Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2004 (29200 VII);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Gemeentefonds voor het jaar 2004 (29200 B);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Provinciefonds voor het jaar 2004 (29200 C).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. Het verkiezingsprogramma van GroenLinks bepleit de door de raad gekozen burgemeester. Daarmee behoudt de raad het politieke primaat zoals ook in de Grondwet is vastgelegd. Wij zijn wel bereid met de minister mee te denken maar wij hebben wel een serie vragen.

In het voorstel van de minister kunnen burgemeester en raad elkaar niet wegsturen. Zij zijn tot elkaar veroordeeld. Dat is zoiets als een huwelijk zonder scheidingsmogelijkheid. Dat kan tot ernstige conflicten en patstellingen leiden. Zo kan de raad de vorming van een college onmogelijk maken door de voorgedragen wethouders niet te benoemen. Toch verwacht de minister dat een gekozen burgemeester een slagvaardiger bestuur mee zal brengen. Kan hij dat uitleggen?

Wij maken ons ook zorgen over de personalisering van de politiek; kijk maar naar de uitslag in Californië vandaag. Wij versterken liever de positie van de raad dan dat wij heel veel macht bij één persoon leggen. Wat vindt de minister hiervan?

Ons denken staat overigens niet stil. Wij zullen dit najaar met onze partij verder spreken over de gekozen burgemeester. Daarbij staan twee dingen voorop. Allereerst dat een burgemeester door de raad moet kunnen worden weggestuurd. Wij zijn en blijven voor het hoofdschap van de raad. Het tweede is dat de raadsvoorzitter uit de raad moet komen.

Om de gekozen burgemeester in 2006 te realiseren, willen sommigen de Grondwet tijdelijk niet van toepassing verklaren en een raadslid als voorzitter aanwijzen.

De heer Van der Ham (D66):

Het is binnen de Grondwet mogelijk dat de burgemeester die onder het voorstel hoofd van de raad is, iemand vraagt dit voor hem waar te nemen. Het gaat dus niet om het buiten werking stellen van de Grondwet, het mag gewoon.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorgesteld wordt het hoofdschap bij de raad te leggen en ook de benoeming van de voorzitter. Dat moet in de Grondwet geregeld worden. Als men dat nu reeds wil veranderen, loopt men vooruit op een mogelijke grondwetswijziging. Wij komen daarop ongetwijfeld terug als wij een antwoord krijgen van de minister op de vraag of hij het verantwoord vindt om in onze ogen zo lichtzinnig met de Grondwet om te gaan.

Voor verdere bestuurlijke vernieuwing en democratisering verwacht de minister veel van ICT. Dankzij ICT kan de burger veel beter geïnformeerd worden, zo stelt hij. Maar informeren is toch slechts een voorwaarde voor democratiseren? GroenLinks vindt dat bestuurlijke vernieuwing veel meer is, bijvoorbeeld interactief beleid. Sinds de motie-Willems van tien jaar geleden waarin om landelijke experimenten met interactief beleid werd verzocht, zijn veel en vaak positieve ervaringen opgedaan met interactief beleid. GroenLinks wil graag een evaluatie van de resultaten en de ervaringen daarmee. Is de minister daartoe bereid?

Deelt de minister ook de mening dat democratisering niet alleen in de buurt en ten aanzien van de overheid gestalte moet krijgen, maar ook ten aanzien van maatschappelijke organisaties? Is hij het ermee eens dat daarvoor nieuwe vormen van inspraak en verantwoording nodig zijn, bijvoorbeeld hoorzittingen tussen burgers en professionals – bijstandsgerechtigden of WAO'ers en bemiddelaars, artsen en patiënten, ouders en docenten et cetera – waar beide partijen elkaar kritisch ondervragen over hun inspanningen, wederzijdse irritaties en wensen. Is hij bereid tot experimenten met dergelijke nieuwe democratische vormen van verantwoording?

GroenLinks heeft vorig jaar bij de begrotingsbehandeling een voorstel gedaan voor het invoeren van een nationaal burgerinitiatief. Wij zijn blij dat de PvdA dat overneemt en steunen dat uiteraard van harte.

De minister laat nog niet veel los over de wijze waarop hij de bureaucratie wil gaan bestrijden. Over wat er wél staat, hebben wij al enkele vragen. De minister gaat rigoureus snijden in het ambtenarenapparaat. Leiden minder ambtenaren dan tot minder bureaucratie en niet gewoon tot hogere werkdruk en méér inhuur van dure externen, terwijl hij nu juist die inhuur wil beperken? Hoe moet dat samengaan? Hoe denkt de minister over een gedragscode om inhuur van externen in te dammen? Overmatige bureaucratie zit niet zozeer in ministeries, maar in wet- en regelgeving en in de uitwerking daarvan in instituties. Het komt niet door een overmaat aan ambtenaren, maar door een overmaat aan controle en registratieverplichtingen. Wat gaat de minister daaraan doen? Wat vindt de minister van een bureaucratietoets voor nieuwe beleidsvoorstellen?

De heer Eerdmans (LPF):

Hoe kunt u nu volhouden dat ambtenaren niet voor bureaucratie zorgen? U weet wat ambtenaren doen. Die schrijven nota's en beleidsnotities, die maken voorstellen, die zorgen voor allerlei zaken die wij ook in de Kamer moeten behandelen, die zorgen voor druk op allerlei instituties, zoals gemeenten en provincies. U kunt dan ook niet voorbijgaan aan de conclusie dat ambtenaren wel voor bureaucratie zorgen en dat je met minder ambtenaren minder bureaucratie krijgt.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ambtenaren voeren uit. Als wij van alles vragen – vaak om goede redenen overigens – dan moeten ambtenaren dat uitvoeren. Dan creëren zij geen bureaucratie, maar dat doen wij dan misschien. Dat doen wij soms overigens ook met goede redenen. Bureaucratie als zodanig is overigens een groot goed, waar wij trots op moeten zijn. Het gaat om overmatige bureaucratie. Dat is een groot probleem. Die zit vooral in allerlei praktijken en niet in de ministeries. In de zorg is men bijvoorbeeld verplicht om van alles te registreren en te verantwoorden. Dat is meer een probleem, dan dat er veel ambtenaren rond lopen.

De heer Eerdmans (LPF):

Als u weet dat op het ministerie van VROM de helft van de ambtenaren bezig is met het controleren van de andere helft – daar is onlangs iemand op gepromoveerd – dan kun je die conclusie volgens mij niet blijven volhouden. Ik ben het met u eens dat de Kamer zeker ook boter op haar hoofd heeft. Wij vragen veel te veel aan ambtenaren. Wij moeten dan ook discipline gaan tonen. U weet echter net als ik dat ambtenaren goed in staat zijn om hun eigen winkel draaiende te houden en veel dingen zelf verzinnen. Dat leidt wel degelijk tot meer bureaucratie.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

De voorstelling dat de ene helft van het ministerie de andere helft controleert, klinkt heel leuk, maar dat gaat natuurlijk nergens over.

De heer Eerdmans (LPF):

Daar is iemand op gepromoveerd.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Dat proefschrift moet u mij dan maar eens laten zien. Ik geloof dat niet zomaar. Het probleem met bureaucratie is dat – dat is overigens ook door Pim Fortuyn aan de orde gesteld – bureaucratie echt werk in de weg zit. Een ondernemer moet heel veel papieren invullen, in plaats van dat hij voor zijn zaak kan zorgen. In de zorg moet veel worden geregistreerd, in plaats van dat men voor patiënten kan zorgen. Dat is het probleem van bureaucratie. Bureaucratie is niet alleen dat er ambtenaren zijn. Dat ambtenaren voor ons als Kamer werken, is geweldig. Ik vind dat wij helemaal niet te veel vragen. Wij vragen vaak nuttige dingen. Dat is ook een mogelijkheid om onze parlementaire controle uit te kunnen oefenen.

