Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2004 (29200 XIII);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 2004 (29200 D).

(Zie vergadering van 7 oktober 2003.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van Economische Zaken op vragen, gesteld in eerste termijn. Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie)1

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik dank u voor uw vriendelijke inleidende woorden en ik dank de Kamer voor haar vriendelijke woorden aan de staatssecretaris en mij. Daarbij betrek ik naast de coalitiepartijen nadrukkelijk ook de nu duidelijk uitgesproken vrienden van de PvdA. Ik ben de heer Heemskerk daar zeer erkentelijk voor.

Voorzitter. Na een korte inleiding wil ik spreken over de kwestie van de verbetering van het structurele groeivermogen als centrale opgave van dit kabinet en van de minister van Economische Zaken. Dan wijd ik wat passages aan de Europese ontwikkelingen, aan de WTO en aan de drie hoofdelementen van het beleid voor de versterking van de structuur van de Nederlandse economie. In de eerste plaats betreft dit de kwestie van wat ik de helder optredende overheid wil noemen. Daarbij behandel ik achtereenvolgens het marktordeningsbeleid, de netwerksectoren, de problematiek van de toezicht en de privatisering. Als tweede element van de structuurversterking behandel ik de kennis- en de innovatiedimensie en als derde element de kwestie van de duurzaamheid. Dan hoop ik mijn betoog af te ronden met wat afsluitende opmerkingen.

Als minister van Economische Zaken sta ik voor een duurzame economische groei. Het streven naar vergroting van de arbeidsparticipatie en versnelling van de arbeidsproductiviteitsgroei zijn daarbij kernelementen. De algemene doelstelling van het beleid is het uitzicht op een structurele economische groei van 3% in het jaar 2010. Het is mijn overtuiging dat een structurele groei van 3% nodig is om onze maatschappelijke doelstellingen te realiseren. Dat is een enorme uitdaging, want op dit moment bedraagt de structurele groei van onze economie slechts 2%.

Om dat doel te realiseren, heb ik een economische agenda met vier speerpunten. Dit zijn in de eerste plaats de versnelling van de structurele hervormingen in Europees verband en in Nederland; in de tweede plaats een sterke markt en een sterke overheid; in de derde plaats het stimuleren van kennis en innovatie en het uitdagen van een cultuurverandering en in de vierde plaats het streven naar duurzame ontwikkeling. Alle vier elementen vereisen vooral iets dat heel moeilijk vatbaar is: een mentaliteitsverandering, een cultuuromslag, zo u wilt. Wij moeten niet generaliseren, want er zijn ook heel goede voorbeelden. Toch is er een omslag in het denken nodig. Ik noem er slechts een paar elementen van. In de eerste plaats heeft Nederland last van zelfgenoegzaamheid. Er is te weinig kritische zelfanalyse. Een voorbeeld hiervan is dat wij ons jarenlang hebben gevleid met "the Dutch miracle". Wij denken dat wij het altijd beter doen dan onze zuiderburen, om te beginnen. Wij denken te weinig in bredere Europese kaders. Er zijn andere landen, ook in Europa, die niet stilzitten. Daarbij denk ik aan landen als Ierland, Estland, maar ook aan Beieren of een ver land als Korea. In de tweede plaats moet Nederland meer durven uitblinken en meer voor verbetering te vinden zijn. Er zijn goede voorbeelden die ik zou kunnen noemen, maar ik wil er meer van. Op dat punt moeten bestaande waarden worden herijkt en dat is iets anders dan hooghartig te zijn of elitair, mijnheer Heemskerk. Het is in uw jargon wellicht een meer moderne invulling van de gedachte van de verheffing des volks, maar gelijkheidsdenken moet niet altijd prevaleren boven kwaliteitsdenken. Wij moeten in bepaalde gevallen meer reliëf aangeven, juist waar het gaat om de innovatie in de economie.

De balans tussen rechten en plichten is scheef geworden. Mede daardoor zijn veel mensen in Nederland risicomijdend geworden. Er is in mijn optiek geen vrijheid zonder verantwoordelijkheid. Ik verbaas mij er dan ook over dat de heer Heemskerk mij onzichtbaarheid toedicht op het terrein van corporate governance. Ik dacht dat ik heel duidelijke uitlatingen had gedaan, ook publiekelijk. Ik heb de beloningsstructuur van topondernemers die zich bij voorbaat indekken voor slechte tijden aan de kaak gesteld. Dat heeft ook te maken met plichten en verantwoordelijkheid. Ik kreeg daar volgens mij steun voor van mevrouw Gerkens.

Het gaat om het doen. De uitvoering van het beleid is belangrijk, dus daadkracht boven draagvlak. Zonder de betekenis van draagvlak te ontkennen, moeten wij onderkennen dat wij een land zijn geworden van goede bedoelingen. Het gaat echter om resultaat. Wij moeten elkaar niet alleen aanspreken op inspanningsverplichtingen, maar ook op resultaatsverplichtingen. "Practice what you preach".

De afgelopen vier maanden ging het om de MEP-wetgeving voor energie, om het onder een ecotaks brengen van grootverbruikers als zij de benchmark niet halen, om de innovatiebrief, om de verdeling van radiofrequenties en voor alles ook om een scherper toezicht op de energiesector. Dit zijn allemaal punten van verandering. Wij moeten op deze terreinen dingen doen en wij moeten het niet laten bij inspanningsverplichtingen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik ben maximaal geprikkeld door de inleidende woorden van de minister. Ik dacht trouwens dat in gelijkheid ook veel kwaliteit schuilt, maar mijn vraag gaat over iets anders. U sprak over zelfgenoegzaamheid. Een kwalificatie wordt er meestal sterker op als iemand wordt aangewezen die dat kan worden verweten. Wie verwijt u zelfgenoegzaamheid?

Minister Brinkhorst:

Het is geen verwijt, maar een constatering dat wij ons in Nederland de afgelopen jaren hebben gericht op het idee dat het allemaal fantastisch ging en dat wij het geweldig deden, dus "lieve heer, dank u wel dat ik beter ben dan mijn buurman". Het is dus geen verwijt aan deze of gene in het bijzonder. Het is een cultuurelement. Wat dat betreft is Nederland een interessant land. Wij doen het niet beter dan zeer veel landen om ons heen, maar wij hebben soms de indruk dat dit wel het geval is. Daardoor hebben wij minder oog voor de veranderingen die noodzakelijk zijn om betere prestaties te kunnen leveren.

Ik begin met de agenda die ik net noemde. Verbetering van het structurele groeivermogen is de centrale opgave. Zoals de heer Aptroot al zei, zijn de bewindslieden van Economische Zaken de aanjagers van de duurzame economische groei. De economische agenda wordt momenteel bepaald door één belangrijk knelpunt, namelijk het gebrek aan structureel groeivermogen van de economie. Zowel de ontgroening als de vergrijzing van de Europese bevolking leiden tot afname van de groei van het arbeidsaanbod. Dat geldt ook voor Nederland.

De werkgelegenheidsgroei daalt van 1,8% in de periode 1995-1998 tot ongeveer 1% in de periode 2004-2007. Tegelijkertijd is de structurele groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland te laag. De hoge investeringsquote aan het eind van de jaren negentig heeft hierin geen verandering gebracht. Nu de investeringsquote van ongeveer 16,2% is gedaald tot onder het gemiddelde van 18% dat wij jaren hadden, is een versnelling van de structurele groei van de arbeidsproductiviteit zonder extra inspanning niet te verwachten. Omdat de groei van de arbeidsproductiviteit de stijging van de arbeidskosten niet kan bijhouden, stijgen de arbeidskosten per eenheid product in Nederland sterker dan in andere landen. Dat heeft ernstige gevolgen voor onze concurrentiepositie, zowel binnen als buiten de Europese Unie. De afnemende werkgelegenheidsgroei gekoppeld aan de te lage groei van de arbeidsproductiviteit betekent een lage economische groei en vormt ook een ernstige bedreiging voor het realiseren van onze sociale en ecologische doelstellingen.

Voorzitter. Wij kunnen deze problematiek niet los zien van de internationale en allereerst Europese context. De Europese Unie heeft zich ontwikkeld tot een vierde bestuurslaag. Economisch, politiek en sociaal is de invloed van de Europese Unie de afgelopen jaren sterk toegenomen. Ik vind dat een gewenste ontwikkeling, want wij hebben een open economie en ervaren een extra voordeel van die ontwikkeling. Tweederde van onze productie wordt geëxporteerd, tweederde van onze consumptie wordt geïmporteerd. De Unie heeft zich ontwikkeld van een douane-unie tot een economische en monetaire unie en groeit door naar een politieke en sociale eenheid. In mijn wijze van zien heeft een sterke economische unie ook een sterke sociale en politieke basis nodig. De Europese Unie is, zoals in de Troonrede werd gezegd, een waardengemeenschap, een vehikel voor een stevige internationale rechtsorde. Wij moeten de unie dan ook niet alleen maar op boekhoudkundige gronden beoordelen. Soms lijkt het erop dat Nederland de laatste jaren enigszins met de rug naar die ontwikkeling is komen te staan. Europa is echter binnenland en daarom ben ik ook in mijn eigen organisatie met dit vraagstuk bezig. Europa krijgt daarom een centralere plaats binnen de structuur van Economische Zaken. Tegelijkertijd moeten wij niet alleen maar oog hebben voor de baten van de unie, maar ook voor de gevolgen die de Europese ontwikkeling heeft voor onze beleidsvrijheid. De Europese Unie stelt harde voorwaarden aan de wijze waarop lidstaten hun beleid vormgeven en uitvoeren en ook Nederland heeft daar alle belang bij. Een stringente naleving van de afspraken behoedt de kleine staten voor de macht van de grote. Machtsverschillen zullen er altijd zijn, maar het gaat erom dat de macht kan worden getemperd door het recht. Daarom is ook de Europese Gemeenschap een rechtsgemeenschap. Een consequentie daarvan is dat Nederland zich ook aan die regels moet houden, waarbij bijvoorbeeld de implementatie van richtlijnen beter kan. Ik denk aan de telecomrichtlijn en de biotechnologierichtlijn waarvoor mevrouw Van der Laan de aandacht vroeg. Ik kan u verzekeren dat dit een aandachtspunt is voor het kabinet.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Nu de loftrompet is gestoken over Europa – wij weten dat deze minister een echte Europeaan is – wil ik, niet om de essentie van zijn betoog te ontkrachten, er toch wel een kanttekening bij plaatsen. Als wij kijken naar het tempo van besluitvorming is mijn stelling dat er nogal wat voorloopactiviteiten in Nederland worden afgeremd door het tempo van besluitvorming in Europa. Dat is toch contrair aan wat wij allen willen?

Minister Brinkhorst:

Dat mag in een enkel geval juist zijn, maar meestal loopt de besluitvorming in Nederland achter op de ontwikkelingen in Europa, waardoor wij vaak te weinig oog hebben voor het feit dat zich elders ontwikkelingen hebben voorgedaan die wij in Nederland met moeite kunnen volgen. Ik kan daar zo u wilt wel voorbeelden van geven!

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ook, zoals het gewasbeschermingsbeleid! Gisteren heb ik dat in mijn eerste termijn ook als voorbeeld genoemd.

Minister Brinkhorst:

Nederland kent een grotere milieu-intensiteit waardoor het soms noodzakelijk is om scherpere maatregelen te nemen. De ecologische kwaliteit, ook van de bodem, is een belangrijk element, ook voor de partij van de heer Van der Vlies. Tegen die achtergrond is het gewasbeschermingsbeleid de afgelopen tijd scherper geweest, maar geleidelijk aan zal ook op dat punt een harmonisatie moeten plaatsvinden. Dat ben ik met de heer Van der Vlies eens.

De heer Van der Vlies (SGP):

Precies, en die wordt maar vooruit geschoven. Het was eerst 2003, daarna 2005, vervolgens 2006 en nu is het niet eerder dan 2007. Dat is nu precies een voorbeeld van wat ik bedoel!

Minister Brinkhorst:

Ik stel voor dit debat met de collega van Landbouw voort te zetten.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. De minister zei dat de omzetting van de Europese richtlijnen de aandacht van het kabinet heeft, maar kan hij dat wat concretiseren, want op dit moment loopt dat gewoon niet goed. Natuurlijk heeft de Kamer op dit punt ook een verantwoordelijkheid, maar soms komen de stukken zo laat dat het wel heel moeilijk is om ze op tijd te behandelen. Is dat nu de verantwoordelijkheid van zijn ministerie en hoe kan hij ervoor zorgen dat dit echt beter gaat?

Minister Brinkhorst:

Ik ben blij dat mevrouw Van der Laan ook het probleem van de Kamer noemt. Daar ga ik uiteraard niet over. Dit illustreert maar weer dat de Nederlandse regering en de Staten-Generaal zich te weinig bewust zijn van het belang van een tijdige omzetting. Pas dan hebben wij recht van spreken ten opzichte van anderen. De rol van het ministerie van Economische Zaken is, zeker wat het vraagstuk van de interne macht betreft, zeer vormgevend. Ik ga zelfs een stap verder. Wij zijn de afgelopen tijd relatief achtergebleven. De opzet is dat de heer Nicolaï en ik daarvoor een actieplan opstellen. Ik acht het dus mede een verantwoordelijkheid van het ministerie van Economische Zaken om vorm te geven aan de verdere coördinatie op dat terrein, althans waar het gaat om economische wetgeving.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het is heel belangrijk om te weten wie wij hierop kunnen aanspreken. Neem nu zo'n antispamrichtlijn. Die valt onder de telecommunicatiewetgeving, dus onder de minister van Verkeer en Waterstaat. Het ministerie van Economische Zaken heeft daar echter ook een verantwoordelijkheid, net als staatssecretaris Nicolaï. Wie moeten wij erop aanspreken als wij de stukken niet op tijd krijgen? Hoe zit het met zaken die niet de interne markt betreffen? Is de eerstverantwoordelijke minister dan degene die dat onderwerp in portefeuille heeft of komen wij dan toch bij de heer Nicolaï uit?

Minister Brinkhorst:

Er zijn twee lijnen. De algemene coördinatie van het Europese beleid berust bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is niet voor niets al dertig jaar een concordaat met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het spreekt vanzelf dat het ministerie van Economische Zaken op dit vlak een belangrijke verantwoordelijkheid ziet. Dat is een van de redenen dat ik de Europese dimensie op mijn ministerie structureel wil versterken. Ik realiseer mij dat ik daarmee vurige kolen op mijn hoofd stort, maar dat zij zo. Iemand die het geloof in Europa als vierde bestuurslaag uitdraagt, mag niet voor zijn verantwoordelijkheden weglopen. Uit zaken als het Securitel-arrest, een van de bekendste gevallen waarin is gefaald en waarbij het ministerie van Economische Zaken betrokken is, moeten nadere consequenties worden getrokken. Ik hoop dat de nieuwe structuur op het ministerie per 1 januari gereed is; dan moet dit soort zaken eerder en scherper worden gezien.

De heer Heemskerk (PvdA):

Ik zie "corporate governance" juist als een middel voor het ministerie van Economische Zaken om innovatiekracht tot stand te brengen, zowel via de raden van commissarissen als via een cultuurverandering. Ik vind het jammer dat het ministerie van EZ hierover het zwijgen toe doet. Wij kennen de minister als Europees denker. Hij heeft gerefereerd aan de boekhoudmentaliteit en aan de regels die goed zijn voor de kleine landen. Nu is in Europa en in deze Kamer inmiddels een discussie geopend over het Stabiliteitspact. Mijn fractie heeft hierover vanochtend gepubliceerd. Ik wil wel eens van deze Europees denker horen hoe hij aankijkt tegen het tekort enerzijds en de effectiviteit van de sancties van het Stabiliteitspact anderzijds.

Minister Brinkhorst:

Ik ben bijna aan het gedeelte van mijn tekst toe waarin dit onderwerp aan de orde komt. Ik heb het artikel van de heer Heemskerk vanochtend met veel belangstelling gelezen; hij wordt op zijn wenken bediend.

De heer Aptroot (VVD):

Ik wil de minister en zijn collega's graag helpen met het probleem van de achterblijvende implementatie van de Europese richtlijnen. Is die achterstand niet ontstaan omdat Nederland elke keer het braafste jongetje van de klas wil zijn en steeds extra Nederlandse ideeën in de Europese richtlijnen wil verwerken? Als het kabinet het idee van de VVD-fractie overneemt om de richtlijnen uit te voeren en niet meer dan dat te doen, is de vermindering van administratieve lasten en regels al bereikt. De uitvoering van de richtlijnen kan dan waarschijnlijk veel sneller gebeuren.

Minister Brinkhorst:

De werkelijkheid is helaas wat gecompliceerder. Ik begrijp de gedachte van de heer Aptroot, maar de werkelijkheid is naar mijn gevoel in drie problemen te vangen. Het eerste probleem hebben wij besproken; dat is een te lage prioriteit. Het tweede probleem is dat wij in Nederland de neiging hebben om Europese regels aan te passen aan de nationale. Wij proberen de Europese regels dus zodanig te interpreteren dat zij passen in het bestaande nationale patroon. Dat vang je niet op door een een-op-eenbenadering. Dat vang je alleen maar op als je bereid bent om wetgeving structureel anders op te zetten. Ik geef het voorbeeld van de telecomrichtlijn. Na mijn aantreden heb ik een nota van wijziging ingediend. Ik was namelijk van mening dat in de oorspronkelijke basis de nationale, vroegere situatie als richtinggevend werd gezien. Daardoor krijgen wij een stapeling.

Het derde punt is dat wij in Nederland vaak de neiging hebben om regels op een eigen wijze uit te voeren, waardoor wij problemen met Brussel krijgen. Na een interruptie van de heer Van der Vlies wilde ik een paar voorbeelden geven. De nitraatrichtlijn is een heel aardig voorbeeld. Jarenlang hebben wij geen nitraat- maar fosfaatwetgeving gehad. Verder hebben wij jarenlang geen aanwendingsnorm, maar een gebruiksnorm gehad. De discussie heeft geleid tot een eindoordeel van het Hof van Justitie. Nederland wordt daarbij met grote schade opgezadeld. Een ander voorbeeld is het Bosal-arrest. Tien jaar geleden is er een andere zienswijze inzake deelnemingsvrijstelling gekomen. Tien jaar later hebben wij een schade van 1,6 mld gekregen, die nog veel groter is dan de 1,3 mld die Nederland heeft teruggekregen. Ik praat overigens alleen maar over de eenmalige kosten. Ik noem ook de problematiek van de fraude met sociale fondsen. Wij hebben de wetgeving hiervoor op een "eigen wijze" uitgevoerd. Zij heeft ons honderden miljoenen gekost, omdat noch de nationale, noch de gemeentelijke wetgeving was toegespitst op een goede correctie op de uitvoering. Het voorbeeld van "Securital" heb ik al genoemd. Ik kan nog een aantal andere voorbeelden noemen, maar ik denk dat ik voldoende heb geadstrueerd om welk probleem het gaat. Het is dus iets te simpel om te denken dat wij er uitkomen als wij een en ander maar één op één toepassen. De heer Aptroot en ik zullen qua geest niet veel van elkaar verwijderd zijn.

De instituties die de economie bepalen, worden in toenemende mate op Europees niveau vormgegeven. Ik denk daarbij aan de Economische en Monetaire Unie en het Stabiliteits- en Groeipact. Een gedegen monetair en budgettair beleid zijn essentieel voor het vertrouwen in de euro en daarmee voor het groeivermogen. Ik heb daarom vanmorgen met interesse het artikel in de Volkskrant gelezen dat is geschreven door onder anderen de heer Heemskerk. Ik vind het goed dat vooral ook binnen de PvdA wordt nagedacht over de vormgeving van het Stabiliteits- en Groeipact. Maar de timing vind ik eerlijk gezegd niet erg gelukkig. Het is niet verstandig om afspraken aan te passen wanneer ze onder grote druk staan. Het proces wordt oncontroleerbaar. Er is een kans dat het eindresultaat een verslechtering is ten opzichte van de huidige situatie. Daarnaast geldt voor de suggesties die de heer Heemskerk en de zijnen doen, namelijk het beter gebruik van structurele tekorten en een focus op de schuldquota, dat ze in de praktijk al gebeuren sinds de Europese Raad van maart van dit jaar. Als de heer Heemskerk het op prijs stelt, zal ik hem een kopie van de conclusies van de Europese Raad geven.

Ik zie bovendien een ander inhoudelijk punt dat ik veel belangrijker vind. De E van de EMU en de G van Stabiliteits- en Groeipact moeten worden ontwikkeld. Naast het monetaire en budgettaire beleid zou de Europese Unie veel meer aandacht moeten besteden aan de structuurversterkende kanten van het economisch beleid – je zou kunnen zeggen: de reële economie – en aan het herstel van het concurrentievermogen dat is verwoord in de Lissabonstrategie. Dat zijn centrale thema's voor de Raad voor concurrentievermogen. Veel nadrukkelijker dan voorheen zou die raad zich moeten manifesteren tot centrale spil in de Lissabonstrategie. Daarmee kunnen de relevante onderwerpen, in het bijzonder de interne markt, industriepolitiek, onderzoek en mededinging, in gezamenlijkheid worden behandeld. Naar mijn mening kan de Ecofin-raad zich niet als die centrale spil manifesteren. Zowel de Unie als haar lidstaten kunnen op die wijze tot actie worden bewogen. Ik zal mij daarvoor de komende tijd inzetten. Europa heeft twee motoren nodig: ten eerste een sterke Ecofin-raad met het monetaire beleid en ten tweede een sterke economische motor om de concurrentiekracht van de Europese economie te ontwikkelen. De tweede motor is vaak nog gebrekkig. De gedachte van het recente groei-initiatief van de Commissie vind ik van groot belang, uiteraard binnen de randvoorwaarden die in het Stabiliteits- en Groeipact wordt aangegeven. Dit initiatief is gisteren in de Ecofin-raad besproken. In het initiatief wordt het belang benadrukt van transnationale energienetwerken, R&D, vooral toegespitst op het midden- en kleinbedrijf, en de mogelijkheden van PPS-achtige constructies. Dat zie ik als een steun voor de Lissabonagenda en als een mooie taak voor de Raad voor concurrentievermogen.

De heer Heemskerk (PvdA):

Voorzitter. Als mensen beginnen over de timing of over de toonhoogte...

Minister Brinkhorst:

Ik vond die toonhoogte heel interessant, maar het ging mij om de timing. Wij moeten misschien die richting uit, maar een aantal dingen is al verwezenlijkt. Voor een aantal andere dingen is de tijd nog niet rijp.

De heer Heemskerk (PvdA):

Maar het debat is volop gaande. De PvdA is een partij die altijd doordenkt en met nieuwe ideeën komt. Mij viel op dat de minister zei dat je je aan gemaakte afspraken moet houden. Daar is bij de Partij van de Arbeid nooit enig misverstand over geweest. Zelfs in deze moeilijke tijd houden wij ons met onze alternatieve begroting, die meer banen en meer groei oplevert, keurig aan de drie procent. Wij hebben daarbij twee centrale voorstellen. Het eerste is om een tekort juist aan een schuld te relateren. Het belangrijkst is het structurele tekort. Relateer het feitelijke tekort nu aan het absolute schuldniveau. Alle economen zullen het erover eens zijn dat een heel hoge schuld met een klein tekort slechter is dan een lage schuld met een iets groter tekort.

Ik ben erg benieuwd naar uw reactie op het tweede punt, omdat u het Europese besluitvormingsproces kent. Dat behelst het idee van de sancties. Je moet niet een boete geven, want dat is een trap na. Je moet zeggen dat een land dat niet aan de eisen voldoet even niet mag meepraten in de Ecofin-raad.

Minister Brinkhorst:

Wat het eerste punt betreft verwijs ik naar mijn antwoord van zojuist. Ik geef de heer Heemskerk graag de conclusies van de Europese raad, waarin zowel de problematiek van het feitelijke tekort als de kwestie van de schuldquote aan de orde is gesteld. Daarmee wordt rekening gehouden. In zoverre bevat het artikel in de Volkskrant niets nieuws.

Op het tweede punt ben ik het eens met de heer Heemskerk dat wij naar een versterking van de economische beleidsstructuren moeten. Het zou echter niet verstandig zijn om het bestaande verdrag daarvoor nu even ter zijde te schuiven. Het ging mij erom dat wij de E van de Economische Unie en de G van groei moeten bevorderen, maar niet door bestaande spelregels opzij te zetten.

De heer Heemskerk (PvdA):

Wij hebben niet gepleit voor het opzij schuiven van het Stabiliteits- en Groeipact, maar voor het verder aanscherpen en verbeteren ervan. De minister zegt altijd dat de verschillende rollen niet door elkaar moeten worden gehaald. In het Stabiliteits- en Groeipact zijn spelers en scheidsrechters dezelfde. Wat vindt de minister ervan om de speler die zich niet aan de regels houdt even niet als scheidsrechter te laten optreden? Kan die niet een tijdje buitenspel worden gezet?

Minister Brinkhorst:

De heer Heemskerk pleit voor een andere regel dan er nu is. De minister van Financiën blijft terecht heel hardnekkig bijvoorbeeld het Franse beleid aan de kaak stellen. Er is een zekere ontwikkeling aan de gang om tot een aanpassing van de aanbeveling te komen. Over verdere ontwikkelingen, bijvoorbeeld om te zorgen dat globale richtsnoeren beter worden nagekomen en scherper worden geformuleerd, valt altijd te praten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het doet mij deugd dat er ook binnen het kabinet nagedacht wordt over het Stabiliteits- en Groeipact. Het is bijzonder dat de minister erover begint. Als een punt van kritiek op het artikel van de PvdA van vanochtend noemt hij de timing. Zolang ik in de Kamer zit – al sinds 1998; ik zie dat de voorzitter er respect voor heeft dat hier een oudgediende spreekt – probeer ik met de minister van Financiën een debat te voeren over de volgens mij zeer noodzakelijke aanpassing van het SGP. Dat ziet vooral op de noodzaak om te sturen op structurele saldi. De minister van Financiën heeft dat stelselmatig afgehouden, geweigerd. Er kwam geen debat over het SGP. Als de minister dan de PvdA een gebrek aan gevoel voor timing verwijt, moet hij de minister van Financiën toch ook voor de voeten werpen dat ook de Nederlandse regering daarin in het verleden te laat een positie heeft betrokken en te laat het debat is aangegaan.

Minister Brinkhorst:

Ik zie dat anders. Om te beginnen was het niet een verwijt, maar een kleine terechtwijzing. Dat klinkt toch veel aardiger. C'est le ton qui fait la musique. Ik heb een vorig debat gehoord, waarin de toonzetting wat anders was. Wij moeten het debat wat meer gentlemanlike voeren.

Ik ben het met de heer Heemskerk eens dat met een naleving van het Groei- en Stabiliteitspact het verhaal niet af is. Hij wekt evenwel de suggestie dat hij het Groei- en Stabiliteitspact wil oprekken. Zijn kwalificaties in dit verband doen veronderstellen dat hij aan handhaving ervan niet zoveel behoefte heeft. Hij spreekt over schuldquote en zegt dat hij meer naar een structureel tekort dan naar een feitelijk tekort wil. Overigens zijn dat elementen die nu al in de conclusies van de Europese Raad zijn vervat. Het zou echter interessanter zijn als wij niet alleen van de fractie van de Partij van de Arbeid, maar ook van die van GroenLinks te horen kregen: we houden onverkort vast aan de regels van het SGP. Daarnaast is een economische motor vereist. Gezamenlijk zouden wij kunnen nagaan op welke manier de globale richtsnoeren kunnen worden versterkt, op welke manier wij overschrijdingen kunnen voorkomen in plaats van te moeten corrigeren en hoe wij ervoor kunnen zorgen dat de Europese Commissie meer bevoegdheden krijgt om de globale richtsnoeren te realiseren. Daarbij krijg je te maken met een scheidsrechtersfunctie en dergelijke. Ik wil echter een onderscheid maken tussen datgene wat is en datgene wat moet komen. Zolang de geachte afgevaardigde niet bereid is om datgene wat is te onderschrijven als harde kern van het beleid, heb ik niet zoveel behoefte aan filosofie. Filosoferen is prachtig, maar doen wat anders.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Op de man af: vindt de Europeaan Brinkhorst dat Nederland in de afgelopen jaren kansen heeft gemist om de noodzakelijke discussie over aanpassing, verbreding, verruiming, verandering et cetera van het Stabiliteits- en Groeipact op de agenda te zetten?

Minister Brinkhorst:

Nee, ik vind niet dat wij kansen hebben gemist. Het Groei- en Stabiliteitspact moet als het ware eerst inklinken, het moet eerst zorgvuldig tot het acquis communautaire gaan behoren en wij moeten ermee werken. Degene die pleit voor het handhaven van het Stabiliteits- en Groeipact kan men niet verwijten dat hij prioriteit aan naleving ervan geeft. Er is dus niet zozeer sprake van een filosofisch verschil, maar meer van een praktisch verschil. Hier staat niet de Europeaan Brinkhorst. Hier staat de minister van Economische Zaken die probeert het groeivermogen van de Nederlandse economie structureel te versterken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Volgens mij klinkt er op dit moment niet zo heel erg veel in als het gaat om het SGP. Ik zie vooral dat Nederland in Europa steeds meer alleen komt te staan. Misschien heeft dat iets te maken met het feit dat het Stabiliteits- en Groeipact een beetje dom is en dat de noodzakelijke aanpassingen en het debat daarover in de goede tijden niet is gevoerd. Ik spreek de minister nogmaals aan op zijn kennis van de Europese besluitvorming. Is hij het met mij eens dat de eenzame positie van Nederland langzamerhand echt een groot probleem wordt?

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik meen dat de heer Vendrik van GroenLinks met al zijn intelligentie voor een iets te eenzijdige benadering kiest. Nederland staat niet alleen. Deze zomer heb ik een uitvoerig gesprek gehad met mijn Duitse collega van Economische Zaken, de heer Clement. Hij zei dat de Duitse regering juist niet de Franse weg op wil. Duitsland heeft daarentegen als centrale doelstelling om zich aan de 3%-marge te houden. Daarvoor zijn dit jaar heel belangrijke structurele maatregelen op fiscaal terrein en op het terrein van de sociale zekerheid voorzien. Zojuist heb ik het interessante debat met de collega's van Financiën gehoord. De maatregelen die in Duitsland worden genomen gaan verder dan die in Nederland. Men houdt zich dus graag aan de norm. Echter, daarnaast moet worden nagedacht over de toekomst. Dat is het aspect waarover ik het zojuist had. Ik denk in dit verband aan de Raad voor de concurrentiekracht. Naast de versterking van de globale richtsnoeren, moet zoveel mogelijk de doelstellingen en de tijdpaden per land worden aangegeven. Wat eigenlijk nodig is is een soort VBTB op Europees vlak, een Europese hervormingsagenda waarmee de peer pressure door lidstaten moet worden versterkt. Dat is het noemen van man en paard, waarvoor ook de Europese Commissie deze zomer heeft gepleit.

