerschap.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het voorstel van de heer Van der Vlies verbaast mij een beetje. Niet zozeer vanwege de inhoud, want wij weten dat wij van mening verschillen. Er ligt echter gewoon een Kameruitspraak, in een motie van mij van het vorig jaar. Op grond van die motie komt de minister met haar plan. De Kamer heeft uitgesproken dat zij de verantwoordelijkheid voor de tussenschoolse opvang bij de schoolbesturen wil leggen. Ik ken de heer Van der Vlies niet als iemand die elke keer weer tegen uitspraken van de Kamer in gaat.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw Hamer heeft hier een punt, maar zij moet het hele verhaal vertellen. Zij weet dat de fractie van de SGP tegen haar motie heeft gestemd. Er is uitvoering aan de motie gegeven, en zo hoort het ook, want een Kameruitspraak is een Kameruitspraak. Mijn staatsrechtelijke visie is dat een aanvaarde motie uitgevoerd behoort te worden. Als dat niet kan, moet dat in de Kamer worden verantwoord. De motie wordt uitgevoerd, maar nu gaat het nog om het niveau dat aan die motie is meegegeven. Daarvan neem ik een stukje terug, omdat ik vind dat wij niet alle ouders op een hoop hoeven te zetten. Voor bepaalde ouders is de tussenschoolse opvang zeer effectief. Zij kunnen daar zelf niet aan bijdragen. Andere ouders kunnen dat heel goed. Wij hebben daarom in het kader van het Belastingplan een verhoging van de kinderkorting voorgesteld. Dit voorstel moet gedekt worden ingediend en derhalve hebben wij hier en daar op bepaalde begrotingen wat weggenomen en wel uit dezelfde "sfeer", om het nu maar even zo te zeggen. De achterliggende filosofie daarbij is dat mijn fractie er de voorkeur aan geeft deze middelen rechtstreeks aan de ouders te geven door middel van de verhoging van de kinderkorting. Hoe die extra meegegeven middelen op dit punt – kinderopvang, tussenschoolse opvang – worden ingezet, is dan de verantwoordelijkheid van de ouders. Dat vind ik een prima lijn.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik kan mij voorstellen dat u dit vindt, maar dan blijf ik toch bij mijn punt dat de Kamer de uitspraak heeft gedaan de verantwoordelijkheid bij de schoolbesturen te leggen. De minister heeft dit toegezegd en het inmiddels ook uitgevoerd. Ik hoor u nu echter weer zeggen dat het de ouders zijn die er verantwoordelijk voor zijn. Dat is beslist een andere insteek dan die welke uiteindelijk de meerderheid van de Kamer heeft gekozen. Het is uw recht om het elke keer opnieuw te proberen, maar gezien uw gebruikelijke opstelling als het gaat om meerderheden in de Kamer, begrijp ik dit niet helemaal. Volgens mij heeft u deze wedstrijd al verloren. Nu, ik geloof dat ik het woord "wedstrijd" vandaag hier niet mag gebruiken, maar u kent de beeldspraak.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben wel zo vechtlustig dat ik altijd weer probeer terug te komen, maar met respect voor de regels die in dit huis gelden. Ik heb niet begrepen dat uw motie ook een budgettaire ruimte bepaalde: het moest gebeuren en het zou dan uiteraard moeten worden gefaciliteerd. Ik onderken dat u wijst op de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen, maar mijn commentaar daarop was en is: moeten de schoolbesturen nu voor de totale populatie van de ouders deze verantwoordelijkheid op zich nemen dan wel voor een bepaalde categorie ouders? Dit laatste is mijn keuze.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U verwacht toch werkelijk niet dat van het bedrag dat de minister nu beschikbaar heeft gesteld, alle scholen voor alle kinderen een verantwoorde tussenschoolse opvang kunnen verzorgen? Daar moet in gemiddeld worden en daar zal ook in gemiddeld worden. De minister heeft wat dat betreft gezegd dat zij een stapsgewijze opbouw maakt. Ik dacht evenwel dat u zonet ook vraagtekens wilde zetten bij het punt dat deze verantwoordelijkheid bij de schoolbesturen hoort te liggen. Heb ik u wat dat betreft verkeerd begrepen en is dat niet het geval?

De heer Van der Vlies (SGP):

De Kamer heeft uitgesproken dat dit zo moet gebeuren en dat is dan een ook voor mij geldende Kameruitspraak, hoewel ik daar mijn eigen positie in heb als fractie. Dat is duidelijk. Vervolgens kun je er echter over nadenken hoe die verantwoordelijkheid het beste kan worden ingevuld en op wie de verantwoordelijkheid betrekking heeft. Dat is een discussie die ik nu aankaart.