De heer Eerdmans (LPF):

Zolang wij er dus geen last van hebben, vind u het prima dat ambtenaren met dingen bezig zijn, waarvan wij nauwelijks kunnen controleren wat dat is en dat het nauwelijks effect oplevert voor ons en iedere burger op straat?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Wij kunnen dat heel goed controleren. Wij vragen namelijk dingen aan de minister. Vervolgens gaan ambtenaren dat uitvoeren en wij gaan dan weer controleren of zij dat gedaan hebben. Dat gaat dus prima.

In het kader van gender mainstreaming hebben de ministeries in 1998 zelf emancipatiedoelstellingen moeten formuleren. De periode waarin Binnenlandse Zaken dat moest doen, is bijna om. Ik wil graag weten wat de resultaten daarvan zijn. Ik wil ook graag weten wat de minister van Binnenlandse Zaken doet om de instroom en doorstroom van vrouwen en allochtonen bij de overheid te bevorderen.

Ten slotte wil ik iets zeggen over de ombudsman. Verleden week heeft de ombudsman wederom geconstateerd dat de wettelijke termijnen van de overheid nog steeds worden overschreden. Voelt de minister ervoor de wettelijke termijnen te verruimen en om aan termijnoverschrijding een tegemoetkoming aan de burger te verbinden? Zijn partij staat ook voor het contract met de burger.

Mevrouw Spies (CDA):

Moet ik uw vraag zo begrijpen dat GroenLinks voor het verruimen van wettelijke termijnen is?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Primair vinden wij dat de overheid de termijnen die zij stelt, moet halen. Als die termijnen echt te krap zijn, moeten die verruimd worden. Ze moeten niet in het algemeen worden verruimd, maar ze moeten zo verruimd worden dat ze te halen zijn en dat ze ook gehaald worden. Het mag niet vanzelfsprekend zijn dat ze worden overschreden. Je kunt het dus op twee manieren oplossen. Als de termijn te krap is, kan die worden verruimd, maar die moet dan ook wel worden gehaald. Als dat niet lukt, moeten burgers een genoegdoening kunnen krijgen.

Mevrouw Spies (CDA):

Dat betekent dat u bereid bent over de gehele linie termijnen, die op zichzelf al niet krap zijn, nog verder te verruimen. Dan kom je toch terecht op een glijdende schaal?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Dat hoeft niet over de gehele linie. Het gaat mij alleen om termijnen die te krap zijn, die voortdurend worden overschreden.

Mevrouw Spies (CDA):

Kunt u daar concrete suggesties voor doen?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Nee.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Mevrouw Tonkens vertelde dat zij binnen haar partij een discussie gaat starten over de gekozen burgemeester. Dat vind ik hartstikke goed. Nu ben ik benieuwd naar haar opvatting over de gekozen minister-president.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Dat weet ik eerlijk gezegd niet.

De heer Van der Ham (D66):

Ik zal u herinneren aan uitspraken van de heren Ernsting en De Graaf, die een uitzondering hebben gemaakt op het rapport van de commissie-De Koning over de gekozen minister-president. Daarin werd gezegd dat ook GroenLinks voorstander is van een gekozen minister-president. Ik ben benieuwd of uw fractie nog steeds die opvatting heeft.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Daar hebben wij het nu niet over, dus daar heb ik even geen opvatting over.

De heer Van der Ham (D66):

Daar hebt u even geen opvatting over. Prima. Nou, succes ermee!

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Tijdens deze begrotingsbehandeling wil ik namens de fractie van de ChristenUnie aandacht vragen voor de betrouwbaarheid van de overheid. Het is een onderwerp dat ook de minister sterk bezighoudt, getuige zijn toespraak in juni van dit jaar op het jaarcongres van de VNG in Zuidlaren. Ik denk ook niet ten onrechte. De hoogheid van het ambt van de overheid vraagt om overheidsdienaren die zich daarvan bewust zijn en ernst maken met de uitvoering van hun taken. Daar kunnen wij geen minimumlijders bij gebruiken, laat staan overheidsdienaren die buiten hun boekje gaan.

Als wij het hebben over een betrouwbare overheid, dan hebben wij het ook over de geloofwaardigheid van de overheid. Politici, bewindspersonen en ambtenaren moeten in hun optreden geloofwaardig zijn. Hun integriteit mag niet ter discussie staan. Helaas hebben wij in de afgelopen jaren op verschillende overheidsniveaus te vaak meegemaakt dat dit wel het geval was. Dat is uiterst kwalijk. Ieder incident, of het nu klein of groot is, doet afbreuk aan het vertrouwen dat burgers in de overheid moeten kunnen hebben. In dat opzicht vinden wij het heel goed dat het onderwerp integriteitbeleid opnieuw hoog op de politieke agenda is gezet. Wij hebben daar in september uitgebreid met de minister in een algemeen overleg over van gedachten gewisseld.

Mijn fractie heeft enig ongeduld bij de uitwerking van de vele plannen die er op dit punt leven. Gezien de ernst van de situatie pleiten wij voor een algeheel integriteitsoffensief bij de overheid. Wij kunnen ons bij dit onderwerp geen lange pauzes permitteren. Dit onderwerp moet hoog op de agenda blijven staan. Ook zal er intensief moeten worden gewerkt aan een breed draagvlak binnen alle overheidsorganisaties voor het integriteitsbeleid. Dat is cruciaal voor het slagen daarvan. Ik roep de minister op in het komende begrotingsjaar met kracht daaraan te werken.

De minister wees kort geleden in het genoemde algemeen overleg nadrukkelijk op de voorbeeldfunctie die overheidspersonen hebben als het gaat om het integriteitbeleid. Zo vond hij – en wij steunen hem daarin – dat bijvoorbeeld politieagenten zich in hun vrije tijd niet in een coffeeshop moeten laten zien. Wij hebben daar toen niet over kunnen doorpraten. Daarom vraag ik hem nu hoe hij dit denkt te realiseren. Deelt hij onze mening dat het eigenlijk veel beter zou zijn als er een einde kwam aan elk gedogen, dus ook van coffeeshops?

De voorbeeldfunctie van de overheid heeft ook betrekking op kleine zaken. Overtreding van het rookverbod in de Kamer door bewindslieden of Kamerleden – om zomaar een willekeurig voorbeeld te geven – past daar niet in. Ook van het dwarsbomen door enkele fracties van pogingen om te komen tot een verplicht register van geschenken van boven de € 35, gaat geen goede integriteitsgetuigenis uit. Ik stel mijn collega's voor, deze week zonder al te veel problemen te regelen dat dit verplichte register er komt. Wij hebben er nu al genoeg over gepraat.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Ik zou toch graag een onderscheid willen maken tussen dwarsbomen en democratische besluitvorming. Als er hier zaken in stemming komen en u verliest een stemming, dan hebt u het gewoon verloren.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat is niet echt een vraag. Laat ik het zo zeggen: wij hopen dat er, met name gezien het gegeven dat wij kort geleden opnieuw met elkaar over integriteitsbeleid hebben gesproken, nog een herkansing komt om te regelen wat naar onze mening noodzakelijk is.

De voorzitter:

Ik voel mij als voorzitter ook geroepen een opmerking te maken, maar de heer Van Beek was mij net voor. U maakte een opmerking over het gedrag van bepaalde personen en over bepaalde zaken waarvoor regels bestaan, ook in de Kamer. Ik wil daar nu niet verder in treden. U koppelt daaraan een niet bestaand register. U kunt mensen niet verwijten dat zij zich niet intekenen in een register dat niet bestaat, omdat een meerderheid van de Kamer daarover anders heeft besloten. Als voorzitter voel ik mij geroepen die opmerking te maken, omdat u de suggestie wekt dat er Kamerleden zijn die zich niet houden aan regels die zijn afgesproken over een dergelijk register. Een dergelijk register is echter afgestemd.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik heb niet willen suggereren wat u zo-even onder woorden bracht. Ik heb wel aangegeven dat door de Kamer stevige pogingen zijn gedaan voor een dergelijk register die helaas zijn gestrand. De heer Dijsselbloem heeft daar vanochtend ook over gesproken. Misschien waren mijn bewoordingen wat ongelukkig gekozen. Misschien komt er nog een herkansing. Laat ik het op die manier formuleren om zorgvuldig te zijn.