De heer Heemskerk (PvdA):

De minister spreekt nu onder andere over een VBTB op Europees niveau. Daar wil ik niet op ingaan, maar wel wil ik reageren op een opmerking waartegen ik mij heftig verzet. De minister zei namelijk twee keer dat de Partij van de Arbeid afstand neemt van het Groei- en Stabiliteitspact. Wij onderschrijven het Groei- en Stabiliteitspact volledig, ook de 3%-norm. Dat doen wij ook met onze alternatieve begroting in deze moeilijke economische tijden. Wij hebben suggesties gedaan. Wij denken namelijk door en dan noem ik verdere verbeteringen op met name het terrein van effectieve sancties. Ik constateer dat de minister een deel van de meer effectieve sancties die wij voorstellen ook wil. Hij neemt op dat punt ons voorstel dus over. Dat beschouw ik als de winst van dit debat.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik heb de heer Heemskerk aan het begin van mijn betoog als een vriend van het kabinet en zeker als een vriend Economische Zaken aangemerkt. Wel moet ik een kleine correctie aanbrengen, maar ook dat doe ik in alle vriendschap. We zijn hier namelijk niet om te polariseren. De heer Heemskerk houdt zich niet aan het Groei- en Stabiliteitspact voor 2007. In uw tegenbegroting zit precies daar het kernpunt. Tegen die achtergrond neem ik daar afstand van, maar misschien kunt u er in tweede termijn op terugkomen. Voor het overige ben ik erg blij dat u het beleid van het kabinet steunt om het Stabiliteits- en Groeipact te ondersteunen, weliswaar in al zijn hardheid, maar ook in al zijn uitwerkingen van de Nederlandse consequenties.

In eigen land werkt het kabinet hard aan verbetering van het structurele groeivermogen. Met Prinsjesdag is een omvangrijk pakket van maatregelen gepresenteerd, gericht op verlaging van de arbeidskosten en vergroting van het arbeidsaanbod. Dat is de filosofie die ik net heb aangegeven. Het gaat om structurele hervormingen. Voorts investeert het kabinet 800 mln euro in kennis en innovatie om daarmee de structurele groei van de arbeidsproductiviteit te versnellen. De maatregelen zijn dan ook goed voor de economische structuur en voor de economische groei op lange termijn.

De heer Vendrik heeft bij deze bewering vraagtekens geplaatst. Bij de invulling van het totale ombuigingspakket heeft de structurele groei van de Nederlandse economie een centrale rol gespeeld. Dit is niet alleen een bezuinigingskabinet. Het is namelijk van cruciaal belang om naast gezonde overheidsfinanciën ook via versterking van de economie draagvlak te creëren om de vergrijzingslasten op te vangen. Wij werken aan het groeivermogen van de Nederlandse economie door het bevorderen van de arbeidsparticipatie en het verhogen van de productiviteit. Ik noem de prikkels om eventueel langer te werken, het profijtbeginsel, de vermindering van de bureaucratie en het zoveel mogelijk voorkomen van lastenverzwaring. De bewindslieden van Economische Zaken zullen de collega's van Sociale Zaken en Werkgelegenheid steunen bij hun hervormingen.

De heer Vendrik heeft gezegd: waar staat dat nu eigenlijk? Ik kon vannacht niet goed slapen – wat moet ik straks tegen de heer Vendrik zeggen? – en heb dat toen nagekeken. Op bladzijde 34 en 35 van de MEV wordt uitdrukkelijk door het CPB onderschreven dat de kabinetsmaatregelen goed zijn voor de economische structuur. Er staat namelijk dat een budgettaire verkrapping die gecombineerd wordt met een versterking van het effectieve arbeidsaanbod en betere prikkels op de arbeidsmarkt en de markten voor goederen en diensten de structurele groeikracht ten goede komt. Verder schrijft de Raad van State in zijn advies over de miljoenennota op pagina 2 dat deze bezuinigingen een structureel gezonde situatie van de publieke financiën en herstel van de economische groei tot doel hebben. Die maatregelen zijn niet alleen goed voor het structurele groeivermogen, maar doen ook iets aan de scheve balans tussen rechten en plichten waarover ik eerder heb gesproken. De huidige arrangementen in de sociale zekerheid leiden er zeker toe dat mensen te weinig worden uitgedaagd om uit zichzelf het beste te halen en meer lef te tonen. Dat remt de groei af, waardoor de totale welvaart wordt beperkt en iedereen uiteindelijk slechter af is. Daarom steun ik vanuit sociaal-liberaal perspectief de maatregelen van dit kabinet van harte.

In aanvulling op dit macro-economische beleid is beleid nodig om de structuur van de Nederlandse economie te versterken. Daar gaat het in eerste instantie om, ook bij Economische Zaken. U kunt deze bewindslieden daarop aanspreken. Voor dat beleid ben ik verantwoordelijk. Ik heb in mijn inleiding al gezegd dat ik drie prioriteiten heb naast de Europese Unie, die ik nu uitvoerig heb behandeld: een sterke markt en een sterke overheid, kennis en innovatie en een duurzame ontwikkeling. Voordat ik daaraan toekom, wil ik een paar woorden aan de WTO wijden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik heb vannacht ook wakker gelegen en dacht: kom, ik pak nog even de doorrekening van het CPB van het Hoofdlijnenakkoord erbij, want in tegenstelling tot de MEV bevat die wel degelijk een echt perspectief op mogelijke structurele effecten. Die zien er niet echt goed uit. Ik heb de kwalificaties in de MEV gelezen, maar dan pakt de minister er een paar maatregelen uit en dan kent het CPB daaraan een aantal structurele effecten toe en dan staat daar weer heel veel tegenover. Interessant is natuurlijk het saldo. Wat is het saldo aan het eind van deze kabinetsperiode? Volgens de MEV, de enige meerjarige doorrekening van het kabinetsbeleid die wij hebben, blijkt dat het structurele groeivermogen van de Nederlandse economie niet toeneemt. Daar sloeg mijn opmerking op. Ik lees in de begroting van EZ wel wat de ambities zijn, maar als ik VBTB-achtig een inschatting van de resultaten van dat beleid probeer te maken, dan kom ik het in de cijfers niet tegen.

Minister Brinkhorst:

In kwantitatieve zin is het buitengewoon moeilijk te voorspellen wat er de komende paar jaar gaat gebeuren. Waar de MEV heel uitdrukkelijk in is, is dat zowel maatregelen voor versterking van het effectieve arbeidsaanbod, als betere prikkels op de arbeidsmarkt de structurele groeikracht ten goede komen. Het verschil met de tegenbegrotingen van de heren Vendrik en Heemskerk, is dat men groot vertrouwen heeft in het stimuleren van de groei op de korte termijn. Dit zal ten koste gaan van het groeivermogen op langere termijn. Door die onvoldoende budgettaire soliditeit zijn toekomstige budgettaire maatregelen onontkoombaar. Ik denk dat daar het kernverschil in zit. Ik ben een kind van de jaren '70 en ik heb mijn lessen uit die periode geleerd. Toen namen wij kortetermijnmaatregelen en dat gaf een incidentele versterking van de economie die de structurele groeikracht ondermijnd heeft. Na het begin van de jaren '80 heeft het twaalf jaar geduurd voordat wij opnieuw een situatie hadden waarin de openbare financiën op orde waren. Die ervaringen heb ik meegenomen; ze hebben mijn politieke denken zeer gemarkeerd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als kind van de jaren '80 moet ik de vergelijking die de minister maakt tussen de tegenbegroting van GroenLinks en datgene wat er in de jaren '70 is gebeurd, echt weerspreken. Die vergelijking klopt gewoon niet. Wat ik pikant vind, is dat de minister zegt dat hij moeilijk uitspraken kan doen over de structurele effecten, terwijl het pakket dat tot die effecten zou moeten leiden, er knalhard ingaat met zeer duidelijke effecten voor de positie van mensen op de arbeidsmarkt die het niet getroffen hebben en mensen met een kleine beurs. De minister heeft op dit punt geen sterk verhaal. De structurele effecten zijn belangrijk in de verdediging van het kabinetsbeleid, maar de minister kan ze niet kwantificeren.

Minister Brinkhorst:

Ze zijn in die zin te kwantificeren, dat het veel beter is om ze te treffen dan om ze niet te treffen. Ze zijn in ieder geval een stuk beter dan de kortetermijnpolitiek die de begroting van GroenLinks ademt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ook op dit punt moet ik de minister corrigeren. Kijk wat wij doen op fiscaal gebied. Kijk naar de verschuiving, naar de vergroening. Wij zijn niet alleen bezig met de begroting voor het komend jaar, maar juist ook met stimulering van het arbeidsaanbod op een linkse manier. Ook op dit punt heeft de minister echt ongelijk.

Minister Brinkhorst:

Ik stel voor dat wij dit debat in tweede termijn verdiepen. Ik vind het bijzonder boeiend, maar persisteer bij mijn opvatting. De tegenbegroting schiet tekort in het gestalte geven aan een structurele versterking van de economie.

Voorzitter: Hamer

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik deel de analyse waar de minister mee begon. Een van de kernpunten is de benodigde mentaliteitsverandering. Is onze mentaliteit zo anders dan in de andere Europese landen? Zo ja, hoe krijgen wij die dan om? De minister sprak van een structuurverandering, maar een andere houding gaat daaraan vooraf.

Dan heb ik nog een tweede vraag. U sloot net het kopje "Europa" af. Wij zien vaak dat landen vanuit de richtlijnen een eigen wetgevingstraject volgen dat heel belemmerend werkt. Dat werkt bijvoorbeeld in de scheepsbouw heel verschillend uit. Ik zie het ook in de bouw, waar überhaupt geen Europese markt ontstaat. Dat bleek uit de bouwenquête. Nationale wetgeving is dan eigenlijk bepalend voor de mogelijkheid om de markt te betreden. Hoe pakken wij dat met elkaar aan?

Minister Brinkhorst:

In mijn inleiding gaf ik al aan dat de mentaliteitsverandering of cultuuromslag heel essentieel is. Daarom heb ik dat ook in het begin van mijn inleiding genoemd. Natuurlijk zijn er niet alleen maar in Nederland problemen, want dat is zeker niet het geval. Wij hebben echter wel een vrij consistente manier waarop wij naar het buitenland kijken: de Nederlander heeft de neiging om zichzelf toch altijd iets beter te vinden dan zijn buurman. Met een zekere positie zegt men: lieve heer, dank u wel dat ik niet mijn buurman ben. Dat is een diep ingewortelde eigenschap. Die siert ons in veel opzichten, want wij hebben buitengewoon goede en interessante dingen tot stand gebracht. In de afgelopen periode is dat denken echter wat doorgeslagen: wij zijn onkwetsbaar, the Dutch miracle. Evenzeer als ik vind dat de Dutch disease begin jaren tachtig minder ernstig was, denk ik dat de Dutch miracle minder positief was. Wij moeten daarin een omslag bereiken. Ik zeg niet via een soort Verelendungstheorie dat het pas weer beter gaat als het heel slecht gaat. Ik vind wel dat wij ons moeten spiegelen aan het feit dat wij de komende jaren in een andere wereld zullen leven dan de toch wel nationale wereld die wij hebben gekend. Tien jaar geleden was Nederland nog een kartelparadijs. Het feit dat dit kartelparadijs dankzij de Europese Unie is verdwenen, heeft ook een aantal bedrijven scherper gemaakt en meer gericht op de internationale markt. Dat wordt in Nederland in brede kring onvoldoende erkend en gezien. Dat staat de mentale vernieuwing in de weg die nodig is om de concurrentiekracht in dit land te versterken.

De tweede vraag ging over de wetgeving. Ik ben het geheel met de heer Ten Hoopen eens. Overheids richtlijnen voor aanbestedingen zijn noodzakelijk, bijvoorbeeld voor de bouw. De bouw is in veel opzichten een wel interessante maar niet heel erg innovatieve sector. Dat bleek ook uit de bouwenquête. Met de collega's van Verkeer en Waterstaat en VROM hoop ik voor het eind van het jaar een perspectievennota uit te brengen over de bouw, waarin de Europese dimensie zeker zal worden meegenomen. Ik neem aan dat de staatssecretaris nog ingaat op de problematiek van de scheepsbouw. Het is echter zeker waar dat in bepaalde sectoren het denken in Europese termen niet sterk ontwikkeld is.

De heer Aptroot (VVD):

Wij hebben het net gehad over de effecten van het regeringsbeleid en van de twee alternatieve begrotingen. Wij vergelijken toch een beetje appels met peren. De minister spreekt terecht over het beleid op enige termijn, dus over drie, vier of vijf jaar, terwijl de twee tegenbegrotingen alleen door het CPB zijn uitgerekend op hun effecten voor 2004. Is het nu het CPB dat zich er makkelijk van afmaakt door alleen de effecten van de alternatieven van de PvdA en GroenLinks te berekenen voor 2004? Of hebben die partijen alleen een doorrekening voor 2004 gevraagd? De VVD vindt dat je pas echt kunt vergelijken als je weet wat er structureel gebeurt en waar wij bijvoorbeeld over vier jaar staan.

Minister Brinkhorst:

Ik heb mijn antwoord gegeven. De heer Aptroot spreekt de twee collega's van GroenLinks en de PvdA aan. Ik zal daar met belangstelling naar luisteren.

De voorzitter:

Ik begrijp dat de heer Vendrik hierop wil ingaan, maar de heer Van den Brink stond al langer bij de interruptiemicrofoon. Gaat dat om dit punt, want anders maak ik dat liever even af?

De heer Van den Brink (LPF):

Ja, over de mentaliteitsverandering. Ik voel wel wat de minister bedoelt, maar bij wie moet nu een mentaliteitsverandering optreden? Geldt dat voor de overheid of voor het bedrijfsleven? Ik zie dat bij het bedrijfsleven al een hele tijd.

Minister Brinkhorst:

Ik denk dat het zowel voor de overheid als voor het bedrijfsleven geldt. Wij hebben zeer lang in het vertrouwde nationale kader kunnen functioneren. Ik heb een aantal voorbeelden gegeven: corporate governance, de kartels. De naar binnen gerichte besluitvormingsstructuur past niet meer goed bij een structuur over de grenzen heen, waarin meer concurrentie optreedt, waarin men minder op inspanning en meer op resultaten wordt afgerekend en waarin merkwaardig genoeg ook andere culturen bestaan. Er wordt nu dus afgerekend op resultaten. Uit een artikel blijkt trouwens dat het innovatief vermogen van het MKB niet iets is om over naar huis te schrijven. Het percentage bedrijven dat zich op de externe markt kan richten, is veel groter dan het percentage dat zich er effectief op richt.

De heer Van den Brink (LPF):

Het is toch niet de overheid, maar het bedrijfsleven dat begonnen is over lastenverlichting en daarbij de hoop uitsprak dat daardoor ook een mentaliteitsverandering teweeggebracht zou worden en er weer vertrouwen zou ontstaan. De overheid is daar niet mee begonnen, maar heeft zich juist lang afgevraagd of dat wel waar zou zijn. Uiteindelijk gelooft zij hier nu pas in.

Minister Brinkhorst:

Ik wil hier niet geweldig over strijden. Ik denk dat er zowel bij het bedrijfsleven als bij de overheid dinosaurussen rondlopen en dat die dinosaurussen op een aantal punten tot achterstand hebben geleid. Ik wil evenwel graag proberen om vanuit onze wijze van zien dat dinosaurusdenken zowel bij de overheid als bij het bedrijfsleven tegen te gaan. Het gaat dus niet om of-of, maar om en-en.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik wil even antwoord geven op de vraag van de heer Aptroot. Hij weet zelf natuurlijk ook wel dat dit een beetje foute vraag is. In de eerste plaats heeft hij natuurlijk de brief van de minister van Economische Zaken gezien waarin duidelijk is gemaakt waarom het CPB vertraagd met de doorrekening van de tegenbegrotingen van de PvdA en GroenLinks gekomen is. In de tweede plaats zou het hem, als hij vannacht net als de minister de MEV had gelezen, opgevallen zijn dat de MEV alleen maar gaat over het jaar 2004. Het is voor het CPB trouwens gebruikelijk om bij een MEV nooit meer structurele effecten in kwantitatieve zin te duiden. Wij vinden dat jammer.

De heer Aptroot weet verder ook dat wij vorig jaar voor de zoveelste keer aan het CPB hebben gevraagd om de structurele effecten van de tegenbegroting 2003 van GroenLinks door te rekenen. Wij hebben toen via de premier – dat was de vorige premier, maar het was wel dezelfde persoon – aan het CPB moeten vragen of het dat voor een keertje wilde doen, omdat wij zo graag de structurele effecten wilden kennen. Daar is toen een stuk van gekomen dat niet echt de diepgang had die wij wilden. Ik denk dat ik ook voor de PvdA-fractie spreek – het is aan de heer Heemskerk om dat te bevestigen – als ik zeg dat wij zeer uitdrukkelijk hebben gevraagd om een doorrekening van de structurele effecten. Het is echter de werkwijze van het CPB. Bij elke miljoenennota wordt een MEV uitgebracht. Daarin komen de structurele effecten in kwantitatieve zin niet in beeld. En dan geldt voor het CPB: gelijke monniken, gelijke kappen. Wat het voor het kabinet niet doet, doet het ook niet voor de oppositie. Er is dus geen sprake van dat wij aan het CPB gevraagd hebben om die effecten niet in beeld te brengen.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk.

De heer Vendrik (PvdA):

Ik hoop dat dit ook voor de heer Aptroot duidelijk is. Er is dus geen sprake van dat wij het CPB hebben toegefluisterd dat het die effecten maar niet in beeld moest brengen en dat het CPB daar gevoelig voor is geweest.

De heer Heemskerk (PvdA):

Ik wil ook even reageren op de vraag van de heer Aptroot. In tegenstelling tot de heer Vendrik vind ik dit geen foute vraag. Het is wellicht een naïeve vraag. Het is in ieder geval een voorzet die ik zeer graag inkop. Het CPB heeft namelijk gezegd: kwantitatief doen ze alleen dingen voor 2004, maar kwalitatief doen ze iets voor de langere termijn. Zo verlagen wij in tegenstelling tot het kabinet de lasten. Wij draaien een aantal lastenverzwaringen terug, onder andere die op de SPAK. Dat is een subsidieregeling voor langdurig werklozen en laaggeschoolden, die werkt. Het CPB zegt dan ook dat dit een positief effect heeft op de werkgelegenheid. Verder zegt het dat de werkbonus die wij inzetten, stimulerend werkt voor de werkgelegenheid. Tot slot zegt het CPB dat van een deel van de intensiveringen van de PvdA een positief effect uitgaat op het structurele groeivermogen van de Nederlandse economie. Ik dank de heer Aptroot nogmaals voor zijn voorzet.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat dit een debat is tussen de Kamer en de regering. Ik geef de heer Aptroot nu nog even de gelegenheid om te reageren. Verder zal ik echter niet meer toestaan dat er zulke uitgebreide discussies worden gevoerd aan de interruptiemicrofoon.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. U heeft ook in dit geval gelijk. De voorzitter heeft dat trouwens in principe altijd. Het was duidelijk geen foute vraag van mij. Het blijkt een gemis dat de plannen niet voor meerdere jaren worden doorgerekend, waardoor wij het uiteindelijke effect niet kennen. Ik ben de heer Heemskerk dankbaar. Hij heeft gezegd dat een aantal maatregelen een positief effect heeft. Over de andere praat hij niet, want die zijn dramatisch.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Dinsdagochtend is het verslag van de conferentie in Cancun naar de Kamer gezonden. Dat verslag bevat een eerste evaluatie van de gebeurtenissen voor, tijdens en kort na deze conferentie. De mislukking in Cancun leidt tot grote zorg, vooral omdat de verleiding nu groot is om in bilateralisme te vervallen. Daar moeten wij weerstand tegen bieden. Bilateralisme is nu en zeker ook op termijn geen alternatief voor een multilaterale aanpak. Sterker nog, het ondergraaft de effectiviteit ervan. Na hetgeen in Cancun is gebeurd, kan er geen sprake zijn van business as usual. Er zijn intensieve inspanningen nodig om de Doha-ontwikkelingsagenda weer op het juiste spoor te krijgen. Ik zeg bij dezen toe dat ik – ook omdat ik vice-voorzitter was tijdens de conferentie – zal trachten om daar het nodige aan te doen, mede met het oog op het Nederlands voorzitterschap over ruim een jaar. Een onmiddellijke herstart van de onderhandelingen met allerlei nieuwe initiatieven lijkt niet realistisch en is wellicht zelfs contraproductief. Eerst en voor alles moet worden gewerkt aan verbetering van het vertrouwen en van het onderhandelingsklimaat. Om mogelijke ongerustheid bij de heer Vendrik weg te nemen: er is geen enkel verschil van inzicht tussen mij en minister Van Ardennen, evenmin als tussen de staatssecretaris en mevrouw Van Ardenne. Ook ik ben blij met het nieuwe zelfbewustzijn van ontwikkelingslanden dat heeft geleid tot concrete en positief verwoorde voorstellen, zoals die op het terrein van katoen. Op die wijze zorgen de ontwikkelingslanden er zelf voor dat de WTO voor hen relevanter wordt.

Overigens zit de EU niet stil na Cancun. De Europese landbouwraad heeft daarna nieuwe voorstellen gedaan om de suikersubsidies af te bouwen. Katoen, olijfolie en tabak zullen volgen. Dat de EU initiatieven neemt voor de verdere verbetering van de positie van ontwikkelingslanden met betrekking tot deze producten juichen wij beiden van harte toe.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het doet mij deugd om uit de mond van deze minister te vernemen dat hij het opkomen voor de eigen belangen van ontwikkelingslanden waardeert. Dat heb ik hem nog niet eerder horen zeggen. Dat vind ik winst. Mevrouw Van Ardenne heeft een week geleden echter ook gezegd dat ontwikkelingslanden terecht zich niet langer met een fooi laten afschepen of laten vernederen. Als deze minister die conclusie van de minister voor OS deelt, doet zich de vraag voor hoe hij aankijkt tegen het onderhandelingsmandaat van de EU van de afgelopen jaren en met name tegen de wijze waarop de heer Lamy dat de laatste maanden tot uitdrukking heeft gebracht. Daar zat een element van vernedering in. Er werd geprobeerd om de ontwikkelingslanden met een fooi af te schepen. Zo interpreteer ik de uitspraken van de minister voor OS: Ik deel haar analyse overigens. Wil de minister dat deel van haar conclusies ook tot de zijne maken en, zo ja, wat is dan zijn conclusie ten aanzien van het optreden van de EU?

Minister Brinkhorst:

Dat de heer Vendrik mij nooit over het zelfbeschikkingsrecht van ontwikkelingslanden heeft horen spreken, komt, zo vrees ik, door het feit dat ik dat dertig jaar geleden al vond. Ik heb daar ook uitvoerig over gesproken. Mijn reputatie op dat punt is van dien aard dat ik het niet nodig vind om dat iedere keer te herhalen, zelfs niet wanneer ik de heer Vendrik spreek. Als relatieve nieuwkomer in de politiek is het voor hem nuttig om te horen dat ik dat standpunt altijd heb gehad.

Ik geloof niet dat mevrouw Van Ardenne voor haar rekening wil nemen dat de EU ten aanzien van de ontwikkelingslanden vernederend is opgetreden. Niemand moet zich met een fooi laten afschepen. Ik zou de heer Vendrik ook niet met een fooi willen afschepen. Hij kan niet zeggen dat de EU dat heeft gedaan. Het mandaat van de EU was goed. Er is veel te weinig rekening gehouden met de geheel nieuwe wegen die wij met name op landbouwgebied zijn ingeslagen. De enige voetnoot die je kunt plaatsen, is de vraag of de Unie tijdens de Cancunonderhandelingen tijdig heeft ingezien dat de positie van de voorlopig nogal incidentele groep van 21 landen meer door politieke overwegingen was ingegeven dan door de wens om concreet te onderhandelen. Dat is te laat ingezien. Daar zullen wij lessen uit moeten trekken. Dat is heel wat anders dan een vernedering van de ontwikkelingslanden.

Ik wijs de heer Vendrik overigens op het Europees initiatief van een jaar geleden voor volledige vrijheid van tariefstelling voor de minst ontwikkelde landen. Het Everything but Arms-initiatief is historisch. Ik had vijf jaar geleden niet kunnen denken dat de Unie daartoe in staat was.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Juist omdat deze minister zoveel langer meeloopt dan ik, moet hij weten dat er in de geschiedenis van de WTO maar twee partijen zijn waardoor ontwikkelingslanden vernederd kunnen worden, te weten de Unie en de Verenigde Staten. Als de minister voor OS zegt: terecht laten zij zich niet langer vernederen en terecht laten zij zich niet langer met een fooi afschepen, dan kan dat maar op twee partijen betrekking hebben, te weten de Unie en de VS. Ik wil u niet uitlokken tot anti-Amerikanisme, dat zou ik niet terecht vinden. U sprak zojuist nog over zelfgenoegzaamheid als een ondeugd. Laten wij overgaan tot enige introspectie over wat de Europese Unie heeft gedaan. Heeft zij de ontwikkelingslanden in de afgelopen jaren vernederd en onvoldoende plek gegund? Heeft zij de afgelopen jaren tot en met Cancun in het onderhandelingsaanbod, het landbouwakkoord et cetera de ontwikkelingslanden willen wegsturen met een fooi?

Minister Brinkhorst:

Ik interpreteer de tekst van collega Van Ardenne niet zoals de heer Vendrik. Hij weet van mij dat ik nooit toetreedt tot het gezelschap van het Simplistisch Verbond. Het is een simplistische weergave van de vertegenwoordiger van GroenLinks om op deze wijze het onderhandelingsproces van Cancun af te schilderen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Het zijn niet mijn woorden, maar die van de minister voor OS. Daar confronteer ik de minister mee. Zij behoort kennelijk wel tot het Simplistisch Verbond.

Minister Brinkhorst:

Ik waardeer de heer Vendrik zeer. Hij heeft met eigen ogen het gehele proces kunnen volgen. Als dit de enige conclusie is die hij heeft meegenomen uit Cancun, dan betreur ik dat zeer.

Ik ga dieper in op de drie hoofdprioriteiten van het beleid.

De heer Slob (ChristenUnie):

De minister heeft aangegeven dat de gevolgen van het mislukken van de conferentie ook groot zijn voor de Doha-agenda. Heeft hij enige indicatie wat dit zal betekenen voor het tijdpad dat gekoppeld was aan die agenda?

Minister Brinkhorst:

Ik vrees dat dit tot vertraging zal leiden. De hoop was erop gericht dat voor het eind van het volgend jaar de Doha-agenda zou zijn afgehandeld. Drie elementen zijn daartussen gekomen. Cancun en de noodzakelijke herbezinning leiden sowieso tot vertraging. Vervolgens wijs ik op de Amerikaanse presidentsverkiezingen eind volgend jaar. De aandacht in het Amerikaanse is ongetwijfeld nu al verschoven van de Doha-ronde naar bilateralisme. Bob Zoellick, de Amerikaanse onderhandelaar, heeft al aangegeven dat doorgegaan moet worden, bijvoorbeeld met Latijns-Amerika. Daarnaast loopt eind volgend jaar het mandaat van de Europese Unie af. De Commissie treedt dan af. Ook daar treedt wellicht in personele zin een verandering op. Dat is reden te meer dat ik het zeer betreur dat aan het eind van Cancun een aantal met name niet-gouvernementele organisaties juichend van enthousiasme hebben gezegd: gelukkig is Cancun mislukt. Dat is kortebaanwerk. Ik zal de verleiding weerstaan om een vergelijking te maken met de tegenbegroting, die overigens ook kortebaanwerk was. Naar mijn gevoel is dit een kortzichtige benadering. Ik wil niemand de schuld geven, maar de opmerking van het Simplistisch Verbond dat het de schuld van de Amerikanen en de Europeanen was, wijs ik ten enen male af.

Ik kom op de helder optredende overheid en de marktordening. Ik waardeer zeer dat de Kamer hier zoveel aandacht heeft gegeven. Ik kijk daarbij met name naar de heer Heemskerk. Het meest roemruchtige en sommigen zullen zeggen meest beruchte beleidsterrein op economisch beleid van de afgelopen jaren is het marktwerkings- en markordeningsbeleid. Er is veel kritiek op dit beleid. Ik begin bij het begin: sommige kritiek is terecht. De liberalisering van de taximarkt en het vrijmaken van de markt voor notarissen hebben vooralsnog niet gebracht wat wij daarvan hadden verwacht. De administratieve lasten zijn onvoldoende gedaald en bedrijven worden nog steeds op een oneerlijke wijze door overheidsdiensten beconcurreerd. Er zijn weliswaar gedragsregels voor het Rijk, maar wij moeten ook bekijken of die niet nuttig zijn voor de lagere overheden.

Tegelijkertijd heeft de marktwerkingsagenda ook dingen wel bereikt. Dat mag ook wel eens gezegd worden, misschien met name in de richting van de heer Vendrik en de thans afwezige mevrouw Gerkens. De Winkeltijdenwet is en blijft een groot economisch en maatschappelijk succes. Zonder de liberalisering van de telecomsector zouden de ontwikkeling van de mobiele telefonie en de snelle opmars van het internet ondenkbaar zijn geweest. De liberalisering van de telecom- en energiesectoren hebben ook geleid tot lagere prijzen. Ik heb al eerder gezegd dat de energieprijzen voor de middelgrote zakelijke gebruikers door de liberalisering met ongeveer 20% zijn gedaald. De kosten van mobiel bellen zijn in Nederland in de afgelopen tien jaar met bijna 80% gedaald. Nederland behoort nu tot de landen met de laagste kosten voor mobiele telefonie. Daarnaast zijn door de verschillende MDW-projecten de administratieve lasten tot nu toe met ongeveer 500 mln euro gedaald. Ook zijn door de MDW-operaties voorheen gesloten sectoren opengebroken. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de benzinemarkt. Bij veilingen gaan nu steeds meer stations naar nieuwkomers en er is ruimte gecreëerd voor nieuwe concepten, zoals Tango. Uit onderzoek van de Consumentenbond dat de courtagetarieven van de makelaars zijn gedaald; er is meer differentiatie en flexibiliteit in de dienstverlening en de toetreding is sterk gestegen. Nog een recent voorbeeld: letselschadeadvocaten gaan experimenteren met "no cure no pay". Tot zover de zegeningen.