Voorzitter. Ik kom bij een nieuw punt, met uw goedvinden. Er zouden serieuze plannen zijn om te komen tot de vorming van brede brancheorganisaties voor het voortgezet onderwijs en op termijn ook voor het primair onderwijs. Ten principale is dit een zaak voor het onderwijsveld zelf en de minister dient zich daarmee niet in te laten. Graag verneem ik haar reactie op het risico van die ontwikkeling, namelijk dat brede brancheorganisaties op gespannen kunnen komen te staan met het op richtingen gebaseerde onderwijsstelsel en overlegsysteem.

Met name in het beroepsonderwijs zijn er zorgen over grote groepen leerlingen die qua gedrag en onderwijsloopbaan veel problemen geven. Deze situatie verdient een krachtige aanpak, niet alleen door problemen te bestrijden maar ook door een positieve inzet die is toegesneden op de kenmerken van de betrokken leerlingen.

De T-2-financieringssystematiek brengt snel groeiende scholen in grote budgettaire problemen. Ook bij de introductie van opleidingen onder niveau 1, teneinde doorstroming vanuit het vmbo te garanderen, kan dit aan de orde zijn. Daarom stel ik het ook in deze context aan de orde, want dat is toch een onwenselijke situatie. Ik vraag de staatssecretaris met klem om maatregelen te treffen waarmee scholen de budgettaire knelpunten van een snelle groei adequaat kunnen opvangen. Ten aanzien van het aanbieden van opleidingen onder niveau 1 vraag ik tevens hoe het niveau van de startkwalificatie op peil kan worden gehouden.

Voorzitter. In het publieke debat over het onderwijs spelen de thema's integratie en burgerschap een belangrijke rol. De Kamer heeft daarover inmiddels gesproken. De minister heeft aangekondigd met wetgeving te zullen komen, onder meer ten aanzien van de omgang van leerlingen met elkaar als zij van verschillende culturen zijn. Hoe verhouden de voornemens van de minister zich tot het initiatief van collega Hamer c.s.? Terecht ziet de minister geen ruimte voor wetgeving ten aanzien van spreiding van leerlingen. Wel wordt dit ook in constitutioneel opzicht gevoelige thema op het bordje van de gemeenten gelegd. Graag verneem ik van de minister hoe zij de gemeenten hierover wil voorlichten.

Collega mevrouw Van der Laan wil bij amendement geld vrijmaken voor de jaarlijkse verspreiding van het blad Expreszo. Het hoeft geen betoog dat de SGP-fractie zich daar krachtig tegen verzet. Het is onbegrijpelijk dat het weigeren van de verspreiding van dat blad door sommige scholen, scholen van diverse signatuur, enkele weken een politieke rel heeft kunnen opleveren. Het verdient juist verbazing dat de regering het door velen qua inhoud en vormgeving als stuitend ervaren tijdschrift subsidieert. Het is zonneklaar dat de scholen alle vrijheid hebben om zelf te beslissen op welke manier zij bepaalde thema's aan de orde stellen in het kader van identiteit, het overbrengen van waarden en normen, gewetensvorming en dergelijke. Ik vraag de minister om een krachtige en heldere stellingname ten aanzien van de positie van scholen op dit punt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik was zelf ook niet helemaal gelukkig met een aantal termen die in het blad werden gebruikt. Soms doen wij een voorlichtings- of promotiecampagne of doen iets in het kader van waarden en normen en steken daar behoorlijk wat geld in. Het is dan wel de bedoeling dat de informatie alle scholen en leerlingen bereikt. Voor hen is de informatie bedoeld.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat mag je hopen, maar je kunt niemand verplichten. Dat is het punt. Dit is ook nooit anders geweest. Dit is eigen aan de onderwijsvrijheid. Dus je kunt voorlichting geven, maar je kunt de ontvanger van de voorlichting niet verplichten om de inhoud, de boodschap tot zich te nemen en te verwerken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Geldt dat dan ook voor de waarden- en normendiscussie? Is die ook alleen maar bedoeld voor degene die denkt: hier kan ik iets mee? Stel dat iemand denkt: dat is misschien wel voor mij bedoeld, maar ik moet die boodschap niet. Wat gebeurt er dan?