Ik refereerde al aan de spreekbeurt die minister Remkes in Zuidlaren heeft gehouden. Deze spreekbeurt sprak ons zeer aan. Eén punt wil ik daar uithalen. De heer Remkes sprak over de inzet die van bestuurders gevraagd mag worden om het vertrouwen van burgers in de overheid te versterken. Hij riep de in Zuidlaren aanwezige bestuurders op daarin lef te tonen, bijvoorbeeld door als overheid af te zien van voor de burger onbegrijpelijke competentiediscussies en door het zoeken naar onconventionele oplossingen voor ernstige problemen. Met dergelijke uitspraken ga ik van harte akkoord.

Ik voeg daar wel iets aan toe. Als de minister zo robuust de gemeenten toespreekt, moet hij de gemeenten wel in staat stellen inhoud te geven aan hun bestuurlijke verantwoordelijkheden. Kijkend naar de begroting voor 2004 en de plannen van het kabinet tot 2007 vraag ik mij hardop af of dit wel het geval is. Er wordt stevig gekort op het Gemeentefonds. Vanuit het principe samen trap op, trap af is dat nog wel te rechtvaardigen en te volgen, ook voor gemeenten. Daar komen echter de forse bezuinigingen op de specifieke uitkeringen bij, de nog steeds niet opgeloste knelpunten uit het verleden, waarbij het om een behoorlijk bedrag gaat, het maximeren van tarieven en het verder beperken van gemeentelijk belastinggebied door de gedeeltelijke afschaffing van de OZB. Het is nog maar zeer de vraag of de aangekondigde compensatie voor de afschaffing van de OZB voor alle gemeenten afdoende is. Ik refereer aan het onderzoek van het Centrum voor onderzoek van de economie van de lagere overheden. Dit onderzoek heeft aangetoond dat 327 gemeenten erop vooruit zullen gaan. Het zijn met name gemeenten in het Gooi met relatief dure woningen. 163 gemeenten zullen er echter op achteruitgaan. De gemeente Leiden – dat zal minister De Graaf aanspreken – komt uit op een nadeel van € 76 per inwoner.

Los van de financiële gevolgen is het ook een principieel punt. Mag de minister zo de gemeenten beknotten in hun bestuurlijke vrijheid om eigen beleid te ontwikkelen en uit te voeren? Wat betekent dit vanuit het oogpunt van de betrouwbare overheid voor het uitvoeren van gemeentelijke taken? Ik noem één voorbeeld, gezien mijn beperkte spreektijd, namelijk de schuldhulpverlening. Dat is een fors groeiend probleem. Als gevolg van het overheidsbeleid en alle bezuinigingen kunnen gemeenten daaraan nauwelijks financieel uitvoering geven. Het probleem wordt onderkend, maar wat wordt daaraan gedaan? Dat zit de gemeenten hoog. Ik zeg dit ook tegen mevrouw Spies die er vanmorgen over sprak. Het zit de gemeenten zo hoog, dat het ook drempels zal opwerpen om te komen tot een noodzakelijk bestuursakkoord met het Rijk en de provincies. Wat gaat de minister doen om deze drempels weg te nemen? Ik krijg graag een concreet antwoord.

Inzake het Gemeentefonds vraag ik opnieuw aandacht voor gemeenten die extreem hoge kosten moeten maken in verband met de bodemgesteldheid, zoals Gouda en Reewijk. Het belang en de urgentie van deze problematiek is nog steeds erg hoog. Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Hoekema waarin de Kamer breed ondersteund aandacht heeft gevraagd voor dit probleem? Dit probleem mag niet langer onopgelost blijven.

Inzake de geloofwaardigheid van de overheid permitteer ik mij een enkele opmerking over wat wij bestuurlijke vernieuwing zijn gaan noemen. Wij hebben er in dit kabinet zelfs een echte minister voor. Hij is – dat moet gezegd – voortvarend van start gegaan. Ik wil hem wel zeggen dat hij moet oppassen niet over zijn eigen bestuurlijke benen te struikelen. Bestuurlijke vernieuwing moet geen bestuurlijke vernieling worden.

De inhoud van het voorstel om te komen tot een gekozen burgemeester getuigt naar onze opvatting niet echt van respect voor een al sinds jaar en dag bestaande bestuurlijke praktijk. Vorig jaar heb ik mij tijdens de behandeling van de begroting van BZK al zeer kritisch uitgelaten over de wijze waarop met burgemeesters in Nederland wordt omgegaan. Zij hangen aan een elastiekje, was mijn opmerking toen. Mijn hoop was vorig jaar op het CDA gevestigd dat in het toen net uitgekomen verkiezingsprogramma de door de Kroon benoemde burgemeester gelukkig weer een plaats had gegeven. Tijdens de formatie is echter duidelijk geworden dat de burgemeester voor het CDA niet meer dan politiek wisselgeld is. Met name de reacties in de media van de CDA-fractie op de plannen van minister De Graaf hebben de bij ons weggeslagen hoop weer enigszins doen opleven. Na vanmorgen blijkt echter dat een handtekening onder het regeerakkoord voor haar allesbepalend is, dus ik waag te betwijfelen of die hoop nog echt wat voorstelt.

Mevrouw Spies (CDA):

Vindt de heer Slob het geen winst dat wij het huidige kromme systeem van een dubbele openbare aanbeveling met de mogelijkheid van een referendum kwijtraken?

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat is zeker winst. Het gaat mij erom hoe wij met burgemeesters omgaan. Politieke partijen nemen altijd stelling. Dat hoort zo. Het CDA en de ChristenUnie zijn altijd principieel voor een door de Kroon benoemde en boven de partijen staande burgemeester geweest. Toen het kabinet-Balkenende I werd gevormd, heeft het CDA die stelling losgelaten. Aan het einde van de korte periode van dat kabinet heeft het CDA weer gesteld voor de door de Kroon benoemde burgemeester te zijn. Deze partij heeft die stelling binnen de kortste keren echter weer losgelaten. Dat noem ik jojoën met burgemeesters. Ik vind dat de CDA-fractie dit haar eigen burgemeesters – meer dan 150 in getal – en de overige niet kan aandoen. Wij zullen zien hoe de nog door ons te voeren discussies zullen aflopen. Het moge duidelijk zijn dat onze fractie het zou houden op de door de Kroon benoemde burgemeester als zij het voor het zeggen had. Er zou in 2006 geen sprake zijn van een massaal ontslag van burgemeesters, hoe fraai de regelingen er dan ook uitzien. Wij vragen zowel aan de Kamer als aan de regering om bij het bestuderen van deze voorstellen zorgvuldig om te gaan met de Grondwet.

Vorig jaar zijn er geen discussies meer gevoerd over de provincies. Bij interruptie op de heer Van der Ham heb ik daarop al gewezen. Op het IPO-rapport van de commissie-Geelhoed is stof gekomen, omdat het is blijven liggen. Zijn dergelijke rapporten alleen maar voor het archief geschreven? Het lijkt mij niet. Wij zouden het dus plezierig vinden als de Kamer iets met dat rapport deed. Kan de minister dit oppakken? Mijn verzoek wil niet zeggen dat wij het volledig eens zijn met de inhoud van het rapport, maar wij vinden dat de problematiek niet mag blijven liggen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. "De situatie is nu politiek stabieler, maar de maatschappelijke rust in ons land is daarmee nog niet hersteld". Deze observatie van minister Remkes sluit aan bij onderzoeksresultaten waaruit steeds weer een zeer kritische houding tegenover de overheid blijkt. Hoe kan het vertrouwen van de burger in de overheid worden vergroot? Dit is een belangrijke vraag. Naar de mening van de SGP-fractie is allereerst nodig dat herkenbaar werk wordt gemaakt van in het verleden te zeer verwaarloosde thema's zoals de vergroting van de veiligheid in ons land. In eerdere debatten hebben wij al gezegd dat onze fractie het veiligheidsprogramma steunt waaraan dit kabinet zich heeft verbonden. Ook de Kamer steunt dat breed. Wij blijven wel bezorgd over de vraag of met de beschikbare middelen de ambitieuze doelstellingen haalbaar zijn. Ook met de aanpak van de verkokering, het snoeien in de overmaat van bureaucratie en de kwaliteitsverbetering van de dienstverlening door de overheid op alle niveaus, kan een belangrijke slag worden gemaakt in het vergroten van het vertrouwen in de overheid. Kan de regering in dit verband meer duidelijkheid bieden over de concrete uitwerking van de operatie ter modernisering van de overheid?