Ik heb echter al gezegd dat hier geen marktfundamentalist staat; het kabinet hangt ook niet aan dogma's. Marktwerking en liberalisering zijn geen zaken die wij koste wat het kost moeten nastreven. De ultieme toetssteen is de positie van de consument, die er op termijn beter van moet worden. Wij hebben onze ogen te lang gesloten voor wat er allemaal niet goed ging. Dat kunnen wij ons niet langer permitteren. Er zijn een nieuwe agenda en een nieuwe aanpak nodig. Voor het bepalen van die nieuwe agenda moeten wij eerst lessen trekken uit het verleden. Wij moeten als het ware afrekenen met het verleden. Ik trek daaruit drie lessen, waarmee ik ook afscheid neem van wat de heer Slob "het drammerige marktwerkingsgeloof" noemde.

In de eerste plaats hebben wij soms onvoldoende vastgesteld wat de rol van de overheid is. Publieke belangen zijn niet expliciet tegen elkaar afgewogen. Om een voorbeeld te noemen: bij de elektriciteitssector wilden wij zowel lagere prijzen als voorzieningszekerheid en eveneens een beter milieu. Die dingen gaan echter niet automatisch samen. Die afweging moeten wij in het parlement maken. Daar moeten wij de uitvoerders en toezichthouders niet mee opzadelen. De publieke belangen zijn onvoldoende gewaarborgd. De regulering schoot tekort, net als de handhaving van de regels en de kwaliteit van het toezicht. De overheid trapt terug in plaats van op te treden waar dat nodig was. Kortom: het eerste punt is dat de overheid actiever moet worden en de publieke belangen beter moet borgen.

In de tweede plaats hebben wij onvoldoende scherp voor ogen gehouden voor wie de liberalisering, de privatisering en de marktwerking eigenlijk bedoeld waren, namelijk de klant ofwel de consument. Lange tijd was het marktwerkingsbeleid aanbodgericht. De verwachting was dat de consumenten, als zij kunnen kiezen, dat uit zichzelf zouden doen, maar ook de vraagzijde van de markt kent belemmeringen. Dat heeft nieuwe thema's zoals overstapkosten en transparantie op de agenda gezet. Ook de rechten van consumenten op die markt dienen goed geregeld te zijn. Dat geldt vooral voor de netwerksectoren, waar consumenten vaak gebonden zijn aan een bepaalde toeleverancier. Als je op een dergelijk terrein marktwerking introduceert, moet je wel eerst de positie van deze consumenten goed geregeld hebben. Een aardig heel recent voorbeeld daarvan is naar mijn gevoel het beleid rond de radiofrequenties, waarbij men alle mogelijke dingen aan elkaar heeft gekoppeld, maar uiteindelijk is er voor de consument nu nog een transitieprobleem.

Nu kom ik bij het derde probleem. De problemen van de overgangsfase en de transitie worden onderschat en soms miskend. Wij hebben ons in het beleid te vaak gericht op het eindbeeld en wij hebben te weinig aandacht besteed aan de soms moeilijke weg ernaar toe. Dat noem ik het "doen/nadenken". Te vaak is gedacht dat met licht toezicht de oude monopolist wel tot eerlijke mededingen zou worden verleid. Als ik het niet al eerder wist, had ik het de afgelopen vier maanden wel gemerkt. De komende jaren vereist het marktordeningsbeleid in ieder geval een helder optredende overheid, een centrale positie voor de consument en meer aandacht voor de transitieperiode. Ook moeten wij kritisch zijn op wat de overheid moet doen. Ik constateer de neiging om onder het benoemen van publiek belang allerlei deelbelangen op het bord van de overheid te schuiven, belangen die veel beter door de markt kunnen worden gediend. Ik denk bijvoorbeeld aan de Consumentenbond die een maatschappelijk belang behartigt waar ik van harte achter sta, maar die dat ook prima kan zonder publieke middelen. Met de heer Aptroot ben ik van mening dat er dan ook een herbezinning dient plaats te vinden op de bedrijfs- en de productschappen. Op dit moment loopt er een evaluatie naar de effectiviteit van het functioneren van de PBO's. Dit najaar wordt het kabinetsstandpunt over de evaluatie ervan naar de Kamer gestuurd.

Waar de overheid wel een rol heeft, moet zij helder optreden. Dat is nodig voor een goed marktordeningsbeleid maar ook om het vertrouwen van de burger in de overheid te herstellen. Wat ik bedoel met een helder optredende overheid zou ik graag willen toelichten met de ontwikkelingen in de netwerksectoren. Om een hogere productiviteit te realiseren en een keuzevrijheid te introduceren is een overgang nodig van overheidsmonopolie naar netwerksectoren die competitieve markten tot stand moeten brengen. Daar zijn wij echter nog niet. Veel netwerksectoren bevinden zich in een transitiefase. Bedrijven zijn volop bezig om hun organisatie en cultuur aan te passen aan de behoeften van de burgers en de bedrijven. Sommige dingen gaan daarbij mis, zoals ik de afgelopen maanden heb gemerkt, maar dat mag geen reden zijn om dit hele proces terug te draaien. Wij moeten niet blind zijn voor de tekortkomingen van de markt, maar ook niet doof voor de positieve elementen die ik net heb genoemd. Ik trek uit dat moeizame transitieproces in ieder geval de les dat de overheid, zeker gedurende de transitiefase, extra nauwkeurig moet volgen wat er in de markt gebeurt en moet durven bijsturen als dat nodig is. Wij hebben daarom geen behoefte aan een politiek van laissez faire, nog minder aan een soort van nachtwakerstaat, maar aan een optredende overheid. Dat betekent allereerst een leverings- en voorzieningszekerheid. Daarvoor is een stabiel investeringsklimaat en een sterke toezichthouder nodig. Ik zal diverse acties ondernemen om daarvoor zorg te dragen. Er komt een regeling om de bedrijven te belonen dan wel te straffen voor de kwaliteit van hun netwerken. Daarnaast worden de mogelijkheden om de energiemarkt te monitoren uitgebreid, worden er maatregelen genomen om investeringen in productiecapaciteit in de energiesector te stimuleren en komt er een snellere en betere storingsregistratie. Ik ben verheugd dat TenneT de komende jaren 400 mln euro in het hoogspanningsnet gaat investeren. Er moet een extra actie komen om de positie van de consument in de netwerksectoren te versterken. Mede daarom heb ik de opening van de energiemarkt een halfjaar uitgesteld. Ook heb ik u recentelijk, volgens mij eergisteren, een brief gestuurd over de versterking van de juridische positie van de consument, zoals extra bescherming bij een faillissement van een energiebedrijf. Ook zullen gebonden afnemers van stadsverwarming niet meer hoeven te betalen dan afnemers van gas. Op telecomgebied komen er maatregelen tegen de spam en ongewenste communicatie maar ook om meer transparantie, goede geschillenregelingen, lagere overstapdrempels en goede contractuele voorwaarden te regelen. Verder kan de Opta vergelijkende informatie publiceren als marktpartijen en gebruikersorganisaties dat in onvoldoende mate doen.

Ten slotte noem ik het slechten van toetredingsdrempels en het verschaffen van gelijke toegang tot het netwerk. Daartoe onderneem ik de volgende acties. Er komt een scherpere 'unbundling' in de energiesector, er komt een effectief systeem van toegangsregulering in de postsector, ik ga onderzoeken hoe het antennebedrijf en het dienstenbedrijf van Nozema kunnen worden gesplitst. Met de nieuwe Telecommunicatiewet krijgt de Opta ruimere bevoegdheden om bijvoorbeeld toegang tot de kabel af te dwingen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Deze benadering is mij sympathiek. Zij is ook hard nodig als correctie op een situatie waarvan wij de nadelen hebben ondervonden. Het klinkt mij ook als muziek in de oren omdat het een wat laat antwoord is op een motie die mijn naam draagt en die door de Kamer in 1997 is aanvaard. Daarin werd gevraagd om in de pendelbeweging van een groeiende overheid en een terugtredende overheid eens na te denken over de ijkpunten. Die motie moet nog steeds worden uitgevoerd. De minister trekt nu terecht zijn lessen voor zijn departement. Op andere departementen zijn er echter vergelijkbare processen. Zou het niet nuttig zijn om het trekken van die lessen vergezeld te laten gaan van een meer fundamentele visie op dit mechanisme, dat ook op andere beleidsterreinen manifest is? Neem de wetgeving betreffende de taxi's van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, waaraan de minister zelf net refereerde.

Minister Brinkhorst:

Ik volg de heer Van der Vlies altijd graag in zijn interessante ideeën. In dit geval gaat het om zeer interessante ideeën. De motie is een soort ongewilde inspiratiebron geweest. Ik zal haar nog eens nalezen. Mijn filosofie is glashelder. Ik zal aan het einde van mijn betoog laten weten waarop ik kan worden afgerekend, maar ik wil de spanning nog even wat opvoeren. Het kernpunt is echter dat ik de rol van het ministerie van EZ niet slechts zie als het beheren van netwerken, maar als richtinggevend voor de structuurversterking van de Nederlandse economie, inclusief de rol van de overheid daarin. Met bepaalde collega's ben ik al in overleg om enerzijds het marktwerkingsaspect te bevorderen en anderzijds de rol van de overheid aan te geven. Op het terrein van de zorg bijvoorbeeld heeft collega Hoogervorst heel interessante ideeën. In mijn eindconclusie kom ik dus nog terug op de rol van het ministerie van EZ in de marktordening in Nederland als geheel.

De heer Van der Vlies (SGP):

De motie is bij de algemene politieke beschouwingen van 1997 ingediend en aanvaard. Ik heb daarover met toenmalig minister-president Kok gesproken. Achteromkijken is niet de meest inspirerende bezigheid, hoewel het wel eens nuttig kan zijn. Ik ben echter bang dat wij toch weer tot een segmenteerde benadering komen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik complimenteer de minister van harte met hetgeen hij zojuist heeft gezegd. Ik verwelkom het dat hij afstand neemt van de oude liberale gedachte dat meer markt minder overheid is. Meer markt betekent juist vaak meer overheid. Dat is een heel belangrijke verschuiving in de cultuur van het ministerie van Economische Zaken. De vraag is wat dit concreet gaat betekenen voor zijn positie ten aanzien van netwerksectoren. De minister heeft net gezegd dat hij in de energiesector streeft naar meer "unbundling". Is de privatisering van de regionale netwerkbedrijven voor hem echt nog een open discussie? Wil hij wellicht nog een les trekken uit hoe het in de telecommunicatie is gegaan? Daar is het netwerk wel geprivatiseerd, met alle ellende van dien.

Minister Brinkhorst:

Na de bespreking van het toezicht kom ik nog terug op de privatisering. Ik zal uw vraag dan volledig beantwoorden.

Mevrouw Gerkens (SP):

De minister zei dat ik niet aanwezig was. Ik had mij echter afgemeld bij de voorzitter.

Minister Brinkhorst:

Dat wist ik niet.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat had de voorzitter wellicht even kunnen melden.

Minister Brinkhorst:

Ik vind het leuk dat u weer terug bent.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik wil mijn kleintje ook voeden als ik aan het werk ben. Voorzitter. Ik heb gezegd dat ik een discussie wil over de marktwerking. De minister heeft zich afgevraagd wat de gebruikers van stroom willen. Hij heeft daarbij de website van de Consumentenbond aangehaald. Hij heeft iets gezegd wat ik nooit begrijp uit het verhaal van de Consumentenbond.

Minister Brinkhorst:

Is het al helemaal uitgetikt?

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat is het geval. Er wordt hard gewerkt bij uw ministerie.

Minister Brinkhorst:

De techniek staat niet stil.

Mevrouw Gerkens (SP):

Kort gezegd wil de consument vrijheid om te kiezen. Dat vind ik merkwaardig. Ik vraag mij namelijk af of de consument echt heeft gevraagd om vrijheid om te kiezen op de energiemarkt. Dat geldt te zijner tijd ook voor de gasmarkt. Ik heb de minister gevraagd waarom hij de watermarkt niet liberaliseert.

Minister Brinkhorst:

De mondige consument is in het algemeen geïnteresseerd in ruimere keuze. Maar hij moet wel in staat zijn om te kiezen. Daartoe moet hij meer informatie krijgen. De staatssecretaris zal overigens verder uitvoerig op het consumentenbeleid ingaan. De consument moet in staat zijn om een marktkracht te kunnen ontwikkelen ten opzichte van andere krachten. Het water valt op dit ogenblik niet onder mijn ministerie. Ik heb al gezegd dat ik een bredere filosofie over privatisering zal geven. Men moet een onderscheid maken tussen liberalisering en privatisering. Ik herinner mij uit uw betoog dat u dat onderscheid onvoldoende maakt. Liberalisering betekent dat de markt vrijer wordt gemaakt, terwijl de bestaande eigendomsverhoudingen worden gehandhaafd.

Mevrouw Gerkens (SP):

Maar waarom gebeurt dat? Wie heeft erom gevraagd en welke voordelen zijn er te behalen?

Minister Brinkhorst:

Ik heb een aantal voorbeelden genoemd. Tot nu toe hebben consumenten al voordeel gehad door een lagere prijs. De energieprijzen zouden ongeveer 20% hoger zijn geweest. Ik heb ook de mobiele telefonie genoemd. Het handhaven van monopolies is in de meeste gevallen niet gunstig voor de consument. Dat is het kernpunt.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter...

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Brinkhorst:

Door het bevorderen van concurrentie ontstaat ruimte, mits de positie is gewaarborgd. Daarom heb ik gezegd dat wij een aantal problemen hebben miskend. De heer Vendrik heeft mij op dit punt complimenten gemaakt. Men begrijpt dat dit mij als muziek in de oren klinkt. Hij is namelijk niet iemand die geweldig smijt met cadeautjes. Hij heeft gezegd dat hij de filosofie deelt. Ik denk dat dit komt omdat mijn kernbenadering is dat meer markt meer overheid betekent. Daarom moet worden gebroken met de visie van een terugtredende overheid. In het algemeen stel ik dat de burger vraagt waar de overheid eigenlijk nog toe dient als je hem laat weten dat zij terugtreedt. Ook de rol van de Kamer is daarmee in het geding. Als er namelijk niets meer te regeren valt, kun je ook de Tweede Kamer opheffen. Zo'n situatie ga ik met alle kracht tegen. Het is absoluut belangrijk dat wij daartegen weerstand bieden.

De voorzitter:

Mevrouw Gerkens, ik geef u de gelegenheid om nog één korte vraag te stellen. Niemand stelt echter drie vragen over één onderwerp.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat begrijp ik, voorzitter, maar dit zijn mijn eerste interrupties. De heren zijn uitgebreid aan het woord geweest.

Wat de minister zegt is waar en dat stemt mij hoopvol. De toezichthouders, waarover wij het later dit jaar nog zullen hebben, kunnen wij hopelijk dan ook op een goede wijze toerusten, zodat zij de consumentenbelangen kunnen waarborgen. De minister geeft het voorbeeld van de stroomprijzen. Hij wijst erop dat ze zoveel procent zijn gedaald. Wij zien echter ook een toename van stroomuitval. Zorgt de daling er niet tevens voor dat er minder is geïnvesteerd? Zijn er niet bepaalde voorzieningen die niet aan de markt kunnen worden overgelaten? Gaat de minister zich daarvoor hard maken of worden alle sectoren die nu in overheidshanden zijn straks geprivatiseerd?

Minister Brinkhorst:

Over het privatiseren heb ik nog helemaal niets gezegd. Juist omdat er problemen zijn geweest in het verleden, moet de overheid de correcties aangeven, waardoor de consument in een andere positie komt. Dat is de kern van mijn verhaal. Ik kan daaraan nu eigenlijk niets toevoegen.

Voorzitter. Onder anderen de heer Heemskerk heeft heel pregnante vragen gesteld over het toezicht. Zo heeft hij gevraagd naar mijn visie op dit punt. Ik ben een pleitbezorger van sterk toezicht, vooral op markten die zich in een transitiefase bevinden of waarin de positie van de consument zwak is. In die markten zorgen toezichthouders voor een juiste balance of power. Bedrijven moeten worden afgerekend op het naleven van de regels; anders komen publieke belangen in het geding. Dit lukt niet met tandeloos en zwak toezicht. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat toezicht zoveel mogelijk onafhankelijk en transparant is en professioneel wordt uitgeoefend. Sinds 1998 is, in vergelijking met de periode daarvoor, van het befaamde kartelparadijs, een enorme stap vooruit gezet. Mijn beleid sluit aan bij deze uitgangspunten: de verzelfstandiging van de NMa, die hopelijk binnenkort wordt goedgekeurd door de Eerste Kamer, de versterking van het toezicht door de Opta en de uitbreiding van de bevoegdheden van de DTe.

De heer Heemskerk heeft gevraagd wat ik doe om orde te scheppen in de wirwar aan toezicht op de markten. Een brede inventarisatie van de positionering en inrichting van de toezichthouders is al gemaakt in de kaderstellende visie op het toezicht van de commissie-Borghouts. Het toezicht op de markten valt in twee soorten uiteen. In de eerste plaats is er het controleren van het naleven van wettelijke kwaliteitsnormen en verplichtingen waarmee een publiek belang is gediend. In de tweede plaats is er het toezicht op marktgedrag van ondernemingen, waarbij ik een onderscheid maak tussen toezicht in een stabiele markt en toezicht in een transitiemarkt. In het eerste geval, van de naleving van wettelijke kwaliteitsnormen, wordt toezicht gehouden door een sectorspecifieke toezichthouder. Ik denk aan het College ter beoordeling van geneesmiddelen. Men kan ook denken aan het kwaliteitstoezicht op drinkwater of het toezicht door de AFM op financiële markten. In het tweede geval gaat het om algemeen en sectorspecifiek mededingingstoezicht. De NMa houdt algemeen toezicht op de mededingingsregels. Als een markt "normaal" werkt, is de NMa de enige toezichthouder die achteraf, ex post, controleert. Maar er zijn ook markten die worden gekenmerkt door natuurlijke monopolies, bijvoorbeeld de elektriciteitsnetwerken, of door de transitie van een overheidsmonopolie naar een vrije markt. Daarvoor is sectorspecifiek mededingingstoezicht noodzakelijk, waarbij ook vooraf, dus ex ante, toezicht wordt gehouden op het marktgedrag. Daarbij kan worden gedacht aan de energiemarkt met DTe of de telekommarkt met Opta. Juist waar de positie van de consument zwak is kunnen dergelijke toezichthouders zorgen voor een juiste balance of power, bijvoorbeeld door vooraf aan machtige marktpartijen eisen op te leggen. Naarmate de transitie verder gaat, kunnen de sectorspecifieke regels meer en meer worden afgeschaft en volstaat het algemeen mededingingstoezicht door de NMa.

Betekent daadkrachtige handhaving ook dat de toezichthouders alles voor het zeggen hebben? Kan de minister als het ware daarmee worden afgeschaft? Ik ben het op dat punt helemaal eens met de heer Ten Hoopen. De minister stelt de regels vast, de toezichthouder houdt binnen de door de wetgever gestelde grenzen toezicht op die regels. De toezichthouder stelt niet de regels vast voor individuele toepassingen.

De NMa voert bijvoorbeeld de Mededingingswet uit en vanaf 1 mei volgend jaar ook het Europese karteltoezicht. Bij de totstandkoming van de Europese verordening nr. 1/2003, die de mededingingsregels in het laatste geval vaststelt, hebben mijn ambtenaren in Brussel meegedaan aan de besluitvorming. De NMa voert de wetten en de verordeningen uit, maar het ministerie legt daarvoor, gecontroleerd door de Kamer, in samenhang met Europese wetgevers en andere lidstaten, de basis. Dat betekent dat ik voor het beleid en de regelgeving verantwoordelijk en aanspreekbaar ben. Ik ben dat niet voor de individuele gevallen, want dat kan leiden tot rechtsongelijkheid en willekeur. De Kamer controleert mij en stuurt bij waar zij dat nodig vindt. Zo hoort dat in een democratie. Dat geeft mij ook de garantie dat een ZWO niet een soort planeet is die een beetje verdwijnt in het zonnestelsel, maar gekoppeld is aan de beleids- en wetgevingsbasis van het ministerie en van de Tweede Kamer.

Bij de sectorspecifieke wetgeving, zoals de Telecomwet, de Elektriciteitswet en de Gaswet, haal ik de verantwoordelijkheid voor het vaststellen van de beleidsregels naar mijzelf toe. Daarover bestaat hier en daar onhelderheid. Ik geef een voorbeeld. De codes van DTe worden omgevormd tot lage regelgeving die de minister van Economische Zaken zal vaststellen. Maandag jongstleden heeft men in Het Financieele Dagblad kunnen lezen dat de heer Zijl, directeur van DTe, deze filosofie geheel deelt. Anders zou hij wat mij betreft ook een probleem hebben. Dit zal de hoofdlijn zijn van de visie ik de Kamer begin volgend jaar zal doen toekomen.

Voorzitter. Ik wil vervolgens iets zeggen over privatisering. Voor privatisering wil ik een pragmatische in plaats van een dogmatische aanpak bepleiten. Voor mij is de kernvraag of de overheid door het afstoten van aandelen zeggenschapsrechten kwijtraakt die nodig zijn om publieke belangen te waarborgen. Over het algemeen is zeggenschap een veel minder effectieve en transparante wijze van beïnvloeding dan regelgeving. Ik herinner in dit verband aan de uitlatingen van de provinciale staten van Friesland, een overheid. Zij noemen zich: medeoverheid. Zij betitelen hun aandelen in de regionale energiebedrijven als dood kapitaal en willen daar dolgraag vanaf. Ik vind dat niet bepaald blijk geven van het waarborgen van publieke belangen door deze aandeelhouders. Gedurende de transitiefase naar een geliberaliseerde markt kan zeggenschap soms als een noodvoorziening dienen. Privatisering is pas aan de orde als het reguleringskader goed functioneert. Aan de hand van dit uitgangspunt wil ik de komende periode beoordelen onder welke condities het verantwoord is om toestemming te verlenen voor privatisering van netwerkbedrijven, van Nozema, en of aan al deze condities is voldaan. Omstreeks de jaarwisseling hoop ik de Kamer een integrale visie op de privatisering van energienetwerken te kunnen toesturen. Daarbij zal ik ingaan op zowel de publieke als de private belangen. Voor die tijd zal er wat mij betreft op dat terrein niets gebeuren.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Na kerstmis gaan wij dit debat dan heel heftig voortzetten.

Minister Brinkhorst:

Net zo heftig als nu, hoop ik.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Uw aankondiging van een notitie doet vermoeden dat wij het debat vooral dan moeten voeren. Nu wil ik nog wel een vraag stellen. Het feit dat de overheid op een gegeven moment de zeggenschap over een bedrijf kwijt is – denk aan KPN – betekent dat iemand anders wel zeggenschap heeft. Dat betekent weer dat een monopolist als KPN bijvoorbeeld kan gaan dreigen. Hij kan zeggen dat als het reguleringskader niet wordt aangepast, bepaalde investeringen in het vaste netwerk achterwege blijven. De heer Scheepbouwer heeft onlangs deze positie gekozen. Met andere woorden, u kunt wel vinden dat zeggenschap voor de overheid niet alles is, dat zij daarmee niet alles kan regelen, maar ik denk ook aan het bedrijfsbelang. U bent op een gegeven moment de zeggenschap kwijt en geeft die aan iemand anders, maar die ander heeft bijvoorbeeld een commercieel belang. Misschien wilt u dat aspect betrekken bij uw afweging en het opstellen van de condities. Het gaat mij erom: een ander zit op een gegeven moment aan de knoppen en hij stelt zijn eisen. Daarover wordt nooit gesproken in een debat over privatisering.

Minister Brinkhorst:

Ik wil alle overwegingen in aanmerking nemen. Ik wijs er echter op dat u kortheidshalve voorbijgaat aan het feit dat ik het Friese, Rotterdamse en het Arnhemse voorbeeld zie als het bewijs van de andere stelling. Daar is door de aandeelhouderssituatie de zeggenschap in handen van de publieke overheid, maar die publieke overheid zegt: ik wil daar zo gauw mogelijk vanaf. Dat is niet het bewijs dat het aandeelhouderschap een garantie biedt. Mijn stelling staat tegenover die van u. Mijn stelling is dat het in bepaalde gevallen zelfs beter is om een sterke regelgeving en een sterk toezicht te hebben. Daarbij kan sprake zijn van de verplichting om te zorgen voor een goede kwaliteit van het netwerk. Dat zal investeringen met zich brengen. Toen ik twee maanden geleden met de Kamer debatteerde over TenneT, zeiden de leden: er wordt niet meer geïnvesteerd in netwerken. Echter, nu wordt door TenneT 400 mln euro geïnvesteerd. Men weet daar namelijk heel goed dat dat met het oog op een goede de kwaliteit van het netwerk, waarvoor de minister van Economische Zaken mede verantwoordelijk is, nodig is. Dergelijke elementen moeten bij de afweging worden betrokken. Het lijkt mij echter verstandiger dat wij dit inhoudelijke debat aan de hand van de te verschijnen notitie voeren. Zeker zal ik bij het opstellen ervan elementen als door de heer Vendrik genoemd betrekken. Ik vind het namelijk van groot belang dat wij op dit punt helderheid scheppen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Onlangs las ik in de krant dat het lesgeven in normen en waarden niet zoveel uithaalt. Daarentegen zou het geven van het goede voorbeeld veel meer doen. U geeft het voorbeeld van de Friese overheid die graag van de aandelen afwil en vraagt: is dat nu het goed waarborgen van de belangen? Moeten wij echter niet zeggen dat de rijksoverheid het verkeerde voorbeeld geeft? Zij schept steeds de ruimte om te privatiseren, zodat bijvoorbeeld Friesland zich zo kan opstellen? Die provincie wil graag een zweeftrein hebben en de kosten daarvan betalen met de gelden die de aandelen opbrengen. Zou de rijksoverheid niet moeten zeggen: provinciale overheid, denk nog eens na over het verkopen van die belangen, want het netwerk hoort gewoon in handen van de overheid?

Minister Brinkhorst:

Wij kennen nog steeds gemeentelijke en provinciale autonomie. Nogmaals, ik geef geen oordeel over de houding van de Friese staten of van de gemeente Arnhem. Ik ben een pragmaticus: als het werkt, dan werkt het. Maar kennelijk werkt het dus niet. Wanneer aandelen in handen zijn van de gemeente en de provincie, krijgen die overheden kennelijk eurotekens in de ogen: laten wij kijken of wij dat geld kunnen ophalen. Dan is er geen sprake van publieke belangen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Maar die ruimte is toch geschapen door het privatiseringsbeleid dat de regering al jarenlang aangeeft? Die weg is toch al door u ingezet?

Minister Brinkhorst:

Ik heb helemaal niks ingezet; ik ben vier maanden hier aan het werk. De kern is dat in de afgelopen periode de publieke overheden, gemeente, provincie of Rijk, kennelijk hebben gedacht: wij gaan nu verder een privatiseringstraject in. Gek genoeg is in dit geval de privatisering helemaal niet zo ver voortgeschreden, maar toch zegt die Friese overheid: wij willen van die aandelen af. Als ik lid van de staten van Friesland was, zou ik zeggen: waarom wilt u dat eigenlijk, want het hoort toch bij de publieke overheid?

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat weet u toch? Zij willen graag die financiën hebben.

Minister Brinkhorst:

Ja, tel uit je winst.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat heeft er toch niets mee te maken dat zij die belangen niet willen waarborgen?

Minister Brinkhorst:

Ik ben het helemaal met u eens: zij willen graag geld hebben. Mijn stelling is dat de overheid in bepaalde gevallen moet zeggen: het gaat niet alleen om de financiën, het gaat om het borgen van publieke belangen. Ik zou tegen de Friezen zeggen: bezint eer ge begint.

De heer Heemskerk (PvdA):

U begon uw verhaal over marktwerking met de verschillende rollen, doelstellingen of wensen van de overheid, bijvoorbeeld laagste prijs, milieu en leveringszekerheid. Volgens mij kun je daarvoor ook verschillende instrumenten inzetten: milieu wellicht via de fiscus, prijs via de markt en leveringszekerheid via wetgeving. Vervolgens houd je daar toezicht op. Het wordt wat verdacht, maar net als de heer Vendrik prijs ik u voor de heldere uiteenzetting. Ik heb er wel twee vragen over.

U maakt een indeling in sectorspecifiek toezicht en een eindmodel waarin het toezicht wellicht bij de NMa ligt. Geldt dat voor alle beleidsterreinen van dit kabinet? Is dat ook de opzet op het terrein van het onderwijs en de zorg? Er komt nogal wat ondernemerschap op ons af. Is dit de visie van het kabinet daarop? Hoe verhouden die toezichthouders zich onderling tot elkaar?

Minister Brinkhorst:

Ik heb er een aantal voorbeelden van gegeven. Sectorspecifieke toezichthouders zullen in bepaalde gevallen optreden, omdat zij in hetzij een gemonopoliseerde markt hetzij een transitiemarkt zitten. De algemene mededingingsautoriteit houdt ook toezicht in normale situaties. U vraagt of het in het algemeen geldt. Nee, het kenmerk hiervan is dat het juist niet in het algemeen geldt. Wij spreken nu bijvoorbeeld over meer marktwerking in de zorgsector, waarmee collega Hoogervorst bezig is. Wij zijn nu in een innige discussie over de vraag of er wellicht een zorgautoriteit moet komen. Ik wil er nu niet op vooruitlopen, maar ik ben van mening dat het denken over marktordening een centrale plaats heeft bij Economische Zaken en dat wij dat in dialoog moeten doen met andere sectoren. U heeft recht op een gezamenlijke filosofie van het kabinet. Dit is zo'n beetje de filosofie waarvoor dit kabinet staat.

De heer Heemskerk (PvdA):

Er zijn nu nogal wat toezichthouders. Ik noem het Commissariaat voor de media, het NIVRA en de PVK; u kent ze ook allemaal. Voldoen die aan het model-Brinkhorst? Hoe verhouden zij zich onderling tot elkaar? Het is mij nog steeds niet duidelijk. Ik houd vast aan de wens dat het niet blijft bij deze heldere uiteenzetting, maar dat het kabinet komt met een overzicht van het instrumentarium van de toezichthouders en ook ingaat op de onderlinge relatie tussen die toezichthouders en de rol van Economische Zaken daarin. Ik hecht daar zeer aan.