De heer Van der Vlies (SGP):

Als voorlichtingsmateriaal wordt verstrekt, is het aan de scholen om dat materiaal al dan niet te gebruiken. Er dreigt nu evenwel een misverstand. Daar word ik op geattendeerd door uw vraagstelling. Het lijkt er even op als zouden de scholen de waarden- en normendiscussie geheel kunnen negeren. Nee dus. Op hun plicht op dit punt kunnen wij de scholen wel degelijk aanspreken. Dat doen wij ook. Dat weet mevrouw Lambrechts. Ik noem slechts: de kerndoelen. Alleen, hoe de waarden en normen worden ingekleurd, dus het bepalen welke die zijn en hoe daarmee op de school zal worden omgegaan, dat is aan de scholen zelf. Dat is de essentie van onderwijsvrijheid.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ook daarin kan ik mij vinden, maar als het gaat om een geval waarbij fors in materiaal is geïnvesteerd en dat materiaal zelfs de toets van het departement heeft doorstaan, dan is het in beginsel wel de bedoeling dat het materiaal op de scholen wordt verspreid. Je kunt je natuurlijk afvragen of het materiaal inderdaad de toets kan doorstaan. De leerkrachten kunnen met de leerlingen het debat aangaan en zeggen wat zij goed vinden. Misschien zullen zij dan hun verbazing over iets uitspreken. In dat geval is er ook een waarden- en normendebat. Het is echter wel de bedoeling het materiaal de leerlingen, voor wie de kosten zijn gemaakt, bereikt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik neem aan dat degene die hiervoor verantwoordelijk is en die dat subsidieert, geen voorlichtingsmateriaal verstrekt voor de oudpapierstapel. Een zeer wezenlijke notie is echter dat degene die de post ontvangt eerst wel even mag, kan en, wat mij betreft, moet kijken wat de inhoud van de boodschap is die wordt overgereikt en of die inpasbaar is met het oog op de identiteit van de school, alles erop en eraan. Het gaat erom dat u dat van mij accepteert, want dit recht heeft de school. Ik heb in het debat erover gezegd dat scholen soms na kennisneming ervan het materiaal terzijde leggen. Zij doen dat dan expres zo. Zij hebben een eigen, fundamentele mening en dat is de essentie van onderwijsvrijheid. Als u daarvan een adept bent, hebt u dit met mij op deze manier te dragen, en niet anders. Ik zie dat mevrouw Lambrechts nog steeds glimlacht.

Ik kom op het hoger onderwijs. In het licht van de ontwikkeling van de kennissamenleving zet de regering sterk in op de participatie in het hoger onderwijs. Daarmee lijkt het begrip "kennissamenleving" zich te verengen tot kenniseconomie. Dat zal niet zo bedoeld zijn, maar toch. Een goed functionerende kennissamenleving vraagt echter ook om een uitdagende kenniscultuur. Ik Van der Vlieswijs in dit verband op het door het SCP geconstateerde dilemma tussen participatie, niveau en toegankelijkheid, en toepasbaarheid van de wet van de afnemende meeropbrengsten.

De carrièreperspectieven van jonge onderzoekers laten nog veel te wensen over. Promoveren moet daarom aantrekkelijker worden gemaakt. Ik vraag de staatssecretaris om ook hierbij te zoeken naar een nieuwe impuls. Eerder dit jaar diende ik bij gelegenheid van de behandeling van het HOOP 2004 een motie in, Kamerbreed gesteund, met het verzoek een plan van aanpak op te stellen om de belemmeringen voor gehandicapten en chronisch zieken in het hoger onderwijs weg te nemen, en dat met de begroting aan de Kamer voor te leggen. Dat is er niet van gekomen. Ik betreur dat zeer; het is nauwelijks te accepteren. Hoe zit het? Er is IMPULS 2004, er zijn diverse projecten, continuïteit is geboden, maar een taakstellende reactie van de bewindslieden met een kort tijdpad is noodzakelijk. Enig uitstel op de in de motie genoemde datum is nu noodzakelijk, maar het kan niet langer duren dan tot het eerste kwartaal van het komend jaar. Ik sta erop dat dat zo gebeurt, juist ook vanwege mijn staatsrechtelijke visie op aanvaarde moties.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik heb de neiging om een groot aantal vragen aan de staatssecretaris voor Cultuur te stellen. Aangezien dat buiten mijn bevoegdheden gaat, zal ik het niet doen. Er zijn twee vragen aan de staatssecretaris gesteld. De minister en de staatssecretaris hebben mij gevraagd of de Kamer ermee akkoord gaat dat beide vragen schriftelijk worden afgedaan. Dat betekent dat de staatssecretaris niet bij de eerste termijn van de regering aanwezig hoeft te zijn. Wij weten natuurlijk niet welke punten nog in tweede termijn opkomen. Ik constateer dat de Kamer daarmee akkoord gaat. De regering zal morgenochtend 10.15 uur antwoorden.

Dat de avondschorsing wat aan de lange kant is, heeft te maken met overleg met de minister van Justitie, die zoals de Kamer zal begrijpen vandaag zeer veel te doen heeft. Hij heeft mij gevraagd om een iets langere tijd voor de voorbereiding van zijn antwoord.

De vergadering wordt van 17.08 uur tot 19.30 uur geschorst.

Voorzitter: Ten Hoopen

Naar boven