De SGP-fractie is positief gestemd over de voorgenomen versterking van het integriteitsbeleid. Hiermee wordt het debat over waarden en normen concreet. Het kabinet beklemtoont overigens ook in de memorie van toelichting het bijzondere karakter van het overheidsapparaat en van de ambtenaren. Tegelijkertijd wil het kabinet in het kader van het eigentijdse overheidswerkgeverschap de specifieke ambtenarenstatus ter discussie stellen. Hoe is dat met elkaar te rijmen?

Versterking van de veiligheid, aanpak van bureaucratie en verkokering en intensivering van het integriteitsbeleid, zijn beleidsaccenten die naar onze mening wezenlijk kunnen helpen om de band tussen het bestuur en de burger te versterken.

Wij komen echter tot een heel ander oordeel over de plannen die onder het kopje "bestuurlijke vernieuwing" worden gepresenteerd. De SGP-fractie staat op hoofdlijnen negatief tegenover deze geforceerde en verstrekkende kunstgrepen. Zoals prof. Korsten onlangs aangaf, strandden voorstellen voor bestuurlijke vernieuwing in het verleden vaak niet bij gebrek aan veranderingsgezindheid, maar gewoonweg omdat de argumenten vaak te zwak zijn. Die argumenten zijn opnieuw zwak. Het sterkste argument lijkt te zijn dat het nu eenmaal in het Hoofdlijnenakkoord staat. Verder wordt ook kwistig gestrooid met een nieuwetijdsretoriek, met statements als "een kroonbenoeming past niet meer in deze tijd" of "de kroonbenoeming is in de eindfase gekomen". Dat is niet alleen een lege argumentatie, maar ook nog een cirkelredenering.

De heer Van der Ham (D66):

U begon uw betoog met te zeggen dat de rust misschien wel enigszins is teruggekeerd, maar dat er nog steeds onvrede onder de bevolking heerst. Eén van de punten van onvrede is dat de bevolking niet direct politici kan afrekenen op waar ze mee bezig zijn. Met direct gekozen ambtsdragers kan daar voor een deel aan tegemoet worden gekomen. Hoe verhoudt zich dat nu met de eerste zinnen van uw betoog?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik zie niet zo dat één van de belangrijke oorzaken van onvrede zou zijn dat men niet direct zou kunnen afrekenen. Volgens mij is men heel wel in staat om te laten zien of men zich al dan niet kan herkennen in het beleid, namelijk bij verkiezingen voor de Kamer, voor de gemeenteraden enz. Ik kom zeer zelden mensen tegen die zeggen dat de belangrijkste oorzaak van hun onvrede ligt in de wijze van aanstelling van de burgemeester. Die mensen zijn volgens mij vrij schaars aanwezig in dit land.

De heer Van der Ham (D66):

Het gaat erom dat ze op iemand hebben gestemd, en vier jaar later niet weten bij wie ze moeten zijn om te discussiëren over de vraag wat er precies gebeurd is, omdat dit in een achterkamer plaatsvindt. Een instrument kan dan zijn het op een andere manier aanstellen van ambtsdragers, want daarmee kunnen ambtsdragers ook worden afgerekend. Natuurlijk zijn heel veel burgers niet geïnteresseerd in het instrument of in de vraag hoe dat precies tot stand komt, maar ze zijn wel geïnteresseerd in het resultaat.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dan gaat het om een ander type onvrede, namelijk onvrede omdat niet de hand wordt gehouden aan wat de kiezers is beloofd. Ik kan mij voorstellen dat, als afgeweken wordt van het verkiezingsprogramma, er onvrede bij mensen ontstaat omdat hen eerst wordt gevraagd om op basis van een verkiezingsprogramma ergens mee in te stemmen, en het er vervolgens op lijkt dat er in het eigen Haagse wereldje weer allerlei andere dingen worden gedaan. Het serieus nemen van het verkiezingsprogramma zou ik dus als een belangrijk punt willen noemen voor het herstel van het vertrouwen van de burger in de overheid.

De heer Van der Ham (D66):

Wat de gekozen burgemeester betreft, valt ons op dit punt in ieder geval geen verwijt te maken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Inderdaad. U biedt er veel helderheid over dat het voor u een buitengewoon belangrijk punt is. Als je wilt nagaan hoe groot de animo voor bestuurlijke vernieuwing in dit land is, zou de zetelontwikkeling van de D66-fractie een belangrijke indicatie daarvoor kunnen zijn.

Het hoofdstuk over bestuurlijke vernieuwing in het regeerakkoord zet in met de versterking van de representatieve democratie. Om iets positiefs te zeggen: daar kunnen wij ons goed in vinden. De vraag is wel, hoe zich dat verhoudt tot de introductie van vormen van directe democratie. Ik zie daar een grote spanning tussen. Vaak zal hier een keuze voor of tegen het primaat van de representatieve democratie moeten worden gemaakt.

De betrokkenheid van burgers bij het bestuur zal naar het oordeel van de SGP-fractie niet wezenlijk veranderen door de introductie van een districtenstelsel. De overheid is voor veel mensen niet veel méér dan een zakelijke dienstverlener en in ieder geval niet meer de gezaghebbende instantie die zij op grond van haar hoge, door God gegeven positie is. De overheid maakt het daar ook naar wanneer zij zich in haar beleid niet meer baseert op universele waarden en normen, maar veel meer op draagvlak en haalbaarheid. Door deze erosie van het overheidsgezag maakt de overheid zich afhankelijk van allerhande belangenorganisaties en pressiegroepen. Het gezag van de overheid en daarmee ook de binding van de burgers aan de politiek staat of valt naar de mening van de SGP-fractie uiteindelijk met het functioneren van idealen en universele waarden en normen in het uitoefenen van de bestuurlijke taak van de overheid. Graag hoor ik de visie van het kabinet op dit punt.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Zoals de heer Van der Ham al zei, begon u uw betoog met de opmerking dat er politiek een stabiele situatie lijkt te zijn, maar dat er maatschappelijk nog heel veel rommelt. Ik neem aan dat u daarmee bedoelt dat er nog veel rommelt bij de burgers, in hun visie op de politiek en de overheid. Er wordt zelfs gesproken over een veenbrand. Ik volg uw argumentatie goed en ik heb ook uw artikel in de Volkskrant van vanmorgen gelezen, maar ik begrijp niet wat ertegen is om het mandaat dat wij als volksvertegenwoordigers van de kiezers hebben gekregen, op sommige belangrijke onderwerpen door middel van het instrument van een referendum weer terug te leggen bij de kiezers. Kunt u mij daar antwoord op geven?

De heer Van der Staaij (SGP):

De Europese grondwet vind ik hiervan een goed voorbeeld. De Kamer moet de taken uitvoeren die haar zijn opgedragen. In dit geval moet zij de ingewikkelde vragen die met zo'n voorstel samenhangen, eerlijk beantwoorden en zich voor die antwoorden verantwoorden naar de kiezers. Zij moet dit niet afwentelen naar of afschuiven op de burgers die zich daarover dan mogen uitlaten, terwijl de uitkomst van die raadpleging niet beslissend is, maar slechts raadgevend. Dan ontstaat er een heel ondoorzichtige situatie. Wij zijn ervoor gekozen om hier tot weloverwogen oordeelsvorming te komen. Het is dan aan de kiezer om ons daarop af te rekenen, als ik uw woorden mag gebruiken.