Minister Brinkhorst:

Ik heb al heel veel over die verhoudingen gezegd. Als u de stukken rustig naleest, ziet u dat er al een heel aardige verdeling in zit. Over een aantal toezichthouders ga ik niet, maar ik zie mijn verantwoordelijkheid in brede zin. De filosofie van de verschillende elementen neem ik mee. Ik zeg geen hele notitie toe, maar ik zal eens kijken of wij een overzicht kunnen maken. Gebaseerd op dit element denk ik dat de meeste toezichthouders wel in het schema passen.

De heer Van den Brink (LPF):

De minister heeft de privatiseringsnota aangekondigd voor rond de jaarwisseling. Als alles doorgaat, zal de liberalisering per 1 juli 2004 gestalte krijgen. Om vertrouwen te bieden in het slagen van de liberalisering, moet je weten hoe het met de privatisering zal worden gedaan. Het hangt nauw samen. Is het niet wat aan de late kant dat de Kamer de privatiseringsnota pas in januari zal hebben? Ik had de nota graag vroeger gehad.

Ik ben het eens met de woorden van de minister over privatisering. Ik vind dat wij daar heel voorzichtig mee om moeten gaan. Wij moeten zeker weten dat het goed gaat. Gemeenten reageren doorgaans als volgt: als het dividend maar hoog genoeg is. De minister zei dat het allemaal wordt gedaan voor de consument. Hoe denkt de minister over de gasarme tuinbouw? Mag die de dupe worden?

Minister Brinkhorst:

Die laatste vraag kan ik heel simpel beantwoorden: de glas- en tuinbouw mag niet de dupe worden. Dat gebeurt ook niet.

Het eerste punt van de heer Van den Brink draai ik om. De privatisering komt pas aan de orde wanneer de liberalisering goed is geregeld. Het is om die reden dat ik daar in eerste instantie alle aandacht aan geef. Tijdens het algemeen overleg van kort geleden heb ik een schema gegeven. Wij hebben precies met data aangegeven wanneer wij wat gaan doen. Op 1 juli gaat de markt open. Wat mij betreft is de privatiseringsnota niet te laat, maar eerder aan de vroege kant. Ik zal ervoor zorgen dat de Kamer de nota op een zodanig tijdstip krijgt, dat wij echt weten dat wij met de liberalisering op het spoor zitten.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Eerst liberaliseren, dan privatiseren. Ik denk dat dat ons beiden bindt. Betrekt de minister daar ook bij de faseverschillen die in Europa optreden? Welke conclusies verbindt hij daaraan?

Minister Brinkhorst:

Die faseverschillen zijn er. Gemiddeld is Nederland een middenmoter. Er zijn landen om ons heen die verder zijn. Wij moeten uitzoeken wat het concurrentieaspect is en wat de nadelen voor de Nederlandse economie zijn wanneer wij nog niet geliberaliseerd zijn en onze eigen bedrijven geen ruimte hebben op de buitenlandse markt. Bij een volgend overleg zal ik de Kamer de stand van zaken in andere lidstaten in een overzicht presenteren. Juist mijn Europese denken brengt mij ertoe om op dit punt meer voorlichting te geven. Velen zitten niet zo in het proces als ik. Nederland is een deel van Europa. Het houdt niet bij de grenzen op. Ik word geprikkeld om iets te gaan doen wat mijn ministerie met graagte op zich zal nemen.

Ik kom op het uitlokken van een cultuuromslag op het terrein van kennis en innovatie. In een moderne economie staat of valt de economische groei met innovatie. Dat betekent dat er telkens veranderingen en verbeteringen moeten plaatsvinden. Er moeten nieuwe producten en diensten worden ontwikkeld. Er moet slimmer worden geproduceerd. Er moet een betere organisatie en marketing komen.

Ik ben het zeer met de heer Heemskerk en mevrouw Van der Laan eens als zij stellen dat innovatie meer dan techniek is. Innoveren is mensenwerk. Het vraagt om het losmaken van creativiteit door sociale innovaties. Medewerkers moeten bij het innovatieproces worden betrokken. Het gaat dus ook om het bedenken van nieuwe organisatieconcepten en bijvoorbeeld het bedenken van nieuwe televisieconcepten. Ik vat innovatie breed op. Wij hebben die innovatie nodig in alle sectoren van onze economie. Ik bestrijd dan ook de stelling van al die sprekers die vonden dat ik in mijn beleid te veel aandacht besteed aan hightech en te weinig aan het MKB en de traditionele sectoren. De staatssecretaris zal zeker uitvoerig op het MKB ingaan, maar in het algemeen is dat verwijt gewoon niet terecht. Het grootste deel van het innovatiebeleid is generiek. Alle bedrijven, groot of klein, high- of mediumtech, kunnen hiervan gebruikmaken. Ik kan ook meteen het fabeltje uit de wereld helpen dat het MKB daar onvoldoende gebruik van maakt. Van de totale innovatiesubsidie ging vorig jaar 68% naar het MKB, en dat kunnen echt kleine bedrijven zijn. 27% daarvan ging zelfs naar bedrijven met minder dan tien werknemers. Overigens is de hele discussie over welke sector het meest profiteert van de subsidies weinig relevant. In een moderne economie als de Nederlandse zijn de verschillende sectoren onderling zo sterk verweven, dat innovaties doorsijpelen in alle geledingen van de economie en de samenleving. Dat is ook precies de bedoeling.

Innovatie is natuurlijk geen nieuw thema. Toch blijft Nederland terrein verliezen ten opzichte van andere landen. De urgentie is groot. Er moet dus iets veranderen. Het curieuze is dat wanneer wij een innovatiebrief aan de pers presenteren, er minder pers aanwezig is dan bij onderwerpen die een minder hoge betekenis en minder diepgang hebben. Ook daar zit het begrip innovatie dus nog niet echt tussen de oren. Het eerste wat nodig is om die verandering te bevorderen, is opnieuw een cultuuromslag. Wij hebben in Nederland bedrijven en wetenschappers die het uitstekend doen, maar wij hebben meer kampioenen nodig. Daar kan ik voorbeelden van geven. Als u het goed vindt, voorzitter, wil ik dat als voetnoot bij de Handelingen doen.

De voorzitter:

Ik neem aan dat tegen het opnemen van een noot in de Handelingen geen bezwaren bestaan.

(De noot is opgenomen aan het eind van deze editie.)2

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Wij moeten, wat mij betreft, meer reliëf krijgen in het Nederlandse kennislandschap. Ik noem dat ook wel het "ontplotten". Innoveren moet uit de bedrijven zelf komen, maar de overheid heeft de rol om te zorgen voor een uitdagend klimaat. Het moet voor bedrijven lonend zijn om te innoveren, hun nek uit te steken en lef te tonen. Daarvoor is inderdaad een andere mentaliteit noodzakelijk. Ik hoop dat de heer Vendrik die mentaliteit ook wil volgen. "Conservatisme maakt meer kapot dan mij lief is", is mijn parafrase op wat de heer Vendrik heeft gezegd. Hij hoeft niet uit de bankjes te komen, maar ik zeg het maar even. Willen wij mensen uitdagen om van ingeroeste patronen af te stappen en nieuwe wegen te bewandelen, willen wij ze stimuleren om het beter te doen en risico te nemen, dan moeten wij een klimaat creëren waarin meer waardering bestaat voor excellentie, lef en ondernemerszin. Dat is geen elitair gedrag, dat is niet hooghartig, maar het is noodzakelijk om de bergen en dalen als inspiratie te kunnen bevorderen. Naar mijn idee hebben wij gelijkheid in het verleden te vaak laten prevaleren boven kwaliteit en inspiratie. Ik denk dan aan het loten bij de universiteiten. Dit gelijkheidsideaal motiveert mensen niet om zich te onderscheiden of om hun nek uit te steken. Ik wil de Kamer graag een paar recente voorbeelden geven van een dergelijk uitdagend en op kwaliteit gericht beleid.

Ik denk aan het experimenteren met selectie aan de poort, zoals staatssecretaris Nijs heeft voorgesteld, en de differentiatie van collegegelden. In de Kamer wordt daar al sinds jaar en dag met grote aarzeling naar gekeken. Ik noem ook het invoeren van prestatieprikkels in onderzoek om concurrentie op kwaliteit te versterken en een positieve impuls te geven aan de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven. Het gaat om het dynamiseren van de eerste geldstroom om de universiteiten uit te dagen hun kennis te commercialiseren, zoals minister Van der Hoeven voorstelde. Verder denk ik, naast de generieke basis met de WBSO en de projectmatige samenwerkingsinstrumenten, aan een concentratie op strategische onderzoeksgebieden. Wij moeten dus niet van alles een beetje doen. Dat typische polderelement – wij moeten overal met een gietertje rond – is niet de manier waarop je een nieuwe prikkel krijgt. Wij moeten focus en massa creëren. Wat de sleuteltechnologieën betreft, gaat het om technologieën met een brede reikwijdte die hun invloed in veel andere voor Nederland belangrijke sectoren kunnen doen gelden.

De heer Van den Brink heeft terecht de agrobusiness als belangrijke sector genoemd. Voor deze sector is een sleuteltechnologie als de life sciences van zeer grote waarde. In de vierde plaats meer innovatieve bedrijven. De staatssecretaris zal straks ingaan op het beleid gericht op de technostarters. Verder moet er meer kennis ontwikkeld worden die door het MKB gebruikt kan worden. Mede daarvoor kunnen bijvoorbeeld innovatievouchers geïntroduceerd worden voor het MKB. Dit is een typisch voorbeeld van de vraagsturing waar wij naar toe moeten.

Ook de instituties zullen moeten veranderen. Het bekende poldermodel heeft in het verleden te vaak geleid tot compromissen, suboptimale oplossingen en versnippering. Het gevolg daarvan is dat ons innovatiesysteem te ingewikkeld, te complex en te versnipperd is. Mevrouw Van der Laan sprak in dit verband terecht over verstarde en verkokerde structuren. Dat moet veranderen. Verandering is echter erg moeilijk binnen de bestaande kaders met alle deelbelangen die wij allemaal kennen. Het Innovatieplatform is, wat mij betreft, dan ook het breekijzer om te komen tot baanbrekende en inspirerende ideeën. Gelukkig zie je dat nu al.

De heer Heemskerk (PvdA):

U hebt gezegd dat er zo weinig pers aanwezig was bij de presentatie van de innovatiebrief. Ik heb mij altijd voorgenomen om als politicus nooit de pers ergens de schuld van te geven. Wellicht was de pers er niet omdat er zo weinig in die brief stond. U hebt het over een mentaliteitsverandering. Een goede vriend van mij schreef op de middelbare school altijd opstellen over de meest uiteenlopende onderwerpen en die eindigden altijd met: wat er nodig is, is een mentaliteitsverandering. Ik vind dat platform best een mooi idee. Omdat u over die structuren spreekt, wil ik echter wel weten wat dit platform gaat doen. Wordt het geen platform van gevestigde belangen en alle grote bedrijven? Verder hebt u het over onderwijs en allerlei andere onderwerpen. Ik wil echter weten wat u zelf gaat doen om die institutionele verandering tot stand te brengen.

Minister Brinkhorst:

Ik kom daar nog op. Ik geef niemand de schuld; ik constateer alleen maar dat er weinig pers komt bij een onderwerp als innovatie, omdat dit kennelijk nog te weinig tussen de orde zit.

De heer Heemskerk (PvdA):

Of omdat er te weinig in die brief stond.

Minister Brinkhorst:

Er staat heel veel in die brief. Ik kom daar nog op terug. Met andere woorden: er wordt een begin gemaakt met het aanpak van de versnippering. De loopgraven worden verlaten. Passiviteit maakt plaats voor beweging. Nieuwe initiatieven leiden tot nieuwe economische perspectieven.

De heer Ten Hoopen vroeg naar de inzet bij het Innovatieplatform.

De heer Heemskerk (PvdA):

Ik wil toch nog een vraag stellen over de structuren.

Minister Brinkhorst:

Ik kom daar zo over te spreken. Ik heb veel tijd genomen om de heer Heemskerk geheel te behagen in de discussie over het toezicht. Ik kan hem niet beloven dat ik altijd zeg wat hij prettig vindt, maar ik geef wel een antwoord. Hij moet dus een beetje geduld hebben.

De voorzitter:

Het lijkt mij een goed idee dat u uw betoog voortzet.

Minister Brinkhorst:

De heer Ten Hoopen wil ik nog zeggen dat de in de innovatiebrief aangegeven beleidslijnen de aanzet zijn voor een eerste zware discussie met het Innovatieplatform. Verder wil ik mevrouw Van der Laan geruststellen. Het Innovatieplatform is meer dan een adviesraad. De 185 mln euro zit daar natuurlijk ook onder. Voor de verdeling van de middelen zal het platform uiteraard eerst een visie moeten ontwikkelen. Wij zullen ons daar echter niet achter verschuilen en zeggen dat er geen geld kan worden uitgegeven voordat alles tot achter de komma is verdeeld.

Ik kom op het AWT-advies. De AWT heeft twee reacties opgesteld, namelijk een brief en een werknotitie. De brief is constructief-kritisch van toon. Enkele punten uit die brief deel ik van harte. De AWT beveelt bijvoorbeeld aan om in het innovatiebeleid in te zetten op de sterkte in bedrijvigheid en de marktkansen en een vraaggestuurde benadering te kiezen. Verder legt de AWT nadruk op excellentie, het maken van keuzes en het durven nemen van risico's. Ook het advies om heldere keuzes te maken ten aanzien van Europa vind ik een goed punt om bij het kiezen van zwaartepunten mee te nemen. Daar wil ik natuurlijk het bedrijfsleven bij betrekken. Dat is evenwel een punt dat ook door het Innovatieplatform uitgesproken moet worden.

Daarnaast heeft de AWT een werknotitie gestuurd die mij zeer heeft verbaasd. Naar eigen zeggen, is het een commentaar dat in korte tijd is verzameld en daardoor niet op alle punten is uitgebalanceerd en uitgewerkt. Het hoofdverwijt is dat wij ons onvoldoende richten op het totale innovatietraject, maar dat is naar mijn gevoel volkomen onjuist. Het beleid raakt alle facetten van de innovatie. Het loopt van kennisinfrastructuur tot markt. Er wordt gefocust op strategische gebieden voor een betere benutting van de bestaande kennis. Ik noem Sintens en het kennisoverdrachtsbeleid. Een mooi voorbeeld is het genomics-programma, waar ik ook in een andere hoedanigheid mee te maken heb gehad. Dat is precies het goede voorbeeld om de heer Vendrik duidelijk te maken dat het geen keuze is tussen kennisontwikkeling en kennistoepassing. Het is geen kwestie van of-of. Die twee zaken liggen in elkaars verlengde.

Ik ben het dan ook niet eens met het pleidooi voor een separate aanpak in de zin van dat OCW verantwoordelijk is voor kennisontwikkeling en EZ voor kennistoepassing. Het interessante is nu juist dat samenwerking de sleutel is tot succes. Ik houd mij niet alleen bezig met het bedrijfsleven en mevrouw Van der Hoeven alleen met kennisinstellingen. Dat was precies de verkokering die tot problemen leidde. Wij houden ons gezamenlijk bezig met kennisinstellingen, met de overdracht van die kennis op het bedrijfsleven en met het functioneren van het bedrijfsleven. Bij de samenwerking tussen kennisinstellingen en het bedrijfsleven kunnen beide sectoren initiatieven nemen. Daar heeft het in het verleden sterk aan ontbroken.

Ik zie dat ook als een centrale rol van het innovatieplatform. Het is geen establismentgezelschap. Er zitten ook jonge ondernemers en mensen met een geheel andere achtergrond in. Op die wijze kan worden bijgedragen aan een sterke ontwikkeling. De rol van EZ is het stimuleren van het gezamenlijk gebruik van instrumenten, zoals PPS-constructies en de WBSO. Ik zie op dit terrein veel waardevols. Ik had gehoopt Kamer en innovatieplatform met elkaar te kunnen confronteren. Om die reden heb ik ook de brief aan de Kamer gestuurd. Ik ben echter ook van mening dat het een interessante nota is waarin voor een allesomvattende benadering wordt gekozen, zonder de zaken dicht te timmeren.

Mevrouw Van der Laan (D66):

De minister heeft gezegd dat het innovatieplatform geen vrijblijvend adviesorgaan moet zijn. In de begroting staat echter dat dit platform behulpzaam "kán zijn bij het identificeren van strategische gebieden". Dat klinkt een stuk vrijblijvender dan de tekst van de minister. Alleen als het innovatieplatform het laatste woord krijgt, kunnen de verkokerde structuren doorbroken worden. Hoe ziet de minister nu precies de rol van dit platform bij het bepalen van de integrale strategie en het maken van keuzes?

Minister Brinkhorst:

Ik heb in dit verband over een breekijzer gesproken en dat is bepaald niet vrijblijvend. Als ik een boef was, had ik meer aan een breekijzer dan aan iets anders om binnen te komen. De kern van de zaak is natuurlijk het geen vrijblijvende zaak is. Wij zetten geen instelling voor de komende vier jaar op om vrijblijvende adviezen te geven. Dat is juist het kenmerkend geweest voor de afgelopen periode. Ik sta hier als vertegenwoordiger van de overheid. Het kabinet zou geen knip voor de neus waard zijn als het geen verantwoordelijkheid neemt. Het geld is en blijft van de overheid en de staatssecretaris moet uiteindelijk verantwoording afleggen over de besteding van iedere cent die hiervoor wordt uitgegeven. Wij kunnen dus niet het laatste woord geven aan het platform. Het kabinet blijft verantwoordelijk, maar het innovatieplatform is het breekijzer of, liever gezegd, de ijsbreker. Als die functie niet wordt vervuld, hebben wij een probleem. Wat mij betreft en wat mevrouw Van der Hoeven betreft, kan de Kamer erop rekenen dat het platform een belangrijke rol heeft in het bepalen van de strategische context waarin wij dit beleid verder ontwikkelen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Als kennis belangrijk is, dan is onderwijs dat ook. Waarom wordt er 185 mln uit de begroting van OCW gehaald? In de schriftelijke beantwoording stelt u dat het bedrag niet afkomstig is van OCW. Onze medewerker heeft mij de fact sheet van OCW gegeven waarop letterlijk staat: voor onderzoek en innovatie is op de aanvullende post bij Financiën 185 mln euro gereserveerd. De medewerker heeft tot driemaal toe gebeld met het ministerie. Dat heeft hem tot driemaal toe verzekerd dat het geld uit de begroting van Onderwijs wordt gehaald. Vindt u het geen rare gang van zaken dat geld wordt weggehaald, waar dat hard nodig is?

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Hoe heb ik het nou? Ik dacht dat mevrouw Gerkens voor innovatie van Nederland was. Zij zegt dat het weg wordt gehaald bij Onderwijs, maar dan heeft zij het echt niet begrepen. Mevrouw Gerkens, u moet nog een keer bellen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik ben ook voor innovatie van Nederland.

Minister Brinkhorst:

Voila.

Mevrouw Gerkens (SP):

Maar ik verschil met u van mening over de wijze waarop wij dit moeten doen. Vindt u het niet vreemd dat rechtstreeks geld bij de begroting van Onderwijs wordt weggehaald? Moet er geen geld bij?

Minister Brinkhorst:

In totaal is een bedrag van 700 mln plus 100 mln extra ingezet voor de kenniseconomie van Nederland. Een deel daarvan betreft het ministerie van Onderwijs, een deel Economische Zaken en een deel is bij Financiën geparkeerd, om het innovatieplatform een rol te laten spelen. Ik vind dat een heldere taakverdeling. Daar zit geen woord Frans bij.

De heer Van der Vlies (SGP):

De minister spreekt begeesterend over kennis en innovatie. Op zichzelf kan ik daar een eind in meekomen. Samengevat: laten wij niet langer toestaan dat wij nog dieper wegzakken in de grijze massa, maar laten wij voor het kampioenschap gaan. Als een kampioen zich presenteert in ons land, staan wij hier toch wel eens achter de interruptiemicrofoon tegenover de verantwoordelijke bewindslieden om toch maar even om een moratorium te vragen. Dat komt omdat de kampioen naar de eindstreep jaagt en niet meer om zich heen ziet. De ethische toetsing blijft dan wel eens achterwege, terwijl die juist meer naar voren zou moeten worden gehaald. Ik heb de schriftelijke antwoorden van de minister goed gelezen. Kan de minister bevestigen dat dit wat eerder in het proces een rol zal spelen? Dat zou ik winst vinden.

Minister Brinkhorst:

Wij hebben allemaal onze eigen ethische toetsing. Voor sommigen komt die iets eerder en voor anderen wat later. Ik denk niet dat daar een algemene regel voor kan worden vastgelegd. Ik wil ook niet dat wij elkaar afrekenen op de ethiek.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is de discussie niet. Ik geef het concrete voorbeeld van de gentechnologie. Wij hebben daarop een geweldige voorsprong gehad, die wij wat zijn kwijtgeraakt. Kamerbreed hebben wij op de rem gestaan, omdat de vraag was of zij wel wil wat aan de horizon lijkt te ontstaan. Een ethische toetsing is dan belangrijk. Dat ga ik als SGP'er niet doen, zeker niet ten opzichte van welke andere Kamerfractie ook. Voor de toepassing van de ethische toetsing hebben wij onze organisatie, maar ik pleit ervoor om dit eerder in het proces te doen.

Minister Brinkhorst:

Toen ik nog op Landbouw zat, hebben de heer Van der Vlies en ik uitvoerig over biotechnologie gediscussieerd. Wij hebben toen ook vaak gesproken over ethische toetsing. Ik ben er altijd een groot voorstander van geweest om die dimensie erbij te betrekken, maar wij spreken nu niet over een specifiek terrein. Als u mij vraagt op welk moment dat bij genomics moet gebeuren, wijs ik erop dat daarvoor procedures zijn. De ethische toetsmomenten zijn op dit ogenblik goed. Tenzij u specifieker bent, kan ik geen ander antwoord geven.

De voorzitter:

Ik geef de heer Heemskerk nog de gelegenheid om een interruptie te plaatsen. Daarna rondt de minister zijn betoog af, want ook de staatssecretaris krijgt nog het woord.

De heer Heemskerk (PvdA):

Voorzitter. De minister sprak over het innovatieplatform en een bedrag van 700 mln. Volgens mij is het 800 mln, namelijk een fiscale aftrekpost van 100 mln en 700 mln aan extra middelen. Dat is prachtig, maar dat geldt wellicht tot 2007. Wij praten nu over de begroting voor 2004. Ik wil de door de minister gewekte indruk wegnemen dat er meer geld naar innovatie gaat. Er gaat vanuit het ministerie van Economische Zaken 80 mln euro minder naar innovatief beleid. U suggereerde dat een deel van de 700 mln euro aan extra middelen naar Economische Zaken zou gaan. Ik heb gemist hoeveel er van die 700 mln euro naar Economische Zaken gaat; volgens mij nog helemaal niets.

Minister Brinkhorst:

Er is op dit moment 185 mln euro als het ware geparkeerd voor besteding in het kader van het innovatieplatform. De projecten daarvoor zullen moeten worden beoordeeld door het innovatieplatform; volgens mij was dat ook uw standpunt. Waar die projecten neerslaan, vind ik eerlijk gezegd minder belangrijk dan dat zij resultaat opleveren voor de doorkoppeling van kennisinstellingen naar het bedrijfsleven. Het lijkt mij evident dat ook vanuit het bedrijfsleven belangrijke instrumenten kunnen worden ingezet, maar voor een deel zal het innovatieplatform een belangrijke rol spelen bij het antwoord op de vraag waar de prioriteiten komen te liggen; dat is die ijsbrekerfunctie. Het staat wel vast dat het moet gaan om praktijkgerichte voorstellen die tot technos tarters moeten leiden en tot andere elementen die het bedrijfsleven concreet in staat stellen om beter te functioneren. Er ontbreekt op zich niets aan de kennis, maar er ontbreekt wel heel veel aan de vertaling daarvan. Daarom is dit een wat abstracte manier van stellen. Ik kan niet het precieze bedrag geven, want dan zou ik het innovatieplatform als een soort adviesraad en een tandenloze tijger beschouwen; ik wil daar juist een ijsbreker van maken.

Dan een kort woord over de bezuinigingen op de ruimtevaart, waar mevrouw Van der Laan over gesproken heeft. Ik wil daar heel helder over zijn. De budgettaire situatie noodzaakt het kabinet om over de hele linie pijnlijke maatregelen te treffen. Gesteld voor de keuze waar ik dit geld vandaan zou willen halen, heb ik ervoor gekozen om niet te snijden in andere instrumenten en wel in de ruimtevaart, zonder ons evenwel aan onze Europese verplichtingen te onttrekken; dat is heel belangrijk.

Ik kom nu bij de sociale duurzaamheid, het derde belangrijke onderdeel na de ecologie en de economie. Ik heb al gezegd dat innovatie ook duurzaamheid betekent. Duurzaamheid staat al heel lang op de agenda van Economische Zaken, maar heeft nu een extra impuls door de combinatie van innovatie en duurzaamheid. De spanning op lange termijn tussen economie en milieu kan namelijk worden verminderd door de technologie. Dat klinkt misschien abstract, maar een voorbeeld uit de alledaagse praktijk laat de synergie tussen die twee zaken zien. Dat is dus het nieuwe accent dat deze bewindslieden vanuit Economische Zaken geven. Duurzaamheid staat voor ons heel centraal in het beleid. Twee kleine bedrijven uit Arnhem werken momenteel samen aan een methode om met waterstof schone elektriciteit op te werken. Het ene bedrijf ontwikkelt een apparaat dat waterstof uit aardgas haalt en het andere maakt een brandstofcel dat met deze waterstof schone stroom opwekt. Het gezamenlijk ontwikkelen van nieuwe technologieën en een schoner milieu gaan hier dus hand in hand. De synergie tussen milieu en economie komt ook tot uitdrukking in mijn keuze voor de sleuteltechnologieën. Ik denk bijvoorbeeld aan de katalyse- of de scheidingstechnologie. Ik ben blij met de steun die ik van de fractie van GroenLinks voor deze keuze heb gekregen.

Duurzaamheid is breder dan alleen milieu. Voor mij betekent duurzaamheid dat bij alle keuzes niet alleen de economische, maar ook de ecologische en de sociale aspecten moeten worden meegenomen. Een dergelijke integrale afweging is nodig om ook op langere termijn een bestendige economie te hebben. Bij de vraag wat voor soort chemische industrie wij in Nederland willen of hoe wij in de toekomst moeten omgaan met energie en mobiliteit gaat het niet alleen om het behartigen van deelbelangen. Het gaat om een wezenlijke vraag die een integrale afweging vraagt. Zo gaat de discussie over de Waddenzee niet alleen over de vraag onder welke voorwaarden je zou mogen boren. Nee, het gaat om een integrale visie die wij moeten ontwikkelen, inclusief zaken zoals de kokkelvisserij en het klimaat. Dat is ook de betekenis van de kort geleden door het kabinet ingestelde Waddenzeeadviescommissie. Die integrale afweging maak ik in het hele beleid. Om een voorbeeld te noemen: bij het nieuwe, op mijn departement ontwikkelde R&D-samenwerkingsinstrument worden subsidieaanvragen beoordeeld op basis van economische criteria, zoals het economisch perspectief en de technologische vernieuwing, én de ecologische criteria, zoals energieverbruik, duurzame energie en uitstoot, én de sociale criteria, zoals de werkgelegenheid en de werkomstandigheden. Daarnaast ben ik specifiek bezig om de overgang naar een duurzame energiehuishouding te faciliteren en aan te jagen. Het gaat daarbij om zowel energietransitie als energie-innovatie waar extra 35 mln wordt uitgetrokken voor enkele experimenten die de transitie naar een duurzame energiehuishouding op gang moeten brengen. Voor deze transitie is energie-innovatie essentieel. Daarom heb ik het budget daarvoor, namelijk 80 mln euro – dat gaat om een andere 80 mln – buiten de bezuinigingen gehouden. Ik ga een samenhang brengen tussen het lange termijn R&D-beleid – wat voor soort energiehuishouding willen wij? – de sterke punten van het Nederlands onderzoek, de samenwerking met bedrijven en de concrete ondersteuning door EZ. Daarnaast is het creëren voor markten van CO2 en duurzame energie noodzakelijk. Belangrijk is dat vanaf 2005 de Europese Unie een systeem van CO2-emissiehandel van start laat gaan. Dat zal een enorme stap zijn in de richting van een Europees geharmoniseerd milieubeleid. Binnenkort hoop ik daarover te spreken met de EG-commissaris voor energie. Ten slotte noem ik nog de joint implementation. EZ is goed op weg met het aankopen van CO2–reducties. Op korte termijn zal er een vierde tender worden geopend. Binnenkort hoop ik ook te ontmoeten de president van de Europese Investeringsbank.

Voorzitter. Als u mij concreet zou vragen waar u deze minister over vier jaar op kunt afrekenen, dan noem ik de punten uit het beleidsprogramma, de zgn. Balkendebrief van dit kabinet. In de eerste plaats moet er dan zijn een duurzame economische groei in Nederland die boven het Europese gemiddelde uitstijgt. In de tweede plaats moet de mate van tevredenheid over de netwerksectoren tot de top vijf van Europa behoren. In de derde plaats zou Nederland dan moeten behoren tot de Europese voorhoede op het gebied van innovatie en in de vierde plaats zal op het gebied van de ICT Nederland tot de top van Europa moeten behoren.

Voorzitter. Tot zover mijn bijdrage in eerste termijn. Hoe Nederland als vestigingsplaats weer terug aan de top moet komen, zal de staatssecretaris verduidelijken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. De minister heeft het al gezegd: de Nederlandse economie staat er niet goed voor. Juist nu heeft Nederland de dynamiek van de private sector nodig om er economisch gezien weer bovenop te komen. Mijn centrale thema is dan ook "ruimte om te ondernemen". Het gaat daarbij om drie soorten ruimtes. Ten eerste gaat het om de virtuele ruimte om te ondernemen, dat wil zeggen het aanpakken van de belemmeringen voor een gezond ondernemingsklimaat. Ten tweede gaat het om de fysieke ruimte, namelijk het inzetten op de sterktes in regio's, op bedrijventerreinen, op bereikbaarheid en op infrastructuur. Ten slotte is er de internationale ruimte om te ondernemen: een versterking van de positie van Nederland als handels- en investeringsland.

Bij die ruimte om te ondernemen hoort ook verantwoord ondernemen. Ik ben de sterke mening toegedaan dat individuen, bedrijven en landen niet alleen rechten hebben, maar ook verantwoordelijkheden, waarop zij mogen en moeten worden aangesproken. Juist daarom hecht ik grote waarde aan maatschappelijk verantwoord ondernemen, aan een goede "corporate governance" en aan een versterking van het consumentenbeleid. Later in mijn verhaal kom ik op deze punten terug.

Ik wil stilstaan bij de overgang die de Nederlandse economie doormaakt op weg naar het jaar 2010. Deze overgang beïnvloeden wij uiteraard met de keuzen die wij vandaag maken. De Nederlandse economie ondergaat op het moment verschillende fundamentele veranderingen, waarnaar de meeste sprekers gisteren al hebben verwezen. Naast een dalend belang van de landbouwsector is er een geleidelijk proces van deïndustrialisatie. Het aandeel van de industrie in het bruto binnenlands product blijft weliswaar gelijk, maar voor de werkgelegenheid wordt de dienstensector in toenemende mate van belang.

Het mes snijdt aan twee kanten in het bestand van industriële bedrijven. Al enige decennia verplaatsen laagproductieve activiteiten zich naar landen met lagere lonen: de nieuwe lidstaten van de Europese Unie, de voormalige Oostbloklanden, of nog verder weg naar Azië. Er is dus sprake van een trek naar het oosten. Zorgelijk is echter de recentere beweging dat ook hoogwaardige activiteiten zoals onderzoek en ontwikkeling vertrekken. Deze beweging is diffuser. R&D wordt verplaatst naar die landen waar veel toptalent aanwezig is, zoals de Verenigde Staten, of naar landen waar de kosten voor hoogopgeleid personeel lager liggen dan in Nederland, zoals India en China. Deze ontwikkeling vormt een wezenlijke bedreiging voor de Nederlandse economie. Het kabinet streeft er dan ook naar om deze uittocht een halt toe te roepen en waar mogelijk te keren. De focus daarbij ligt op het aantrekkelijker maken van het ondernemings- en investeringsklimaat in Nederland voor alle bedrijven, ook voor industriële bedrijven. Zo willen wij een opwaartse spiraal creëren voor de concurrentiekracht van onze economie. Daartoe voeren wij zowel generiek als specifiek beleid.

Het generieke beleid beoogt ruimte te creëren voor alle bedrijven. Een voorwaardenscheppend beleid, zoals de heer Ten Hoopen dat noemde. Een gunstig ondernemingsklimaat biedt bestaande en nieuwe bedrijven de gelegenheid om zich te ontwikkelen tot de sterktes van de Nederlandse economie. Voorbeelden van dit beleid zijn het concurrerender maken van het fiscale klimaat, het verminderen van de administratieve lastendruk en het bevorderen van onderzoek en ontwikkeling. De strategie van het kabinet is gericht op kwaliteit en een hoge toegevoegde waarde. Op die punten liggen onze kansen en onze mogelijkheden.

De heer Aptroot (VVD):

Ziet de staatssecretaris een verband tussen het feit dat O&O, oftewel R&D, uit Nederland wegtrekt en het feit dat het land aan het deïndustrialiseren is? Ik denk daarbij aan andere zaken dan de loonkosten van onder meer onderzoekers. Onderzoek en ontwikkeling kunnen eigenlijk alleen plaatsvinden als er een redelijke mate van industrie is en daaraan moet wellicht meer aandacht worden besteed. Heeft de staatssecretaris dat signaal ook gehoord?

Staatssecretaris Van Gennip:

Industrie en diensten gaan hand in hand. De dienstensector kan niet leven zonder de industriële sector en die sector heeft op zijn beurt de dienstensector nodig. Als je R&D werkelijk wilt uitvoeren, vooral de ontwikkeling – het onderzoek gebeurt vooral op universiteiten – dan heb je de industriële bedrijven nodig. Daar wordt continu aan innovatie gewerkt. Als wij het over innovatie hebben, denken wij vaak aan hoogdravende dingen als mensenoren op muizen. Innovatie bestaat echter ook uit de procesinnovatie in bedrijven die dag in, dag uit aan het vernieuwen zijn. Het antwoord is dus "ja".

Voorzitter. Het wegnemen van marktimperfecties vormt soms de legitimatie van beleid dat is gericht op specifieke sectoren, oftewel specifiek beleid. Ik doel op sectoren waarin een of enkele partijen aanzienlijke marktmacht hebben. De minister sprak al over elektriciteit, gas, telecom en post. Een ander voorbeeld is het wegnemen van kapitaalimperfecties voor kleine en voor startende bedrijven. Een marktimperfectie kan verder ontstaan als er door ongeoorloofde overheidssteun een unlevel playing field ontstaat voor een anders gezonde bedrijfstak in Nederland. In zo'n situatie zullen wij mogelijkerwijs tijdelijk specifiek beleid moeten voeren ter ondersteuning van de bedrijfstak.

Specifiek beleid kan ook gericht zijn op regio's. Sommige knelpunten – of liever: kansen – voor onze nationale economische ontwikkeling vergen maatregelen in bepaalde regio's. Ik wil een forse bijdrage leveren om deze kansen beter te benutten. Daarbij gaat het in de eerste plaats om de grootschalige projecten van nationaal belang, die bijvoorbeeld onze mainports concurrerend moeten houden. Het geldt ook voor specifieke regionale knelpunten, bijvoorbeeld bepaalde bedrijventerreinen, waarbij regio's het voortouw hebben, maar waarbij EZ een helpende hand kan bieden. Dit vergt wel keuzes over wat EZ kan doen, omdat de middelen hiervoor beperkt zijn, zeker in deze tijden. Een heroriëntatie in het regionale beleid is daarom nodig. De heren Ten Hoopen, Heemskerk en Slob hebben hiernaar gevraagd.

Een aantal leden heeft voorzichtig geopperd dat wij misschien wat meer moeten doen aan traditioneel industriebeleid. Uitgangspunt is en blijft dat de overheid in principe geen rol heeft te spelen bij individuele bedrijven in moeilijkheden. Dat laat onverlet dat wij in het Brusselse hart moeten knokken voor een daadwerkelijk level playing field voor ons bedrijfsleven. Het kan niet zo zijn, dat niet-toegestane staatssteun aan bedrijven elders plaatsvindt, zonder dat de Europese Commissie hiertegen tijdig en krachtig optreedt. Over de specifieke situatie van de scheepsbouwsector heb ik gisteren nog telefonisch contact gehad met Eurocommissaris Monti. Hij heeft mij wederom beloofd de ongeoorloofde staatssteun voor de scheepsbouwsector in Europa krachtig te lijf te gaan. Hij verwees hierbij ook naar de drie inmiddels door de Commissie aangespannen procedures tegen Spaanse werven.

In specifieke gevallen kan de Nederlandse overheid dus zaak voor zaak een uitzondering maken en specifiek beleid voeren, indien dit mogelijk is vanuit Brusselse context en indien hiervoor de middelen zijn. Er moet dan wel uitzicht zijn op continuïteit en rendementsherstel van de onderneming.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb in eerste termijn aandacht gevraagd voor de zogenaamde TROS-regeling, waarvoor 60 mln beschikbaar is. Het gaat slecht met de scheepsbouw. Bent u bereid om te kijken of er meer geld beschikbaar kan worden gesteld als er meer aanvragen zijn? Schriftelijk hebt u negatief geantwoord. De termijn voor het doen van steunaanvragen is inmiddels gesloten. Hoe is het daarmee gesteld?

Staatssecretaris Van Gennip:

Op de TROS-regeling kom ik later terug.

De heer Aptroot (VVD):

Ik ben het eens met het beleid dat de staatssecretaris verwoordt, dat wij geen specifiek industriebeleid moeten voeren, maar een level playing field moeten scheppen. Ik hoor echter dat er over de scheepsbouw contact is met de Eurocommissaris, die dan her en der gaat aanpakken wat er, nota bene, binnen de EU gebeurt en ook in landen daar buiten. Als wij lang blijven praten, is de scheepsbouw, afgezien van een specifiek deel, de bouw van jachten, verdwenen. Zijn wij niet te braaf door te wachten op goed gedrag van anderen? Moeten wij niet harder optreden?

Staatssecretaris Van Gennip:

De TROS-regeling is natuurlijk ingesteld om de steun door anderen te matchen. Wij lopen niet achter de feiten aan, maar volgen wel wat anderen doen. Ik wil echter geen voorloper zijn met steunbeleid binnen de Europese Unie. Sterker, ik wil voorkomen dat wij een race to the bottom gaan voeren. Wij moeten natuurlijk wel bekijken wat wij op een specifiek moment en tijdelijk kunnen doen voor een op zichzelf gezonde bedrijfstak, waarvoor in een ander land subsidies worden gegeven.

Voor een specifiek beleid moet wel sprake zijn van continuïteit en rendementsherstel van de onderneming. Er moet sprake zijn van tijdelijkheid en van nauwe betrokkenheid bij investeringen door private partijen, met kennis van de desbetreffende markt. Een beleid waarbij de overheid industrietakken die niet meer concurrerend zijn op de been tracht te houden moeten wij niet willen voeren, zelfs als wij er de middelen voor hebben. Een nieuw industriebeleid vindt wat mij betreft dus niet onder die noemer plaats.

Economische Zaken richt zich op het oplossen van knelpunten in het ondernemingsklimaat. Daarmee scheppen wij de randvoorwaarden voor een duurzaam opererend Nederlands bedrijfsleven. Dat beleid komt ten goede aan alle in Nederland gevestigde bedrijven, dus ook de industriële bedrijven. In de begroting hebben de minister en ik aangegeven wat de komende tijd de belangrijkste uitdagingen zijn. Voorbeelden zijn de aanpak van tegenstrijdige regelgeving, de vermindering van administratieve lastendruk, bedrijventerreinen en het innovatiebeleid. Innovatiebeleid is natuurlijk ook: inzetten op de vernieuwing van de industriële bedrijvigheid in Nederland. Het gezamenlijk palet aan beleidsinitiatieven is naar mijn mening de agenda die de komende tijd uitgevoerd zou moeten worden en waarvan alle bedrijven zullen profiteren. Een aparte industriebrief, waarom de heer Slob heeft verzocht, voegt naar mijn mening hier niet veel aan toe. De Kamer heeft de innovatiebrief reeds ontvangen. Zij ontvangt binnenkort de ondernemerschapsbrief. Als zij dat wil kan zij die samen zien als een nieuwe industriebrief. Ik vind het vooral belangrijk dat wij de komende tijd resultaten boeken bij het verminderen van de genoemde knelpunten in het ondernemingsklimaat. Daar kan de Kamer mij op afrekenen.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Ik deel wat de staatssecretaris zegt over innovatie. Hoort daarbij in het kader van de vestigingsfactoren een innovatief belastingklimaat? Als een bedrijf een primaire afweging maakt, doet de fiscaliteit vaak de beslissing positief of negatief uitvallen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat is juist. Ik kom dadelijk op het vestigingsklimaat. Het fiscale klimaat blijkt een van de belangrijkste factoren te zijn waarom een bedrijf zich wel of niet in Nederland wil vestigen. Ik ga hard aan de slag met collega Wijn om daar goed naar te kijken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik vind het jammer dat u zo gemakkelijk voorbij gaat aan ons verzoek om een industriebrief te schrijven. U zegt namelijk dat het aspect van de industrie ook in de innovatiebrief aan de orde komt.

Staatssecretaris Van Gennip:

En in de ondernemerschapsbrief, dus in beide brieven.

De heer Slob (ChristenUnie):

Gelet op wat in de industrie gaande is, is het van belang dat we dit onderwerp apart agenderen. Met een industriebrief zou u een stempel zetten. Aan de hand daarvan zouden wij gericht over de industrie kunnen spreken. Ik vind het dus van belang is dat wij dit agenderen. Wat mij betreft hoeft die industriebrief niet zo glossy te worden uitgevoerd als de innovatiebrief. Het mag ook wel ietsje minder.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dat laatste zal ik ter harte nemen. Ik vraag u evenwel te wachten op de ondernemerschapsbrief die in november komt. Daarin staan de elementen waar u op doelt. Dan kunt beoordelen of er genoeg aandacht wordt besteed aan industriebeleid. Heel veel elementen van generiek en specifiek beleid zullen in de brief aan de orde komen.

Voorzitter. Ik wil de Kamer graag één concreet voorbeeld geven van hetgeen Economische Zaken zoal doet om bedrijven te ondersteunen bij het komen van idee tot presentatie op de markt. Een jonge ingenieur, net afgestudeerd in Wageningen, wilde een bedrijf starten in waterzuiveringsinstallaties met de membraamtechnologie. Participatie van een regionale ontwikkelingsmaatschappij hielp hem daarbij. Zijn eerste R&D'ers werden gefaciliteerd op grond van de WBSO, zo heeft hij ons laten weten, en het programma Starters buitenlandse markt hielp hem de exportmarkt op voor afzetting in Florida en het gebied van de Kaspische Zee. Van idee tot markt en concrete hulp aan ondernemers: dat is ons beleid, en niet alleen voor de hightech, zoals de heer Aptroot net opmerkte, maar juist voor die grote groep bedrijven, vaak MKB'ers, die hun productieprocessen en werkwijze voortdurend moeten vernieuwen om concurrerend blijven. Dus ook deze groep bedrijven hebben wij duidelijk in het vizier.

De heer Heemskerk (PvdA):

Een aantal taken is van EZ overgegaan naar Financiën, waaronder die betreffende het staatsdeelnemingenbeleid. Door Financiën worden hogere eisen gesteld ten aanzien van het rendement. Heeft dit ook gevolgen voor het beleid van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen? Zij hebben ook een rendementsdoelstelling. Moet het rendement van de ROM's omhoog en, zo ja, heeft dat gevolgen voor deze innovatieve wijze van financiering?

Staatssecretaris Van Gennip:

De regionale ontwikkelingsmaatschappijen hebben de laatste jaren een behoorlijke professionaliseringsslag gemaakt. De specifieke rendementseisen die wij via deze maatschappijen stellen, weet ik niet uit het hoofd. Hierop kom ik graag terug en wil dan met name aangeven welke gevolgen deze eisen kunnen hebben.

Voorzitter. The Economist publiceerde een jaar of drie geleden een wereldranglijst voor het vestigingsklimaat. Nederland nam de eerste plaats in en dat hebben wij toen trots verkondigd. Inmiddels is Nederland op diverse ranglijsten van internationaal gerenommeerde instituten behoorlijk naar beneden geduikeld. Vergeleken met andere landen zijn wij het intussen slechter gaan doen. De minister heeft een aantal oorzaken aangegeven. Ik wil het met name hebben over de knelpunten in het vestigings- en ondernemingsklimaat.

Zoals de heer Van der Vlies gisteren memoreerde, voer ik sinds enige tijd zogenaamde exitgesprekken met buitenlandse bedrijven die te kennen hebben gegeven hun vestiging in Nederland te zullen sluiten dan wel die gedeeltelijk te willen overbrengen naar het buitenland. Het gaat mij er niet om om die bedrijven op het matje te roepen. De verplaatsing is hun eigen bedrijfsmatige beslissing en bovendien is die meestal onherroepelijk. Wat ik wel wil, is van ze horen waarom ze dit doen. Wat zijn hun redenen om Nederland te verlaten? Als ik dat weet, kan ik eventueel mijn beleid aanpassen.

Wij hebben onderzocht wat buitenlandse bedrijven vinden van ons vestigingsklimaat. Wij krijgen matige rapportcijfers voor onder meer de beschikbaarheid en de kwaliteit van bedrijventerreinen, de arbeidswetgeving, de veiligheid, de misdaadbestrijding en de fiscaliteit. Over het fiscaal vestigingsklimaat zal ik met staatssecretaris Wijn nauw contact onderhouden. De resultaten van de enquête en van de exitgesprekken worden binnenkort gepresenteerd. We hebben voorts een analyse gemaakt van de problemen die ondernemers in Nederland ondervinden. Die analyse verschilt overigens weinig van hetgeen door de buitenlandse bedrijven wordt genoemd. Binnenkort wordt de Kamer over dit alles uitgebreid geïnformeerd.

Ik refereerde naar aanleiding van de vragen van de heer Slob al kort aan de ondernemerschapsbrief. U ontvangt die in november. Ik zal op de belangrijkste punten nader ingaan. Ik ben het zeer met de heer Heemskerk eens dat wij zo snel mogelijk de sprong moeten maken van papier naar praktijk, van analyse naar actie. Wij moeten gewoon aan de slag. Wil Nederland weer aantrekkelijker worden voor ondernemers, dan zullen er snel gerichte oplossingen moeten komen voor de knelpunten die ondernemers hinderen in hun dagelijkse praktijk. Ik rond momenteel een actieprogramma af waarin de knelpunten in alle levensfasen van het bedrijf, van wieg tot wederopstanding, worden aangepakt. Ik noem alvast enkele van die maatregelen.

De aanpak van administratieve lasten en tegenstrijdige regelgeving is een prioriteit, niet alleen voor mij, maar ook voor velen van u. De heer Ten Hoopen en de heer Aptroot hebben er gisteren beiden uitgebreid aan gerefereerd. Het kabinet heeft zich eraan gebonden om de administratieve lastendruk terug te brengen met 25%. Dat is een ambitieuze doelstelling. Het is een traject onder de gezamenlijke aansturing van minister Zalm en mij. Financiën is erbij betrokken, omdat het belangrijk is het terugbrengen van de administratieve lasten te koppelen aan de begrotingscyclus van de diverse departementen. De harde eis die wij onszelf opleggen moet immers niet in goede bedoelingen blijven steken. Dan is een stok achter de deur altijd handig.

De administratievelastenoperatie mag echter niet verworden tot een louter cijfermatige exercitie. Daarom is EZ hier nauw bij betrokken, omdat het van het grootste belang is dat wij vanuit de markt kunnen vertolken waar de lasten daadwerkelijk het meeste knellen. Voorts richten wij speciaal de aandacht op mogelijkheden om via slimme ICT-toepassingen de administratieve lasten drastisch te reduceren. Het is natuurlijk belangrijk dat wij zelf het goede voorbeeld geven. U zult dan ook op korte termijn de voorstellen van Economische Zaken ontvangen voor de reductie van onze eigen administratieve lasten.

Zoals mevrouw Van der Laan al heeft opgemerkt, moet het aanpakken van de regeldruk uit Europa een essentieel onderdeel vormen van de inzet van dit kabinet om tot minder regels te komen. De Europese Commissie heeft in juni 2002 een actieplan voor betere regelgeving gepresenteerd. Dat is een goede stap vooruit, want daarvoor deed de Commissie weinig op dit gebied. Het kabinet zet in op twee hoofdpunten, te weten een ambitieus Europees programma voor het opruimen van de bestaande regelgeving en een goede en objectieve effectbeoordeling van voorgenomen regelgeving. Wij zullen dan ook inzetten op een Europese equivalent van ACTAL.

De heer Aptroot (VVD):

Ik ben gisteren met een lijst gekomen met 17 suggesties. Komt u er nu op terug of in een later stadium?

Staatssecretaris Van Gennip:

In een later stadium.

De heer Aptroot (VVD):

Hoe komt u daarop terug? Krijgen wij daarover een brief van u samen met de minister van Financiën?

Staatssecretaris Van Gennip:

Vandaag kom ik erop terug met een woord van dank voor uw cadeau. Het zijn 17 af te schaffen of te vereenvoudigen regels. Ik zal ze stuk voor stuk meenemen in het plan van aanpak voor de administratieve lasten en de regelgeving. Wij delen dezelfde zorgen.

De heer Van den Brink (LPF):

De minister sprak over een mentaliteitsverandering. U doet onderzoek, maar dat is in mijn ogen geen mentaliteitsverandering. U zult voelsprieten moeten uitzetten zodat u weet wat een ondernemer doet.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik wil even terugkomen op de Europese ACTAL. Ik heb de schriftelijke antwoorden van de staatssecretaris gelezen. Ik heb ook gevraagd naar het gebruik van de huidige MKB-toets voor Europese regels. Anders moeten wij wachten totdat er concrete plannen zijn, terwijl de MKB-toets nu al kan worden gebruikt. Die test het effect op het MKB, maar niet specifiek gericht op administratieve lastenverlichting.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik kom in tweede termijn daarop terug, want ik vraag mij af of dat in Europees verband mogelijk is.

De voelhorens komen wij voornamelijk tegen bij de tegenstrijdige regelgeving, een ander nijpend probleem voor de ondernemers in Nederland. Het drijft ze vaak tot wanhoop. Ieder Kamerlid kent de voorbeelden van zonweringen, openslaande deuren en allerlei vergunningen. De eerste reactie was waarschijnlijk dezelfde als die van mij: dit kan niet en er moet iets aan gebeuren. Tot afgelopen week heb ik via het meldpunt tegenstrijdige regelgeving, een voelhoorn, samen met MKB Nederland talloze meldingen van ondernemers ontvangen over regels en eisen die elkaar bijten. Uit deze circa 700 meldingen blijkt de enorme omvang van dit probleem. De meeste tegenstrijdigheden blijken zich voor te doen bij de uitvoering, de toepassing en de interpretatie van regels door de verschillende instanties.

De aanpak van de knelpunten moet hierbij aansluiten. Wij kiezen uitdrukkelijk voor een praktische aanpak. Wij gaan aan de slag met de betrokken instanties, gemeenten, inspectiediensten, ministeries, ondernemers en brancheorganisaties. Er zijn werkgroepen die keuzes moeten maken welke regels geschrapt kunnen worden, en keuzes over de manier waarop regels geïnterpreteerd moeten worden. Van onderop moeten wij de praktijksituatie kunnen beoordelen met daarbij de verwachting dat voor oplossingen wordt gekozen die in de praktijk echt effectief en uitvoerbaar zijn. De eerste resultaten zullen medio 2004 zichtbaar zijn. Uiteraard zal ik de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van het project.

De heer Aptroot refereerde al aan zijn overzicht van 17 af te schaffen of te vereenvoudigen regels. Ook daarbij zat een aantal die slaan op gemeenten. Ik ben op zoek gegaan naar gemeenten die de wirwar aan regels te lijf willen gaan. Deze zogenaamde regellichte-gemeenten moeten als voorbeeld gaan dienen voor andere. Een aantal gemeenten heeft zich al spontaan bij mij aangemeld. De ideeën van de heer Heemskerk over regellichte kansenzones sluiten hier heel goed bij aan. Ik omarm dan ook zijn idee om de beleidsexperimenten op bedrijventerreinen uit te voeren. Dit najaar zal ik het actieplan bedrijventerreinen naar de Kamer sturen. Daarin staan diverse pilots op het gebied van veiligheid, strijdige regelgeving, Nimby-terreinen en milieuzonering. Bij het bespreken van het actieplan kunnen wij hier dieper op ingaan.

De voorzitter:

Ik merk dat de staatssecretaris hiermee een onderwerp afsluit. Het lijkt mij goed om nu te schorsen om te voorkomen dat wij de termijn van de staatssecretaris snel met honger in de maag afraffelen.

De vergadering wordt van 19.30 uur tot 21.00 uur geschorst.

Voorzitter: Verburg

De voorzitter:

Wij zijn voor de dinerpauze blijven steken in de beantwoording in eerste termijn door de staatssecretaris.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. U bent vandaag al mijn derde voorzitter. Wij waren gebleven aan het eind van mijn meer algemene beschouwing over wat in Nederland specifiek en generiek ondernemerschapsbeleid is. Ik wilde net beginnen aan een paar losse blokjes over wat gisteren in de Kamer te berde is gebracht.

Ik wil het eerst over de bedrijfsoverdrachten hebben. Zoals de heer Ten Hoopen vorig jaar al tijdens de begrotingsbehandeling aangaf, zijn familiebedrijven in Nederland van groot belang. Bedrijfsoverdrachten spelen daarbij een grote rol. Met name de komende jaren zullen die bedrijfsoverdrachten in toenemende mate voorkomen, omdat een grote groep ondernemers de pensioengerechtigde leeftijd zal bereiken. Deze familiebedrijven, een kleine 200.000 in het totaal, zijn een zeer belangrijke en stabiele factor in de Nederlandse economie, juist ook in tijden van conjuncturele neergang vanwege het langetermijnperspectief dat familiebedrijven vaak meer hebben dan andere bedrijven. Is een bedrijfsoverdracht bij ieder bedrijf al een gecompliceerd proces, bij familiebedrijven is dit nog extra moeilijk omdat, naast de juridische, fiscale en financiële aspecten, ook nog de emotionele aspecten een belangrijke rol spelen. Mijnheer Van der Vlies, ik kan u vast vertellen dat ik hieraan speciaal aandacht zal besteden in de ondernemerschapsbrief.

De heer Aptroot bracht in dit kader het belang van het verlagen van het successierecht op. Ik kan daar op dit moment alleen over zeggen, dat het onderwerp mijn aandacht heeft en dat de bredere discussie over de herziening van de successiewetgeving nog verder in het kabinet moet worden gevoerd.

De heer Aptroot (VVD):

Met uw aandacht ben ik op zich al blij, maar nog niet echt juichend. Ik zou graag wat enthousiaster weggaan. Ik heb van u gevraagd dat de bewindslieden van Economische Zaken hard ervoor knokken dat een behoorlijk deel voor het familiebedrijf wordt ingezet uit die pot geld die straks beschikbaar is voor enige verlichting met betrekking tot successierecht. Daar zit immers een echt economisch belang. Vaak gaat het bij successierecht alleen om private belangen, maar verder niet om een economisch belang. Als ik die toezegging van u krijg, ben ik heel tevreden. Ik vraag dan niet precies wel deel uit die pot dat zal zijn, want ik begrijp dat daarvoor een veel bredere afweging nodig is.

Staatssecretaris Van Gennip:

Mijn hart klopt voor familiebedrijven. Ik zal mij daarvoor inzetten.

De heer Aptroot (VVD):

Ik zie dat als een "ja".

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijn hart klopt ook, maar 80 mln kan ook maar één keer worden uitgegeven. Dat zal het spanningsveld ongetwijfeld zijn. Maandagavond hadden wij het met staatssecretaris Wijn over de bedrijfsovernames in de agrarische sector. Net zo goed liggen er bij deze familiebedrijven knelpunten die wij echt een keer moeten oplossen. Anders stagneert de overname van familiebedrijven in het MKB en in de agrarische sector. Ik ben het helemaal met u eens.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja. Ik neem mij dat zeer ter harte. Overigens is het fiscale aspect niet het enige probleem bij bedrijfsoverdrachten.

De heer Aptroot heeft kanttekeningen gemaakt bij de voorgenomen bezuinigingen op het programma MKB-ondernemerschap van het EIM. Ik heb vanaf 2005 en dus niet al in 2004 een korting op de bijdrage van EZ opgenomen in de begroting. Ik ben van mening dat het EIM toe moet kunnen met een beperktere bijdrage van de overheid. Ik ben er niet van overtuigd dat het gehele programma per se moet worden gefinancierd uit publieke middelen. Uit eigen ervaring weet ik dat onderzoeksbureaus vaak gebruikmaken van de gegevens van het EIM. Een bijdrage in de kosten van de markt zou dan ook redelijk zijn. In 2004 zal het programma worden geëvalueerd. Ik wil deze evaluatie zoveel mogelijk naar voren halen. In de evaluatie zal de vraag centraal moeten staan of de financiering van het programma sec een publieke taak moet zijn. Een herbevestiging van wat publiek nodig is en een prioritering van de activiteiten die onder het programma vallen, acht ik essentieel. Ik zie vooralsnog geen reden om te twijfelen aan de haalbaarheid van de voorgestelde bezuinigingen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb inderdaad een foutje gemaakt in mijn verhaal, want de bezuiniging wordt pas een jaar later ingezet. Wat er te bezuinigen is, laat zich een beetje vermoeden. Na de evaluatie weten wij evenwel precies wat het publieke deel is en in hoeverre wij daaraan bijdragen. Daarom is het wat gek dat u nu al de bezuinigingen tot en met 2007 vastzet. Bent u bereid om naar aanleiding van de evaluatie opnieuw te bekijken of het afbouwen van de subsidie met 75% reëel is of dat het toch iets anders gedaan moet worden?

Staatssecretaris Van Gennip:

Voor de duidelijkheid: het gaat om 75% van 25% van de totale omzet van het EIM. Ik word natuurlijk beïnvloed door wat er uit de evaluatie komt. Ik wil vanavond echter vasthouden aan de invulling voor de jaren 2005-2007, want wij moeten het plaatje wel rond krijgen.

De Faillissementswet wordt gemoderniseerd. Samen met minister Donner zal ik het surseancetraject gaan verbeteren. Nog te vaak mondt surseance uit in een faillissement in plaats van in een succesvolle doorstart. Daarnaast moet mijns inziens het stigma van falen bij een faillissement worden weggenomen. Dat vergt een cultuuromslag bij de banken, bij de overheid en bij de ondernemers zelf. Mevrouw Van der Laan vroeg naar de bevoorrechte positie van de fiscus bij faillissementen. Zoals zij weet, hebben wij hier nog diverse onderzoeken naar lopen. Ik wil dan ook voorstellen om het kabinet eerst tot een standpunt te laten komen.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik ben een beetje in de war. In het schriftelijke antwoord staat dat EZ zich al op het standpunt heeft gesteld dat de preferente positie van de overheid afgeschaft moet worden. Nu hoor ik echter dat het kabinet nog een standpunt moet innemen. Het kabinet spreekt toch met een mond? Ik ben er eigenlijk van uitgegaan dat de toezegging van EZ erop neerkwam dat het verzoek van D66 op dit punt zou worden uitgevoerd.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het is niet onbekend dat EZ hier onderzoek naar heeft gedaan en zich hier een mening over heeft gevormd. Er zijn echter ook andere departementen bij betrokken. De onderzoeken van de andere departementen zijn op een hoop geveegd en het CPB is nu bezig om daar een mening uit te destilleren. En dat wordt het kabinetsstandpunt.

Ik kom op veilig ondernemen. Nederlandse ondernemers en buitenlandse investeerders maken zich grote zorgen over de veiligheid in Nederland. Diverse leden hebben hier terecht aandacht voor gevraagd en tevens gevraagd naar de rol van EZ op dit terrein. Afgelopen week heb ik samen met de collega's Donner en Remkes hierover overleg gevoerd met Jacques Schraven en Loek Hermans. Nog dit jaar komen wij met een actieplan Veilig ondernemen. Doelstelling van het actieplan is een vermindering van de criminaliteit tegen het bedrijfsleven met een kwart in 2010. In tegenstelling tot de heer Heemskerk vind ik dat een ambitieuze doelstelling. Er zit een duidelijk economische component aan dit onderwerp. De heer Ten Hoopen verwees terecht al naar de kosten voor het bedrijfsleven. Ik ben het met hem eens dat een integrale aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven noodzakelijk is.