De heer Dubbelboer (PvdA):

U mist de essentie van mijn vraag. Ik heb gevraagd wat er op tegen is om af en toe het mandaat bij de bevolking terug te leggen als er belangrijke onderwerpen aan de orde zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

In de kern is dit een aantasting van de representatieve democratie zoals die mij voor ogen staat. Je kunt zeggen dat dit alleen in uitzonderingssituaties zal gebeuren, maar ik zie geen reden voor die uitzonderingen. Ik vind dat er altijd een grote mate van inspraak van de burgers hoort te zijn, dat wij goed moeten luisteren naar hun argumenten en dat wij over allerlei onderwerpen de discussie moeten kunnen aangaan. Dit is onze verantwoordelijkheid, daarvoor zijn wij gekozen, en je moet die verantwoordelijkheid dan niet in bepaalde situaties teruggeven. Bovendien is het de vraag wanneer je dit wel of niet moet doen en of de onderwerpen daarvoor wel geschikt zijn. Dit roept ook allerlei praktische vragen op.

Wat moet je straks met een uitslag van een referendum over zo'n ingewikkeld onderwerp als de Europese grondwet? Wat moet je met een ongemotiveerd ja of nee, terwijl je eigenlijk niet precies weet waar het om gaat?

De heer Dubbelboer (PvdA):

De essentie van een democratie is niet alleen of er gestemd wordt met ja of nee, maar ook het debat dat daaraan voorafgaat. Ik denk dat die motiveringen heel duidelijk zullen zijn. Ik wil het debat echter niet alleen op dit specifieke punt richten; ik wil het meer in het algemeen voeren.

Het verbaast mij dat u die altijd staatsrechtelijk zo zuiver redeneert, zo'n tegenstander bent van het teruggeven van het mandaat aan het volk. Wat is daarop tegen?

De heer Van der Staaij (SGP):

Uw vraag is helder. Je moet je mandaat uitvoeren en het niet in bepaalde situaties – welke dan ook – teruggeven of terugleggen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Wij weten dat de SGP-fractie altijd zeer veel waarde hecht aan de adviezen van de Raad van State en aan de Grondwet. Nu kent een grondwetsherziening altijd een tweede lezing. Voor de Europese grondwet bestaat die mogelijkheid niet, doordat er tussentijds geen verkiezingen worden gehouden. Is dit voor de heer Van der Staaij geen belangrijke overweging om over een referendum over de Europese grondwet anders te denken? De Raad van State heeft dit toch ook geadviseerd.

De heer Van der Staaij (SGP):

De Raad van State heeft inderdaad gewezen op de belangrijke gevolgen van de Europese grondwet. Dit is echter ten onrechte als een positief advies bestempeld, want daarmee is nog niet gezegd dat de Raad van State vindt dat om die reden een referendum moet worden gehouden. Mijn stelling is dat juist onze Grondwet voorziet in een procedure als een verdragswijziging de "impact" zou hebben van een grondwetsherziening. Dit is in artikel 91, derde lid, geregeld; dan is een tweederde meerderheid in de Kamer nodig. Daarom pleit ik ervoor dat wij in dit soort situaties van zeer ingrijpende verdragen de grondwetsroute volgen en ernaar streven om met een gekwalificeerde meerderheid van tweederde tot een oordeel te komen.

De heer Luchtenveld (VVD):

Dit alles roept bij mij de vraag op of de heer Van der Staaij nog wel enige staatsrechtelijke vernieuwing voorstaat. Hij begon zijn inbreng met een opmerking over het gebrek aan vertrouwen in de overheid. Ziet hij nog wel enige vorm van bestuurlijke of staatsrechtelijk vernieuwing als oplossing voor de problematiek die hij heeft beschreven?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik geloof niet dat die onvrede primair vraagt om staatsrechtelijke vernieuwingen. Daarom vind ik het ook niet zo'n probleem dat ik geen setje staatsrechtelijke vernieuwingen achter de hand heb. Ik vind dat dit al te veel een doel op zichzelf wordt. De heer Kennedy heeft in een lezing voor de Raad voor het openbaar bestuur ook gezegd dat juist in bestuurlijk Nederland het virus rondwaart dat wij moeten meegaan met de tijd en vernieuwingsgezind moeten zijn. Onze benadering, ook bij andere thema's, zoals bij gemeentelijke herindeling, is: bezie wat daadwerkelijk de knelpunten zijn en probeer daarvoor een oplossing te vinden. Wij willen echter niet een soort vernieuwingsretoriek als zodanig laten domineren.

De heer Van der Ham (D66):

Binnen elke partij die in de Kamer is vertegenwoordigd, wordt op dit moment gediscussieerd over wat nodig is en wat niet. Wat de uitkomst is van al die discussies moeten de partijen zelf weten. Zelfs de fractie van de ChristenUnie heeft gezegd dat zij eens goed zal kijken naar het raadplegend referendum en dat zij open in die discussie staat. Waarom doet uw fractie dat niet? Zelfs uw vrienden op dezelfde flank doen dat. Op links is GroenLinks nog bezig te bezien wat wellicht de noodzaak is van een gekozen minister-president. Waarom bent u daar toch zo star in?

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat is een misverstand. Wij stellen ons niet star op als het gaat om het aangaan van een goede discussie. Daar staan wij voor open. Je hoeft echter niet altijd te blijven discussiëren als je op een gegeven moment een heldere opvatting hebt over een onderwerp. Wij zijn geen voorstander van de gekozen burgemeester. Op het moment dat dit aan de orde komt, gaan wij natuurlijk ook verder nadenken. De gekozen burgemeester is nu een politiek feit. De vraag is dan, hoe wij dit willen realiseren. De vraag of wij dit wel of niet willen, is een gepasseerd station. Over de invoering daarvan zullen wij constructief meedenken en wij hopen bij te dragen aan de discussie daarover.

De heer Van der Ham (D66):

U interrumpeerde mijn op dit punt in mijn termijn en u noemde het kiezersbedrog dat wij in deze discussie meebewogen. Mag ik u nu hetzelfde voorhouden: is het kiezersbedrog dat u wilt meepraten? Of blijft u op uw standpunt staan?

De heer Van der Staaij (SGP):

Wij hebben de kiezer altijd beloofd dat wij zullen meepraten als onze wensen niet door de Kamer worden gehonoreerd. Ik kan geen kiezer uitleggen dat ik een standpunt inneem in de trant van: de Kamer wil iets anders, dus ik ga maar naar huis! Het verschil is alleen dat u op voorhand het hoofd in de schoot legt en kennelijk niet gelooft in uw eigen standpunt. Ik blijf zeggen: wij hebben gepleit voor de kroonbenoeming en wij blijven dat doen. Ik hoop nog steeds anderen te kunnen overtuigen, maar gelet op het Hoofdlijnenakkoord sla ik de kans daarop steeds lager aan. Dan komt er een moment waarop je constructief moet nadenken over de wijze waarop je verder invulling wilt geven aan de gekozen burgemeester. Ik geef echter niet op voorhand mijn standpunt weg, zoals u doet.

De invoering van het districtenstelsel is, vanuit de geschetste optiek, niet meer dan symptoombestrijding. Daarbij stel ik vast dat het belang van de regio in de huidige netwerksamenleving slechts een beperkte rol speelt. Uit onderzoek blijkt dat de uitgebrachte voorkeurstemmen bij de laatstgehouden verkiezingen voor slechts 11% werden gemotiveerd vanuit het regionale belang. Ook de sterke stimulans die uitgaat van het districtenstelsel om meer de personen dan de boodschap centraal te stellen, zien wij als een bezwaar van deze wijziging.