In het actieplan willen wij ons in het bijzonder op twee urgente sectoren richten, namelijk transport en horeca. Eerder al is er een separaat actieprogramma met de detailhandel afgesproken. Wij gaan de vijftig meest urgent bedrijfslokaties aanpakken. Ik zal zelf een winkelgebied adopteren. Ik hoop dat andere politici, ook degenen die gisteren in dit verband over veiligheid hebben gesproken, dit voorbeeld willen volgen. Wij zullen de nadruk leggen op het keurmerk "veilig ondernemen". Dit houdt een betere beveiliging van bedrijfspanden in. Met deze beveiliging moet mede voorkomen worden dat bedrijfspanden worden gekraakt. Ik beloof de heer Ten Hoopen dat ik samen met mijn collega's zal bezien of de krakersproblematiek een aanpassing van de wet noodzakelijk maakt.

Daarnaast zal ik het veilige ondernemingsklimaat de nodige aandacht geven in de economische pijler van het grotestedenbeleid en met betrekking tot de bedrijventerreinen. De urgentie is hoog en het economisch belang is evident. Wij moeten zeer praktisch op lokaal niveau bezien wat het eerst aangepakt moet worden. Vervolgens kunnen wij overgaan tot concrete acties: Justitie, Binnenlandse Zaken en Economische Zaken samen in Den Haag, maar met name ook samen met gemeenten, met de lokale politie en met brancheorganisaties.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Collega Heemskerk wil dat EZ pilots en dergelijke op het gebied van veiligheid subsidieert. Dat lijkt mij toch meer de taak BZK en van Justitie. Bent u dat met mij eens? Ik heb het over het geld en niet over het beleid.

Staatssecretaris Van Gennip:

De heer Heemskerk sprak over regelvrije en kansrijke zones op bedrijventerreinen. Voor de dinerpauze heb ik gezegd dat ik dit idee omarm.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik citeer de heer Heemskerk: Als je iets wilt doen op bedrijfsterreinen of in winkelcentra, kan ik mij voorstellen dat EZ daarbij zaken subsidieert of pilots ondersteunt. Het gaat dus wel degelijk om geld van EZ dat besteed wordt aan veiligheid.

Staatssecretaris Van Gennip:

In het actieplan voor de bedrijventerreinen speelt veiligheid een grote rol. Wij komen nog te spreken over de vraag in welke mate dit een van de criteria is waarop projecten geselecteerd worden. Het keurmerk "veilig ondernemen" wordt gesubsidieerd door EZ. Daarnaast speelt in het kabinet de discussie over de verdeling van de envelop voor veiligheid. Die discussie is nog niet afgerond.

De heer Heemskerk (PvdA):

Het antwoord stelt mij een tikkeltje teleur. U sprak over de daling van de criminaliteit met een kwart in 2010. Als ik mij goed herinner, was het echter 2008 en staat er in de begroting dat deze daling al in 2006 in zicht komt. De daling met een kwart moet eigenlijk vier jaar naar voren worden gehaald. Dit betekent overigens nog steeds dat de winkelier in plaats van vier met drie ramkraken wordt geconfronteerd.

U hebt gezegd dat u een wijk wilt adopteren.

Staatssecretaris Van Gennip:

Winkelcentrum!

De heer Heemskerk (PvdA):

Dat is prachtig, misschien kunnen wij ook wat doen. Ik vraag mij alleen af wat EZ doet voor winkeliers en horecaondernemers die zich onveilig voelen. Kunt u daar iets praktisch over zeggen?

Staatssecretaris Van Gennip:

Een praktisch element is het keurmerk "veilig ondernemen". Daarmee krijgen betrokkenen inzicht in de wijze waarop panden veiliger kunnen worden gemaakt. Daarnaast worden Justitie en Binnenlandse Zaken aangespoord om ervoor te zorgen dat preventie en repressie van criminaliteit hoger op de agenda komen. Dat is ook praktisch, al klinkt dit misschien wat vaag. EZ kan dit niet alleen en Justitie en de gemeenten ook niet. Wij moeten dat gezamenlijk doen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wat vindt u erger: een paar mensen die een al jaren leegstaand bedrijfspand, waar kennelijk niet in ondernomen wordt, kraken of een ramkraak? Ik kan overigens uit eigen ervaring melden dat in veel gevallen gekraakte bedrijfspanden bolwerken van innovatie worden.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik vind het allebei erg. Als dingen gebeuren die niet mogen, is het moeilijk om te zeggen wat erger is. Ben je liever je linkerbeen of je rechterarm kwijt? Dat is moeilijk kiezen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als u het zo formuleert, is het kiezen tussen de pest en de cholera. Ik kan mij voorstellen dat u met de bewindslieden van Justitie het probleem van criminaliteit en bedrijvigheid indringend bespreekt. De minister van Justitie zal u daarbij voorhouden dat er nu toch echt prioriteiten gesteld moeten worden. Welke prioriteit kiest u dan, de krakers van mijnheer Aptroot of de ramkrakers van mijnheer Heemskerk?

Staatssecretaris Van Gennip:

Het zijn twee verschillende dingen. De discussie over de krakers gaat over de vraag of de wet veranderd moet worden. De discussie over ramkraken gaat over de veiligheid van mensen. In het ene geval gaat het bijvoorbeeld om de vraag of er preventief paaltjes neergezet mogen worden. Dan volgt de discussie met de gemeenten. De ene gemeente vindt een paaltje voor de juwelier prima, maar de andere gemeente wijst erop dat het van de welstandscommissie niet mag. Ik heb de laatste tijd een aantal ondernemers gesproken die te maken hebben gehad met overvallen. Dat is een veel emotioneler ervaring dan bijvoorbeeld een winkeldiefstal. Het grijpt mensen echt aan. Het betreft twee verschillende trajecten, het een is een wetgevingstraject en het ander is een traject van aanpakken van veelplegers. Ik maak dan ook geen keuze.

De starters van vandaag zijn de MKB-bedrijven van morgen en wellicht de multinationals van overmorgen. Niet allemaal natuurlijk; maar voor onze economische dynamiek zijn starters onontbeerlijk. Bovendien zijn zij verantwoordelijk voor een groot gedeelte van de nieuwe banen. Na een aantal jaren waarin het aantal starters toenam, loopt dit aantal nu terug. In de ondernemerschapsbrief zal ik uitgebreid ingaan op de belemmeringen die al die starters ondervinden. Speciale aandacht zal ik daarbij schenken aan de zogenaamde "technostarters". Innovatieve starters zorgen met elkaar jaarlijks voor een groei van de arbeidsproductiviteit van 4 tot 5 procentpunt; eenderde van de totale groei. Bovendien wordt van alle innovaties in Nederland tevens eenderde door hen geleverd.

Begin 2004 zal het nieuwe technostartersbeleid van start gaan onder de naam "technopartner". Mijn ambitie daarbij is om van Nederland een land te maken waar het vanzelfsprekend is voor een onderzoeker om een eigen bedrijf te beginnen; een land waar het vanzelfsprekend is dat kennisinstellingen technostarters van harte stimuleren en ondersteunen; een land waar het vanzelfsprekend is dat financiers risicokapitaal aan technostarters verstrekken, zodat mensen met goede ideeën ook daadwerkelijk kunnen starten. Ik ben het met mevrouw Van der Laan eens dat technopartner niet marktverstorend mag zijn en niet de concurrentie mag aangaan met bestaande private initiatieven.

Wat doet technopartner dan wel? Ik wil samen met minister Van der Hoeven het tot stand brengen van institutionele veranderingen bij universiteiten bevorderen, die hard nodig zijn om het startersklimaat te verbeteren. Daarbij valt te denken aan een aanpassing van de bekostigingssystematiek van de universiteiten, zoals mevrouw Van der Hoeven heeft aangekondigd. Het motto is "van kennis naar welvaart". Dit omvat naast het net genoemde institutionele kader ook het operationele deel; mijn verantwoordelijkheid. Voor technopartner geldt: het stimuleren van netwerkvorming en het opzetten van een informatieloket voor technostarters, het uitvoeren van een businessplanwedstrijd, het stimuleren van de ondernemingszin aan universiteiten en andere kennisinstellingen door een kennisexploitatieregeling en ten slotte ook het stimuleren van de financiering in de vroege opstartfase van een bedrijf. Juist het financieringsgat tussen de 1 en de 5 mln belemmert vaak de verdere ontwikkeling van kansrijke bedrijven.

Naar aanleiding van de motie-Giskes heeft EZ in samenwerking met OCW het onderwijs uitgedaagd, meer aandacht te besteden aan het ondernemerschap. Met behulp van een subsidieregeling zijn 130 vakken ondernemerschap in het gehele traject van basisonderwijs tot en met wetenschappelijk onderwijs ontwikkeld. Daarnaast stimuleert EZ projecten zoals miniondernemingen, gericht op het bevorderen van ondernemerschap in het beroepsonderwijs. De komende jaren moeten wij die best practices verder verspreiden. Speciale aandacht zal hierbij worden besteed aan het stimuleren van het ondernemerschapsonderwijs bij universiteiten. Dat is een essentiële basis voor een succesvol technostartersbeleid, maar het verbeteren van het technostartersbeleid is natuurlijk niet alleen een taak van de overheid. Ik ben dan ook verheugd dat een aantal grote bedrijven, waaronder Philips, DSM en IBM, de handschoen hebben opgepakt. Hier liggen mogelijkheden voor een echte PPS-aanpak, want alleen samen lukt het om een echt integraal pakket aan de starter te kunnen bieden. Voor alle plannen bij elkaar is naar mijn inschatting structureel ongeveer 25 mln euro per jaar nodig. Dat is een fiks bedrag. Ik zet deze plannen op de agenda bij het innovatieplatform en ik vertrouw erop dat het innovatieplatform, mede gelet op de positieve signalen uit de markt, middelen beschikbaar zal stellen voor het technostartersbeleid.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Het verheugt mij natuurlijk zeer dat er een begin is gemaakt met de uitvoering van de motie-Giskes, maar die motie vraagt niet om incidentele zaken, om 130 acties of dat soort zaken. Nee, die motie verzoekt om de inleiding in het ondernemen een vast onderdeel te maken van het economieonderwijs op middelbare scholen. Dat is dus niet incidenteel, maar vast. Ik vraag mij dus af of dit een soort voorproefje is en of het wel de bedoeling is om volledige uitvoering aan die motie te geven.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dit is inderdaad de eerste stap daarin. U kunt natuurlijk niet alles volgen, maar ik heb de laatste weken in de pers juist gezegd dat het goed zou zijn als er een hoofdstuk ondernemerschap in het economieboek op de middelbare scholen komt. Dat is dus wel mijn inzet.

De voorzitter:

Alvorens de staatssecretaris vervolgt, laat ik de Kamer weten dat wij vanavond de behandeling van deze begroting afronden, uiterlijk om 23.00 uur. Ik vraag de Kamerleden dan ook om zich tot het uiterste te beperken om het mogelijk te maken om ook na hun tweede termijn nog een mogelijkheid te hebben om te interrumperen. U hebt het dus zelf in de hand: óf ik sta straks geen interrupties meer toe óf u beperkt zich nu, zodat wij straks nog enige ruimte hebben.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik zal snel praten.

Ruimte geven aan ondernemerschap betekent ook letterlijk meer en betere fysieke ruimte voor bedrijven. Wij kijken daarbij naar de kansen en de potenties van alle regio's, van sterke en van zwakke regio's. In samenspraak met betrokken partijen, provincies, gemeenten, werkgevers en werknemers zijn wij een toekomstvisie aan het ontwikkelen op het regionaal economisch beleid, de zogenaamde gebiedsgerichte economische perspectieven ofwel het GEP. Ik wil hierbij een aantal misverstanden uit de weg helpen. De gebiedsgerichte economische perspectieven zijn geen Randstadvisie op de economie. Ook is het niet zo dat wij het noorden opgeven. Integendeel, ondanks de forse bezuinigingen komt het kabinet de afspraken met het noorden tot 2006 na. Dit lijkt mij iets waar men in het noorden de handen voor mag dichtknijpen. Wij vinden het op dit moment domweg te vroeg om nu al besluiten te nemen over de financiële inzet in 2007 en daarna. Laten wij eerst maar eens meer duidelijkheid krijgen, bijvoorbeeld over de besluitvorming over de Europese structuurfondsen na 2006.

De heer Slob (ChristenUnie):

De in 2000 met het noorden gemaakte afspraken hadden natuurlijk al 2010 als perspectief, ook al waren zij met name financieel tot 2006 ingezet. Dan is het toch niet vreemd dat de noordelijke provincies nu graag duidelijkheid willen hebben over de meerjarige perspectieven die zij aan het ontwikkelen zijn: committeert de regering zich financieel ook nog voor de periode na 2006?

Staatssecretaris Van Gennip:

Als ik in een onderhandelingspositie zou zitten, zou ik, zelfs als de desbetreffende periode nog een aantal jaren verwijderd zou zijn, ook hard roepen dat ik van alles wil, maar wij zijn gewoon nog in gesprek. Het is op dit moment echt te vroeg om toezeggingen te doen. Daarvoor spelen er te veel factoren mee.

De heer Slob (ChristenUnie):

De Kamer vraagt op dit moment ook geen keiharde toezeggingen in klinkende munt, maar het is wel van belang dat de regering zich ook na 2006 financieel wil committeren aan de Langman-afspraken die voor de drie noordelijke provincies zijn gemaakt. Ik denk dat u daar toch een duidelijke uitspraak over kunt doen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Financieel commitment noem ik klinkende munt; daar is het te vroeg voor. Wij zijn gewoon bezig met het uitzoeken van een aantal dingen. Daarop volgt op een gegeven moment weer een gesprek met het noorden.

Mevrouw Gerkens (SP):

Mag ik uit de beantwoording concluderen dat het eerder in de media verschenen bericht waarin u zei dat het geld niet meer voor het noorden nodig is, maar beter naar de economische gebieden kan gaan waar het al goed gaat, onzin is en dat u zeker nog zult bekijken wat u voor deze provincies nog in uw portemonnee hebt?

Staatssecretaris Van Gennip:

Los van het wel of niet juist zijn van de berichtgeving in de pers, het discussiedocument, gebiedsgerichte economische perspectieven, gaat uit van kansen. Waar kan elke euro zo kostenefficiënt mogelijk worden ingezet? Wij hebben nu eenmaal een beperkt budget en wij zullen dan ook moeten kiezen. Wij willen graag kiezen voor sterktes die straks onze internationale concurrentiekracht zo goed mogelijk kunnen waarborgen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dat zijn wel veel woorden, maar geen duidelijk antwoord op mijn vraag. Gaat de staatssecretaris nu tweedeling volgen of kijkt zij ook nadrukkelijk naar gebieden die een extra impuls nodig hebben?

Staatssecretaris Van Gennip:

Het is wat lastig om u een concreet antwoord te geven als het gaat om de gebiedsgerichte economische perspectieven, omdat dit document nog in het kabinet moet worden besproken. Het is op dit moment een discussiestuk met de verschillende bestuurlijke lagen. Iemand daaruit heeft bedacht dat hij dat maar eens in de krant moest zetten, maar het is in ieder geval nog geen kabinetsstandpunt. Het is dus moeilijk om te zeggen wat er nu wel of niet in komt te staan. De filosofie gaat in ieder geval over kansen!

De heer Van der Vlies (SGP):

Juist als er geen kabinetsstandpunt is, is het kabinet gehouden om afspraken na te komen. Wij hebben toch ook beleid gehad dat regio's die helaas te weinig kansen tot ontwikkeling wisten te brengen of zich kansen zagen afgenomen een herkansing kregen? Dat is toch ook regionaal beleid?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik ga ervan uit dat elke regio zijn sterke kanten heeft en dat elke regio dus wel iets zou moeten kunnen doen. Het is alleen de vraag of je die nu zo schaarse euro inzet voor iets dat veel opbrengt en wat sterktes en kansen zijn of voor iets waarmee een achterstand wordt ingelopen. Over het antwoord op die vraag denken wij nu na.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Er is nu al enkele malen gesproken over eigenlijk een virtueel beleid. Blijkbaar is er een GEP-rapport, er wordt over gesproken, maar het is er nog niet. Waarom maakt de staatssecretaris dat nu niet gewoon openbaar, want dan weten wij ook waarover wij praten en wat die kansen dan zijn?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik beloof u dat wij dat voor het eind van dit jaar met elkaar zullen bespreken, nadat het in het kabinet is besproken.

De heer Ten Hoopen (CDA):

Waarom moet het zo lang duren? Het is er al. U heeft een visie, er zijn kansen, waarom dan niet volgende week of de week daarop?

Staatssecretaris Van Gennip:

Tot een week geleden is de input verzameld vanuit de verschillende bestuurlijke lagen. Het moet nu de procedure volgen van de kabinetsbehandeling. Als het dat heeft doorlopen, zal ik het natuurlijk graag met u bespreken.

Voorzitter. Op het punt van de centrale investeringspremieregeling heb ik beperkt omgebogen. Ik heb ervoor gekozen om de bezuiniging te laten neerslaan op de centrale en niet op de decentrale IPR, zodat het noorden de handen vrij heeft om die decentrale IPR te blijven inzetten. Ook dat was immers onderdeel van het Kompas van het noorden! Vanwege de tegenzittende economische conjunctuur wordt verwacht dat het beroep op de centrale IPR de komende tijd zal dalen.

Wat het grotestedenbeleid betreft, wil ik de heer Van der Vlies graag geruststellen. Het bedrag voor de economische peiler van het grotestedenbeleid heb ik buiten de bezuinigingen weten te houden. Tot nu toe heb ik ook positieve gesprekken gevoerd met de grote steden over de invulling van het programma en de toekomstige samenwerking. Ook hierover zult u binnenkort meer horen.

Voorzitter. Cruciaal voor ons vestigingsklimaat zijn een goede bereikbaarheid, kwalitatief sterke infrastructuur en onze twee mainports Rotterdam en Schiphol. Ik zou de handschoen van de heer Ten Hoopen graag opnemen door de topdrie van cruciale projecten voor de Nederlandse economie op te sommen. Ik wil echter de discussie hierover binnen het kabinet met mijn collega's Peijs en Dekker afronden; daarna hoort de heer Ten Hoopen zeker van ons!

De heer Vendrik sprak wat badinerend over Schiphol, als ware het een luchtballon. Politiek zullen wij hier niet snel op een lijn zitten, maar voor mij staat buiten kijf dat Schiphol zeer belangrijk is voor de bereikbaarheid van Nederland, als een motor voor werkgelegenheid en als belangrijk pluspunt voor het Nederlandse vestigingsklimaat. Het waarborgen van de publieke belangen in het algemeen en het economisch belang van Nederland in het bijzonder is voor mij van groot belang. Die borging van de economisch-publieke belangen is dan ook onze inzet geweest bij de fusie tussen KLM en Air France.

Ik zal een dezer dagen mijn vernieuwde toeristische agenda naar de Kamer zenden. Op 23 oktober spreken wij hier uitgebreid over. Om alvast een korte indruk te geven: in deze agenda wordt een aantal duidelijke keuzen gemaakt. De belangrijkste keuze is dat mijn aandacht zich voornamelijk richt op het inkomend toerisme. Het uitgangspunt bij de voorgestelde bezuinigingen is dat de omvang van het promotiebudget van TRN in stand blijft. De keuzen die ik in mijn nieuwe agenda maak, moeten ook doorwerken in een nieuw prestatiecontract dat ik met TRN zal afsluiten. Nu is er nog een wirwar aan losse activiteiten: het afgelopen jaar waren dat er ruim 600. Er is dus stroomlijning nodig. De ombuiging op toerisme concentreert zich op de personele kosten en de overheadkosten van TRN, die relatief hoog zijn. De organisatie is mede door haar ontstaansgeschiedenis topzwaar geworden. Deze signalen heb ik ook uit de toeristische branche zelf ontvangen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik ben het met het kabinet eens dat het promotiebudget intact moet blijven. Ik vind het echter wat mager dat de staatssecretaris signalen uit de branche heeft opgevangen dat de organisatie wel wat efficiënter en kleiner kan. Dat zou kunnen, maar mede gezien de omvang van de bezuiniging moeten wij er meer over weten voordat wij een besluit kunnen nemen. Ik zeg dus niet dat het niet kan, maar ik vind geruchten en verhalen wel wat erg mager.

Staatssecretaris Van Gennip:

De heer Aptroot schat de mensen van mijn ministerie wat te laag in. Zij weten natuurlijk prima wat er zich bij TRN afspeelt. Ik heb de signalen uit de branche genoemd omdat ik die ook heb gekregen, bijvoorbeeld tijdens gesprekken met mensen uit de toeristische sector.

Voorzitter. De staatssecretaris van Economische Zaken is toch dé staatssecretaris van buitenlandse handel. Het bevorderen van handel en investeringen, zowel inkomend als uitgaand, zal ook voor mij de komende jaren prioriteit hebben. Internationale handel en investeringen vormen immers een belangrijke motor voor het herstel van onze economische groei. De basis onder een sterke internationale concurrentiepositie is echter een gezond en vitaal binnenlands ondernemingsklimaat. Bij de acquisitie van buitenlandse investeringen zal ik meer focus leggen op het binnenhalen van kennisintensieve bedrijvigheid. Hiertoe zal ik in januari met een zware delegatie van in Nederland gevestigde ICT-bedrijven, waaronder Philips, Sisqo, HP en Microsoft, afreizen naar Silicon Valley. Het doel is het stimuleren van de transatlantische technologische samenwerking en van investeringen in Nederland. Deze maand zend ik de Kamer mijn verdere voornemens ten aanzien van de werving van buitenlandse investeringen.

Bij de bevordering van buitenlandse handel leg ik de komende tijd de focus op het groter wordende Europa. Maar liefst 80% van onze export gaat naar de 25 landen die vanaf volgend jaar de EU vormen. Dat geldt ook voor de helft van onze investeringen. Met de uitbreiding van de Europese Unie volgend jaar, openen zich echt fantastische mogelijkheden. Toch zetten te weinig ondernemers, vooral uit het MKB, een voet over de drempel. Zeker nu de Unie zal uitbreiden, zal ik extra aandacht besteden aan de Europese markten en aan de mogelijkheden voor het MKB. 75 miljoen nieuwe Europeanen betekent ook 75 miljoen potentiële klanten. Op 23 oktober geef ik het startsein voor een uitgebreide campagne inzake internationaal ondernemen met als doel, de ondernemers aan te sporen om juist nu internationaal actief te worden. Er is nog steeds een groot onbenut exportpotentieel, vooral onder MKB-bedrijven. Het programma houdt onder meer in een campagne, missies, het programma voor starters op buitenlandse markten en een samenvoeging van de initiatieven van EZ tot één loket. Ik doel met name op de EVD en Senter International.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik juich het natuurlijk toe dat het MKB extra wordt gestimuleerd om de export te bevorderen, maar ik sprong op vanwege de uitspraak over de toetredende landen. De markten zijn sinds de Europa-akkoorden allang open. Wij zijn al meer dan tien jaar bezig om de markten te veroveren. Als wij nu pas Nederland gaan stimuleren om mee te doen, dan zijn wij echt jaren te laat. De markten zijn natuurlijk allang overgenomen door bedrijven uit andere landen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Het is absoluut niet zo dat er de afgelopen jaren niets is gebeurd. Juist nu de Europese landen erbij komen en nu het in Nederland zo slecht gaat met de economie en er dus moet worden geprofiteerd van buitenlandse groei, spannen wij ons extra in. De export naar de toetreders is in het afgelopen half jaar met 14% gestegen, terwijl de groei van de export naar andere landen ongeveer stilgelegen heeft. Dat is een extra reden om nu op de genoemde markten te concentreren.

De heer Heemskerk (PvdA):

Mevrouw Van der Laan twijfelt wellicht aan het rendement van een trip naar de toetredende landen. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen het initiatief van haar voorganger, de heer Wijn, die een handelstrip naar India maakte in het kader van het ondernemen tegen armoede? Wellicht levert dat ons niet veel op, maar voor eerlijke handel kan het juist in zulke landen ongelooflijk veel opleveren. Overweegt de staatssecretaris het element van armoedebestrijding via handel bij haar reis te betrekken?

Staatssecretaris Van Gennip:

Op mijn programma staat een reis naar Afrika samen met mevrouw Van Ardenne. Deze reis was overigens gepland voor maart, maar is een paar maanden uitgesteld.

Voorzitter. Het actief ondersteunen van internationaal ondernemen vergt meer dan wat ik zojuist heb genoemd. Wij zullen zorgdragen voor een betere aansluiting van de verschillende instrumenten op de verschillende fasen in het internationaal ondernemen. Ondersteuning van internationaal ondernemen vraagt ook om een adequaat buitenlandnetwerk, dat in dienst staat van de internationale ondernemer.

Ik sla graag een brug met de verantwoordheden die ik vier uur geleden heb genoemd. Mijn speerpunten, namelijk virtuele, fysieke en internationale ruimte om te ondernemen, behelzen een hele lijst met acties voor ondernemers waarvoor ik mij zal inspannen. Ik zal goed luisteren naar bedrijven en veel contacten onderhouden met ondernemers. Maar zoals ik eerder zei, ik vraag er iets voor terug. Net als burgers hebben ondernemers naast rechten namelijk verantwoordelijkheden. In mijn portefeuille zie ik er duidelijk drie. De eerste is maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ondernemers dienen rekening te houden met het milieu, sociale verhoudingen en de internationale dimensie. Maatschappelijk verantwoord ondernemen is wat mij betreft niet alleen iets van de periode van economische hoogconjunctuur, maar iets van alle tijden, voor alle ondernemers en onder alle omstandigheden. Ik begrijp het ongeduld van de Kamer over het MVO-kenniscentrum. Vanochtend heb ik haar een brief gestuurd waarin de feitelijke start van het kenniscentrum eindelijk – ik zeg het hier eerlijk – wordt aangekondigd. Het centrum moet een cruciale rol vervullen bij het verspreiden van kennis en voorbeelden, en bij het aanjagen van de discussie over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Om de heren Vendrik en Ten Hoopen gerust te stellen: ik heb een ambitieuze MVO-agenda, waar wij vast op een ander moment verder over zullen spreken. Ik noem alvast een aantal onderdelen.

Ik zal de richtlijnen voor de verslaggeving voor de Raad voor de jaarverslaggeving actief promoten. Ik zal dialoogsessies houden met de relevante stakeholders, zoals de pensioenfondsen. Wij financieren een groot onderzoeksprogramma op diverse universiteiten. Ik zal een leidraad opstellen voor maatschappelijk verantwoord inkopen door het Rijk. Ten slotte, om het belang en onze voortrekkersrol te onderstrepen, zal tijdens het Nederlands voorzitterschap een speciale ministeriële bijeenkomst worden gewijd aan corporate social responsibility.

De tweede plicht is corporate governance. Naast maatschappelijk verantwoord moet een bedrijf ook transparant worden bestuurd, door bewust om te gaan met corporate governance. Daarom heb ik vanaf het begin mijn positieve houding tegenover de conceptcode Tabaksblat uitgesproken. In de discussie over de cultuuromslag, waarover de heer Heemskerk een paar uur geleden sprak, heb ik mij actief gemengd, zowel ten aanzien van mijn collega's als ten aanzien van de bedrijven die de cultuuromslag moeten waarmaken. De code laat aan duidelijkheid niets te wensen over. De positie van de aandeelhouders wordt versterkt. Het comply or explain-beginsel staat centraal. Dat beginsel moet zo snel mogelijk wettelijk worden verankerd. Wij werken daar nu hard aan. Wij onderstrepen daarmee het belang dat wij hechten aan zelfregulering door het bedrijfsleven, ingebed in een wettelijke verankering. Collega Donner en ik hebben hierover in augustus uitgebreid gesproken met de Kamer. Een goede corporate governance-structuur is bovendien cruciaal voor de aantrekkelijkheid van het Nederlandse vestigingsklimaat. Met de voorgestelde wetswijziging voor de structuurregeling en de definitieve corporate governance-code zullen wij straks een heel eind op weg zijn.

De rol voor ondernemers is overigens ook duidelijk. Bij de invulling en bij de uitvoering van de code moeten zij moreel leiderschap laten zien.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik zag zojuist de brief over MVO. Als het aan mij ligt gaan wij daar nog een uitgebreid algemeen overleg over voeren.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik kijk er al naar uit.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik kijk er ook naar uit. De vraag die ik wil stellen heb ik al eerder gesteld, maar nu de staatssecretaris de punten zo naast elkaar zet, lokt zij mij opnieuw uit.

In het kader van de code Tabaksblat wordt het bedrijfsleven de duimschroeven aangezet: comply or explain. Waarom geldt nu niet eenzelfde benadering voor maatschappelijk ondernemen? Wordt het niet eens tijd voor actie, na zoveel jaren van debat? Er is heel veel gedebatteerd over MVO.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ongetwijfeld, maar naar mijn mening ligt het anders. Ik zie voor bedrijven een eigen verantwoordelijkheid bij maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ik zie ook dat zij die verantwoordelijkheid nemen. Ik heb nu geen signalen dat grote bedrijven die verantwoordelijkheid niet nemen op grote schaal, integendeel. Ik heb veel voorbeelden gezien van bedrijven die juist wel hun verantwoordelijkheid nemen. Ik leg die verantwoordelijkheid graag bij het bedrijfsleven.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Uit de geschiedenis van de corporate governance kunnen wij leren, dat twee commissies-Peters eigenlijk geen deuk in een pakje boter hebben geslagen. Het bedrijfsleven nam op dat terrein echt niet zijn verantwoordelijkheid. Dus komt er een code Tabaksblat, waaraan het kabinet een wettelijke basis geeft, via het mechanisme comply or explain. Waarom kunnen wij niet dezelfde les trekken op het gebied van MVO? Ook daar zou het bedrijfsleven wat meer verplichtend benaderd mogen worden.

Staatssecretaris Van Gennip:

Wij verschillen van mening of die les wel of niet valt te trekken. Ik ben juist aangenaam verrast als ik zie wat bedrijven de laatste jaren op het terrein van MVO hebben bereikt.

Ten derde: het bedrijfsleven moet zich ook richten op de consument. Door EZ is wellicht in de afgelopen jaren het belang van een goed consumentenbeleid niet genoeg onderkend. Met name bij een markt in transitie heeft de nadruk te veel op de aanbodzijde gelegen. De houding was: laat de markten werken en de consument zal daar vanzelf van profiteren. De markten functioneren echter pas goed als alle betrokken partijen hun rol daadwerkelijk kunnen spelen. Ook de consument moet zijn rol kunnen spelen. Hij kan die nu echter niet altijd voldoende spelen en daardoor kan hij ook niet maximaal van de markt profiteren. Gebrek aan informatie, een intransparante markt en een slechte afhandeling van klachten kunnen de positie van de consument in het marktproces verzwakken. Met mijn beleid wil ik de consument faciliteren voor het spelen van een sterke rol op de markt, zodat hij goed geïnformeerd een keus kan maken en voor hem maximale voordelen worden gerealiseerd. Nog dit jaar zal ik komen met een brief over de herijking van het generieke consumentenbeleid, een beleid gericht op de verdere empowerment van consumenten.

Hierbij gelden drie pijlers.

  • 1. De consument moet over voldoende en goede informatie beschikken. De bedrijven en de instanties die de informatie aan de consument verschaffen hebben op dit punt een verantwoordelijkheid.

  • 2. De burger moet de rol van consument kunnen en willen spelen: een verantwoordelijkheid van de consument zelf. Hij moet wat doen met de informatie die hij krijgt, bijvoorbeeld de financiële bijsluiter lezen.

  • 3. De consument moet ergens terechtkunnen met zijn klachten. Daartoe moet de overheid goede randvoorwaarden scheppen en zorgen voor de handhaving.

De heer Vendrik en mevrouw Gerkens vroegen wat mijn inzet is op de Europese dossiers over oneerlijke handelspraktijken en bij een effectief toezicht op het tegengaan van die praktijken. Nederland neemt wel degelijk een constructieve houding aan ten opzichte van het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn over oneerlijke handelspraktijken. Nederland is niet tegen een effectieve handhaving, maar de discussie over beide onderwerpen is pas gestart. Ik neem de constructief kritische inbreng van de Consumentenbond ter harte. In de beleidsbrief over het consumentenbeleid zal het Nederlandse standpunt in het perspectief van het bredere consumentenbeleid worden geplaatst. In deze brief zal ik ingaan op de drie pijlers die ik net heb genoemd: de verantwoordelijkheid van de bedrijven, de verantwoordelijkheid van de consument en de handhaving. Wat die derde pijler betreft wil ik aangeven wat de rol van de overheid is, wat de taken van de toezichthouder zouden moeten zijn en welke nieuwe of bestaande toezichthouder die taken zou moeten uitvoeren.

Voorzitter. De heer Slob stelde een vraag naar aanleiding van de aanvragen die zijn ingediend in het kader van de TROS-regeling. Hij vroeg ook wat de stand van zaken is. Zijn indruk was dat het budget bijna is uitgeput. Zijn vraag was: wilt u meer middelen beschikbaar stellen? Het is nog te vroeg om antwoord te kunnen geven op de vraag of de middelen zijn uitgeput. Senter die de TROS-regeling uitvoert is druk doende met het nagaan of alle aanvragen aan de criteria voldoen. Dat proces is nog niet afgerond. Het overzicht zal aantonen of het aantal inschrijvingen overtekening met zich brengt. Op dat overzicht moet ik wachten. In het overleg van begin december over scheepsbouw hoop ik de Kamer meer informatie te kunnen verschaffen. In overeenstemming met de lijn van de schriftelijke beantwoording kan ik al zeggen dat ik op de huidige begroting geen extra middelen voor de TROS-regeling heb gereserveerd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Wij hebben van de Vereniging Nederlandse scheepsbouwindustrie begrepen dat er een fors aantal aanvragen is ingediend. Als u vast blijft houden aan het bedrag van 60 mln steun zal voor een miljard euro aan orders verloren gaan. Het krijgen van die orders is namelijk afhankelijk van het krijgen van steun. U zult nagaan of de aanvragen aan de criteria voldoen. Stel dat dit het geval is, maar er blijkt meer dan 60 mln nodig te zijn. Wat doet u dan? Ik wijs erop dat de scheepsbouw het erg zwaar heeft. Zult u nog eens heel goed nagaan of op de begroting geld kan worden gevonden om een hoger bedrag dan die 60 mln te kunnen inzetten?

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik heb het op dit moment niet op mijn begroting.

De heer Slob (ChristenUnie):

De Nederlandse scheepsbouw heeft het ongelofelijk zwaar. Er dreigt iets kapot te gaan waarmee wij eeuwenlang een behoorlijke traditie hebben opgebouwd en waarin enorm veel werkgelegenheid steekt. Wij hebben gezien dat zelfs heel grote scheepswerven, Van der Giessen-de Noord als laatste, de poorten moeten sluiten. Dat willen wij toch niet laten doorgaan? Als er mogelijkheden zijn om met zo'n ondersteuningsregeling orders binnen te houden, dan gaan wij toch tot het uiterste?

Staatssecretaris Van Gennip:

Individuele bedrijven gaan soms failliet. Dat hoort bij de markt; het ligt soms ook aan commerciële overwegingen. Ik heb gezegd dat wij waar nodig tijdelijk, indien mogelijk binnen de budgetruimte en binnen de regels van Brussel, een specifiek beleid kunnen voeren. Alleen is de budgetruimte op dit moment 60 mln. Dat is ontzettend veel geld in vergelijking met een heleboel andere initiatieven die wij hier de revue hebben laten passeren, waarbij het hier en daar over 5 of 10 mln gaat. Ik heb op dit moment gewoon niet meer op mijn begroting staan.

De heer Van der Vlies (SGP):

Wat gaan wij nu doen, als op 1 april 2004 het level playing field nog niet is bereikt binnen het Europese gebied? Dan praten wij maar niet eens over Zuid-Korea. Trekken wij er dan onze handen van af, dan is het uitstel van executie geweest. Dan zullen wij toch echt een beleidsdaad moeten plegen.

Staatssecretaris Van Gennip:

Dan lopen wij vooruit op hetgeen in april 2004 gaat gebeuren. Ik heb vandaag aangegeven dat ik gisteren een telefonisch gesprek met Monti heb gehad. Ik zie hem begin november. Ook dan zal ik hem weer stevig aanspreken op zijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat ongeoorloofde staatssteun in andere landen geen doorgang vindt. Dat is de enige manier waarop wij het probleem structureel kunnen oplossen. Anders gaan wij onze "race to the bottom" in.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik ben dat helemaal met de staatssecretaris eens. Laten wij hopen dat die actie slaagt, want dan hebben wij dat probleem niet meer. Maar de benadering van de staatssecretaris en het enthousiasme erbij – "dat red ik misschien" – is bij mij wat weggezakt, gezien een meerjarige ervaring op dat thema.

Staatssecretaris Van Gennip:

Misschien zit het in ons verschil in leeftijd dat ik er nog enthousiast over ben.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik gun u dat enthousiasme wel en laten wij hopen dat het lukt, maar dat verhaal hebben wij al zo lang aan snee. U moet toch toegeven dat het al een oud dossier is.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik stel voor dat wij er dan opnieuw over spreken, als wij worden geconfronteerd met een situatie die wij dan niet leuk vinden. Ik wil er nu niet op vooruitlopen. Er kan nog wel veel meer gebeuren in april 2004.

De heer Heemskerk vroeg in eerste termijn naar de rendementseisen van de ROM's en de vergelijkbaarheid met de rendementseisen van Financiën. De ROM's vormen geen standaarddeelnemingen zoals die onder het regime van Financiën vallen. Het gaat om een expliciete beleidsdeelneming waarbij alleen voor het participatiebedrijf rendementseisen gelden. Deze zijn voor de periode tot en met 2004 vastgesteld op ten minste het inflatieniveau. Dat lijkt mij goed te doen. De overige onderdelen van de ROM's, zoals het ontwikkelbedrijf, kennen geen rendementseisen, maar dienen wel kostendekkend te zijn.

Mevrouw Van der Laan heeft gevraagd of wij iets kunnen doen aan het toetsen van de Europese regelgeving op administratieve lasten voor het MKB. Het is inderdaad belangrijk dat die toetsing plaatsvindt, omdat wij zo kunnen voorkomen dat de administratieve lasten die wij op nationaal niveau gaan reduceren er via de Europese band weer net zo snel bij komen. Er zijn drie manieren waarop die toetsing nu al kan plaatsvinden. Ik begin met de nationale aanpak. Het afgelopen jaar heeft het kabinet de procedure voor de beoordeling van nieuwe commissievoorstellen aangepast. Daarin wordt nu expliciet gelet op de gevolgen voor administratieve lasten. Dat is vooral een rol voor ACTAL en EZ. Als een nieuw commissievoorstel slecht scoort op administratieve lasten, dan zal dat mede onze onderhandelingsinzet in Brussel bepalen.

Behalve de nationale aanpak zijn er ook twee Europese instrumenten van recente datum. Het eerste is de toetsing van voorgenomen regels door de Commissie in een zogenaamd "impact assessment". Zoals mevrouw Van der Laan terecht heeft opgemerkt, wordt daarbij wel stilgestaan bij de gevolgen voor het MKB in het algemeen, maar niet specifiek voor de administratieve lasten. Ik ben het met mevrouw Van der Laan eens dat het goed zou zijn als dat wél gaat gebeuren. Wij zullen proberen de Commissie daartoe te bewegen.

Er is een Europees instrument van nog recenter datum. Er bestaat een bedrijvenpanel van 3000 Europese bedrijven dat zes tot acht keer per jaar geconsulteerd zal worden over regelgeving die zich in het ontwikkelstadium bevindt. Als dat goed gaat werken, kunnen wij de slechte consequenties voor het MKB op het gebied van administratieve lasten voortaan hopelijk vroegtijdig voorkomen. Toekomstmuziek dus.

Voorzitter. Ik was in het begin van mijn betoog een klein beetje nerveus, omdat het mijn eerste begrotingsspeech was, en ik ben daardoor vergeten de Kamerleden te bedanken voor alle vriendelijke woorden over het heugelijke nieuws. Ik doe dat ook namens mijn man, die al die woorden heeft gehoord via zijn breedbandaansluiting. Toch hoop ik dat de Kamerleden zich mij over vier jaar zullen herinneren als een staatssecretaris die zich daadwerkelijk hard gemaakt heeft voor het creëren van meer ruimte om te ondernemen, en die daarmee een steentje heeft bijgedragen aan een productiever en innovatiever Nederland met meer werkgelegenheid.

De voorzitter:

Wij feliciteren de staatssecretaris met dit maidenoptreden tijdens de begrotingsbehandeling en wensen haar nog veel goede begrotingsbehandelingen toe. Tijdens de inbreng van de sprekers in tweede termijn zal ik geen interrupties toestaan, teneinde nog de mogelijkheid te hebben om tijdens het antwoord van de bewindslieden nog een enkele interruptie toe te staan.

De heer Heemskerk (PvdA):

Voorzitter. De minister sprak in eerste termijn over het schenden van het Groei- en Stabiliteitspact door de PvdA in 2007. De minister kan deze uitlating volgens mij niet onderbouwen. Immers, het CPB heeft helemaal niets gezegd over ons structureel of feitelijk tekort in dat jaar. Er is slechts een kwalitatieve opmerking gemaakt. Kwantitatief voor 2004 heeft het CPB uitgerekend dat wij meer banen hebben, meer economische groei en een eerlijke inkomensverdeling. Voor de PvdA geldt ook voor het Groei- en Stabiliteitspact: afspraak is afspraak. Als ik de heer Slob geloof, zou dat voor de toezeggingen van het kabinet aan het noorden niet altijd zo helder zijn.

Het gaat niet goed met de Nederlandse economie. De signalen staan op oranje of op rood. Het kabinet grijpt keihard in in de sociale zekerheid. Het verplaatst de rekening van de zorg naar de mensen met lage inkomens en de chronisch zieken. Deze minister praat vooral veel over innovatie en een mentaliteitsverandering, maar op zijn speerpunt, het innovatieve beleid, wordt 80 mln bezuinigd.

Er is tijdens deze begrotingsbehandeling ongelooflijk veel gesproken over andere ministeries. Er komen veel plannen en nota's, maar het bleef allemaal erg abstract. Tegen de juwelier twee straten verderop, die dichtgaat omdat hij de verzekeringspremie niet meer kan betalen, moet ik zeggen dat er in 2008 een daling met een kwart zal zijn en dat er een keurmerk komt voor veilig ondernemen. Ik denk niet dat ik hem daarmee blij kan maken.

Ik vond de minister wel een heel helder en in hoge mate door mij ondersteund verhaal over de toezichthouders en hun rol in de economie houden. Vooral het statement dat meer marktwerking vraagt om meer en scherper overheidstoezicht deel ik volledig. Het is mij niet helemaal helder of deze visie van toepassing is op het brede palet aan toezichthouders dat wij in Nederland kennen. Ik dien daarover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er in Nederland veel toezichthouders dan wel marktmeesters voor diverse sectoren bestaan;

voorts constaterende dat deze toezichthouders uiteenlopende taken en verantwoordelijkheden hebben;

overwegende dat een eenduidige visie op de taken en verantwoordelijkheden van toezichthouders en hun relatie onderling en met de rijksoverheid gewenst is;

verzoekt de regering, zo snel mogelijk maar in ieder geval vóór 1 april 2004 een inventarisatie te maken van de positionering, juridische instrumenten en kosten en baten van de toezichthouders;

en tevens een helder standpunt in te nemen over de functie en verantwoordelijkheden van een toezichthouder in het algemeen, en voor alle bestaande of in oprichting zijnde toezichthouders of marktmeesters in het bijzonder,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Heemskerk, Aptroot, Vendrik en Van der Laan. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 5(29200 XIII).

De heer Ten Hoopen (CDA):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun beantwoording en de brede visie die zij hebben getoond. De minister sprak over een mentaliteitsverandering, een attitudeverandering. Dat deel ik absoluut met hem. Maar deelt hij met mij, dat dit wel daar begint waar gemeenschappen van mensen bij elkaar komen: het gezin, de school, de onderneming. Daar beginnen natuurlijk de overdracht en het intrinsieke gedrag van de burger ten aanzien van de wijze waarop men in de samenleving staat. Die mentaliteitsverandering is dan ook een proces dat raakt aan de vraag: hoe wensen wij met elkaar de waarden over te dragen en die in ons eigen gedrag te operationaliseren?

De minister heeft, als ik het zo mag zeggen, zijn specialiteit de Europese markt breed behandeld. Deze markt biedt door de nieuwe toetreders enorm veel kansen, maar er zijn nog steeds enorme faseverschillen en implementatieverschillen. Nederland moet niet vooroplopen en zich kwetsbaar maken. Met andere woorden: geen uitlevering van het Nederlandse bedrijfsleven, maar in een faire en eerlijke competitie kansen nemen. Ik vraag met name aandacht voor het resultaat in het proces in Europa met betrekking tot het Nederlandse bedrijfsleven.

Wij hebben breed gesproken over het industriebeleid. Het gaat hier over sleutelsectoren waar innovatie een belangrijk onderdeel is. Uiteindelijk is de industrie de drager van de diensteneconomie. Een diensteneconomie zonder industrie is in mijn optiek niet denkbaar. Dat heeft een enorme spin-off voor werkgelegenheid, onderzoek en innovatie.

De minister en staatssecretaris spraken over de omslag in denken, de cultuuromslag en de mentaliteitsverandering. Ik deel dat voor de volle 100%, maar dat moet dan ook bij de overheid. Vorig jaar zijn de administratieve lasten met 30 mln toegenomen. Daaruit blijkt dat dit een heel taaie materie is. Wij kunnen dan niet blijven steken in symptoombestrijding. Het gaat om een meer structurele hervorming van de wetgeving. Bij nieuwe wetgeving moet de oriëntatie dan ook tweeledig zijn: a) welk probleem willen wij oplossen en b) hoe doe ik dat tegen de laagst mogelijke administratieve lasten? In de begroting voor 2005 moet ook zichtbaar zijn welke resultaten wij hebben behaald.

Voorwaardenscheppend, daar ging het om. Dat brengt mij bij de veiligheid. Veiligheid is in onze optiek een kerntaak van de overheid die zij dan ook goed moet uitvoeren. Een sterke coördinerende rol van Economische Zaken staat ons daarbij voor ogen. Krakers moeten niet in staat worden gesteld om economische en met name ook psychische schade toe te brengen aan ondernemers en het ondernemerschap. Ik dien een motie in om de minister daarin een zeer krachtige rugwind te geven.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op basis van de huidige kraakwetgeving bedrijfspanden kunnen worden gekraakt en bewoond;

voorts overwegende dat de eigenaren de kosten voor water, gas en elektra alsmede aan het pand toegebrachte schade niet of nauwelijks kunnen verhalen;

van oordeel dat dit een onwenselijke situatie oplevert;

verzoekt de regering, de wetgeving zodanig te wijzigen dat bedrijfspanden niet door krakers kunnen worden bewoond en dat overigens een effectieve regeling wordt opgezet voor het verhaal van de kosten en de schade,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Hoopen, Aptroot, Van den Brink, Slob en Van der Vlies.

Zij krijgt nr. 6(29200 XIII).

De heer Ten Hoopen (CDA):

Als er zo'n regeling komt, kunnen wij een poging doen om het eigendomsrecht weer te herstellen.

Dit brengt mij bij het gasgebouw. De minister heeft geantwoord dat hij op dit punt met wetgeving zal komen. Ik juich dat zeer toe. Ik ga ervan uit dat in die wetgeving ook goed geregeld is dat het Groninger veld niet als een commercieel monopolie zal worden geëxploiteerd. Dat is voor de CDA-fractie de essentie.

Ik kom op het regionale beleid. Daar is al veel over gezegd. Het is dan ook een van de pijlers van de economische ontwikkeling. Kunnen wij er nu op rekenen dat de afspraken van een betrouwbare overheid ook worden nagekomen? De staatssecretaris zei net dat zij de hele riedel nog door moet. Ik neem aan dat zij daar de procedures mee bedoelt. Ik wil haar stimuleren om die riedel sterk te bekorten. Waar het gaat om administratieve lasten, kan het kabinet hier misschien ook iets aan doen.

Mijn laatste punt betreft het Innovatieplatform. Dit nieuwe platform gaat nieuwe adviezen geven om Nederland innovatief en concurrentieel weer op de kaart te krijgen. De doelstelling is helder: Nederland dient dus weer perspectief te krijgen. Ik ben het ook eens met de minister dat het geen bezuinigingskabinet is. Het is een kabinet dat herstructureert voor nieuwe economische groei. De minister zei dat wij weer moeten durven uitblinken en dat wij weer kampioenen nodig hebben. Dat klinkt fantastisch; dat moeten wij ook zeker doen. Daar horen echter ook projecten bij. Wat mij betreft, moet dat a tempo. De minister moet dus snel komen met die drie projecten voor nieuwe werkgelegenheid, innovatie en economische groei. Ik wil hem daarin steunen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de infrastructurele projecten gebaseerd op publiek-private samenwerking leiden tot economische groei en toename van de werkgelegenheid;

constaterende dat veel van dit soort lopende projecten op korte termijn eindigen;

constaterende dat publiek-private samenwerking in tegenstelling tot andere Europese landen in Nederland nog weinig succesvol is;

verzoekt het kabinet, voor 1 januari 2004 drie projecten te benoemen die, op basis van PPS-financiering, een nieuwe impuls geven aan de Nederlandse economie en de Kamer voor 1 juni 2004 te informeren over de voortgang,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Hoopen, Van der Laan, Aptroot, Heemskerk en Van den Brink.

Zij krijgt nr. 7(29200 XIII).

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de beantwoording. Ik moet concluderen dat er een nieuwe wind door het ministerie waait. Die wind lijkt frisser en ik hoop dat dat ook zo is. Ik doel daarbij op de doelstelling van de minister om de positie van de consument de komende jaren te verbeteren. De minister heeft in dit verband gezegd dat er bijsturing van de marktwerking nodig is. Ik vind dat hij daarmee echter wel wegloopt van de vraag of wij die marktwerking niet beter niet hadden kunnen introduceren in basisvoorzieningen, zoals de energievoorziening, de gasvoorziening et cetera. Overigens heeft hij geen antwoord gegeven op de vraag waarom wij de watervoorziening niet privatiseren. Hij zegt wel dat dit niet in zijn pakket zit, maar volgens mij kan hij hier best wel een aantal argumenten voor bedenken.

Ik ben blij met de schriftelijke beantwoording van mijn vraag over de toezichthouders. Ik kijk uit naar de verdere invulling van een en ander door de staatssecretaris. Ik heb begrepen dat er ook nadrukkelijk gekeken zal worden naar de middelen die ik hiervoor in mijn eerste termijn heb aangegeven.

De minister en ik verschillen nogal van mening over de herkomst van de 185 mln euro. Ik zal daarom op zijn verzoek nogmaals bellen met het ministerie van OCW. Zo nodig, zal mijn fractie schriftelijke vragen stellen over dit punt.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie is blij dat de minister naar aanleiding van een vraag van de heer Van den Brink heeft gezegd dat het wenselijk is om een debat over de rol van kernenergie in Europa opnieuw op te pakken. Wij zijn het daar van harte mee eens.

Het betoog van de minister had het motto "sterke markt en sterke overheid". In sommige gevallen betekent volgens de minister meer markt, meer overheid. Dat kan inderdaad voorkomen. Wij zijn het zeer eens met zijn verhaal over liberalisering. Het was een goed, genuanceerd liberaal verhaal.

De minister heeft een herbezinning op de PBO's aangekondigd, maar wij vroegen eigenlijk om meer. Wij pleiten voor een moratorium op PBO's. Wij weten dat er een nieuwe PBO in aantocht is, maar wij voelen daar weinig voor. Om die reden dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de evaluatie van PBO's eind 2003 is toegezegd en het kabinetsbeleid is gericht op vermindering van regels en administratieve lasten voor bedrijven;

constaterende dat PBO's deel uitmaken van de vele regels en verplichtingen waar het bedrijfsleven mee te maken heeft en het draagvlak voor PBO's niet altijd duidelijk is;

verzoekt de regering, de evaluatie van de PBO's mede te gebruiken om het beleid te heroverwegen en een moratorium in te stellen voor het oprichten van nieuwe PBO's,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Van der Laan en Heemskerk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 8(29200 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

De minister en de staatssecretaris zijn uitgebreid ingegaan op de vele vragen die door de Kamer over innovatie zijn gesteld. Wij zijn deels tevreden over de aanpak, maar vinden dat de regelingen toch nog eens moeten worden bezien, gezien de belangen van het MKB. Wij denken dat daar veel mogelijkheden voor innovatie liggen. Daarbij gaat het ook om de wijze waarop een en ander moet worden aangevraagd. Wij willen niet alleen het ontwikkelingswerk, maar ook een deel van de uitvoering voor subsidiëring in aanmerking laten komen. Met het oog daarop dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat het van belang is de innovatiegraad van het midden- en kleinbedrijf te verbeteren voor het behalen van de Lissabondoelstellingen;

  • - dat voor toenemende innovatie in het midden- en kleinbedrijf de subsidies zowel voor de onderzoeksfase als voor de uitvoeringsfase beschikbaar moeten komen;

  • - dat het gevaar blijft bestaan dat de innovatiesubsidies alleen naar grote ondernemingen gaan omdat deze de weg al kennen en sneller hun aanvragen zullen indienen;

constaterende:

  • - dat er in het midden- en kleinbedrijf te weinig speur- en ontwikkelingswerk wordt gedaan;

  • - dat met name het midden- en kleinbedrijf een enorme bijdrage kan leveren aan economisch duurzame groei als banenmotor;

  • - dat veel MKB-bedrijven innoveren door bestaande kennis te verbeteren en dat het hbo hierbij een belangrijke rol kan spelen;

  • - dat toename van speur- en ontwikkelingswerk zowel van het midden- en kleinbedrijf als van de subsidieverstrekkers een actieve houding vraagt en tot een gezamenlijke aanpak noodzaakt;

verzoekt de regering, een meer gericht MKB-beleid te voeren door de subsidieregelingen voor innovatie zo aan te passen dat de middelen toegankelijker worden voor het midden- en kleinbedrijf, hierbij expliciet de rol van het hbo betrekkend en subsidie mogelijk te maken voor zowel de onderzoeksfase als voor de uitvoeringsfase,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Van der Laan en Ten Hoopen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 9(29200 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

Ik ben blij dat de bewindslieden het aanpakken van overbodige regelgeving en administratieve lasten urgent vinden. Ik ben blij dat hierbij de suggesties van de VVD worden meegenomen. Ik wil nog wel even horen dat ervoor gezorgd wordt dat de zaken die niet typisch voor EZ zijn naar de collega van Financiën worden doorverwezen.

Wij kunnen ons vinden in de evaluatie van het EIM. Het is echter vreemd dat bij voorbaat wordt gezegd dat wordt vastgehouden aan de vermindering van de subsidie van 4 mln met 75%. Ik zal niet zeggen dat dit onmogelijk is, maar ik vind het toch gek om dat nu vast te leggen, zeker waar dit geen budgettaire gevolgen zou hebben voor volgend jaar. Ik dien hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende:

  • - dat het kabinet de subsidie van het EIM in vier jaar van 4 mln euro naar 1 mln euro wenst af te bouwen;

  • - dat er in 2004 een evaluatie van het EIM komt waaruit moet blijken welk deel van de werkzaamheden van het EIM tot het publieke deel worden gerekend;

constaterende dat het EIM de kennisbron is van het MKB en de basis levert voor het beleid en het EIM inmiddels 70% van de benodigde middelen uit de markt haalt;

verzoekt de regering, de evaluatie van het EIM voor 1 juli 2004 te doen plaatsvinden en daarna het besluit over de subsidie van het EIM te nemen en aan de Kamer voor te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Van der Laan en Ten Hoopen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 10(29200 XIII).

De voorzitter:

Als ik om ondersteuning van de Kamer voor de Aptrootmotie vraag, kunt u rustig even ademhalen, want dan loopt uw spreektijd niet door. Denk aan uw gezondheid en ook aan de onze. Door uw spreektempo maak ik mij wel eens zorgen over uw gezondheid en dat is weer niet goed voor de mijne.

De heer Aptroot (VVD):

Dank u voor die zorg. Het gaat goed.

Voorzitter. Ten slotte kom ik op het belang van recreatie en toerisme, met name om daarmee geld uit het buitenland binnen te halen. Wij zijn het eens met het uitgangspunt van de staatssecretaris om het promotiebudget TRN intact te laten. In reactie op mijn twijfel over haar onderbouwing, namelijk de signalen uit de branche, heeft zij gezegd dat ik de mensen op het ministerie onderschat. Ik vind dat te mager. Er moet een behoorlijke onderbouwing zijn. Ik dien hierover de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet de subsidie voor Toerisme en Recreatie Nederland met 25% wil verminderen, waarbij de promotieactiviteiten zoveel mogelijk moeten worden ontzien;

constaterende:

  • - dat toerisme en recreatie groeisectoren zijn met goede kansen voor de komende jaren;

  • - dat de VVV-organisatie mede door financiële problemen, ter discussie staat;

  • - dat de organisatie van TRN doelmatiger moet kunnen;

verzoekt de regering, het toerisme- en recreatiebeleid te heroverwegen in goed overleg met het bedrijfsleven en in dat kader inzichtelijk te maken tot welke resultaten de inzet van de door de overheid beschikbare middelen leidt, daarbij naast TRN ook de toekomst van de VVV's betrekkend,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Aptroot, Van der Laan, Ten Hoopen en Gerkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11(29200 XIII).

De heer Aptroot (VVD):

Wij zijn bijzonder tevreden over de inzet en het enthousiasme van de bewindslieden. Over één opmerking ben ik wat ongelukkig. De staatssecretaris zei tegen collega Bas van der Vlies: ik ben misschien wel enthousiast vanwege het verschil in leeftijd tussen u en mij. Ik zit qua leeftijd dichter bij de heer Van der Vlies dan bij de staatssecretaris, maar ik kom op voor de minister, want ook uit zijn betoog spreekt enthousiasme en dat geeft aan dat leeftijd wat dat betreft niet uitmaakt.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van den Brink. Sorry, mijnheer Van den Brink.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Er overkomt mij nu wat, wat mij in mijn leven, terwijl ik toch ouder dan vijftig jaar ben, nog nooit is overkomen, te weten de gedaanteverwisseling die u probeert te bewerkstelligen. Maar alles moet de eerste keer zijn.

De voorzitter:

Ik trek dit van uw spreektijd af!

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. Een spreekwoord is: als het kalf verdronken is, dempt men de put. Een ander spreekwoord is: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Wij hebben gisteren en vandaag gesproken over Neerlands economie. Wij mogen daarbij niet zeggen: als het kalf verdronken is, dempt men de put. Wij moeten zeggen: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Eigenlijk constateren wij dat wij te laat zijn, want de economie zit in het slop. De minister en de staatssecretaris bedenken al het mogelijke om de economie uit het slop te halen. Dan komt mijn probleem om de hoek: regeren is vooruitzien. Juist een regering is ervoor om dat te voorkomen, ook al weet ik dat dit moeilijk is. Ik heb gehoord wat de staatssecretaris allemaal gaat doen. De minister zegt: bij ieder stukje vrijheid van ondernemen, hoort ook verantwoordelijkheid, maar het resultaat telt. Als je dat zegt, zou je je als minister een beetje onsterfelijk kunnen maken door ervoor te zorgen dat op je ministerie iets wordt ontwikkeld waardoor vroegtijdig wordt gesignaleerd wanneer een volgende recessie zich aantekent, zodat je vroegtijdig maatregelen kunt nemen om die recessie te voorkomen.

Ik was van plan om een motie in te dienen, maar dat doe ik niet, omdat de minister heeft toegezegd dat de gasarme tuinbouw, die een piekbelasting heeft – anders was die tuinbouw niet gasarm – niet in problemen zal komen door de liberalisering. Omdat de minister dat heeft toegezegd, dien ik de motie niet in.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor de inspirerende visie en de duidelijke richting die zij hebben aangegeven om Nederland er structureel weer bovenop te krijgen. Ik heb nog vier kanttekeningen, in de eerste plaats over de ruimtevaart. De fractie van D66 blijft het betreuren dat er, voordat er überhaupt een integrale kennis- en innovatievisie ligt, toch al gekozen is voor een zware bezuiniging op ruimtevaarttechnologie. Uit de antwoorden van EZ blijkt dat dit inderdaad een negatief effect zal hebben op het bedrijfsleven. Dat vinden wij zeer moeilijk te rijmen met een kabinetsvisie die innovatieve technologieontwikkelingen juist wil stimuleren.