In interruptiedebatjes heb ik al aangegeven dat de invoering van de gekozen burgemeester om verschillende redenen niet kan rekenen op de steun van de SGP-fractie. In de eerste plaats hebben wij moeite met de vormen van directe democratie waarmee ook de gekozen burge meester verbonden is, omdat dit zeer nauw samenhangt met de gedachte van de volkssoevereiniteit. Vervolgens vindt mijn fractie het uit bestuurlijk oogpunt onwenselijk om zo kort na de dualisering de positie van de burgemeester grondig te wijzigen. Dat sluit ook aan bij het beleid van de regering om zich vooral te richten op de uitvoering van het beleid en niet met allerlei wijzigingen te komen. Nu is besloten tot de introductie van de gekozen burgemeester, zal naar de mening van de SGP-fractie eerst de Grondwet moeten worden gewijzigd. Indien de burgemeester, evenals de gemeenteraad, beschikt over een democratische legitimatie, komt het hoofdschap van de raad immers wel erg in de knel. In aansluiting op eerdere interruptiedebatjes vandaag, blijf ik zeggen dat voor ons vooropstaat dat er geen gesjoemel met de Grondwet aan de orde mag zijn. Ik wijs de minister erop dat het beeld wel rommelig wordt nu wij ook de deconstitutionalisering aan de orde hebben. Verder wachten wij nog op een reactie van het kabinet op het advies van de Raad voor het openbaar bestuur over de modernisering van hoofdstuk 7. Hoe loopt dit traject samen met deze nieuwe trajecten?

De heer Van der Ham (D66):

U hebt in interruptiedebatjes al een aantal malen gezegd dat er wordt gerommeld met de Grondwet. Bijna elke keer hebt u daarop het antwoord gekregen dat dit niet het geval is en dat de grondwetswijziging, mocht deze ooit nodig zijn, wellicht op een later moment plaatsvindt. In de situatie die het kabinet nu voorstelt, blijft de burgemeester gewoon voorzitter van de raad. Dat staat in de Grondwet en dat is dus gewoon zo. Mocht dit in praktische zin problemen opleveren, bijvoorbeeld omdat de burgemeester zelf woordvoerder is over een bepaald onderwerp, dan kan iemand anders de voorzittersfunctie even overnemen. Dat gebeurt nu al in gemeenteraadsvergaderingen. U hebt nog niet hard kunnen maken dat er met de Grondwet wordt gerommeld.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. De heer Van der Ham heeft gelijk als hij zegt dat de regering, sec gezien, heeft gepoogd om de nieuwe burgemeester te positioneren binnen de grenzen van de huidige Grondwet. Op zijn zachtst gezegd, zit er natuurlijk wel een zekere spanning in de vraag of die positionering op een geloofwaardige manier mogelijk is. In vrijwel alle reacties wordt er gezegd: voor een geloofwaardige positionering van de gekozen burgemeester zou deze meer body moeten krijgen dan er in het bestek van de huidige Grondwet mogelijk is. Je zult dus uiteindelijk niet aan een grondwetsherziening ontkomen. Mijn conclusie is dat de introductie van de gekozen burgemeester uiteindelijk alleen na een grondwetsherziening op een geloofwaardige manier mogelijk is.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, voorzitter, maar dat is een heel ander verhaal. Het is een inhoudelijk pleidooi voor een grondwetswijziging op langere termijn. Daar hebben zich andere partijen ook al voor uitgesproken. Dat is een andere discussie. Vooralsnog is de volgende stap wat er nu voorligt. Ik ben blij dat de heer Van der Staaij op dat punt iets terugneemt en zegt: wat er nu voorligt, past binnen de huidige Grondwet en is geen gerommel. Er is misschien een zekere spanning. Misschien lossen wij die later wel op met een grondwetswijziging. Maar op zichzelf is de stap die dit kabinet op basis van het voorstel van minister De Graaf wil zetten, geen gerommel met de Grondwet. Dat neemt de heer Van der Staaij dus terug.

De heer Van der Staaij (SGP):

Nee, nee. Ik heb overigens niet gezegd dat er gerommeld wordt met de Grondwet. Het gaat mij om de vraag hoe het wordt uitgewerkt. Ik erken ten volle dat er in de hoofdlijnennotitie waarin de regering het voorstel presenteert, is geprobeerd om de ruimte te benutten die er binnen de grenzen van de huidige Grondwet is. Ik stel echter vast dat behalve de D66-fractie niemand van mening is dat de gekozen burgemeester op deze manier geloofwaardig gepositioneerd kan worden. Er is eveneens vastgesteld dat het antwoord op allerlei uitwerkingsvragen nog moet blijken. Wat wordt de verhouding tussen burgemeester en wethouders? Hoe wordt het hoofdschap van de raad geregeld? Kortom, ik stel gezien de incomplete uitwerking en de verschillende in deze Kamer levende wensen vast dat de burgemeester die eigenlijk nu door een groot deel van deze Kamer gewenst wordt, niet te realiseren valt binnen de grenzen van de huidige Grondwet.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Dan houden wij hier over een tijdje een debat over een wijziging van de Grondwet waarin wij dat gaan regelen. Het huidige voorstel is geen gerommel binnen de Grondwet. Het is gewoon een voorstel en wij zullen het er later in de Kamer uitgebreid over hebben. Ik ben toch blij dat de heer Van der Staaij erkent dat het voorstel geen gerommel is met de Grondwet.

De heer Van der Staaij (SGP):

De aanzetten voor een voorstel blijven in hun huidige vorm inderdaad binnen de grenzen van de Grondwet, maar een geloofwaardige uitwerking daarvan lukt niet binnen de huidige Grondwet. Met "huidig" bedoel ik overigens de Grondwet nadat de tweede lezing van de deconstitutionalisering erdoorheen zou zijn. In de huidige Grondwet – laten wij wel wezen – staat immers nog gewoon de kroonbenoeming.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik heb een opmerking aan het adres van de heer Van der Ham. Het is eerder zo dat er een rommelige situatie zou ontstaan als de gekozen burgemeester er in de nu voorgestelde vorm zou komen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat was een toevoeging van de heer Dubbelboer. Hij heeft eveneens aangegeven dat de PvdA-fractie in het kader van de grondwetsherziening die straks als eerste aan de orde komt, wil bezien welke weg daarmee precies wordt geopend. Dat zien wij met spanning tegemoet.

Voorzitter. Ook vanuit financieel perspectief zijn er de nodige vragen te stellen. In een tijd dat iedereen moet inleveren, vraagt het van de overheid wel extra overtuigingskracht om een geldverslindende operatie als het ontslaan van alle burgemeesters te initiëren. Hoeveel kosten aan wachtgeld en dergelijke zullen daar bij benadering aan zijn verbonden? Daarbij komt ook nog de bestuurlijke onrust. Het is veelzeggend dat er een helpdesk voor burgemeesters wordt opgezet. Wat zullen de consequenties van de geschapen onzekerheid zijn voor de recrutering van nieuwe burgemeesters? Concluderend acht ik definitieve duidelijkheid dringend gewenst, maar wat mijn fractie betreft niet in de zin van een overhaaste invoering van de gekozen burgemeester.

In gemeenteland is veel onrust ontstaan door het gedeeltelijk afschaffen van de OZB, wat een uitholling van de lokale democratie oplevert. Ik kan mij goed voorstellen dat de gemeenten zich met verve tegen deze amputatie verzetten. Andere sprekers hebben vandaag al kritische kanttekeningen geplaatst bij de compensatieroutes. Valt te verwachten dat deze amputatie de totstandkoming van een bestuursakkoord met de gemeenten in de weg zal staan? In de begroting is een bedrag gereserveerd voor extra subsidie aan politieke partijen. Wij achten dat zeker onder de huidige economische omstandigheden een uiterst slecht signaal. Politieke partijen moeten hun versterking primair in de wervingskracht van hun idealen zoeken. Zij moeten leden werven en leden binden. Daarom heb ik bij amendement voorgesteld om 5 mln euro te verplaatsen naar het krap gebudgetteerde veiligheidsprogramma. Ik heb het Hoofdlijnenakkoord er nog eens op nagelezen. Volgens mij is steun aan dit amendement daar niet mee in strijd. Ik zie de reactie van de coalitiepartijen dus met belangstelling tegemoet.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De gemeenten komen in zwaar weer met dit kabinet. Er wordt fors gekort op het Gemeentefonds. Dit krijgt 1,5 mld minder dan het in de vorige periode kreeg. Dat geeft de gemeenten in feite de cynische taak om de armoede onder hun eigen burgers te verdelen. De voortekenen zijn heel duidelijk. De financiering van sportclubs, verschillende maatschappelijke instellingen en vervoer van gehandicapten staat op de tocht.

De gemeenten hebben er de afgelopen jaren toch al veel taken bij gekregen. Het geniepige was steeds dat als gemeenten een taak kregen toebedeeld, er tegelijkertijd een efficiencykorting plaatsvond. Zij moesten meer doen, maar zij kregen minder geld. Dat was het geval bij de Algemene bijstandswet, bij de Wet voorzieningen gehandicapten en wij zien hetzelfde weer bij de nieuwe Wet werk en bijstand. De rampenbestrijding kan ook worden genoemd of het preventiebeleid op het gebied van veiligheid. Een andere taak die de gemeenten noodgedwongen op zich hebben genomen, is de opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers. Zij krijgen hiervoor geen geld van het Rijk, maar zij nemen die zorgtaak toch op zich. Ik heb daar respect voor.

De VNG heeft scherpe kritiek op het huidige kabinetsbeleid. De bezuiniging op het Gemeentefonds heeft directe consequenties voor het lokale minimabeleid en voor de bijzondere bijstand. Dit is ongeoorloofd. Door het beleid van dit kabinet worden de gevolgen van de recessie afgewenteld op de minder draagkrachtigen. Maatregelen om armoede te bestrijden worden drastisch beperkt. Het is een eenzijdig en kortzichtig beleid. De korting op de bijzondere bijstand in het Gemeentefonds zal aanzienlijke gevolgen hebben voor mensen die zijn aangewezen op een uitkering of die een laag inkomen hebben.

In feite is er in ons land al heel lang sprake van sociaal-economische veiligheidsverschillen en van sociaal-economische gezondheidsverschillen. De gevolgen van het beleid zullen vooral daarin tot uitdrukking komen. Mijn fractie stelt daarom voor om een extra bedrag van 150 mln toe te voegen aan het Gemeentefonds. Ik heb daarover een amendement ingediend. De dekking daarvoor vind ik vooral in de post "externen". Ik hoor de minister zeggen dat dit wel heel makkelijke dekking is. Deze is echter heel goed onderbouwd. Dat zal de buurman van de minister van BZK zeker aanspreken.

Het kabinet heeft besloten om het eigenaarsdeel van de onroerendezaakbelasting af te schaffen met ingang van 2005. Uit onderzoek van het COELO blijkt dat de compensatie die de minister daarvoor voorstelt, niet werkt zoals die is bedoeld. Ongeveer 850.000 huishoudens van mensen met een laag inkomen, ouderen en boeren zullen hiervan niet profiteren. Mensen met twee huizen zullen er extra op vooruitgaan. Een aanzienlijk deel van de gemeenten zal er op achteruitgaan. De heer Slob zei al dat 160 gemeenten hierdoor in de problemen zullen komen. De compensatie lost dus in dit geval niet veel op. Kan de minister hier nader op ingaan? De SP-fractie is van mening dat de autonomie van de gemeenten op het terrein van belastingen overeind moet blijven en dat de OZB in stand moet blijven.

In het blad van de VNG van dit weekend betitelt de minister de opstelling van de VNG als chantage. Ik begrijp uit het artikel dat dit te maken heeft met haar opstelling, maar het is de vraag of het verstandig is dat de minister grote woorden als chantage gebruikt terwijl de VNG morgen met spoed bijeenkomt om over de bezuinigingen van dit kabinet te praten. Het is de vraag of dit de juiste toonzetting is en of de minister de juiste invalshoek heeft gekozen.

In toenemende mate ontstaan er in ons land achterstandswijken. Die wijken hebben vooral te maken met een bevolking met een laag inkomen, met verloedering en met onveiligheid. Er is sprake van een cumulatie van problemen, waarvoor de inzet van politie alleen nauwelijks een oplossing biedt. De middelen die gemeenten hebben om achterstandswijken op te knappen, schieten al jaren tekort. Opvoedingsondersteuningsprogramma's hebben in de buurt te weinig bereik, zo wees verleden jaar onder andere een TNO-onderzoek uit. De Wet collectieve preventie volksgezondheid heeft onvoldoende middelen om dat tij te keren, zo is de mening van de gemeenten. Er zijn ook onvoldoende middelen om schoolmaatschappelijk werk te realiseren. Het lukt gemeenten niet om hun verantwoordelijkheid waar te maken dat jongeren geen schoolverlaters worden.

De toegevoegde middelen van ongeveer 30 mln schieten naar de mening van mijn fractie nog steeds tekort om een sluitende aanpak te realiseren. Daarom heb ik ook op dit punt in een amendement voorgesteld om nog een extra bedrag aan het Gemeentefonds toe te voegen, met name om meer werk te kunnen maken van de opvoedingsondersteuning van jeugdigen.

Iets meer dan een maand geleden spraken wij met de minister over integriteit. Ik heb toen gepleit voor een onafhankelijke instelling waar mensen, in dienst van de overheid, zouden kunnen klagen. Er is toen ook door de minister gewezen naar de Commissie integriteit rijksoverheid. Ik heb daar nog eens naar gekeken, maar ik wil toch graag weten van de minister of hij van mening is dat dit een voldoende onafhankelijke toetscommissie is. Er wordt namelijk eerst de interne procedure geadviseerd. In zwaarwegende gevallen kun je naar de externe commissie gaan. Is het niet beter om de interne procedure af te schaffen en de externe commissie voluit de mogelijkheid te bieden om in alle gevallen klachten over integriteit te behandelen? Graag verneem ik hierover de mening van de minister.

Wat de wachtgeldregeling voor Kamerleden betreft, is mijn fractie van oordeel dat die onverkoopbaar is tegen de achtergrond dat de Kamer de ene verslechtering in de sociale zekerheid na de andere doorvoert. Ik noem de WW, de bijstand en de WAO. Tegelijkertijd houdt de Kamer echter voor zichzelf een riante wachtgeldregeling in stand. Die wachtgeldregeling komt er in feite op neer dat een Kamerlid, afhankelijk van het aantal jaren dat hij in de Kamer heeft gezeten, maximaal zes jaar een uitkering kan genieten, die aanvankelijk 80% en daarna 70% wordt van zijn vergoeding. De regelingen voor de WW en de WAO zijn echter aanzienlijk beperkter. Je komt tegenwoordig niet meer zomaar in de WW; je moet daarvoor een referte-eis van ten minste vier jaar vervullen. Je komt ook niet meer zomaar in de WAO. Een Kamerlid kan, na het beëindigen van de wachtgeldregeling, nog een riante arbeidsongeschiktheidsuitkering krijgen.

Mijn fractie is dus van mening dat die wachtgeldregeling aangepast dient te worden in die zin dat die wordt teruggebracht naar het niveau van de wetten en de regelingen die wij voor de werknemers in het bedrijfsleven in ons land kennen. Wat is de mening hierover van de minister van Binnenlandse Zaken?

De verhoging van de subsidiëring van politieke partijen is vandaag ook al aan de orde geweest. Ook mijn fractie vindt het ontoelaatbaar dat daarvoor een extra bedrag van 5 mln beschikbaar wordt gesteld. Het is in de minister te prijzen dat hij nu in de criteria vooral naar het aantal leden heeft gekeken. Dat is weliswaar een belangrijke vooruitgang, maar de verhoging van 5 mln is juist in deze moeilijke tijd heel lastig te verkopen. Voor mijn fractie is dit dan ook onaanvaardbaar. Ook hierover heb ik een amendement ingediend. Wij willen die 5 mln vooral gebruiken om die verenigingen en instellingen tegemoet te komen die als gevolg van de maatregelen van dit kabinet met aanzienlijke vermindering van subsidies zijn geconfronteerd.