In de tweede plaats heeft de fractie van D66 gevraagd hoe de bezuinigingen op de energiepremieregeling zich verhouden tot het streven naar duurzame economische ontwikkeling. Wij hebben op dat punt dan ook een motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door het geheel van reeds afgesproken en voorgenomen maatregelen rond duurzame energie (MEP, REB36i en EPR) de kans op toepassing van zonne-energie steeds kleiner wordt;

overwegende dat dit de verdere ontwikkeling van zonne-energie in de richting van rendabele toepassing dreigt te frustreren;

voorts overwegende dat dit Van der Laaneen onwenselijke ontwikkeling is gezien de noodzaak tot ontwikkelen van alternatieven voor fossiele energie;

verzoekt de regering, de Kamer uiterlijk 31 oktober a.s. inzicht te verschaffen in de mogelijkheden om de financiële steun aan zonne-energie via de EPR intact te laten dan wel alternatieven hiervoor aan te dragen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan, Giskes, Vendrik en Gerkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 12(29200 XIII).

Mevrouw Van der Laan (D66):

Wij zijn natuurlijk zeer tevreden over de verduidelijking van de rol van het innovatieplatform. "IJsbreker", "breekijzer", hoe dan ook, het wordt geen vrijblijvend polderende adviesclub, maar echt een leidende stem voor de toekomstige innovatievisie van Nederland. Wel willen wij voorkomen dat het bedrag van 185 mln euro dat nu bij Financiën geparkeerd is, toch nog stiekem gebruikt zullen worden om budgettaire gaten te dichten. Vandaar dat ik ook hierover een motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het Innovatieplatform tot taak heeft een integrale kennis- en innovatiestrategie op te stellen en uit te dragen;

overwegende dat de verdeling van de middelen voor onderzoek en innovatie, die gekoppeld zijn aan het Innovatieplatform, een relatie moet hebben met de integrale strategie;

verzoekt het kabinet, de middelen voor onderzoek en innovatie aan te wenden in lijn met de nog op te stellen integrale kennis- en innovatiestrategie zonder dat vertraging optreedt in de implementatie van de door het kabinet gewenste prioriteiten, alsmede deze strategie zo snel mogelijk aan de Kamer te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan, Aptroot en Ten Hoopen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 13(29200 XIII).

Mevrouw Van der Laan (D66):

Tot slot ga ik kort in op de Europese administratieve lasten. Ik ben zeer positief over de reactie van de staatssecretaris, die zal bekijken hoe de impact assessment voor het MKB gebruikt kan worden om die administratieve lasten vanuit Europa tegen te gaan. Ik dien op dat punt een motie in die niet alleen dat aspect bestrijkt – ik hoop dat de staatssecretaris dat zal zien als een steun in de rug – maar die ook om meer duidelijkheid vraagt over de plannen voor de Europese tegenhanger van ACTAL.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat nog te veel bedrijven lijden onder de administratieve lasten die nieuwe wetten en regels met zich meebrengen;

overwegende dat het verlichten van administratieve lasten kan bijdragen tot het dynamiseren van de economie;

constaterende:

  • - dat het terugdringen van administratieve lasten tot een van de speerpunten van deze regering behoort;

  • - dat veel administratieve lasten via Europese regelgeving in het leven worden geroepen;

  • - dat de Europese Commissie wel een subsidiariteitstoets en een MKB-toets heeft bij het opstellen van nieuwe wetgeving, maar dat dit nog geen effect heeft gehad op het terugdringen van onnodige of onnodig zware regels uit Brussel;

verzoekt de regering, haar ideeën voor een Europese ACTAL te concretiseren, zodat deze tijdens het Europese voorzitterschap van Nederland ingevoerd kan worden;

verzoekt de regering, de Europese MKB-toets nu al te gebruiken om administratievelastenverzwaring vanuit Europa te voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Laan, Aptroot, Ten Hoopen en Heemskerk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 14(29200 XIII).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb één minuut spreektijd kunnen leasen bij mijn goede vriend Frank Heemskerk, waarvoor dank, maar er moest wel flink voor worden betaald!

WTO, innovatie, maatschappelijk verantwoord ondernemen, consumentenbeleid, netwerken, het komt terug en ik kom er op terug!

Wij hebben op onderdelen een krachtige minister gezien en ik was, ik zeg het nogmaals, onder de indruk van zijn nieuwe paradigma: meer markt, dan ook meer overheid. Daar wil ik hem krachtig in steunen. Dat is echt een fundamentele wijziging ten opzichte van het EZ-beleid zoals ik dat de afgelopen vijf jaar heb mogen meemaken. Het is dan eigenlijk jammer dat deze minister toch in een verkeerd kabinet zit. Hij zei het al: neoconservatisme maakt meer kapot dan je lief is. In ieder geval meer kapot dan mij lief is! Zijn uitleg van het brede kabinetsbeleid vond ik jammer genoeg kwalitatief wat minder dan de uitleg van zijn eigen acties op het gebied van meer markt, meer overheid. De minister van milieu heb ik overigens niet echt gezien en dat spijt mij zeer. Duurzame economische groei blijkt vooral duurzaam hogere groei te zijn. De EPR – een terechte vraag van mevrouw Van der Laan en ondergetekende – komt eigenlijk bijna niet meer terug. Milieudrukcompensatie, ontkoppeling, ik zou wensen dat die wat meer op de voorgrond gaan treden bij deze minister maar, wat niet is, kan altijd nog komen.

De staatssecretaris zeg ik dank voor de heldere antwoorden. Het zal ook de komende tijd weer mooie debatten opleveren. Inderdaad was ik badinerend over Schiphol en dat blijf ik ook. Kortheidshalve verwijs ik op dit punt naar mijn goede vriend Frank Kalfshoven afgelopen zaterdag in de Volkskrant. Wat had hij gelijk over het misverstand van de fantasie rond mainport Schiphol en wat die betekent in termen van werkgelegenheid.

Mijn laatste opmerking vloeit hieruit voort. Als wij echt serieus werk willen maken – deze bewindslieden verklaren dat bijna gezamenlijk tot hun centrale missie – van Nederland kennisland, Nederland innovatieland, dan zou het mij een lief ding waard zijn als zij morgen de minister van Verkeer en Waterstaat ontbieden, haar een hoop geld aftroggelen, haar vervolgens maximaal onder druk zetten om marktwerking in het asfalt in te voeren, rekeningrijden, en wel zo snel mogelijk met een gedifferentieerd tarief. Dan pas lopen deze twee bewindslieden een heel groot risico, namelijk dat ik hun vriend word!

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor hun beantwoording waaruit een blijde verwachting en ook enthousiasme sprak voor het oppakken van de taken die in hun portefeuille zitten. Het kwam goed over, laat onverlet dat er natuurlijk wel verschil van mening bestaat over een en ander. Dat verschil bestaat in ieder geval waar het gaat om de door ons gevraagde industriebrief. Het belang en de noodzaak van een gericht industriebeleid wordt wel een beetje door de staatssecretaris onderkend. Zij verwees naar de Innovatiebrief, maar dan moet je toch goed zoeken om daar gericht beleid in te vinden. Voorts verwees zij naar de ondernemerschapsbrief die in november komt, maar uit haar uitleg bleek dat het daarbij vooral zou gaan om het drukken van administratieve lasten. Dat is toch wat anders. Wij vinden dat er een industriebrief moet komen en leggen daarom de volgende uitspraak aan de Kamer voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse productie-industrie op steeds meer plaatsen de poorten sluit of naar het buitenland vertrekt;

overwegende dat de industrie onmisbaar is voor de samenhang van onze economische structuur en voor ons concurrentievermogen;

overwegende dat het van groot belang is dat aan deze ontwikkeling specifiek aandacht wordt gegeven;

verzoekt de regering, een industriebrief uit te brengen waarin per industriële sector aandacht wordt besteed aan de kansen en bedreigingen en hoe hierop door de overheid in samenwerking met bedrijfsleven en de kennisinstellingen zal worden ingespeeld,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob, Ten Hoopen, Aptroot en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 15(29200 XIII).

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik verschil van mening met het kabinet over hoe moet worden omgegaan met de uitvoering van de Langman-afspraken voor de drie noordelijke provincies, ook na 2006. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet zich in 2000 voor tien jaar heeft gecommitteerd aan de uitvoering van de Langman-afspraken voor de drie noordelijke provincies;

overwegende dat tot op heden onvoldoende financiële middelen zijn gereserveerd voor de looptijd na 2006;

verzoekt de regering, zich ook voor de jaren na 2006 in financiële zin te blijven committeren aan de Langman-afspraken voor de drie noordelijke provincies,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Slob en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 16(29200 XIII).

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik had ook een motie voorbereid over de scheepsbouw, maar collega Van der Vlies heeft ook een dergelijke motie, die hij mede namens mij zal indienen. Wij zijn van mening dat de problemen van de scheepsbouw heel groot zijn. De Kamer dient daarover een duidelijke uitspraak te doen, ook over de TROS-regeling.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik bedank de bewindslieden voor hun beantwoording. Minister Brinkhorst is mij nog een antwoord schuldig over de motie die ik in 1997 heb ingediend over de herbezinning op de kerntaken van de overheid.

Ik heb nog stof voor een urenlange discussie met deze bewindslieden over thema's die mij aan het hart liggen. Ik heb echter slechts een minuut, dus dat levert een onoplosbaar spanningsveld op. Ik wil die ene minuut besteden aan de scheepsbouw. De Vereniging Nederlandse Scheepsbouwindustrie heeft bij monde van directeur Schouten gezegd dat er een intekening is van tussen de 1,2 mld en 2 mld euro. Dat leidt tot een overtekening als de norm van 6% wordt aangehouden. Dit levert een tekort aan volume op in de regeling. Daarnaast komt de fatale datum van 1 april 2004 om de hoek kijken. Om die zaken op te lossen, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de subsidieregeling voor de scheepsbouwsector per 1 april 2004 afloopt;

overwegende dat het risico groot is dat er per die datum op Europees en wereldniveau nog geen "level playing field" is voor de Nederlandse scheepsbouwsector;

van mening dat het behoud van deze sector voor Nederland van groot belang is;

verzoekt de regering, deze subsidieregeling voort te zetten totdat Van der Vlieser daadwerkelijk een "level playing field" is ontstaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Vlies en Slob. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(29200 XIII).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mee dat er geen ruimte meer is voor interrupties. De minister en de staatssecretaris beantwoorden de vragen en geven een oordeel over de moties.

Minister Brinkhorst:

Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun bijdragen in tweede termijn. Omdat ik daartoe ben verzocht, zal ik de vragen staccato beantwoorden. Er blijft een fundamenteel verschil bestaan tussen de beoordeling van de heer Heemskerk en die van mij over de tegenbegroting. Het kabinet brengt het saldo in 2004 structureel met ongeveer een half procent terug. In 2007 blijft er structureel een half procent over. Met de tegenbegroting van de PvdA-fractie kan dit nooit worden gehaald. Uit een snelle som blijkt dat de PvdA-fractie in 2007 rond de -1% uitkomt. Dat is niet close to balance. Daarom is de begroting van de PvdA-fractie op termijn toch niet deugdelijk gedekt.

Bij de heer Heemskerk bestaat een misverstand over de bezuiniging van 80 mln in het innovatiebeleid. Dit bedrag is exclusief de intensivering van de WBSO. Ik bezuinig in 2004 slechts 21 mln euro op innovatie. Uiteraard doe ik dat met tegenzin, maar gezien het relatieve aandeel van innovatie op de EZ-begroting is dat helaas onontkoombaar. Het gaat dus niet om 80 mln euro. De totale effectiviteit van het instrumentarium bezie ik. Dat doe ik onder meer in het licht van de bevindingen van het Innovatieplatform. Ik zeg dat tegen de achtergrond van het feit dat wij een bedrag van 185 mln euro te versleutelen hebben volgens de lijnen die ik heb aangegeven.

Ik betreur het dat de heer Heemskerk toch weer van een soort verkokering lijkt uit te gaan. Hij vraagt namelijk wat EZ doet inzake de innovatie. Het kabinet wordt vaak aangesproken op de samenhang van het beleid. In de brief schets ik niet alleen de cultuuromslag, maar ook de samenwerking tussen OCW en EZ. Nu stelt de heer Heemskerk echter dat het om de departementale verantwoordelijkheid gaat. Ik begrijp dat niet. Een samenhangend beleid is de voorwaarde voor innovatie. Ik vind het een te smalle invalshoek om nu weer terug te komen op de departementale kant. Dat is precies de reden waarom innovatie in Nederland niet van de grond is gekomen. Ik ben uiteraard verheugd over de steun van de heer Heemskerk voor de marktwerking. Ik kom zodadelijk op de motie die hij heeft ingediend; ik zal alle moties aan het eind behandelen.

De heer Ten Hoopen heeft steun uitgesproken voor de noodzakelijke mentaliteitsverandering. Ik ben het met hem eens dat dit op een brede basis moet beginnen. Charity begins at home, oftewel juist aan de onderkant. Als wij wachten tot een nieuwe generatie kinderen volwassen is – ik ben allang onder de groene zoden en de heer Ten Hoopen nog net niet – dan komt de innovatie natuurlijk niet van de grond. Wij moeten dus tegelijkertijd op alle niveaus veranderen.

De heer Ten Hoopen stelde een vraag over het gasgebouw. Ik kom daarop het liefst terug als wij de gasbrief behandelen. Door het kleineveldenbeleid wordt Groningen gespaard. De situatie is iets te complex om er nu in een paar woorden op in te gaan. Ik kom erop terug, omdat er op korte termijn een reactie over het gasgebouw komt, nadat de onderhandelingen met Shell en Exxon zijn behandeld.

Ik ben blij dat mevrouw Gerkens constateert dat op EZ een nieuwe wind waait. Wij willen het er hard laten waaien en er het liefst windenergie van de grond krijgen. Ik heb Greenpeace in de hal van Economische Zaken een windmeter laten plaatsen. Ik nodig mevrouw Gerkens uit om eens te komen kijken als de meter er weer staat. Met de windmeter kunnen wij laten zien dat wij duurzaamheid hoog in het vaandel hebben.

Mevrouw Gerkens vroeg waarom de waterleidingbedrijven niet geprivatiseerd zijn. Kabinetten geven graag uitvoering aan door de Kamer aangenomen moties. Er is destijds een Kamerbrede motie tegen de privatisering van het water geweest. Daar is veel over te zeggen. Ik volsta daar nu mee. Op dit ogenblik heb ik er geen nader oordeel over.

Ik wens mevrouw Gerkens geluk met het verder bellen van het ministerie van OCW. Misschien wil zij tegelijkertijd EZ bellen. Zij krijgt dan een gezamenlijk oordeel over de 185 mln euro.

Ik ben de heer Aptroot erkentelijk voor het enthousiasme dat hij heeft geconstateerd bij deze jonge en deze oude bewindspersoon. Ik zal onze gemiddelde leeftijd niet herhalen. In enthousiasme willen wij de komende jaren graag vele activiteiten tot stand brengen die ertoe leiden dat Nederland industrieel, technologisch en qua innovatief klimaat er beter voor komt te staan, en dat in een Europees perspectief.

De heer Van den Brink stelde een concrete vraag over de glastuinbouw. Wij hebben daarover gesproken in een algemeen overleg over de voorzieningszekerheid. Ik heb toen toegezegd naar de leveringsvoorwaarden voor gas te zullen kijken. Als ik het mij goed herinner heb ik gezegd dat veel afhangt van de slimheid waarmee bedrijven omgaan met de piekbelasting, om als het ware een egalisatie tot stand te brengen. Ik zou het niet juist vinden als hij geen motie indiende als hij het gevoelen had dat mijn antwoord niet bevredigend is. Natuurlijk mogen de glastuinders niet vanwege de gastarieven alleen in financiële moeilijkheden komen. Zij zijn ondernemers. Veel zal afhangen van de individuele contracten die zij kunnen afsluiten welke financiële effecten er zullen zijn.

Ik ben verheugd over de steun van mevrouw Van der Laan. Ik betreur met haar dat een zekere korting heeft moeten plaatsvinden op het terrein van de ruimtevaart.

De heer Vendrik is nu in gesprek met mijn ambtenaren. Misschien steekt hij iets meer wijsheid op door naar mij te luisteren dan door met de vierde macht te discussiëren. Hij twijfelt daar misschien wat over, maar hij moet toch maar even mijn kant op komen.

Ik verheug mij erover om met hem verder te discussiëren over een groot aantal onderwerpen, dat hij in zijn ene minuut niet kon behandelen. Met oprechtheid hoop ik dat de steun voor de benadering "meer markt meer overheid", die hij terecht als een beleidswijziging op het departement ziet, Kamerbreed zal zijn. Ik zal zo meteen mijn oordeel geven over de motie over de inventarisatie. De handtekening van de heer Vendrik staat daar niet onder. Het zou interessant zijn wanneer die motie werd gesteund door de hele Kamer.

Ik deel een heel klein plaagstootje uit aan de heer Vendrik. Toen ik het over conservatisme had, had ik het natuurlijk over het groene conservatisme dat uit zijn woorden over de AWT-brief sprak. Eigenlijk sprak daaruit dezelfde verkokering die ik helaas ook bij de heer Heemskerk aantrof. Ik verdiep dat punt nu verder niet.

Ik ben de heer Slob erkentelijk voor zijn opmerkingen, die vooral waren gericht tot de staatssecretaris.

De heer Van der Vlies herinnerde aan een motie van 18 september 1997. Hij en ik worden allebei een jaartje ouder. Sinds die motie is er heel veel gebeurd vanuit het kabinet. Onder andere is er een reactie geweest op het rapport van de WRR.

Waarom is iets een publiek belang? Dat is eigenlijk ook de vraag die de geachte afgevaardigde in zijn motie stelde. Wellicht is het verstandig dat ik de heer Van der Vlies een studie van prof. Bovenberg, nota bene de winnaar van de Spinozaprijs, toestuur. Prof. Bovenberg is niet iemand die helemaal tot het geestelijk erfgoed van de heer Van der Vlies behoort, maar ik ken hem al vele jaren en weet dat hij ruimdenkend is. De studie van prof. Bovenberg ging precies over de vraag die hij stelde. Ik zal de heer Van der Vlies een gesigneerd exemplaar van de studie plus de kabinetsvisie toezenden. Dat zal ons beider kennis vergroten: mijn kennis, omdat ik voor het eerst de studie kan lezen en zijn kennis, omdat hij een gesigneerd exemplaar van mij krijgt.

Voorzitter. Ik kom vervolgens toe aan beoordeling van de moties. De motie-Heemskerk c.s. op stuk nr. 5 over de toezichthouders zie ik als een ondersteuning van mijn beleid. Ik teken er alleen bij aan dat een volledige kosten-batenanalyse van alle toezichthouders in Nederland in de komende zes maanden niet goed doenbaar is. Ik zal proberen zoveel mogelijk gegevens over de toezichthouders te vermelden. Met die kanttekening zie ik de motie als ondersteuning van het beleid van het kabinet.

De motie-Van der Laan c.s. op stuk nr. 12 gaat over het opwekken van zonne-energie. Ik vraag mevrouw Van der Laan om deze motie aan te houden. Zij betreft eigenlijk de problematiek van de EPR en die dient aan de orde te komen bij de behandeling van de VROM-begroting. Ik zal de motie daarom onder de aandacht van staatssecretaris Van Geel brengen.

De motie-Van der Laan c.s. op stuk nr. 13 over het Innovatieplatform zie ik als ondersteuning van het kabinetsbeleid. Wij willen namelijk ook een integrale strategie tot stand brengen zonder dat dat tot het ontstaan van grote vertragingen aanleiding geeft.

De motie-Aptroot op stuk nr. 9 gaat over het belang van innovatie bij het midden- en kleinbedrijf en het halen van de Lissabondoelstellingen. Ook die motie ziet het kabinet als een ondersteuning van zijn beleid. De visie dat het midden- en kleinbedrijf gestimuleerd moet worden om meer speur- en ontwikkelingswerk te doen staat heel erg centraal in het denken van het kabinet.

De motie-Aptroot c.s. op stuk nr. 8 gaat over de herbezinning op het functioneren van de PBO's. Die herbezinning lijkt mij een heel goede zaak. In de motie wordt gevraagd een moratorium in te stellen. Ik wijs erop dat ik in dezen te maken heb met het oordeel van de collega's van SZW en LNV. Zoals men weet zijn de collega's van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als eersten voor de PBO's verantwoordelijk. Ik vraag de heer Aptroot om deze motie aan te houden. Ik vind dit een sympathieke motie, maar ik zou het tegenover de collega's niet correct vinden een oordeel te geven zonder deze aan hen voor te leggen. De Kamer krijgt uiteraard op korte termijn een kabinetsreactie op de motie.

Tot slot wil ik nog iets zeggen over het amendement van de heer De Wit inzake de 5 mln euro met betrekking tot het ongedaan maken van de ombuiging bij de bijzondere bijstand. Ten aanzien van een groot aantal moties ben ik heel positief geweest. Tot mijn spijt moet ik zeggen dat het amendement van de heer De Wit – hij is vandaag niet aanwezig – een onzinnig amendement is. Aanvaarding ervan zou een extra taakstelling van ongeveer 300 fte's voor Economische Zaken betekenen. Het extra verdwijnen van 300 fte's betekent een verdubbeling van de apparaattaakstelling die EZ heeft gekregen in het kabinet-Balkenende II. Dat zou tot gedwongen ontslagen leiden. Ik dacht dat de SP daar niet zo voor was, ook niet bij Economische Zaken. Het zou verder een significante reductie van de taken van Economische Zaken betekenen. Ik zou aanvaarding van dit amendement dan ook ernstig ontraden.

De voorzitter:

Het woord is aan de staatssecretaris. Ik beloof de Kamer, de staatssecretaris en de minister dat ik zal volgen of op alle moties inderdaad een oordeel van de regering is gegeven.

Staatssecretaris Van Gennip:

Voorzitter. De heer Heemskerk en de heer Ten Hoopen hebben gesproken over veiligheid en ondernemerschap en over de rol die EZ daarbij dient te spelen. Ik neem hun opmerkingen en vooral hun aansporingen daarin ter harte. Ik zie het inderdaad als een taak op mijn schouders om mijn collega's van Justitie en Binnenlandse Zaken aan te sporen en het op de agenda te blijven zetten, want het is te belangrijk om dat niet te doen. Neemt u dat van mij aan.

Ik had het over de riedel van het GEP en de heer Ten Hoopen spoorde mij aan deze te verkorten. Ik wil het GEP graag nog dit jaar naar de Kamer sturen. Ik moet het wel afstemmen met andere bewindslieden. Dat kost tijd, maar ik zal voortvarendheid in het kabinet betrachten en de andere bewindspersonen daartoe aanzetten. Ik zal het u voor het einde van het jaar toesturen, zodat wij het in ieder geval nog voor mijn verlof kunnen bespreken.

De motie op stuk nr. 6 over de krakers is mij sympathiek. Ik moet echter wel overleggen met mijn collega Donner. Ik verzoek u om hangende dat antwoord de motie aan te houden, zodat ik met hem in overleg kan treden over de haalbaarheid en de juridische aspecten ervan.

De heer Ten Hoopen sprak over de administratieve lasten en over nieuwe wetgeving die erop moet worden getoetst welke problemen ermee worden opgelost en welke administratieve lasten die met zich brengt. Ook dat zie ik als een aansporing om de vermindering van de administratieve lastendruk heel serieus te nemen. Ik zal dit meene men in de bespreking in het kabinet met mijn collega Zalm om ervoor te zorgen dat wij er serieus werk van maken.

De motie op stuk nr. 7 van de heer Ten Hoopen over de PPS-financiering en het aanwijzen van drie projecten is mij zeer sympathiek. Ik ben een voorstander van PPS. Ik zie de motie dan ook als een ondersteuning van het beleid. Wel voeg ik eraan toe dat wij PPS niet alleen per project moeten bekijken. Je moet juist ook naar gebieden kijken waar PPS mogelijk is, zodat je de rendabele en de onrendabele projecten kunt combineren en een regio beter op de kaart kunt zetten. Anders financier je alleen de onrendabele top, terwijl je meer wilt. Je wilt er waar mogelijk een samenhang van maken, bijvoorbeeld bij de Maasvlakte. Wij zijn daarover in gesprek om er iets van te maken. Ik moet alleen een slag om de arm houden met de datum van 1 januari 2004. Ook hierover is afstemming nodig met verschillende collega's. Ik weet niet hoe snel dat kan. Als u er "zo snel mogelijk" van wilt maken, dan zie ik dit als een sterke ondersteuning van het beleid.

De motie op stuk nr. 10 van de heer Aptroot gaat over het terugdraaien van de subsidie voor het EIM van 4 mln naar 1 mln. Ik heb al toegezegd de evaluatie in 2004 zo ver mogelijk naar voren te halen. Er wordt echter geen alternatieve dekking aangegeven. Het laatste deel van het dictum luidt: "en daarna het besluit over de subsidie van het EIM te nemen en aan de Kamer voor te leggen". Daarmee wordt in feite gezegd dat de bezuinigingen nu niet door kunnen gaan...

De voorzitter:

Het dictum is datgene wat telt: "verzoekt de regering, de evaluatie van het EIM voor 1 juli 2004 te doen plaatsvinden en daarna het besluit over de subsidie van het EIM te nemen en aan de Kamer voor te leggen". Dat is de concrete vraag.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ik interpreteer het dat daarmee de bezuiniging vandaag niet wordt ingevuld. Dat betekent dat ik aanneming van de motie moet ontraden. Anders moet er een amendement met een dekking worden ingediend.

De heer Aptroot heeft op stuk nr. 11 een motie over TRN ingediend. De regering wordt met de motie verzocht, het toerisme- en recreatiebeleid te heroverwegen. Ik heb aangekondigd dat de Kamer binnen enkele dagen de vernieuwde toeristische agenda zal ontvangen. Dat is ook de heroverweging van het toerismebeleid. De agenda is opgesteld in overleg met het bedrijfsleven en de branche. Wij zullen aangeven dat met TRN prestatieafspraken moeten worden gemaakt, voortvloeiend uit de nieuwe toeristische agenda. Wij zullen daarbij uiteraard in overleg treden met de branche en het bedrijfsleven. Met de motie wordt mij niet gevraagd om daarna een subsidiebesluit daarna te nemen of iets terug te draaien. Ik ga er dus vanuit dat de subsidietaakstelling gewoon wordt ingevuld. Dan zie ik de motie als ondersteuning van het beleid.

Mevrouw Van der Laan heeft op stuk nr. 14 een motie ingediend over een Europese ACTAL en de MKB-toets. Ik zie deze motie als een krachtige ondersteuning van het beleid en als een aansporing om met name tijdens het voorzitterschap iets van die administratievelastendrukvermindering te maken.

De heer Vendrik heeft een helder betoog gehouden en geen moties ingediend. Wij zullen die helderheid in komende debatten voortzetten. Wij zullen het niet altijd met elkaar eens zijn, maar daarbij is helderheid goed.

Op stuk nr. 15 heeft de heer Slob een motie voorgesteld waarin de regering wordt verzocht, met een aparte industriebrief te komen. Er komt een ondernemerschapsbrief. Er is al een innovatiebrief. Ik vind het eigenlijk wel aardig om de handschoen van deze motie op te pakken. Niet voor alle sectoren, maar voor de belangrijkste zullen wij bekijken wat wij kunnen en zouden moeten doen. In de aanloop naar ons voorzitterschap komt er een discussie over de concurrentiekracht van Europa. Daarbij komt natuurlijk ook de Nederlandse concurrentiekracht aan bod. Dit is misschien een aardige opzet voor die discussie. Ik hoop overigens dat met de ondernemerschapsbrief een hoop kou uit de lucht kan worden genomen. Ik ga de motie dus uitvoeren.

De voorzitter:

Ik interpreteer het oordeel van de staatssecretaris over de motie als ondersteuning van het beleid.

Staatssecretaris Van Gennip:

Ja, wij zullen ernaar gaan kijken.

Ik kom op de motie op stuk nr. 16 over de steun aan het noorden en de Langman-afspraken. Voor alle helderheid zeg ik dat er geen financiële toezeggingen aan het noorden zijn gedaan voor de jaren na 2006. De financiële afspraken lopen tot en met 2006. Het Langman-akkoord ging over targets om een achterstand in te halen. Ik vind het veel te vroeg en zeker veel te kort door de bocht om op een avond even toe te zeggen, dat de Langman-afspraken na 2006 worden gecontinueerd. Gelet op de afspraken die nu gemaakt zijn tot en met 2006, werp ik de uitspraak van de heer Slob, dat ik onbetrouwbaar zou zijn, verre van mij. Ik ontraad de aanneming van de motie op stuk nr. 16 dan ook ten sterkste.

Tot slot kom ik op de scheepsbouw, op de motie van de heer Van der Vlies over de trosregeling. Dat betreft de voortzetting van het level playing field of het voorkomen van een unlevel playing field. Ik wil dat graag op 1 april 2004 met de Kamer bezien. Op dit moment heb ik geen middelen op mijn begroting om de subsidieregeling na 1 april 2004 uit te voeren. Ik weet ook niet wat er over een half jaar gaat gebeuren. Ik vind het dan wat voorbarig om nu al toe te zeggen dat de regeling wordt voortgezet, nog afgezien van het feit dat ik daarvoor geen middelen heb. Ik ontraad daarom de aanneming van de motie op stuk nr. 17 over de scheepsbouw.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Op dinsdag 21 oktober zullen wij over de moties, de amendementen en de begroting stemmen. Ik vraag de bewindspersonen om hun toezegging gestand te doen, dat zij zullen overleggen met hun collega's in het kabinet over de gezamenlijke dan wel gedeelde verantwoordelijkheid en dat zij de Kamer van het resultaat daarvan in kennis stellen vóór de stemmingen op 21 oktober. Op die manier wordt de mogelijkheid opengehouden om al dan niet een derde termijn te vragen. De reactie, het advies of het oordeel van het kabinet kan dan ook worden meegewogen bij Voorzitterde stemmingen.

Ik dank de belangstellenden op de publieke tribune, van wie ik vermoed dat de meesten hun dagelijkse arbeid verrichten op het departement van Economische Zaken. Ik bedank alle mensen in en rond de Tweede Kamer die deze vergadering mogelijk hebben gemaakt, ook tot dit late tijdstip. Ik bedank de minister en de staatssecretaris voor het vertegenwoordigen van het kabinet. Ik bedank de leden van de Tweede Kamer voor het vertegenwoordigen van het volk.

Sluiting 23.18 uur

Naar boven