Mijn collega Kant heeft bij de algemene financiële beschouwingen aan de minister van Financiën de kwestie voorgelegd van de salarissen in de semi-publieke sector. De minister van Financiën was het ermee eens dat hij naar die salarissen diende te kijken. Het is met name een interessant uitgangspunt dat de stijging van de topsalarissen in de semi-publieke sector gelijke tred dient te houden met de stijging van de salarissen in de lagere regionen. Dit is de zogeheten morele koppeling. De minister van Financiën heeft toegezegd dat hij uitdrukkelijk probeert om daarop invloed uit te oefenen. Ik vraag ook aan de minister van Binnenlandse Zaken wat zijn oordeel hierover is. Ziet hij mogelijkheden om ook op dat punt de morele koppeling tot stand te brengen?

Mijn fractie acht het ontoelaatbaar dat sommige salarissen van topambtenaren, die de laatste tijd in het nieuws zijn geweest, hoger zijn dan het salaris van een minister en zelfs boven dat van de minister-president uitkomen. Ik ben benieuwd naar het oordeel van minister Remkes hierover en ik ben nog meer benieuwd naar de mogelijkheden die hij wellicht ziet, om dit aan te pakken.

De heer Eerdmans (LPF):

Naast de salarissen van topambtenaren heb ik de topinkomens in de semi-publieke sector aan de orde gesteld. Dan praten wij bijvoorbeeld over de directeur van Schiphol en de directeur van Afvalverwerking Rijnmond, die enorme salarissen verdienen, vijf- of zesmaal het niveau van het salaris van de minister-president. Ik ben van plan om een motie in te dienen om een maximum aan de inkomens in de semi-publieke sector te stellen. Hoe denkt de SP over zo'n plafond?

De heer De Wit (SP):

Ik ben er sterk voor om daarvoor maatregelen te nemen. Wij hebben altijd gezegd dat de ontwikkeling van topsalarissen eigenlijk ook bij cao geregeld zou moeten worden, zodat de salarisverhoging die daarbij wordt afgesproken, automatisch ook voor de topsalarissen zou gelden. Er is dus met ons zeker over een maximum, een plafond te praten. Ik vind het op zichzelf een interessant idee. Sterker nog, wij hebben er altijd voor gepleit om op dit vlak maatregelen te nemen.

Met name minister De Graaf zal gelet op de motie over dit onderwerp die hij indertijd als Kamerlid heeft ingediend, toch buitengewoon veel affiniteit hebben met de post voor het inschakelen van externen. Mijn fractie constateert dat er sprake is van een extra uitgave van 100 mln voor deze post, terwijl er voor 2002 een bezuiniging van zo'n 100 mln was voorzien. Er wordt dus voor deze post in vergelijking met de voornemens eigenlijk 200 mln extra uitgegeven. Wat vinden de ministers hiervan? Waar komt dit geld ineens vandaan? En hoe komt het dat deze bezuiniging die het kabinet-Balkenende I zich had voorgenomen, niet gerealiseerd is en dat er zelfs veel meer is uitgegeven?

Wij hebben altijd met veel interesse kennisgenomen van de resultaten van de belevingsmonitor, maar nu lezen wij in de begroting dat minister De Graaf van plan is deze af te schaffen. Hij vindt dat deze monitor een wat negatief beeld van het kabinet geeft en dat deze het vertrouwen in het kabinet niet ten goede komt. Is de minister inderdaad van mening dat je het niet meer mag zeggen als het slecht weer is? En als mijn dochter slechte cijfers op school haalt, moeten wij dan de proefwerken, het rapport of de leraar maar afschaffen? Ik vind dat de politieke partijen de belevingsmonitor juist buitengewoon goed kunnen gebruiken om te zien hoe de samenleving denkt over voorgenomen en in gang gezet beleid. Dus waarom zouden wij deze monitor dan toch afschaffen?

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Er worden door allerlei instituten ontzettend veel enquêtes gehouden, waarvoor in veel gevallen commerciële instellingen betalen. Daaruit kunnen wij ook zeer veel informatie halen, dus waarom zou de overheid nog weer extra extern advies moeten inkopen om nog meer informatie te verkrijgen? Ik ben het er helemaal mee eens dat wij de mening van de bevolking over het kabinet moeten weten, maar die horen wij langs andere wegen ook wel. Daarvoor hebben wij toch niet ook nog zo'n belevingsmonitor nodig?

De heer De Wit (SP):

Ik zou niet zo gauw weten waar wij die informatie dan moeten vinden. Wij zien wel geregeld het resultaat van de peilingen van de politieke verhoudingen, maar de belevingsmonitor levert toch wat meer gedetailleerde informatie op over een aantal actuele zaken. En nogmaals, het is buitengewoon interessant om daar kennis van te kunnen nemen. Wij kunnen er in de dagelijkse praktijk in de Kamer ook ons voordeel mee doen.

Ten slotte nog de gekozen burgemeester. Op zichzelf is het te waarderen dat het kabinet al zo snel een notitie over dit onderwerp heeft uitgebracht. Het positieve is dat hoe wij het ook wenden of keren, politieke benoemingen tot het verleden zullen behoren. De positie van de burgemeester zal meer democratisch bepaald worden. Dat wil niet zeggen dat wij geen opmerkingen hebben over de notitie zelf. De vragen die bij mijn fractie in ieder geval aan de orde zijn betreffen het punt van de twee kapiteins op één schip. Wie wordt de baas in de opzet die nu gekozen is? Draagt deze vorm van burgemeester daadwerkelijk bij aan de verhoging van het niveau van de lokale democratie? Mijn partij is altijd voorstander geweest van een door de raad gekozen burgemeester en is dat nog steeds.

Ik heb helaas een deel van het debat vanochtend vanwege een ander debat moeten missen, maar wat betreft het punt van de grondwetswijziging wijs ik hier op een interessante visie van prof. Elzinga zoals weergegeven in het vorige nummer van Binnenlands Bestuur. Het betreft de wens om eerst een grondwetsherziening te laten plaatsvinden, omdat de Kamer zich anders in een keurslijf zou laten dwingen. Immers, als wij eerst de notitie en de uitwerking daarvan zouden aannemen, zouden wij bij een grondwetsherziening weinig keus meer hebben. Mijn vraag is of de minister op dit punt zijn visie zou willen geven, daarmee reagerend op de visie van prof. Elzinga.

Samenvattend merk ik op dat de notitie een vooruitgang is omdat het in ieder geval de democratie dichterbij brengt. Wat onze fractie betreft is het echter nog niet de juiste oplossing. Wij geven nog steeds de voorkeur aan de burgemeester die gekozen wordt door de raad. Het punt van de grondwetsherziening is ook voor mijn fractie een belangrijk punt waar ook eerst duidelijkheid over zal moeten komen.

De heer Van der Ham (D66):

Op dit moment zien wij bij allerlei fracties dat zij zich openen als lentebloemen voor de discussie over de gekozen burgemeester. De fracties van GroenLinks en de PvdA zijn daarvan een voorbeeld. Is die discussie ook in uw fractie aan de gang? In hoeverre is het standpunt dat u hier inneemt, heel hard? Ik weet dat ook veel mensen in uw partij er anders over denken dan zoals u het nu formuleert. Is er nog ruimte voor debat in uw partij?

De heer De Wit (SP):

Dat is nieuw voor mij. Wij hebben al heel lang in ons verkiezingsprogramma staan dat wij voor een gekozen burgemeester zijn, maar dan gekoppeld aan het gekozen zijn door de raad. Om u gerust te stellen: wij hebben al ruim drie jaar geleden discussies gevoerd binnen de partij om te komen tot een gekozen burgemeester. Wij zijn ervoor dat ten aanzien van iedereen in ons land die met gezag is belast – of dat nu het staatshoofd is, de minister-president of de commissaris van de Koningin dan wel de burgemeester – deze vraag aan de orde is. Het kan alleen maar de democratie bevorderen wanneer daarover gediscussieerd wordt. De juiste vorm zal dan een punt van debat zijn. Er kan geen twijfel over zijn dat mijn partij nog steeds het oordeel is toegedaan zoals het in ons verkiezingsprogramma staat.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De bewindslieden zullen morgenmiddag antwoorden, waarna de tweede termijn zal plaatsvinden.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven