Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2004 (29200 VII);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Gemeentefonds voor het jaar 2004 (29200 B);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Provinciefonds voor het jaar 2004 (29200 C).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Onze inbreng zal bestaan uit twee delen. Mijn inbreng zal vooral betrekking hebben op het grotestedenbeleid en de veiligheid. Het deel van collega Dubbelboer zal vooral betrekking hebben op bestuurlijke vernieuwing.

Voorzitter. Wat is de staat van onze steden? Ik wil mijn inbreng sterk toespitsen op de problematiek van de Nederlandse steden. Het spreidingsdebat dat enkele weken geleden in volle hevigheid werd gevoerd, gaf al aan welke urgentie wordt gevoeld in de steden en buurten zelf. Helaas werd dit debat al snel versmald tot een debat over de vraag of je voor of tegen gedwongen spreiding bent. Tijdens de algemene beschouwingen smoorde dit debat een beetje in een brede consensus over het belang van gedifferentieerde wijken, een belang dat wij onderschrijven.

Was dit het dan weer? Gedifferentieerde wijken als oplossing van urgente, acute en complexe problemen van de grote steden? Terwijl iedereen de problemen voelt en ziet, werkt het ingezette beleid verdere concentratie en segregatie in de hand, door een combinatie van grootschalige sloop, stagnatie van nieuwbouw, de aanpak van scheefwoners, korting op huursubsidie, beperking van de mogelijkheden van de gemeenten om armoedebeleid te voeren, etc.

Een gevoel van urgentie over wat er gaande is in de steden, ontbreekt bij het kabinet. Eén plichtmatige zin in de Troonrede en vervolgens een reeks bezuinigingen die hard neerslaan in juist die steden. Bezuinigingen op stadsvernieuwing, bodemsanering, inburgering, onderwijsachterstanden, etc. Zullen die er niet toe leiden dat het cynisme onder burgers verder zal toenemen, omdat de plannen die bestuurders hen hebben beloofd, elke keer weer in de prullenbak worden gegooid of op zijn best in de ijskast worden gezet? Lag niet de wortel van de grote onvrede van burgers die in 2002 aan de oppervlakte kwam, in de "oude" wijken van de grote steden? Wat is er over van dat besef?

Een concreet gevolg van het kabinetsbeleid zal zijn dat in de oude wijken nog meer panden jarenlang dichtgetimmerd blijven staan. Verpaupering, in afwachting van de herstructurering die nu wordt uitgesteld. En dan komt minister De Graaf langs in het kader van "Buurt aan zet" om kinderen verf te geven om die dichtgetimmerde panden mooi op te schilderen. Dit geen cynische opmerking, maar bijna een citaat uit de speech die hij op 22 september hield. Het is natuurlijk wel een cynische constatering dat panden die nog langer dichtgetimmerd blijven staan in die verkrotte wijken, alleen nog maar mooi kunnen worden opgeschilderd.

Een gevolg van het kabinetsbeleid zal ook zijn dat oudkomers die nog geen goed Nederlands hebben kunnen leren en die zich daarvoor nu in steeds grotere getale aanmelden, nog langer op wachtlijsten van de grote steden staan. En dan komt minister Verdonk langs die diezelfde oudkomer een korting op zijn uitkering belooft als hij niet snel Nederlands leert.

Een concreet gevolg van kabinetsbeleid zal verder zijn dat het aantal huisuitzettingen als gevolg van schulden nog verder zal toenemen. Nu al worden 5500 gezinnen per jaar uitgezet. Het aantal illegale ex-asielzoekers zal nog verder toenemen, etc. De problemen worden niet kleiner, maar groter.

De optelsom van de plannen van de verschillende ministeries leidt ertoe dat in 2005 de sociale pijler van het grotestedenbeleid met circa 70% is gekrompen tot een bedrag van 200 mln euro voor 30 steden! Die berekeningen zijn ons door de steden aangereikt. Daarnaast bezuinigt het kabinet extra op het Gemeentefonds, gesubsidieerde arbeid, reclassering, bijzondere bijstand, enz. De steden zullen proberen deze klappen zoveel mogelijk zelf op te vangen. Zij trekken daarvoor geld uit en brengen verschuivingen aan in hun begrotingen. Dat houden zij natuurlijk niet lang vol en de problemen stapelen zich op. De PvdA-fractie wil wel prioriteit geven aan de problemen van de grote steden en maakt in haar alternatieve begroting geld vrij voor herstructurering, voor meer betaalbare huizen op Vinex-lokaties, voor buurtagenten, voor snellere inburgering, voor reclassering enzovoort.

In een toespraak op 22 september 2003 geeft minister De Graaf zijn beeld van de stad. Hij spreekt van een opeenstapeling van grootstedelijke problemen. Ik zal die opeenstapeling niet herhalen, want dan herhaal ik ook mijzelf. Hij belooft vervolgens een voortvarende aanpak van langslepende problemen via onorthodoxe wegen. Wat is die voortvarende aanpak en welke onorthodoxe wegen wil hij inslaan? Ik bedoel meer dan alleen het verminderen van de administratievelastendruk voor gemeenten. Mijn fractie steunt hem daarin, maar dit kan niet de onorthodoxe voortvarende aanpak zijn die hij belooft.

Onorthodox zou zijn, als de minister in het grotestedenbeleid minder geld zou vrijmaken voor plannenmakerij en meer voor uitvoering. Is de minister bereid die omslag te maken met de steden? Het Rijk draagt geen geld meer bij aan plannen, maar alleen nog aan "de schop in de grond". Ik verzoek de minister om een reactie op die benadering van het grotestedenbeleid.

Onorthodox zou zijn af te zien van de vierde pijler, veiligheid, van het grotestedenbeleid, omdat dit niet meer inhoudt dan "red tape and humbug": een lege pijler en meer administratieve lasten.Dijsselbloem

Onorthodox zou zijn, in het licht van de goede financiële positie van de provincies, het gesprek met hen aan te gaan over de vraag wat zij kunnen bijdragen aan de problemen in de steden. Ik verwijs naar het grotestedenbeleid dat een provincie als Gelderland op eigen initiatief voert. De minister zou dit in bredere zin met de provincies kunnen aansnijden. Graag ontvang ik een reactie op deze onorthodoxe voorstellen. Wat zal de onorthodoxe aanpak van de minister zelf zijn?

Voorzitter. Op het gebied van de veiligheid is de kernvraag wat minister Remkes verstaat onder besturen. Werkelijke veiligheid en leefbaarheid in de steden vragen zeker niet alleen om schoonvegen, opjagen, rotschoppen uitdelen of andere krachttermen. Besturen betekent in de eerste plaats verantwoordelijkheid nemen. In onze ogen is er een offensief nodig dat enerzijds bestaat uit het ondersteunen van alle mensen die er dagelijks in hun eigen straat of wijk het beste van proberen te maken en het verlenen van hulp en steun aan al die mensen die het op eigen kracht tijdelijk of langer niet alleen redden, en dat anderzijds bestaat uit het snel en adequaat optreden tegen mensen die de boel verzieken. In het rapport "Blauwe Bazen" van de Raad van hoofdcommissarissen wordt gepleit voor het stellen van prioriteiten en voor het ontlasten van de politie van allerlei zorgtaken. Het is een bekend probleem dat de politie in de steden de bezemwagen is voor allerlei maatschappelijke verwaarlozing. Om de politie te ontlasten is er maar één oplossing mogelijk, te weten uitbreiding van de maatschappelijke opvang voor de zwakste groepen in onze samenleving: dak- en thuislozen, drugsverslaafden, ex-delinquenten, ex-psychiatrische patiënten enzovoort. Het is een dure, maar absoluut noodzakelijke oplossing. Meer veiligheid is ook te bereiken door meer zorg. Is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het daarmee eens en welke beleidsmatige consequenties trekt het kabinet daaruit? Wat let het kabinet? Wij zullen daar zelf zeker nog op terugkomen bij de behandeling van de begroting van VWS en Justitie.

De heer Eerdmans (LPF):

De heer Dijsselbloem houdt een betoog over het vergroten van de leefbaarheid in de grote steden. Ik denk dat het grotestedenbeleid voor een groot deel is mislukt. Wij zien dat in de grootste steden, waar "no-go areas" ontstaan, daarvan is iedereen inmiddels wel overtuigd. Waarom wil de PvdA-fractie meer van hetzelfde? In uw amendement staat dat u meer geld wilt overhevelen naar het grotestedenbeleid. Wordt het geen tijd dat de steden wat lucht krijgen en niet de Haagse druk voelen die u vandaag bepleit door er weer meer geld in te pompen? In noem in dit verband ook het bedrag van 128 mln dat in de begroting staat gereserveerd, alleen maar voor overhead voor de grotestedenpijlers.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb er zojuist voor gepleit om het mes te zetten in de overhead en in de plannenmakerij en om de middelen die de minister nog heeft te reserveren voor "de schop in de grond". Als u de steden lucht wilt geven, vindt u mij aan uw zijde, want dat is de kern van mijn betoog. U koppelt daaraan vast dat daarvoor geen geld nodig is. Wij krijgen echter andere signalen uit de grote steden, niet alleen van PvdA-wethouders, maar ook van wethouders van CDA, VVD en andere partijen. Zij geven aan dat zij aanlopen tegen een complexe situatie, waarbij wijken en buurten moeten worden aangepakt. Daarbij gaat het om de woningen, de straten, maatschappelijke opvang enzovoort. Op alle punten hebben zij de komende jaren de beschikking over minder geld, terwijl de complexiteit groter wordt. Dat is de realiteit.

De heer Eerdmans (LPF):

Misschien is het dan een goede suggestie om het bedrag van 128 mln aan overhead dat ik noemde, hiervoor te gebruiken in plaats van het geld dat u nu weghaalt op een ander terrein.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik begrijp niet wat u bedoelt met het geld dat wij weghalen op andere terreinen. Het amendement waar u naar verwees, is een zeer beperkt amendement. Het betreft een volstrekt ander bedrag, als u het goed leest.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u hierop straks bij de bespreking van het amendement terugkomt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De heer Eerdmans vroeg of het grotestedenbeleid niet mislukt is. Ik zit tegen de rand van die conclusie aan en ik kan u ook zeggen waarom. De kern van het grotestedenbeleid was altijd dat de regelgeving eenvoudiger moest worden. Ten eerste moest er een einde komen aan al die regeltjes, al die verantwoordelijkheden, al die paperassen en de gemeenten moesten meer mogelijkheden krijgen of meer lucht, zoals de heer Eerdmans het formuleert. Ten tweede zouden wij wat middelen bij elkaar brengen, zodat de grote steden ook financieel meer lucht zouden krijgen. Ik heb zojuist betoogd dat de financiële ruimte eruit is. Aan de regelgeving kan de minister nog iets doen, maar aan het financiële probleem wil hij niets doen. De vraag wat er overblijft van het grotestedenbeleid, is dus een reële vraag. Ik ben geen verdediger van het beleid as such. Dat interesseert mij niet. Ik wil dat de gemeenten in staat worden gesteld om hun problemen aan te pakken.

Ik vraag de minister van BZK om in te gaan op de bestuurlijke boetes. Wanneer komt hij met concrete voorstellen? Hoever wil de minister daarin gaan? Op welke wijze worden burgers beschermd tegen ambtelijke willekeur?

Heel veel schade wordt aangericht door veelplegers. Wij hebben daar de afgelopen weken over gedebatteerd en ik memoreer dat de PvdA-fractie 1000 cellen wil vrijmaken voor veelplegers. Dat kan door bolletjesslikkers zo snel mogelijk en definitief het land uit te zetten, zodat zij niet eindeloos Nederlandse cellen bezetten. Veelplegers richten in de grote steden een ongelofelijke schade aan. Uitgaande van twee delicten per dag zit je al snel op 700.000 delicten per jaar, van groot tot klein, van minder ernstig tot ernstig. Preventie kan veel delicten voorkomen. Daarom pleiten wij voor een forse opschaling van de projecten met heroïneverstrekking onder medische begeleiding. Wij weten ons daarin gesteund door CDA-wethouders uit de grote steden en ook de VVD-fractie heeft er in de algemene beschouwingen bij monde van de heer Van Aartsen positief over gesproken. Wij komen hierop terug bij de behandeling van de begroting van Justitie.

Het probleem van de fietsendiefstal is weliswaar een probleem van een andere orde, maar wij spreken over 700.000 à 800.000 fietsen die jaarlijks worden gestolen in Nederland. De minister van BZK zei dat één van zijn hoofdambities was om uit te voeren wat er al ligt. Ik vraag hem om dat op dit punt te doen. Er is inmiddels een landelijk register van gestolen fietsen, maar ons wordt gemeld dat de politie er noch gestolen fietsen aanmeldt, noch checkt of gestolen fietsen er al in staan. Van het register wordt dus geen gebruik gemaakt. Op dit punt zie ik graag actie van de minister. Er zijn bewaakte fietsenstallingen bijgekomen dankzij de Melkertbanen, maar deze staan nu weer op de tocht. Er zouden 70 à 80 bewaakte fietsenstallingen bijkomen; deze worden nu waarschijnlijk afgeblazen. Wil de minister hier aandacht aan besteden? Voorts hebben wij in de Kamer vaak gesproken over de fietschip. De stand van zaken is op dit moment dat de chip wordt aangebracht op het slot van de fiets. Als uw fiets wel eens is gestolen, weet u dat het enige dat van een gestolen fiets overblijft, vaak juist het slot is. Tel uit uw winst.

Ik vraag bijzondere aandacht voor de problematiek van illegalen in de grote steden. Hier is sprake van uitbuiting van mensen die in een vrijwel rechteloze positie verkeren, van misbruik van sociale voorzieningen en daarmee uitholling van onze verzorgingsstaat en vooral – en dat is direct zichtbaar in de desbetreffende wijken – van onleefbare situaties in de panden en hun omgeving. De Erasmus Universiteit schat het aantal illegalen op tussen de 110.000 en 160.000 mensen, met name in de grote steden. In Rotterdam en Den Haag worden de illegaal verhuurde panden sinds enige tijd zeer actief aangepakt. De steden hebben bij herhaling gevraagd om betrokkenheid van het Rijk. Nu schrijft de minister naar aanleiding van het laatste algemeen overleg dat wij over het veiligheidsprogramma hadden, dat er in ambtelijk overleg met Den Haag wordt gekeken naar hoe de communicatie kan worden verbeterd. Dat is naar onze mening wat te mager. Ik vraag het kabinet nadrukkelijk om de grote steden hierbij te ondersteunen. De minister-president heeft bij de algemene politieke beschouwingen aangegeven onteigening van illegaal verhuurde panden geen geëigend middel te vinden. Graag horen wij van de minister waarom dat middel niet geëigend zou zijn. Wij zijn met het CDA van mening dat het wel wenselijk is, zoals ook de aanpak van drugspanden in de wetten Victor en Victoria laat zien. Net als de VVD-fractievoorzitters in de grote steden willen wij bezien of de Wet voorkeursrecht gemeenten kan worden ingezet, zodat gemeenten panden kunnen opkopen in straten waar veel panden in handen zijn van huisjesmelkers. In het regeerakkoord wordt gesproken over financiële sancties voor huisjesmelkers. Welke zijn dat en wanneer worden deze ingevoerd? Is het kabinet bereid om te onderzoeken of er in de Woonwet een bepaling kan worden opgenomen inzake strafbaarstelling van het aanbieden van illegale woonruimte?

Ik begrijp dat ik nu over de hekjes van de portefeuille van de minister heenga. Ik spreek deze minister nadrukkelijk aan op zijn coördinerende taak op dit punt. Het is ook voor gemeenten een groot probleem dat zij steeds apart langs moeten gaan bij alle betrokken departementen en diensten, zoals VROM, SZW, de FIOD, de belastingdienst, Financiën en BZK. Kan deze minister het voortouw nemen?

Is de minister bereid om de fiscale en sociale opsporingsdiensten en de belastingdienst actief in te zetten om de winsten van huisjesmelkers af te nemen? Is hij bereid om capaciteit van de vreemdelingenpolitie te verschuiven naar de grote steden? Dat moet mogelijk zijn omdat er allerlei taken van de vreemdelingenpolitie worden overgedragen aan de IND. Is de minister bereid om een dergelijk pakket van maatregelen op het gebied van wetgeving, extra personele inzet, betrokkenheid van rijksdiensten en financiële sancties vast te leggen in een convenant met de grote steden, zodat het grote en toenemende maatschappelijke probleem van illegaliteit kan worden aangepakt?

Wij wachten nog op de antwoorden op onze tweede vragenreeks over belwinkels. Inmiddels zijn er drie mensen gearresteerd in verband met internationaal terrorisme. Zij opereerden in samenwerking met en vanuit belwinkels. Er is dus sprake van urgentie.

Ik vraag de aandacht van minister De Graaf voor de positie van het Landelijk samenwerkingsverband aandachtswijken, een koepel van bewonerscomités van de wijken waar wij steeds over spreken. De minister heeft warme woorden gesproken over het belang van bewonersparticipatie. Dat past ook bij zijn politieke filosofie. Die bewonersparticipatie staat onder druk omdat VWS op de subsidie van dat samenwerkingsverband wil bezuinigen. Vanuit het oogpunt van WVS is daar wel iets voor te zeggen, maar mijn fractie is van mening dat het onbestaanbaar is dat de knop voor dit samenwerkingsverband wordt omgedraaid terwijl wij zoveel praten over deze wijken en er zoveel gaat gebeuren op het gebied van herstructurering. Wij hebben daarover een amendement ingediend.

Mevrouw Spies (CDA):

Wij hebben enkele vragen over het amendement. In de begroting van VWS wordt een bezuiniging voorgesteld. Het bedrag dat u amendeert in de BZK-begroting, is ongeveer gelijk aan het bedrag dat op de VWS-begroting overblijft als ervan uit wordt gegaan dat de bezuiniging wordt doorgevoerd. Betekent dit dat u zowel op de begroting van BZK als op de begroting van VWS een substantieel bedrag voor het LSA overeind wilt houden? Neemt u nu al genoegen met een voorgenomen korting op de subsidie waarover in de Kamer nog besluitvorming moet plaatsvinden? Ik begrijp het niet helemaal, tenzij het uw voorstel is om het bedrag dat nu bij VWS staat, over te hevelen naar BZK. In dat geval lijkt dit mij het moment om dat doen. Wij hadden het dat eerder moeten regelen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Er is nog een andere variant. Wij spreken vandaag over de begroting van BZK. Ik ben van mening dat er inhoudelijke argumenten zijn om deze organisatie vanuit het grotestedenbeleid te ondersteunen. Ik constateer dat VWS bezuinigt op de subsidie. Ik wil niet het risico lopen dat dit punt niet wordt gecorrigeerd bij de behandeling van de begroting van VWS. Ik stel dus voor om binnen de begroting van BZK een kleine verschuiving toe te passen – het gaat om een zeer klein bedrag zoals u hebt gezien – om ervoor te zorgen dat deze organisatie kan blijven functioneren vanwege het belang van het grotestedenbeleid.

Mevrouw Spies (CDA):

Als ik het goed heb begrepen, is dat kleine bedrag waar u over spreekt 160 mln euro.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dan staat het verkeerd in het amendement.

Mevrouw Spies (CDA):

Dat zou de facto een verdubbeling van het bedrag betekenen, want bij VWS blijft een dergelijk bedrag staan. U stelt voor om eenzelfde bedrag bij BZK vrij te maken.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik kan dat heel snel uit de wereld helpen: het is een typefout. Het gaat om€ 160.000 op jaarbasis.

De voorzitter:

Het amendement-Dijsselbloem, stuk nr. 8 (29200-VII) is in die zin gewijzigd, dat het genoemde bedrag € 160.000 is. Het gewijzigde amendement wordt vervolgens rondgedeeld.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat verklaart ook het misverstand bij de heer Eerdmans, toen hij over een groot bedrag sprak.

Mevrouw Spies (CDA):

Toch blijft mijn vraag of u een verdubbeling van het bedrag wenst, dus zowel het bedrag dat op de begroting van VWS blijft staan als een bedrag op de begroting van BZK.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het doel van mijn amendement is om de bezuiniging die op dit punt bij VWS wordt doorgevoerd, bij het grotestedenbeleid van BZK te corrigeren. Ik heb daarvoor ook inhoudelijke argumenten aangedragen.

Mevrouw Spies (CDA):

Dus u neemt op voorhand uw verlies bij VWS?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb daar al inhoudelijke argumenten voor gegeven. Bovendien heb ik nu geen keuze, want wij behandelen vandaag de begroting van BZK. Als u mij nu garandeert dat ik straks bij de behandeling van de begroting van VWS een Kamermeerderheid heb voor mijn voorstel, trek ik dit amendement van mij in en regelen wij het in de begroting van VWS. Ik vermoed echter dat u daarin niet meegaat, dus houd ik mijn inhoudelijke argumenten staande. Ik vraag dan ook middelen voor mijn voorstel uit de begroting van het grotestedenbeleid.

Voorzitter. Ik vraag de minister wanneer de informatie voor de Kamer beschikbaar komt over de salariëring van topambtenaren. Wat is het oordeel van de minister over de berichten in de pers over dit onderwerp? Uit die berichten blijkt dat de meeste topambtenaren meer verdienen dan een minister. Is de minister ook van plan om de wildgroei van toeslagen aan te pakken?

Mijn fractie maakt zich nog meer zorgen over andere financiële belangen van topambtenaren. Ik doel op het bezit van en transacties in aandelen. Ik vraag de minister om snel met een rijksbrede regeling te komen voor ambtenaren in rijksdienst, terzake van financiële belangen in en transacties met effecten.

Ook de Kamer moet haar verantwoordelijkheid nemen als het om integriteit gaat. Daarom blijven wij pleiten voor een openbaar register van geschenken die wij als Kamerleden in functie ontvangen.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Voorzitter. "Meedoen" is een van de cruciale begrippen van dit kabinet. Zo zijn er in de begroting fraaie zinnen geschreven over de noodzaak van "behouden dan wel vergroten van de burgerparticipatie, het betrekken van burgers bij het bestuur, de burger vooropstellen en het keren van het proces van verwijdering tussen burgers en bestuur".

Wat er daadwerkelijk dienaangaande wordt voorgesteld, is echter een beetje mager. Het motto van de Partij van de Arbeid is dan ook dat bestuurlijke vernieuwing veel creatiever kan en moet. Op de een of andere manier spreekt er uit de begroting geen groot gevoel van urgentie om kiezers meer serieus te nemen en ze echt te betrekken bij de politieke sfeer. Wij als politiek scoren als beroepsgroep nog steeds buitengewoon laag, overigens evenals journalisten.

In de begroting wordt, zo blijkt, ook al niet te creatief nagedacht over manieren waarop burgers verder bij het overheidsbeleid betrokken kunnen worden. Ik wil dit aan de hand van een aantal voorbeelden aanstippen. Zo heeft het mij echt verbaasd dat elke verwijzing naar of het noemen van interactief beleid ontbreekt. De laatste tien jaar is interactief beleid namelijk een van de interessantste pogingen van de overheid geweest om de burgers bij het beleid te betrekken. Met name op lokaal niveau is dat beleid niet meer weg te denken. Ook bij tal van ministeries is er veel ervaring opgedaan met interactieve beleidsvorming. Voor de Partij van de Arbeid is het belangrijk dat mensen in een vroeg stadium de gelegenheid krijgen om mee te denken over een probleemanalyse en over de oplossingen van de problemen. Wij willen graag van de minister weten wat hij wat dit betreft in petto heeft.

Sinds de dualisering bestaat er op lokaal en provinciaal niveau voor burgers de mogelijkheid om beleidsvoorstellen rechtstreeks te plaatsen op de raads- en statenagenda. Het grappige is dat nu ook in de Conventietekst voor Europa deze mogelijkheid aan burgers wordt toegekend. Dit burgerinitiatief zou ook een prima instrument op landelijk niveau kunnen zijn voor het betrekken van burgers bij het bestuur, met name als het gaat om de agendasetting. Het idee is dat burgers, na het verzamelen van een bepaald aantal handtekeningen, het recht krijgen om een voorstel rechtstreeks op de Kameragenda te plaatsen. De Kamer kan er dan een uitspraak over doen, maar natuurlijk na zich zeer goed te hebben verdiept in en georiënteerd op het voorstel. De Kamer zal dan ook in discussie gaan met de indieners van het voorstel en via de media met al degenen die een handtekening hebben gezet om het voorstel geagendeerd te krijgen. Daardoor ontstaat er een andere verhouding met een andere dynamiek tussen volksvertegenwoordigers en groepen van burgers. Het is een zinnig, constructief en positief instrument om meer discussies van de buitenwereld naar binnen te halen. Is de minister van plan deze mogelijkheid voor burgers op korte termijn in te voeren?

Mevrouw Spies (CDA):

Dit klinkt heel interessant. Ik ben er wel benieuwd naar of de waarde van dit instrument zich in de praktijk al bij gemeenten en provincies bewezen heeft.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Voor een deel wel, de ervaringen zijn zeer wisselend; dit instrument bestaat nog maar kort. In de gemeente Utrecht heeft het een zeer positief effect gehad. Er zijn daar ongelooflijk veel voorstellen gedaan voor de verbetering van buurten. Er zijn ook maar 25 handtekeningen voor nodig. Het goede van de aanpak in Utrecht is ook dat er een budget voor zulke voorstellen beschikbaar wordt gesteld en dat er een bureautje met de naam "Betrokken stad" is die de initiatieven vervolgens ondersteunt. In gemeenten die wel een verordening op dit punt hebben, maar er geen budget voor hebben en ook geen ambtelijke ondersteuning bieden, blijkt het ontbreken daarvan een bottleneck te zijn. In het buitenland kent men dit verschijnsel ook; in Bremen heeft men er bijvoorbeeld al jarenlang zeer goede ervaringen mee.

De heer Eerdmans (LPF):

Voorzitter. Onze fractie juicht dit voorstel van de PvdA voor een burgerinitiatief toe. Hoe staat zij tegenover het volksinitiatief, dat bijvoorbeeld in Zwitserland bestaat? Dat gaat een stuk verder.

De heer Dubbelboer (PvdA):

In beginsel sta ik daar positief tegenover. In onze partij zijn wij juist met een discussie daarover begonnen. Dit heeft overigens te maken met de Tijdelijke referendumwet, mijn volgende onderwerp, waar ik juist aan toe was.

De Tijdelijke referendumwet zal op 1 januari 2005 aflopen. Dit is het enige landelijk werkende instrument om burgers direct invloed op het beleid te geven, namelijk door wetgeving te corrigeren waarvoor geen draagvlak bestaat. Het is onbegrijpelijk dat juist D66 en een minister van D66 de stille dood van dit instrument mede mogelijk maken. Welke voorstellen gaat de regering doen om de burgers een directe en beslissende invloed op de besluitvorming te geven?

Het punt dat ik nu ga noemen, lijkt wat minder belangrijk, maar ik vind dat je de daad bij het woord moet voegen. In dit geval gebeurt het niet en is er zelfs sprake van het omgekeerde. Het gaat om de bezuinigingen op organisaties als het Instituut voor publiek en politiek, die burgerparticipatie in de samenleving bevorderen, en om het ten einde laten lopen van het departementale Expertisebureau voor innovatieve beleidsvorming (XPIN).

De heer Van der Ham (D66):

Uw fractiegenoot heeft daarstraks gezegd dat de overheid eigenlijk projecten in plaats van instituten zou moeten financieren. Hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak over instituten?

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik ben er sterk vóór om instituten te subsidiëren die heel veel projecten opzetten, en dat is exact wat het Instituut voor publiek en politiek doet. Dat is zeer concreet bezig met projecten en het steekt daar ook verreweg het meeste geld in. Men moet het voor een deel ook zelf verdienen, dus maakt u zich daarover geen zorgen.

Voorzitter. Ten slotte de gekozen burgemeester; wij zullen niet helemaal om dat onderwerp heen kunnen. Wij hebben al aangegeven dat wij hierover graag met minister De Graaf meedenken, maar wij moeten oude schoenen niet weggooien voordat wij nieuwe hebben, zeker als die nieuwe schoenen ook nog niet voldoen aan wat wij belangrijk vinden: stevige zolen, soepel leer, een mooi ontwerp en goed gestikt.

Minister Remkes:

Schoenen voor de moderne sociaal-democratie.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Precies, u ziet het goed: nieuwe schoenen voor de nieuwe sociaal-democratie.

Voorzitter. Wij willen graag van minister Remkes weten of hij er behoefte aan heeft dat wij hierover meedenken en wat hij ervan vindt dat zijn coalitiegenoten toch ver meebewegen in de richting van een direct door de bevolking gekozen burgemeester. Er zijn signalen dat hiervoor een grondwetswijziging nodig is; wat is de mening van de minister hierover? En wat vindt hij van het op zichzelf zeer creatieve idee van het CDA om de gemeenteraadsverkiezingen een jaar uit te stellen, opdat er gewerkt kan worden aan een goed voorstel op dit punt, inclusief grondwetswijziging – ik denk namelijk dat wij tot de slotsom zullen komen dat zo'n wijziging onvermijdelijk is – maar zonder te veel vertraging. Maar als de burgemeester niets te zeggen krijgt, ligt frustratie op de loer, en niet alleen bij de burgemeesters – zie de ervaring met het burgemeestersreferendum – maar vooral bij de burgers. Ik heb liever één gefrustreerde minister, vanwege een lichte vertraging, dan miljoenen gefrustreerde burgers vanwege het feit dat zij merken dat zij een nepburgemeester hebben gekregen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Frustraties moeten wij natuurlijk voorkomen. Ik ben wel benieuwd hoe de PvdA-fractie zelf in de discussie staat rond de Grondwet in relatie tot de voorstellen zoals die er nu liggen van het kabinet voor de gekozen burgemeester. Kunt u ons in dat opzicht wat meer duidelijkheid verschaffen?

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik denk dat die relatie onontkoombaar is, als het gaat om het soort burgemeester dat er dan komt. Ik heb het over de coalitiepartners gehad, maar wij zijn natuurlijk ook verregaand aan het meebewegen in de richting van de direct door de bevolking gekozen burgemeester. Echter, dan moet deze burgemeester ook wat voorstellen en daar zal, hoe je het ook wendt of keert, een grondwetswijziging voor nodig zijn.

De heer Slob (ChristenUnie):

Vindt u dat die grondwetswijziging eerst gerealiseerd moet worden voordat wij van start kunnen gaan met de gekozen burgemeester?

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ja, dat vind ik.

De heer Van Beek (VVD):

De collega zegt dat ook de PvdA-fractie verregaand aan het meebewegen is. Wij hebben in twee regeerakkoorden ons standpunt al duidelijk gemaakt, maar ik wil graag weten hoe die beweging bij de PvdA-fractie plaatsvindt. Ik vind het overigens heel interessant en ik ben er ook blij mee, maar ik zou graag weten, inhoudelijk, in welke richting dit gaat.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Wat wij heel belangrijk vinden, is om eens aan de kant van de kiezers te gaan staan. Dat is in het verleden wel eens iets minder geweest, maar ik zeg het ook in de richting van de fracties van het CDA en de VVD: in dit huis hebben wij vaak de neiging om aan de kant van het bestuurlijke en de bestuurders te gaan staan. Dat bedoel ik ermee als ik zeg: wij gaan eens aan de kant van de kiezers staan bij dit onderwerp om te kijken wat het betekent voor de invloed die kiezers hebben op zo'n gekozen burgemeester. Wij weten nu uit een paar ervaringen met het burgemeestersreferendum dat er campagne wordt gevoerd door burgemeesters waarin zij zeggen: wij kunnen eigenlijk niets zeggen, terwijl de kiezers ons allerlei dingen vragen. Immers, na de verkiezing komen zij bij de burgemeester terug met de vraag: burgemeester, ik heb op u gestemd, maar gaat u nu nog dat jongerenprobleem aanpakken waar wij het toen over gehad hebben? En dan zegt de burgemeester: daar ga ik niet over; dan moet u bij de betreffende wethouder zijn.

De heer Van Beek (VVD):

Uit uw bijdrage begrijp ik dat u, nu u aan de kant van de kiezers gaat staan, het standpunt dat de gemeenteraad de burgemeester zou moeten kiezen, heeft verlaten. Immers, daar doet u geen enkele kiezer een plezier mee.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Die positie is bij ons nog niet uit het vizier. Het is duidelijk dat als wij hier aan het praten zijn en het daarbij in een richting gaat zoals de minister voor bestuurlijke vernieuwing dit ook wil, een richting waar u uw handtekening onder heeft gezet in het regeerakkoord, wij niet kunnen blijven roepen dat wij vinden dat de burgemeester door de raad gekozen moet zijn. Dan moet je constateren dat de beweging dermate is dat wij maar beter goed en constructief erover kunnen meedenken hoe je daarbij een heel goede burgemeester krijgt. Daar zijn verschillende varianten voor mogelijk en daarover zijn wij nog volop in discussie; dat geldt voor alle partijen.

De heer Van der Ham (D66):

Als er thans een voorstel ligt voor een rechtstreeks gekozen burgemeester, is de PvdA-fractie daar dan vóór of tegen? Wat zegt u, met andere woorden, als het zou gaan om de keuze tussen een rechtstreeks gekozen burgemeester en een burgemeester die wordt gekozen door de gemeenteraad? Ik krijg hierop graag een antwoord want ik ben een beetje in verwarring gebracht doordat u zegt dat uw fractie er nog niet helemaal uit is.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Er is bij ons ook verwarring over de voorstellen van het kabinet, want dat vinden wij een fopburgemeester.

De heer Van der Ham (D66):

U had eerst een andere opvatting, namelijk dat er een door de raad gekozen burgemeester moet komen. Zo-even zei u dat de burgemeester rechtstreeks moet worden gekozen. Vervolgens vroeg de VVD-fractie daarop door en toen zei u dat u het eigenlijk nog niet precies weet.

De heer Dubbelboer (PvdA):

U vraagt om een keuze tussen een door de raad gekozen burgemeester en dit voorstel van het kabinet?

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb het nu over de rechtstreeks gekozen burgemeester. Over de invulling hebben wij het later in het debat wel.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Dat antwoord is duidelijk: dan kiezen wij voor een direct gekozen burgemeester.

De heer Van der Ham (D66):

Dan toch nog een aantal andere vragen. Wat vindt u, ten eerste, van de rechtstreeks gekozen commissaris van de Koningin en vervolgens...

De voorzitter:

Nee, zo gaan wij dat niet doen. De heer Dubbelboer was al door zijn spreektijd heen en nu gaat u een aantal nieuwe onderwerpen eraan toevoegen.

De heer Van der Staaij (SGP):

U zei, mijnheer Dubbelboer, dat u aan de kant van de kiezers wilde gaan staan. Heeft u in uw verkiezingsprogramma de kiezers nog wat beloofd ten aanzien van dit punt?

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik ben van de school die verkiezingsprogramma nogal relativeert. Wat is er gebeurd? In de Partij van de Arbeid loopt de discussie hierover al vijftig jaar en gaat steeds heen en weer. Wij moeten af en toe tegen de kiezers durven zeggen dat wij iets meer afstand nemen van wat daarover in het verkiezingsprogramma is geschreven. Dat lijkt mij bij dit onderwerp geen halszaak, juist omdat wij aan de kant van de kiezers gaan staan. Immers, 72% van de mensen blijkt een direct gekozen burgemeester te willen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Als je snel niet meer doet wat in je verkiezingsprogramma staat, heet dat kiezersbedrog. Wat is er gebeurd dat u zo kort na de verkiezingen tot een heel andere beweging bereid blijkt?

De heer Dubbelboer (PvdA):

Er zit nog steeds een palet aan opvattingen onder. Wij hebben het niet radicaal bij de vuilnis gezet. De heer Van der Ham vroeg mij welke keuze ik nú zou maken. Daarop heb ik een antwoord gegeven. Ik vind het nogal wat om bij dit onderwerp te spreken over kiezersbedrog, temeer als 72% van die kiezers een voorkeur voor dat model uitspreekt. Wie bedriegt wie als je wijst op een regeltje uit je verkiezingsprogramma?

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik vind het antwoord niet erg overtuigend. Ik was wel blij dat u zojuist heel ferm en duidelijk zei dat er zonder grondwetswijziging geen sprake kan zijn van de invoering van de direct gekozen burgemeester omdat het anders een monstrum is. Blijft u die stelling verdedigen of kunt u daarover volgende week weer anders denken?

De heer Dubbelboer (PvdA):

Het lijkt mij onontkoombaar dat wij die stelling zullen blijven betrekken. Ik vind dat minister De Graaf het zeer creatief gespeeld heeft. Hij trekt de bevoegdheden van de raad maximaal op zonder grondwetswijzing. Wij moeten Kamerbreed constateren dat het een te magere burgemeester oplevert waarmee er inderdaad bijna sprake is van kiezersbedrog. Er wordt gedaan alsof de gekozen burgemeester heel veel te zeggen heeft maar dat is absoluut niet het geval. Wij menen dat een grondwetswijziging absoluut noodzakelijk is.

Mevrouw Spies (CDA):

Ik vind dat de heer Dubbelboer de discussie heel erg verengt. Hij wil een grondwetswijziging om de gekozen burgemeester mogelijk te maken. Ik neem aan dat hij daarbij doelt op het feit dat de burgemeester niet langer voorzitter van de raad zou kunnen zijn.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Onder andere.

Mevrouw Spies (CDA):

Ik ben benieuwd de andere redenen te horen.

Er wordt dus iets weggehaald bij de burgemeester. Ik heb u nog niet horen zeggen hoe naar het idee van de PvdA een stevige burgemeester gerealiseerd moet worden.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Dat vergt een hele lange beantwoording, mevrouw Spies, want u vraagt nogal wat. Wij komen over een aantal punten nog uitgebreid te discussiëren. Voorzitter van de raad kan hij niet blijven en daarvoor is een grondwetswijziging nodig. Wij vinden ook dat er een enorme patstelling ontstaat door het voorstel. Als de burgemeester iets niet wil of de raad wil iets niet, is er geen way out. Wij vinden ook dat de raad onder voorwaarden de burgemeester moet kunnen wegsturen en de burgemeester de raad. Tegelijkertijd moeten er verkiezingen voor beide machtsblokken georganiseerd worden en ook daarvoor is een grondwetswijziging nodig. Bijna alles om die burgemeester zinvol en betekenisvol te laten functioneren, heeft een grondwetswijziging nodig.

De voorzitter:

Dit onderwerp komt nog volop terug op de agenda van de Kamer als wij de nota van de minister bespreken. Wij moeten voorkomen dat de hele discussie nu tijdens deze begrotingsbehandeling plaatsvindt. Ik geef mevrouw Tonkens en de heer Eerdmans nog de gelegenheid een korte vraag te stellen en dan ronden wij dit punt af.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

U zegt dat u wilt dat de raad de burgemeester naar huis kan sturen en omgekeerd. Dat betekent dan dus dat u het hoofdschap van de raad wilt opheffen.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik begrijp het niet helemaal. Het gaat erom dat wij moeten gaan nadenken over wat een burgemeester betekenisvol maakt, ook voor kiezers. De kiezers moeten ook echt iets te zeggen hebben. Dat betekent dat er een verhouding moet ontstaan tussen de raad en de burgemeester. Het is voor de PvdA echter van het grootste belang – dat is een van de dingen die niet duidelijk geregeld zijn in het voorstel – dat de gemeenteraad versterkt wordt. Sinds de dualisering is dat de inzet geweest van de PvdA en dat zal de inzet blijven.

De heer Eerdmans (LPF):

U begon over schoenen en nieuwe zolen. Ik heb een andere vergelijking. Als wij de verbouwing gaan starten, kunnen wij de winkeldeur toch wel openzetten? Ik juich het voorstel van Thom de Graaf toe, want als wij u volgen, zitten wij tot 2006 met de koehandel van benoemde burgemeesters. Dat betekent dat de PvdA tot 2012 akkoord gaat met een benoemde burgemeester.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Dit zegt veel over het vertrouwen in de coalitiepartners. Deetman heeft voorgesteld om de gemeenteraadsverkiezingen uit te stellen tot 2007, zodat na de verkiezing van de Tweede Kamer in 2006 meteen de tweede lezing behandeld kan worden en dit in 2007 in kan gaan. Daarom spreek ik over enige vertraging en niet over massale vertraging.

Ik noemde in het begin de urgentie van het serieus nemen van de kiezers in deze tijd waarin het vertrouwen in de politiek nog steeds veel te laag is. Daarom wil de PvdA dat de kiezer echt iets te zeggen krijgt. Dat is de essentie van onze inzet.

De voorzitter:

Het woord is nu aan de heer Algra, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Algra (CDA):

Foarsitter. Ik wie fansels fan doel om myn maidenspeech alhiel yn it Frysk te hâlden. Maar met een Grunninger als minister kan ik dat natuurlijk neit maken. Boppedat binne de ûnderwerpen dy't ik oansnije wol, feiligens en bestjoerlike boetes, net spesjaal Fryske ûnderwerpen. Dus ter geruststelling: ik zal mijn maidenspeech vandaag in het Nederlands doen. De onderwerpen waar ik vooral aandacht voor wil vragen, veiligheid en bestuurlijke boetes, zijn onderwerpen die aansluiten bij mijn persoonlijke verleden. Veiligheid is een onderwerp waar ik mij als oud-politieagent actief mee heb beziggehouden. Als diender in Amsterdam werd ik helaas regelmatig geconfronteerd met te weinig tijd om voldoende aandacht te kunnen besteden aan diverse kleine, maar ergerlijke overtredingen: een belangrijk ervaringsargument om het instrument bestuurlijke boete voortvarend op de agenda te zetten. Het maakt het voor mij, nu als Tweede-Kamerlid, dan ook extra bijzonder om juist voor deze onderwerpen de aandacht te mogen vragen.

Veiligheid is in de ogen van de CDA-fractie kerntaak van de overheid. Op de rol van de politie, een onmisbare schakel in die veiligheidsketen, kom ik uitgebreid terug in het wetgevingsoverleg op 3 november a.s. Ik besteed nu wel aandacht aan de brandweer, een andere belangrijke schakel in de veiligheidsketen. Met name op het terrein van de rampenbestrijding ligt een belangrijke taak voor de brandweer. Het integrale veiligheidsbeleid met daarin rampenbeheersing en brandweerzorg, is in de ogen van het CDA allereerst een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Rampen houden zich echter niet aan gemeentegrenzen. Belangrijk bij het bestrijden van rampen is dan ook de samenwerking. Wat is in dat verband het standpunt van de minister over de bestuurlijke vorm?

Het CDA is van mening dat er bij regio-overschrijdende rampen duidelijkheid moet zijn over de verantwoordelijkheden. Uiteindelijk moeten wij de minister kunnen aanspreken. Dat betekent dat de minister in voorkomende gevallen zijn verantwoordelijkheid moet hebben georganiseerd. Tot slot moeten de mensen die de uitvoering ter hand nemen goed zijn opgeleid. De minister stelt momenteel diverse nieuwe regels ten aanzien van functie- en opleidingseisen. Kunnen de gemeenten hieraan tegemoetkomen en is er sprake van uniformiteit? Wat zijn de vooruitzichten met betrekking tot de afstemming op het reguliere onderwijs?

Bij de partners in veiligheid worden terecht ook de bedrijven genoemd. Het CDA is van mening dat zij op het terrein van veiligheid ook een eigen verantwoordelijkheid hebben. Wat voor afspraken worden er bijvoorbeeld gemaakt met particuliere beveiligers? Immers zij kunnen de keten aanzienlijk versterken, bijvoorbeeld op het terrein van bewaking. Dan moet wel zichtbaar zijn waar en hoe dat het geval is. De politie kan zich dan, zoals afgesproken, meer gaan bezighouden met haar kerntaken. Van bedrijven mag worden verwacht dat zij zich inspannen om hun bedrijf en goederen te beschermen. Bedrijven moeten echter ook kunnen rekenen op de medewerking van de overheid.

In onze samenleving worden regelmatig grootschalige commerciële activiteiten ontplooid die risico's met zich brengen voor verstoring van openbare orde en veiligheid. De verbetering van de informatiepositie levert wel een beter inzicht in de te verwachten risico's bij dergelijke evenementen, maar worden er ook afspraken gemaakt over de financiële gevolgen? De CDA-fractie is van mening dat overheidsdiensten als brandweer, marechaussee en politie niet te koop mogen zijn. Er mogen echter wel grenzen gesteld worden aan de verwachtingen ten aanzien van deze diensten. Als de risico's bij commerciële activiteiten grenzen overschrij den, moeten er naast aanvullende afspraken en voorwaarden ook afspraken over een financiële verrekening gemaakt kunnen worden! Het ligt in de ogen van het CDA het meest voor de hand dat in voorkomende gevallen de invulling een verantwoordelijkheid wordt van gemeenten. De minister zal echter met een voorstel moeten komen waarin overkoepelende richtlijnen worden gesteld. Voor het CDA is een belangrijke randvoorwaarde het commerciële karakter van die activiteiten. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om alle bestaande maatschappelijke activiteiten extra af te gaan rekenen. Mogen wij van de minister op dit terrein binnenkort een voorstel verwachten?

Als wij trachten het totale veiligheidsveld te overzien, zien wij dat extra gelden beschikbaar worden gesteld. Tegelijkertijd zien wij dat er extra kosten gemaakt worden op het terrein van de communicatie, C2000. Bovendien verwachten wij nog een behoorlijke kostenpost voor de ICT-ontwikkeling. Blijft er per saldo nog wel extra geld over voor een intensievere aanpak?

Voorzitter. Een belangrijk onderdeel op het terrein van de veiligheid wordt gevormd door de ICT-voorzieningen. De CDA-fractie maakt zich daarbij zorgen over zowel de uitvoering als het kostenplaatje. Kan de minister onze zorg wegnemen met bijvoorbeeld de verzekering dat de uitvoering voor diverse onderdelen op schema ligt? Minstens zo belangrijk is dat ook het financiële plaatje binnen de budgetten blijft en dat er over de kostenverdeling sluitende afspraken zijn gemaakt? De minister stelt voor, zich vooral te richten op het ontwikkelen van beleidskaders en het strategisch beheer. Is het met zo'n vitaal onderdeel als ICT-voorzieningen juist niet wijzer om een zwaardere beheersverantwoordelijkheid bij het ministerie te leggen?

Voorzitter. Als laatste onderwerp willen wij hier nogmaals aandacht vragen voor de CDA-plannen met betrekking tot bestuurlijke boetes. Ondanks alle goede plannen en convenanten zal in de praktijk steeds weer blijken dat er zaken blijven liggen, zaken die bij de opsporingsdiensten niet de hoogste prioriteit hebben, maar bij de burgers wel een hoop ergernis teweeg brengen. Dan gaat het om zaken variërend van hondenpoep en zwerfvuil tot overlast veroorzakende hanggroepen. Voor dergelijke eenvoudige, ergernis veroorzakende zaken moet de bestuurlijke boete nu snel worden ingevoerd. Het CDA wil dat deze materie nu voortvarend wordt opgepakt!

Voorzitter. Het moet toch mogelijk zijn om voor 1 januari 2004 de bestuurlijke boete in te voeren, te beginnen voor de onderwerpen die in de plaatselijke verordeningen zijn geregeld. Het CDA is er echter ook voorstander van om de bestuurlijke boetes uit te breiden naar de eenvoudige overtredingen die in andere wetgeving is geregeld. Wij denken daarbij onder andere aan de Wegenverkeerswet. Ik geef als voorbeeld het gevaarlijke en ergerlijke weggedrag van veel fietsers. Fietsen door rood licht, over stoepen en zonder goede verlichting zijn onderwerpen die zich prima lenen voor het opleggen van de bestuurlijke boete. Ook onderdelen uit andere wetten kunnen hierin een rol spelen.

Met de bestuurlijke boete kan een gemeente zelf prioriteiten stellen en vervolgens adequaat optreden. Ook de werkgelegenheid heeft baat bij de invoering van de bestuurlijke boete. De CDA-fractie heeft zich al eerder uitgesproken om gesubsidieerde banen om te zetten in echte banen. Er kan echter, vergelijkbaar met parkeercontrole in diverse gemeenten, een particulier bedrijf worden ingehuurd. Invoering van de bestuurlijke boete geeft gemeenten dus de mogelijkheid extra banen te creëren. De inkomsten uit bestuurlijke boetes kunnen immers worden ingezet voor uitbreiding van de handhavingscapaciteit.

Voor het CDA heeft veiligheid de hoogste prioriteit. Handhaving kost geld, maar de kosten mogen voor een groter deel verhaald worden op de veroorzakers. Dat kan door kosten in rekening te brengen bij commerciële activiteiten en door het invoeren van de bestuurlijke boete.

Foarsitter, it mei dúdlik wêze, net eamelje mar oanpakke! Hoe je dat in het Grunnings zegt, weet ik nait, maar de minister ongetwijfeld wel.

De voorzitter:

Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Dit geeft mij de gelegenheid collega Algra van harte geluk te wensen met het houden van zijn maidenspeech. Ik kan hem niet toewensen dat wij elkaar heel vaak in het debat tegen zullen komen. Wij doen dat graag binnen de fractie. Ik ben best trots dat weer een van die 44 leden van de CDA-fractie er echt stond.

Voorzitter. Dit kabinet zet terecht in op het herstel van de relatie van de inwoners van Nederland met "hun" overheid. Het kabinet zet daarbij in op verschillende sporen. Op een aantal sporen ga ik kort in, als eerste de bestuurlijke vernieuwing.

Het CDA besteedt als politieke partij sinds jaar en dag veel aandacht aan de regionale herkomst van zijn Kamerleden. Op die manier proberen wij de binding tussen onze kiezers en hun volksvertegenwoordigers te versterken. De invoering van een nieuw kiesstelsel waarin die gedachte tot uitdrukking komt, was dan ook een element in ons verkiezingsprogram en wij zijn blij dat dit nu ook onderdeel is van de voorstellen die dit kabinet gaat uitwerken. Het lijkt ons goed om ook bij de aanpassing van het kiesstelsel eerst over de hoofdlijnen te spreken alvorens er een wetsvoorstel naar de Raad van State gaat.

Over de voorstellen voor de gekozen burgemeester komen wij binnenkort uitvoerig te spreken. Voor het CDA is van belang dat er een goede balans gevonden wordt tussen twee door de burgers gekozen organen: de raad en de burgemeester. Wij willen vasthouden aan het beginsel van collegiaal bestuur. De raad blijft verantwoordelijk voor het stellen van kaders, het goedkeuren van belangrijke besluiten en het controleren van het college. Daarmee kan gesteld worden dat de raad de facto het hoofd blijft van de gemeente. Deelt het kabinet deze visie?

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik wil u hierover een vraag stellen op het gevaar af dat u op dit punt straks terugkomt. Is naar het oordeel van de CDA-fractie een grondwetswijziging noodzakelijk om een direct gekozen burgemeester te kunnen krijgen?

Mevrouw Spies (CDA):

Ja, wij vinden een grondwetswijziging noodzakelijk. Over het moment waarop dat moet gebeuren, kunnen wij met elkaar van gedachten wisselen.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Zegt u dat nu maar moet worden begonnen met een wat rommeliger model en dat later wel kan worden gewerkt aan een grondwetswijziging?

Mevrouw Spies (CDA):

Ik vind het jammer dat wij in het debat van de afgelopen dagen meteen verzeild zijn geraakt in een aantal discussies over de implementatie en de uitvoering van de gekozen burgemeester. Wij hebben helaas nog veel te weinig gediscussieerd over de inhoud. Deze megaoperatie voor het lokale bestel zet de verhoudingen binnen de gemeenten drastisch op hun kop. Laten wij dus proberen om het eerst eens te worden over de inhoud en later de dingen te regelen die met de uitvoering te maken hebben. Voor de CDA-fractie fungeren de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord als leidraad. Laat daar geen enkel misverstand over bestaan. Ik ben er volstrekt van overtuigd dat het veel gemakkelijker wordt om een aantal uitvoeringskwesties in de Kamer op te lossen zodra wij het over de inhoud eens zijn.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Wij hebben tijdens mijn bijdrage al een inhoudelijke discussie gevoerd, dus ik weet niet waar het verwijt vandaan komt.

U wijkt enigszins af van wat de commissie van het CDA onder leiding van de heer Deetman zegt. U zegt namelijk dat in 2006 een gekozen burgemeester komt, ongeacht het feit dat een groot aantal in uw ogen belangrijke dingen nog niet geregeld zullen zijn.

Mevrouw Spies (CDA):

Laat ik beginnen met te constateren dat ik ontzettend blij ben dat het CDA voor het eerst een rapport heeft gepresenteerd waarin positief wordt gedacht over de gekozen burgemeester. Dat is voor ons een hele stap – en dan formuleer ik het nog voorzichtig. De commissie-Deetman heeft een aantal suggesties gedaan over de manier waarop het instituut van de gekozen burgemeester moet worden geïmplementeerd. Er zijn diverse modaliteiten denkbaar, maar ik wil nu niet vastleggen volgens welke het precies moet verlopen. Voor de fractie van het CDA zijn de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord leidend. De commissie heeft een andere verantwoordelijkheid dan de CDA-fractie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Mevrouw Spies zei dat een grondwetswijziging nodig was, maar dat wij nog konden discussiëren over het moment waarop die moest worden doorgevoerd. Ik begrijp dat niet. Kan zij dat toelichten?

Mevrouw Spies (CDA):

Zoals ik al heb gezegd, zijn er verschillende modaliteiten denkbaar aan de hand waarvan je de gekozen burgemeester uiteindelijk kunt invoeren. Ik hoop dat de Kamer het erover eens zal zijn dat op zijn minst voor het voorzitterschap van de gemeenteraad een grondwetswijziging nodig is. Ik ga er eigenlijk van uit dat het kabinet dat ook vindt. Als die conclusie gezamenlijk wordt getrokken, kan worden besloten tot de modaliteit dat in 2006 bij de gemeenteraadsverkiezingen ook de burgemeester kan worden gekozen en dat intussen het traject van de grondwetsherziening moet zijn gestart.

De heer Van der Staaij (SGP):

Wilt u dan tijdelijk een situatie gedogen die in strijd is met de Grondwet?

Mevrouw Spies (CDA):

Laten wij elkaar niet voor de gek houden, want het is eigenlijk niets nieuws. Bij de invoering van het dualisme is al gezegd dat het niet past dat de burgemeester zowel voorzitter van de uitvoerende als van de controlerende macht is. Toen is niet gekozen voor herziening van de Grondwet. In de praktijk is wel geconstateerd dat de burgemeesters in een spagaat verkeren. De discussie over de grondwetsherziening wordt nu gevoerd dankzij het vraagstuk van de gekozen burgemeester, maar die had ook direct naar aanleiding van de invoering van het dualisme kunnen zijn geëntameerd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Het is nog erger dan ik dacht! Ik dacht dat mevrouw Spies heel intelligent zou beredeneren dat het wel in overeenstemming met de Grondwet was, maar als ik het goed begrijp, zegt zij dat het wel in strijd is met de Grondwet, maar dat dit wel vaker is voorgekomen en dat het daarom nu ook wel weer kan. Het feit dat het al een keer fout is gegaan, is toch een extra reden om de dwaling recht te zetten, zodat het in de toekomst goed gaat? Anders wordt het een gewoonte om de Grondwet aan je laars te lappen!

Mevrouw Spies (CDA):

U begrijpt mij niet goed. Ik zeg met klem dat mijn fractie de indruk heeft dat een grondwetsherziening noodzakelijk is, maar dat nog kan worden gesproken over het moment waarop die moet worden doorgevoerd. Er zijn diverse modaliteiten waarover wij kunnen discussiëren, zodra wij het eenmaal eens zijn over de inhoud van de gekozen burgemeester. Ik ga mij nu niet vastleggen op een van die modaliteiten.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ken het CDA als een partij die altijd heel zorgvuldig met de Grondwet omgaat. Ik ga er dan ook van uit dat dit in de komende weken en maanden zal blijken. Dat zien wij dan wel bij de vervolgdiscussies.

Mevrouw Spies zegt dat wij het eerst moeten hebben over de kern van het onderwerp alvorens een aantal andere zaken te bespreken. Ik meen toch begrepen te hebben dat de fractievoorzitter van het CDA, de heer Verhagen, duidelijk heeft gemaakt dat van een massaal ontslag van burgemeesters in 2006 geen sprake kan zijn. Ik neem aan dat dit in ieder geval vaststaat.

Mevrouw Spies (CDA):

Dat is een van de modaliteiten die de heer Verhagen inderdaad namens de CDA-fractie naar voren heeft gebracht.

De heer Slob (ChristenUnie):

Over die modaliteit gaan wij later alleen niet praten. Kunnen wij ons houden aan dit standpunt van de CDA-fractie?

Mevrouw Spies (CDA):

Ik wil het eerst met de Kamer eens worden over de inhoud van de gekozen burgemeester en vervolgens praten over de invoeringsmodaliteiten.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mede met betrekking tot wat u over de Grondwet hebt gezegd, constateer ik dat er nu van alles wordt geroepen, maar dat het heel anders kan liggen als wij de vervolgdiscussie voeren.

Mevrouw Spies (CDA):

U hoeft er geen enkele twijfel over te hebben dat het CDA goed is voor zijn handtekening en dus in lijn met het Hoofdlijnenakkoord de gekozen burgemeester mogelijk zal helpen maken.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Klopt het dat wij dan straks tegelijkertijd drie soorten burgemeesters hebben? Een burgemeester die benoemd is tot de tijd dat hij gekozen zou moeten worden, een burgemeester die gekozen wordt op grond van de wet die nu wordt voorgesteld door het kabinet voor de periode tot 2006 – daar bent u het mee eens, want daarvoor hebt u uw handtekening gezet – en een burgemeester die gekozen is volgens de nieuwe wet die volgt op de wijziging van de Grondwet?

Mevrouw Spies (CDA):

Die optelsom lijkt mij wel erg creatief. Het lijkt mij verstandig dat wij uiteindelijk één van de uitvoeringsmodaliteiten kiezen.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

In het CDA-verkiezingsprogramma staat nog dat het CDA voorstander is van een door de raad gekozen burgemeester. Daar stapt u nu vanaf?

Mevrouw Spies (CDA):

Wij stappen af van het verkiezingsprogramma waar het stelt dat het CDA voor de door de Kroon benoemde burgemeester is. Wij zijn nooit voorstander geweest van een door de raad gekozen burgemeester en hebben steeds, tot en met de verkiezingen in januari dit jaar, aangegeven dat wij voor een benoemde burgemeester zijn. De komende maand gaan wij zes regionale bijeenkomsten organiseren om onze leden te betrekken bij deze discussie. Naar mijn stellige overtuiging kunnen wij onze leden ook overtuigen van de voordelen van de gekozen burgemeester.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Maar u wijkt dus, zonder uw leden te raadplegen, al af van uw verkiezingsprogramma.

Mevrouw Spies (CDA):

Ja, dat hebben wij al gedaan bij het Hoofdlijnenakkoord.

Gemeentelijke herindeling zal naar onze mening echt alleen in uitzonderingsgevallen aan de orde kunnen zijn, en wanneer gemeenten hiervoor zelf initiatieven nemen.

De heer Eerdmans (LPF):

In de krant heeft CDA-commissaris Houben gepleit voor verkiezing van de commissaris van de Koningin. Hij wordt daar vandaag in bijgevallen door vier andere commissarissen. Hoe kijkt de CDA-fractie aan tegen de verkiezing van de commissaris?

Mevrouw Spies (CDA):

Binnen de fractie hebben wij daar nog geen standpunt over bepaald, maar ik kan mij voorstellen dat dit een logisch vervolg op de gekozen burgemeester zou zijn.

Op het punt van gemeentelijke herindeling kunnen wij ons niet aan de indruk onttrekken dat sommige provincies nog steeds menen dat ook zij initiatieven tot herindeling moeten entameren. Wat de CDA-fractie betreft, zouden de provincies hun energie beter op andere dingen kunnen richten. Wij horen ook graag het standpunt van het kabinet hierover.

De heer Van Beek (VVD):

Volgens mij staat in de wet dat provincies zulke initiatieven kunnen nemen. Ook overigens verzet zich volgens mij niets tegen zo'n ontwikkeling. Waarom maakt u nu die opmerking?

Mevrouw Spies (CDA):

Omdat ik recent bijvoorbeeld het collegeprogramma van de provincie Zuid-Holland tot mij heb genomen. Onze insteek is dat de provincie de mogelijkheid heeft om in uiterste gevallen, als stok achter de deur, dus als niets anders meer helpt, wellicht een voorstel voor gemeentelijke herindeling te entameren. De manier waarop een aantal provincies daar nog steeds mee omgaan, is niet de manier die het CDA voor ogen staat.

De heer Van Beek (VVD):

Bent u dan van mening dat het in strijd is met de Wet Arhi?

Mevrouw Spies (CDA):

Nee, ik ben helemaal niet van mening dat het daarmee in strijd is. In ons verkiezingsprogramma en in het Strategisch akkoord voor het vorige kabinet is de zinsnede opgenomen dat de provincie in uitzonderingsgevallen het initiatief kan nemen. Het gaat mij erom dat door een goede bril naar een mogelijke herindeling wordt gekeken. De Wet Arhi kan op verschillende manieren gelezen worden, onder andere vanuit een grote ambitie op provinciaal niveau om vooral met veel herindelingen te komen. Wij geven de provincies nadrukkelijk mee dat dit volgens het CDA niet de manier is waarop met herindelingen omgegaan zou moeten worden.

De heer Van Beek (VVD):

In het akkoord waarop het kabinet stoelt, worden weliswaar uitspraken gedaan over initiatieven van de rijksoverheid die niet op prijs worden gesteld, maar wordt ook uitdrukkelijk de mogelijkheid opengehouden dat gemeenten en provincies initiatieven nemen op dit punt. U beperkt de mogelijkheden van vooral de provinciale besturen om op dit punt hun verantwoordelijkheid te nemen.

Mevrouw Spies (CDA):

Dit klopt. Ik vind dat het initiatief primair op gemeentelijk niveau zou moeten liggen.

Ook bij de discussie over de WGR zal de bereidheid van gemeenten om verplichtend of niet verplichtend samen te werken doorslaggevend moeten zijn.

De CDA-fractie heeft geen enkele behoefte aan grote structuurdiscussies; die hebben wij in het verleden voldoende gehad. Dergelijke discussies kosten veel energie, leiden niet zelden tot slechte bestuurlijke verhoudingen en hebben niet bewezen oplossingen voor problemen echt dichterbij te kunnen brengen. Onze inzet is een heldere verdeling van taken tussen de drie bestaande autonome bestuurslagen.

Ik kom nu op het onderwerp deregulering en ontbureaucratisering. Het kabinet schrijft mooie woorden over deregulering en ontbureaucratisering, onder meer in het kader van het grotestedenbeleid. Dit zijn echter nog steeds abstracte voornemens die nog lang niet zo concreet zijn als de VNG en de grote steden recent hebben voorgesteld. Mijn fractie is van mening dat stevig kan worden ingezet op het bundelen van een groot aantal financieringsstromen tot brede doeluitkeringen. Op termijn kan zelfs overheveling naar Gemeente- en of Provinciefonds wat ons betreft tot de mogelijkheden behoren.

De consequentie daarvan is dat het Rijk ook echt los moet durven laten. Te vaak zien wij nog dat elk departement of departements onderdeel zicht wil houden op de besteding van een deel van de eigen, departementale geldstromen. Dat leidt tot een zo omvangrijke versnippering en zoveel rapportageverplichtingen, dat sommige gemeenten op het punt staan of soms al besloten hebben om af te zien van de financiële mogelijkheden die worden geboden, omdat de rompslomp van de aanvraag en verantwoording meer kost dan oplevert.

De CDA-fractie is benieuwd naar de ambities van de ministers op dit vlak. Hoever reikt de coördinerende bevoegdheid voor het grotestedenbeleid?

Morgen houdt de VNG een bijzondere algemene ledenvergadering. Dit is uniek in de geschiedenis en moet ons, voorzichtig gezegd, allemaal aan het denken zetten. Het is te makkelijk om te zeggen dat financiële zorgen de belangrijkste drijfveren achter deze ledenvergadering zijn. Het gaat de gemeenten om veel meer dan de aangekondigde bezuinigingen. De gemeenten luiden de noodklok vooral ook over het feit dat er sprake is van een uitholling van de lokale autonomie.

De feiten laten zien dat de rol van de gemeenten bijvoorbeeld op het gebied van huisvestingsbeleid of de stelselwijziging voor de inburgering, dreigt te worden uitgehold. Verder wordt het gemeentelijk belastinggebied aangetast zonder dat daarvoor tot op heden iets in de plaats komt.

De CDA-fractie wil voorkomen dat wij aan de ene kant investeren in democratisering en rechtstreekse invloed van de burger op het bestuur en aan de andere kant bevoegdheden en financiële middelen weghalen om verantwoordelijkheden waar te maken. Het beeld van decentrale overheden als uitvoeringsloket van rijkstaken, is niet het beeld dat het CDA voor ogen staat. Wij zijn benieuwd of het kabinet deze waarnemingen deelt, welke visie het tot uitgangspunt neemt met betrekking tot de decentrale overheden en of het ruimte ziet voor een eigen belastinggebied voor gemeenten en provincies.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Mevrouw Spies zegt zeer terechte dingen over de positie van de gemeenten, maar al die zaken komen rechtstreeks voort uit het regeerakkoord. Zij heeft drie voorbeelden genoemd, waaronder het belastinggebied van de gemeenten. In het regeerakkoord zijn afspraken opgenomen over de OZB. Zij spreekt over de inburgering. In het regeerakkoord staat dat de gemeenten de regie krijgen over de inburgering, maar aan de andere kant wordt er fors gekort op het budget. Zo kan ik nog wel even doorgaan. De gemeenten zijn verantwoordelijkheid voor een goed, lokaal onderwijsbeleid, maar het onderwijsachterstandenbudget wordt gekort en wordt overgeheveld naar de schoolbesturen. Wil zij dit afzetten tegen de afspraken die haar fractie zelf heeft neergelegd in het regeerakkoord?

Mevrouw Spies (CDA):

De heer Dijsselbloem is wel heel selectief.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het zijn de voorbeelden die u noemde. U noemde inburgering en het belastinggebied.

Mevrouw Spies (CDA):

U heeft het voorbeeld van het huisvestingsbeleid niet herhaald. Wij verwachten nog steeds voorstellen van het kabinet te ontvangen die gemeenten meer ruimte geven om te voorzien in de woningbouwbehoefte van de eigen bevolking.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik begon ook met de opmerking dat ik uw pleidooi zeer goed begreep. Vervolgens heb ik gezegd dat er ook een aantal voorbeelden is te noemen die rechtstreeks voortvloeien uit het regeerakkoord en die consequenties hebben voor de gemeenten. De gemeenten krijgen enerzijds wel de verantwoordelijkheid, maar anderzijds niet de bevoegdheden en de middelen. Zegt u daar eens iets over.

Mevrouw Spies (CDA):

In het Hoofdlijnenakkoord worden gemeenten uitgenodigd om met voorstellen te komen in verband met de obstakels waar zij tegenaan lopen. Ook heb ik de voorstellen genoemd die de grote steden recentelijk hebben gedaan voor het ontschotten van een aantal financieringsstromen op rijksniveau. De CDA-fractie vindt dat wij niet terecht moeten komen in een situatie waarin wij consequent de gemeentelijke autonomie dreigen uit te hollen. Dat beeld komt naar voren uit signalen over knelpunten die men in de praktijk ervaart. Het meest nadrukkelijke signaal is het gegeven dat morgen binnen de gemeenten een uitgebreid debat plaatsvindt over deze problematiek. Ik wil graag van het kabinet horen hoe het tegen de gemeentelijke bestuurslaag en de gemeentelijke autonomie aankijkt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik wijs erop dat dit geen sluipend proces is, maar een proces dat de coalitiepartijen in alle openheid hebben ingezet. Het staat in het regeerakkoord en het kabinet voert het nu uit. Dat is mijn stelling en u loopt daarvan te gemakkelijk weg.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mevrouw Spies heeft de vinger op een heel gevoelige plek gelegd door te wijzen op de dreiging dat de autonomie van gemeenten wordt aangetast. Ik vond het vervolg van haar betoog echter te gemakkelijk. Zij legt alleen een aantal vragen neer bij de regering, waarbij zij naar de bekende weg vraagt, omdat er in het regeerakkoord een aantal afspraken is gemaakt. Dat ben ik met de heer Dijsselbloem eens. Wat vindt mevrouw Spies zelf van het vergroten van het belastinggebied van gemeenten? Door het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB wordt de gemeenten een deel van hun ruimte afgepakt, waardoor zij in de problemen komen. Wat doet de CDA-fractie hieraan?

Mevrouw Spies (CDA):

Ik verzeker u dat dit op een gegeven moment zal leiden tot concrete voorstellen van onze kant. Die voorstellen zijn er echter nu nog niet. Ten principale gaat het mij erom dat wij nog steeds geloven in sterke gemeenten met een goed pakket aan eigen taken en verantwoordelijkheden. Ik ben blij dat u dat standpunt deelt. Wij willen de gemeenten daarvoor de ruimte geven. Een van de basisuitgangspunten van de CDA-fractie is het leggen van verantwoordelijkheden op een zo laag mogelijk niveau. Ik wil voorkomen dat er sluipenderwijs een ontwikkeling ontstaat die ons later tot de conclusie brengt dat wij de autonomie van gemeenten en provincies geen recht hebben gedaan.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat zijn heel veel woorden, maar het is twee voor twaalf voor de gemeenten. Het is uniek dat de VNG een dergelijk congres organiseert. U verwees daar terecht naar. Dit is nog nooit eerder op deze wijze vertoond. Het praten moet op een gegeven moment een keer zijn afgelopen. Wij moeten de zorgen serieus nemen en naar oplossingen zoeken. Wij zouden juist deze begrotingsbehandeling daarvoor kunnen gebruiken. Ik roep u op om dat nu te doen en de zaak niet verder vooruit te schuiven.

Mevrouw Spies (CDA):

Op dit moment heb ik geen andere concrete voorstellen dan ik voor het voetlicht heb gebracht. Niettemin heb ik heel nadrukkelijk aandacht willen vragen voor dit probleem. Op basis van de reacties concludeer ik dat veel meer collega's en fracties dit punt van de uitholling van de autonomie signaleren. In mijn beleving is het enige tijd geleden dat dit voor het laatst is gebeurd. Ik ga ervan uit dat wij gezamenlijk de schouders eronder zullen zetten om de ontwikkeling die wij kennelijk met zijn allen signaleren, een halt toe te roepen.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik vind uw betoog over dit onderwerp nogal ontwijkend. U zegt dat gemeenten mogen melden dat zij tegen bepaalde problemen aanlopen. Wij weten al waar zij tegenaan gaan lopen: onder andere tegen het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB. U vraagt zich af wat daarvoor in de plaats komt. Daaruit maak ik op dat u het afschaffen van de OZB toch geen goed idee vindt. Wat wilt u nu eigenlijk?

Mevrouw Spies (CDA):

Ik kom absoluut niet terug op het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB. Ik wil heel nadrukkelijk ingaan op de knelpunten die een aantal van de grote steden onder onze aandacht hebben gebracht. Wij pleiten voor brede doeluitkeringen. Wij willen dat het gemeenten op het gebied van ontbureaucratisering en deregulering gemakkelijker wordt gemaakt. Verder willen wij dat gemeenten op het gebied van ruimtelijke ordening meer ruimte krijgen om te voorzien in de woningbouwbehoefte voor de eigen bevolking. Zo zijn er ongetwijfeld nog tal van elementen te bedenken op andere beleidsterreinen, waarbij de gemeentelijke autonomie als uitgangspunt wordt genomen voor het maken van beleid.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

U hebt zelf aangegeven dat de OZB een groot knelpunt vormt voor de gemeenten. Op die manier kunnen zij hun werk niet goed doen en kunnen zij hun autonomie niet waarmaken. Waarom trekt u daaruit niet de consequentie dat de OZB niet moet worden afgeschaft?

Mevrouw Spies (CDA):

Ik vraag aan het kabinet of dit voornemens is om een eigen belastinggebied voor gemeenten en provincies in stand te houden dan wel andere mogelijkheden te creëren.

De voorzitter:

De heer De Wit van de SP-fractie heeft te kennen gegeven dat hij nog bij een ander overleg aanwezig moet zijn. Hij zal als laatste spreker aan de sprekerslijst worden toegevoegd. Het woord is daarom nu aan de heer Van Beek.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. In de begroting van het ministerie van BZK zijn de hoofdstukken politie en veiligheid voor de VVD-fractie de belangrijkste. Daar ligt onze beleidsprioriteit. Toch wil ik daar vandaag niet over spreken. Daarvoor is immers een separate bijeenkomst uitgeschreven. Ik zal mij vandaag vooral richten op een aantal zaken ten aanzien van binnenlands bestuur en bestuurlijke vernieuwing. Voorts wil ik in het kort een eerste reactie geven op de gekozen burgermeester.

De VVD heeft in het regeerakkoord met CDA en LPF gekozen voor de invoering van de gekozen burgemeester. Bij de vorming van het kabinet-Balkenende II heeft D66 zich bij deze opvatting aangesloten. Wij hebben gekozen en hechten er zeer aan dat dit onderdeel van het akkoord wordt uitgevoerd. De vraag óf is naar mening van de VVD-fractie niet meer aan de orde. Slechts de vraag hóé moet zorgvuldig worden beantwoord.

Voorzitter. De VVD-fractie vraagt het kabinet, zorgvuldige en correcte afspraken te maken met de zittende burgemeesters. Daarmee bedoelen wij geen WW-regeling, maar een goed sociaal akkoord. Denkbaar is dat per 1 januari 2006 alle zittende burgemeesters overgaan naar de APPA. Denkbaar is ook dat er een tijdelijke regeling specifiek voor deze groep wordt ontwikkeld. Wij vragen het kabinet om dit met voorrang te doen, om de onzekerheid bij de vele gezinnen weg te nemen.

De VVD-fractie is van opvatting dat de Grondwet op een aantal punten dient te worden aangepast. Het valt niet vol te houden dat de burgemeester voorzitter van de raad blijft. Daarnaast moet er ook duidelijkheid komen over de verhoudingen tussen de rechtstreeks gekozen burgemeester en de rechtstreeks gekozen gemeenteraad. Het huidige voorstel van het kabinet wringt op een aantal punten. Er moet uitzicht gegeven worden op een herziening van de Grondwet. Wat ons betreft zou de eerste lezing nog in deze periode kunnen worden behandeld. Dat laat onverlet dat eerst de verkiezingen zoals gepland doorgang kunnen vinden.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Wat u zegt, betekent feitelijk dat de gekozen burgemeester er in deze periode of in 2006 komt, dat er gewerkt wordt aan een grondwetsherziening, waarmee de bevoegdheden van de burgemeester, zijn verhouding tot de raad en dat soort zaken veranderd zullen worden, en dat er na 2006, wanneer de tweede lezing heeft plaatsgevonden, een ander soort burgemeester komt. Ik heb voorts altijd van de VVD-fractie begrepen dat burgemeesters ook na 2006 benoemd kunnen blijven, dit in verband met de goede regeling waarvoor u pleit. Kortom, wij krijgen te maken met drie soorten burgemeesters.

De heer Van Beek (VVD):

Dat is niet mijn voornemen. Het lijkt mij heel verstandig om op één moment alle burgemeesters van het ene systeem over te laten gaan naar het andere systeem. Dat betekent dat er op één moment verkiezingen plaatsvinden. Aan de voorkant vraagt dat een heel zorgvuldige manier van omgaan met mensen die vaak al heel veel jaren een vaste aanstelling hebben als burgemeester en die nu ineens met deze systeemwijziging worden geconfronteerd. Maar wij moeten wel op enig moment de keuze maken.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Volgens mij kunt u daar niet aan ontkomen als u de Grondwet wilt wijzigen. Wordt het dan een burgemeester die zijn huidige bevoegdheden houdt? Dan hebt u geen wijziging van de Grondwet nodig. U zegt dat er in 2006 een burgemeester wordt gekozen. Ik neem aan dat dit volgens het voorstel voor vier jaar zal zijn. Daarna komt er een tweede lezing van de herziening van de Grondwet. Wat zegt u dan? Komt er dan een nieuwe verkiezing? Wachten wij dan tot 2010 voor die verkiezing?

De heer Van Beek (VVD):

Als het gaat om de Grondwet, moet er niet gedoogd worden. De regeling die er ligt op het moment van de verkiezingen in 2006, moet binnen de huidige Grondwet passen. Als er in de huidige Grondwet staat dat de burgemeester de voorzitter is van de gemeenteraad, dan is hij dat zolang de Grondwet niet is gewijzigd. Als hij in 2006 gekozen wordt, zal hij nog een aantal jaren voorzitter van de gemeenteraad zijn. Wij willen die periode zo kort mogelijk houden. Zodra de Grondwet namelijk is gewijzigd, moet er een overgang zijn. Dan moet heel dat voorzitterschap worden opgeheven. Daar hoeven geen nieuwe verkiezingen voor te worden gehouden. Dat kan keurig tussentijds worden geregeld.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ga eens aan de kant van de kiezer staan en bedenk wat het betekent. Wat voor soort burgemeester krijgen de kiezers? Het wordt een heel rommelige bedoening in burgemeestersland, ook voor de kiezers.

De heer Van Beek (VVD):

Ik denk dat het verstandig is om dat te voorkomen. Het moet zowel hier als in de diverse campagnes goed duidelijk zijn waar de nieuwe burgemeester voor staat. Dat is overigens het volgende deel van mijn betoog, dus daar kom ik zo op terug.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik wil terugkomen op het massaontslag van burgemeesters. Ik hoorde de heer Van Beek eerder zeggen dat er geen sprake is van evolutie, maar van revolutie. Begrijp ik goed dat hij uiteindelijk wel voor een revolutie is als deze maar zorgvuldig verloopt?

De heer Van Beek (VVD):

Mijn uitspraak blijft gelden. Dit is niet alleen een kwestie van een wijziging van de benoemingsprocedure voor een functionaris. Dit voorstel heeft diep ingrijpende consequenties voor het gehele bestuur van de lagere overheid. Daarom heb ik gezegd dat het geen evolutie is, maar een revolutie. Het is een zeer grote wijziging. Dat geldt niet alleen voor de mensen die er rechtstreeks bij betrokken zijn, raadsleden, collegeleden en burgemeesters, maar ook voor de bevolking. Die moet dus goed worden voorgelicht over de consequenties van deze systeemwijziging.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik meen dat u in eerste instantie zei dat een massaontslag in 2006 niet kan. Zegt u nu dat het wel kan?

De heer Van Beek (VVD):

Ik heb er grote moeite mee dat er in een stuk van het kabinet in twee zinnen 500 mensen ontslag krijgen aangezegd en dat er staat dat zij in een WW-regeling terechtkomen. Het is overigens een WW-plus. Ik vind dat er een fatsoenlijk sociaal akkoord moet worden gesloten tussen het kabinet en de betreffende beroepsgroep. Bij elk bedrijf dat reorganiseert, wordt geëist dat dit sociaal fatsoenlijk wordt geregeld.

Dit geval is heel specifiek. Ik ben het niet eens met de verwijzing van het kabinet naar de situatie bij herindelingen. Bij herindelingen vervalt er een functie en moet er een probleem worden opgelost met een functionaris. Hier vervalt helemaal geen functie, want de functie van burgemeester blijft bestaan. Wij willen alleen wisselen van kiessysteem. Er moet heel zorgvuldig met mensen worden omgegaan die een vaste aanstelling hebben en die vaak die functie al vele jaren vervullen.

Ik realiseer mij echter ook dat dit probleem niet kan worden opgelost als er niet op enig moment een regeling wordt getroffen voor de groep die er nu zit. Ik vind dat de regering dat voorafgaand aan de discussie over de inhoud zou moeten doen, omdat dat daarmee de sociale problematiek die samenhangt met dit voorstel, wordt weggenomen. Dat creëert ook rust voor de betrokkenen. Wij kunnen ons dan richten op de inhoud.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik proef in ieder geval een evolutie in het denken over de revolutie.

Hoe men het ook wendt of keert, de positie van de burgemeester is voor de grondwetsherziening anders dan die erna. Dat is toch een wat schimmige situatie. Welk dringend belang is er mee gediend om hiervoor te kiezen en om niet te wachten tot na de herziening van de Grondwet?

De heer Van Beek (VVD):

Ik sluit mij aan bij wat mevrouw Spies zei. Eigenlijk is er al spanning ontstaan over het voorzitterschap na de dualisering. Er is gezegd dat de burgemeester ondanks deze spanning voorzitter blijft omdat de Grondwet nog niet is gewijzigd. Datzelfde geldt als de burgemeester wordt gekozen. Ook dan voorzie ik spanning en dat valt niet vol te houden. Ik wil graag dat de Grondwet wordt gewijzigd. Tot dat moment moet men zich echter aan de Grondwet houden.

De heer Van der Staaij ((SGP):

Voor alle helderheid, is de enige reden om vóór de grondwetsherziening de direct gekozen burgemeester in te voeren, dat het nu eenmaal in het Hoofdlijnenakkoord staat? Of is er nog een ander belang van openbaar bestuur te noemen waarom wij op de grondwetsherziening moeten vooruitlopen?

De heer Van Beek (VVD):

Het feit dat het in het Hoofdlijnenakkoord staat, is een belangrijk element in de discussie. Voorts geldt het argument dat, als je het nu niet doet, de eerste stap pas over vier jaar gezet kan worden. Dan blijven wij nog zeven jaar discussiëren voordat het voorstel vorm krijgt. Dat lijkt mij niet goed voor het bestuurlijke proces. Immers, in de tussenliggende periode gaat het niet goed met de desbetreffende beroepsgroep. De animo wordt namelijk minder, als men weet dat het een aflopende zaak is. Ik merk dat nu al, want een aantal mensen die overwegen om voor nieuwe plekken te solliciteren, blijven vooralsnog op hun bestaande plek zitten.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voor die mensen zal het van belang zijn dat er een fatsoenlijk sociaal akkoord wordt toegezegd. Daar zal wel een behoorlijk prijskaartje aan hangen. Gesteld dat een burgemeester nu benoemd wordt, dan geldt dat voor een periode van zes jaar. Over twee of drie jaar kan dat echter over zijn. Kortom, dat gaat ons straks ontzettend veel geld kosten. Is het tegen deze achtergrond in deze tijd van krapte wel noodzakelijk om zo'n massaal ontslag door te laten gaan en is het dus niet veel beter om dit proces geleidelijk te laten verlopen?

De heer Van Beek (VVD):

Als het financiële aspect het enige criterium was, zou daar veel voor te zeggen zijn. Het is echter niet het enige criterium voor de invoering. Wij willen een systeem invoeren waarbij Nederland op één dag de burgemeesters kiest. In het voorstel van het kabinet is dat dezelfde dag van de gemeenteraadsverkiezingen. Wij volgen wat dit betreft echter de ideeën van de commissie-Opstelten. Wij zijn dus voorstander van een ander moment; de verkiezing van de burgemeesters moet wel op één en dezelfde dag gebeuren. Er is dan altijd nog het uitloopeffect. Ik vind dan ook dat wij zorgvuldig moeten omgaan met de mensen die het betreft. Wij moeten dus een fatsoenlijke regeling voor hen moeten creëren. Ook zullen wij ons moeten realiseren dat de overgang geld kost. Daartoe zal het kabinet ook maatregelen moeten nemen.

De voorzitter:

Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Dat vind ik jammer, want ik wil nog één korte vraag stellen.

De voorzitter:

Nee, u bent deze interruptieronde begonnen. Dit onderwerp komt nog vele malen op de agenda te staan. Wij moeten ook op de tijd letten, want vandaag worden er nog andere debatten gehouden. De heer Van Beek vervolgt dus zijn betoog.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Er moet wat ons betreft nog maar eens goed gestudeerd worden op de onderlinge krachtsverhoudingen tussen de gekozen burgemeester, de wethouders en de gemeenteraad. Voorwaarde is dat de toezeggingen die tijdens de verkiezingscampagne door de burgemeesterskandidaten worden gedaan, ook later gerealiseerd kunnen worden. Kan dat niet, dan verliest de burger al heel snel het vertrouwen in het nieuwe systeem en dus in zijn nieuwe burgemeester. Alleen maar formateur zijn van het college is wat ons betreft te mager.

De VVD heeft met belangstelling kennisgenomen van het rapport van de commissie-Deetman. Wij zelf hebben het rapport van de commissie-Opstelten. Wij hopen dat andere partijen doorgaan of starten met studies dienaangaande. Het onderwerp is er belangrijk genoeg voor. Tegen het eind van het jaar kunnen wij de eerste inhoudelijke discussie met elkaar voeren.

Het kabinet is voornemens de WGR uit te breiden met een hoofdstuk over WGR-plus. Deze optie voor stedelijke regio's, die voorziet in meer verplichtende samenwerking, acht de VVD van groot belang. Wij onderscheiden qua zwaarte een aantal type regio's.

  • 1. De zwaarste categorie. Voorbeelden: Amsterdam en Rotterdam. Deze voorbeelden zijn overigens limitatief.

  • 2. De resterende vijf kaderwetregio's.

  • 3. Alle andere stedelijke regio's die nu reeds binnen de WGR functioneren.

De vraag voor het kabinet is voor welke regio's de WGR-plus wordt ontwikkeld. Uit de stukken trekken wij de conclusie dat de drempel voor de te vormen WGR-plus-regio zeer laag is. Wij willen echter voorkomen dat er rechtstreekse geldstromen naar regio's gaan. Deelt het kabinet deze opvatting?

De VVD-fractie kiest voor een hoofdstructuur van drie bestuurslagen met zo weinig mogelijk aan hulpstructuur. En ten slotte stellen wij nog maar weer eens dat regiovorming belangrijk is voor het oplossen van regionale problemen en voor bovenlokale zaken.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Betekent dit dat de heer Van Beek voorstelt om de gebundelde doeluitkering voor de financiering van verkeers- en vervoerstaken die nu rechtstreeks naar de huidige zeven kaderwetgebieden gaat, terug te draaien?

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Mevrouw Spies zou kunnen weten dat wij bij de beslissing daarover tegen die vorm van financiering waren. Ik vind inderdaad dat de financieringsstromen via de gemeenten en de provincies moeten verlopen. Wij hebben indertijd voor onze opvatting geen meerderheid kunnen krijgen, maar wij vechten door.

Regiovorming kan en mag nooit een alternatief voor gemeentelijke herindeling zijn. Gemeenten moeten streven naar samenwerking op basis van kracht, niet met zwakte als motief. Het doet ons genoegen dat het kabinet snel een voorstel op dit punt zal doen, zodat de Kaderwet in ieder geval per 1 januari 2005 kan worden ingetrokken. Dit willen wij gelet op de hele historie van deze wet graag markeren.

De regering stelt voor om het gebruikersdeel in de OZB per 1 januari 2005 af te schaffen. Deze operatie is veel minder complex dan het oorspronkelijke voorstel om de gehele OZB af te schaffen. De nadelen daarvan vervallen grotendeels en de voordelen voor de gemeenten blijven intact. Toch zouden wij graag op tijd met het kabinet in discussie gaan over alles wat er op dit punt geregeld moet worden. Wij vragen het kabinet, niet alleen de OZB te bekijken, maar ook de Wet waardering onroerende zaken. Deze wet moet eenvoudiger en meer eenduidig worden en de uitvoering ervan moet goedkoper worden. Is het kabinet bereid om op niet al te lange termijn een notitie over dit onderwerp te maken als voorbereiding op de besluiten die volgend jaar moeten worden genomen? Wij hebben de indruk dat Financiën hier wel naar kijkt, maar wij vinden dat ook BZK zich nadrukkelijk met dit onderwerp moet bezighouden.

Er is vanmorgen al iets gezegd over het grotestedenbeleid. De VVD-fractie acht het van groot belang dat er iets wordt gedaan aan alle geldstromen, voorschriften en los van elkaar staande controles bij dit beleidsonderdeel. Vermindering van de bureaucratie op dit punt heeft voor ons prioriteit. Het bundelen van specifieke uitkeringen tot een brede doeluitkering heeft nadrukkelijk onze steun. Wij vragen het kabinet, niet alleen te wachten op initiatieven en voorstellen van steden, maar ook zelf in actie te komen om aan de hand van de ervaring in de afgelopen jaren over te gaan tot een aanzienlijke ontbureaucratisering. Wij maken uit de begrotingsstukken op dat minister De Graaf wel wil, maar wij horen graag wat meer over zijn ambitieniveau. Het is voor ons niet alleen een wens, wij vinden dat de doelstellingen behaald moeten worden.

Ik sluit mij aan bij de opmerkingen over bestuurlijke boetes. In de discussies met de ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat zijn er steeds positieve reacties te horen geweest, maar wie neemt er nu het initiatief op dit punt? Aangezien ook gemeenten hierbij nadrukkelijk een belang hebben, lijkt het ons goed als de minister van BZK dit onderwerp naar zich toe trekt en ervoor zorgt dat gemeenten spoedig de mogelijkheid krijgen om bestuurlijke boetes op te leggen.

Tot slot een enkele opmerking over het arbeidsvoorwaardenbeleid van het kabinet. Het heeft fiscale voorstellen gedaan om vervroegd uittreden te beperken. Hoe gaat de minister van BZK als grote werkgever om met dit onderdeel van het algemene kabinetsbeleid? Welk effect zullen de voorstellen hebben voor deze specifieke groep van werknemers? Wat zullen de consequenties voor de FPU-regelingen zijn? Kan de minister al wat meer duidelijkheid geven over zijn inzet op het punt van het arbeidsvoorwaardenbeleid?

De heer Luchtenveld (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Het kabinet zal binnen twaalf maanden na zijn aantreden een wetsvoorstel tot wijziging van het kiesstelsel indienen bij de Raad van State. Doel van de wijziging van het kiesstelsel is het versterken van de band tussen kiezer en gekozene door versterking van het mandaat van de individuele volksvertegenwoordiger. Het Hoofdlijnenakkoord spreekt over het verkiezen van de leden van de Tweede Kamer via ten dele een landelijke lijst en ten dele enkelvoudige of meervoudige districten. Ook andere varianten die het eigen mandaat van volksvertegenwoordigers benadrukken, worden daarbij betrokken, aldus het Hoofdlijnenakkoord.

De minister voor bestuurlijke vernieuwing zal dit najaar een notitie naar de Kamer zenden. Opvallend is dat in de Troonrede wordt aangekondigd dat de regering in 2004 een wetsvoorstel voor een nieuw kiesstelsel met districten zal indienen. Zijn de eventuele andere varianten om het individuele mandaat van de gekozenen te versterken bij verdere gedachtevorming in de boezem van het kabinet reeds achter de horizon verdwenen? Is de keuze voor een districtenstelsel nu al gemaakt?

De VVD-fractie heeft ingestemd met het Hoofdlijnenakkoord en wil ook actief meedenken over de vraag op welke wijze wijziging van het kiesstelsel kan bijdragen aan de versterking van de parlementaire democratie en het bestrijden van de crisis in de verhouding tussen overheid en burger. Dat die crisis bestaat en dat er sprake is van een schrikbarend afgenomen vertrouwen van de burger in de overheid, wordt door de VVD-fractie onderkend en als zorgelijk beoordeeld. Ik verwijs naar de bijdrage van fractievoorzitter Van Aartsen aan het debat over de regeringsverklaring en de algemene politieke beschouwingen.

Voordat de discussie zich toespitst op allerlei modaliteiten van een nieuw kiesstelsel, dient volgens de VVD-fractie eerst een samenhangende analyse te worden gegeven van wat er nu precies mis is met de parlementaire democratie. Recente verkiezingen hebben ongekende fluctuaties in de aanhang van partijen te zien gegeven. De kiezer lijkt makkelijker van voorkeur te wisselen dan in het verleden en de binding van burgers aan politieke partijen lijkt steeds geringer te worden, wat ook blijkt uit de daling van het ledental. Maar van welk ziektebeeld zijn dit nu eigenlijk de symptomen?

De heer Van der Ham (D66):

Even een correctie, want ik weet in ieder geval van mijn partij, maar ook van een aantal andere partijen, dat de ledenaantallen juist groeien. U ziet het wellicht als een probleem dat mensen van de ene partij naar de andere gaan. Zeker als het je eigen partij betreft waar mensen weglopen, is dat natuurlijk een probleem. Maar is dat in zichzelf een probleem? Mensen zijn ook wel van twee omroepen lid, bijvoorbeeld van BNN en de Tros.

De heer Luchtenveld (VVD):

De vraag die u nu stelt, is precies één van de redenen waarom wij eens een duidelijke beschouwing willen van de zijde van de regering over wat nu precies door de regering als het probleem wordt beschouwd waar een antwoord op geformuleerd moet worden door middel van onder andere wijziging van het kiesstelsel en ook door middel van de gekozen burgemeester enz. Maar het totale pakket aan bestuurlijke vernieuwing moet wel gemotiveerd worden vanuit een duidelijke probleemanalyse.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Daar is de VVD dan al mee akkoord gegaan. De VVD heeft al haar handtekening gezet onder het akkoord waarin er gewerkt wordt aan een ander kiesstelsel. Heeft u dat gedaan zonder enige visie?

De heer Luchtenveld (VVD):

Nee, dat hebben wij niet zonder enige visie gedaan. Ik heb zo-even gezegd dat wij de noodzaak onderschrijven om te komen tot een wijziging van het kiesstelsel, maar wij willen die discussie breed voeren, over alle modaliteiten. Met de precieze invulling hangt samen de vraag naar wat er precies aan de hand is. Daarom heb ik dit ook zo geformuleerd: wat is nu precies de analyse en waarop moeten wij precies een antwoord geven? Ik kom daar straks nog op terug.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik hoop dat u dan uw visie een beetje zult geven.

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Ik stelde al de vraag van welk ziektebeeld nu eigenlijk datgene dat ik zo-even noemde, de symptomen zijn. Wat is de analyse van de regering? Pas als wij de analyse of, zo u wilt, de diagnose kennen en kunnen onderschrijven, kunnen wij beoordelen welk medicijn of welke combinatie van medicijnen het meest kansrijk is om tot een beter functioneren van onze parlementaire democratie te komen. Wij praten over wijzigingen die bij de verkiezingen in 2007 hun beslag moeten krijgen. De bewijslast ligt wat ons betreft bij de minister voor bestuurlijke vernieuwing om aannemelijk te maken dat anno 2007 de toedeling van een enigszins aangepast medicijn uit 1966 nog steeds de beste oplossing is.

De kiezer kan bij het uitbrengen van zijn stem verschillende overwegingen hebben. Hij kan zich bijvoorbeeld afvragen: wie wordt mijn regionale vertegenwoordiger, mijn man of vrouw in Den Haag? Hoe wil ik de krachtsverhoudingen tussen partijen in de Tweede Kamer gewijzigd zien? Welke partijen vormen na de verkiezingen een regering en welke persoon wil ik als minister-president? Daarbij kan de ene overweging voor de kiezer belangrijker zijn dan de andere, maar duidelijk is wel dat het onmogelijk is om met één stem op alle vier de vragen tegelijk sturing te geven. Misschien is dat ook wel de verklaring van veel ontevredenheid achteraf.

Met de introductie van een vorm van districtenstelsel wordt het regionale element bij verkiezingen versterkt. Is dat nu van de vier opgeworpen vragen die bij de kiezer een rol kunnen spelen, het belangrijkste? Ik verwijs naar het interessante artikel van prof. Andeweg in het Nederlands Juristenblad van 29 augustus. Daarin wordt uitgegaan van een versterking van het kiesstelsel maar dan niet door vorming van districten.

Is het hoofddoel van het kiesstelsel een sterke regionale binding of alleen maar een sterkere band tussen kiezer en individuele volksvertegenwoordiger? Zou de kiezer liever precies weten wie uit de regio hem vertegenwoordigt in Den Haag, of toch meer geïnteresseerd zijn in het type kabinetsbeleid? Of in de vraag wie minister-president wordt? Overigens wordt over de versterking van de positie van de minister-president slechts een verslag van de regiegroep aangekondigd. Kan het kabinet een beoogde datum noemen voor die verslaglegging?

Als we de kern van de als gevolg van het Hoofdlijnenakkoord wenselijk te achten wijziging van het kiesstelsel vertalen naar de politieke praktijk, is het kennelijk de bedoeling dat de kandidaten rechtstreeks veel stemmen op zich weten te verzamelen. Als het behalen van minstens 25% van de kiesdeler een voorwaarde zou zijn om toe te kunnen treden tot de Tweede Kamer, zou deze na 22 januari 2003 slechts uit 27 in plaats van 150 leden hebben bestaan. Er valt dan dus nog een wereld te winnen!

Aan de Kamerverkiezingen van 22 januari jl. namen honderden kandidaten deel, verdeeld over 19 lijsten. Nu het doel van de wijziging van het kiesstelsel is om kandidaten een duidelijker band met de kiezers te geven, welke instrumenten moeten dan worden ingezet om de kiezer een bewuste keuze te kunnen laten maken uit zoveel kandidaten? En welke middelen staan de regering voor ogen? Het kabinet spreekt in het beleidsprogramma 2003-2007 slechts over voorlichting over de consequenties van het nieuwe kiesstelsel, de uitvoering van het stemproces en de gevolgen voor stemmachines. De VVD vraagt echter een veel bredere en meer principiële beschouwing van het kabinet.

Wat moet er in de aandacht van de media voor het werk in de Tweede Kamer en daarbuiten veranderen om het gros van de 150 Kamerleden bekend te krijgen bij een breed publiek? Wat moet er anders in de verkiezingscampagnes? Immers, de laatste keren viel eerder een concentratie van media-aandacht op de lijsttrekkers te bespeuren in plaats van aandacht voor een brede groep Kamerkandidaten? Zelfs zittende bewindspersonen kregen in januari relatief weinig aandacht. De minister voor bestuurlijke vernieuwing, toen lijsttrekker Thom de Graaf, zal zich ongetwijfeld herinneren dat D66 genoodzaakt was een peperdure STER-spot te kopen omdat de heer De Graaf wegens een selectie door de media niet werd uitgenodigd voor de belangrijkste televisiedebatten.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik ben onder de indruk van uw betoog over het kiesstelsel en de vragen die u daarbij stelt, mijnheer Luchtenveld. Een en ander is echter in principe vastgelegd en gaat er straks allemaal komen. Ik neem aan dat wij straks een hoofdlijnennotitie zullen krijgen over de verandering van het kiesstelsel.

Ik het net gesproken over het burgerinitiatief als een instrument om burgers agendarecht te geven in dit huis. Dat kunnen wij nu gewoon regelen. Wat vindt u daarvan?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik zou mij nu willen beperken tot opmerkingen over het kiesstelsel. Ik heb al gezegd dat er een brede analyse moet komen van wat er nu mis is. Het totale pakket bestuurlijke vernieuwing dat het kabinet presenteert, moet daarop een antwoord zijn. Ik heb reeds gesproken over de gekozen burgemeester. Ik denk dat het voorstel dat u doet, daarbij aan de orde moet kunnen komen.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik vind het een beetje jammer. Er zijn al zoveel analyses gemaakt. Ik ben nog niet zo lang actief in dit huis, maar ik weet wel dat er al minstens veertig jaar gediscussieerd wordt over veranderingen van het stelsel. Het verbaast mij een beetje dat de VVD nu voorstelt om nog eens grondig te analyseren wat er aan de hand is. Volgens mij is het simpel: burgers willen méér invloed op de politiek en zij willen een herkenbare politiek.

De heer Luchtenveld (VVD):

Die extra invloed willen wij geven. Daarom hebben wij het Hoofdlijnenakkoord onderschreven. Dat bevat een aantal concrete wijzigingen. Voor de precieze maatvoering en invulling in de Kieswet willen wij wél eerst terug naar de analyse. Het werk hoeft niet allemaal opnieuw gedaan worden, wij kennen al die studies, maar wij moeten wel het goede antwoord formuleren.

Moeten individuele kandidaat-Kamerleden veel grotere budgetten inzetten om advertentieruimte en mediaspotjes in te kopen en zich persoonlijk te laten adviseren door professionele marketing- en reclamedeskundigen? Tot welke hoogte mag sponsoring van personen gaan? En hoe wordt voorkomen dat rijke kandidaten veel meer kans maken dan minder welgestelde? De heer Bruinsma, burgemeester van Vlaardingen na een referendum, zei er vandaag nog iets over in het Algemeen Dagblad. Moet er naar het oordeel van de regering naast een regeling voor subsidiëring van politieke partijen niet ook een regeling komen voor subsidiëring van kandidaten voor verkiezingen? Bij deze begrotingsbehandeling is natuurlijk ook de vraag aan de orde, of de regering het voornemen heeft financiële middelen in te zetten in de vorm van toekenning van een budget aan kandidaten, zoals de gemeente Leiden deed bij het burgemeestersreferendum. Zo ja, welke bedragen wil de regering dan gaan ramen? Is de aangekondigde verhoging van de subsidie aan politieke partijen, de neus van een kameel? Is de regering in staat bij fondsvorming door en sponsoring van individuele kandidaten het integriteitsbeleid overeind te houden, zonder veel nieuwe bureaucratie, regelgeving en controle in het leven te roepen? Deze vragen zijn overigens ook van belang voor de discussie over de gekozen burgemeester. De VVD wil in ieder geval voorkomen dat met alle goede bedoelingen in de praktijk een nieuw, passief censuskiesrecht wordt geïntroduceerd bij de Nederlandse verkiezingen.

Ligt aan de suggestie om een deel van de zetels van een partij te laten bezetten door districtskandidaten de gedachte ten grondslag dat er in de afzonderlijke lokale en regionale media veel meer ruimte is om een scala van kandidaten aan het woord te laten? Dat lijkt een illusie. Ook in de districten zullen de media zich concentreren op een beperkt aantal kandidaten. Zal het veel gewicht toekennen aan het aantal stemmen dat een kandidaat zelf – dus in plaats van de lijst – haalt, er niet toe leiden dat de politieke discussie niet zal gaan over programmapunten van onderscheiden partijen voor de komende vier jaar, maar juist tussen personen van dezelfde lijst onderling? Nummer 29 van partij A is immers meer in gevecht met nummers 26, 27 en 28 van zijn eigen districtslijst, dan met nummer 18 of 20 van partij B of C. Zal de kiezer echt een warm gevoel krijgen bij alle opgeklopte nuances van de zich in de regio aandienende districtskandidaten?

Verleden jaar heeft de VVD-fractie bij de begrotingsbehandeling het verschijnsel lijstverbinding ter discussie gesteld. De VVD kreeg daarvoor noch bij de minister noch bij de Kamer de handen op elkaar. Moeten wij hier niet nog eens over discussiëren als wij een kiesstelsel introduceren dat beoogt het mandaat van individuele volksvertegenwoordigers te versterken? Immers, bij het toedelen van restzetels als gevolg van een lijstverbinding is er niet sprake van een duidelijk sterk eigen mandaat van de betrokken volksvertegenwoordiger. Hij heeft in ieder geval onvoldoende stemmen gehaald om rechtstreeks gekozen te worden. Wat is hierover de visie van het kabinet?

De discussie over een sterker mandaat van de kiezer voor de individueel gekozen volksvertegenwoordiger, staat ogenschijnlijk op gespannen voet met de oproep van de burgemeesters Vreeman van Zaandam en Opstelten van Rotterdam om volksvertegenwoordigers die zich niet meer kunnen vinden in de lijn van de groepering waarvoor ze zijn gekozen, hun zetel in het volksvertegenwoordigend lichaam op te doen geven. Ook de Kamervoorzitter heeft zich recent hierover uitgelaten. CDA en VVD hebben die kwestie ook wel eens aan de orde gesteld bij een begrotingsbehandeling naar aanleiding van discussies over het al dan niet aanblijven in de Kamer van de heer De Miliano. Hoe staat de regering hier tegenover in het licht van de beoogde aanpassing van het kiesstelsel?

Samenvattend merk ik op dat bij de VVD-fractie nog de nodige vragen leven over de wijze waarop het kiesstelsel moet worden gewijzigd.

De heer Eerdmans (LPF):

Vindt de heer Luchtenveld dan ook dat "zetelrovers" niet moeten worden beloond?

De heer Luchtenveld (VVD):

Ja. Dat hebben wij eerder ook uitgesproken in een discussie rondom het al dan niet aanblijven van de heer De Miliano. Wij hebben toen gezegd dat dat niet zou moeten worden gehonoreerd, maar dat je tot gewoonte moet maken dat mensen die zich niet meer kunnen verbinden aan de politieke groepering – die discussie is toen gevoerd met minister De Vries – het volksvertegenwoordigend lichaam zouden moeten verlaten en niet als eenmansfractie of groep door zou moeten gaan.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik wacht al een tijdje op een voorstel van u. U bent kritisch over de regionalisering. Dat zijn wij ook. Ik verwachtte dat u ook zou zeggen wat er in uw visie dan wel moet gebeuren. Dat komt echter niet.

De heer Luchtenveld (VVD):

Wij zijn zeer geïnteresseerd in aanpassingen die passen binnen het Hoofdlijnenakkoord, maar die niet leiden tot een stelsel van districten. Ik heb een artikel genoemd van prof. Andeweg in het Nederlands Juristenblad, waarin een aantal suggesties worden gedaan. Een andere mogelijkheid zou zijn om wel met districten te werken, maar dan met bijvoorbeeld 150 districten en niet grotere districten te vormen, want dan heb je in ieder geval niet dat kandidaten elkaar onderling de tent uitvechten, aangezien je dan waarschijnlijk maar één kandidaat per partij hebt. Dan gaat de discussie tussen partijen en tussen programma's van partijen. Dat zijn allemaal overwegingen die wij nog zullen moeten wisselen. Wij moeten echter wel het goede model kiezen en niet onbedoelde effecten creëren, mede vanwege het grote probleem hoe je media-aandacht krijgt. Dat is nog steeds belangrijk om een flink aantal stemmen te verzamelen. Daar zit heel nadrukkelijk een financieel en een integriteitsprobleem in. Wij willen ook niet allerlei extra regelgeving en controle, maar het is wel een groot probleem dat nog opgelost moet worden. Ik wees al op wat de heer Bruinsma hierover zei, als eerste burgemeester die via een referendum op zijn zetel is gekomen.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik hoor slechts één alternatief, namelijk dat wij allemaal het artikel van prof. Andeweg moeten lezen. Kunt u een voorbeeld geven van een voorstel uit dat artikel dat u de moeite waard vindt om te lanceren?

De heer Luchtenveld (VVD):

Een voorstel is om de toedeling van zetels veel meer af te laten hangen van het feitelijk gehaalde aantal stemmen, dus niet specifiek van voorkeurstemmen. Dat betekent dat iemand die 2000 stemmen heeft gehaald, voorgaat op iemand die maar 400 stemmen heeft gehaald. Dat is anders dan nu, want nu moet je nog altijd een kwart van de kiesdeler halen om in de Kamer te komen. Dat is een van de mogelijkheden. Een andere mogelijkheid is een alfabetische lijst. Dan moet de kiezer echt kiezen. Hij moet dan wel de kandidaten kennen, anders zouden dezelfde effecten kunnen ontstaan als bij waterschapsverkiezingen, namelijk dat men überhaupt niet weet wie de kandidaten zijn en dan gaat men maar op de foto af. Dit zijn allemaal andere mogelijkheden om de stem van de burger meer invloed te geven bij de verkiezingen.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Luchtenveld sprak over de voorgenomen verhoging van de subsidie voor politieke partijen van 10 mln naar 15 mln. Ik heb een amendement ingediend om die verhoging ongedaan te maken en dat geld naar de politie te laten gaan. Hoe staat de VVD-fractie daar tegenover?

De heer Luchtenveld (VVD):

In het algemeen zijn wij zeer voor extra middelen voor de politie. Ik wijs op de motie-Van Aartsen die is aangenomen bij de algemene beschouwingen. Er moet zeker nog een oplossing gevonden worden om meer blauw op straat te krijgen, maar dat is een discussie die op een ander tijdstip zal worden gevoerd. Wij zijn echter ook voor de versterking van de positie van politieke partijen, want die vervullen een cruciale rol bij de verkiezingen en in de parlementaire democratie. Dat is de reden waarom wij in het verleden met de verhoging hebben ingestemd. Ik begrijp heel goed dat men zich afvraagt of nu juist politieke partijen, in deze tijd waarin ook op andere terreinen debatten plaatsvinden over het korten van subsidies, in deze mate moeten worden voorgetrokken. Ik wijs op de belangrijke rol van de politieke partijen, bijvoorbeeld als zij een scharnierfunctie moeten vervullen bij de nieuwe verkiezingen en de invloed van de burger daarop. Dus wat dat betreft laten wij ons graag overtuigen van de noodzaak van die verhoging. Overigens is op dit punt een passage opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord.

De heer Van der Staaij (SGP):

De heer Luchtenveld zegt dat hij zich graag laat overtuigen op dit punt. Betekent dit dat hij er nog niet uit is of de verhoging op deze schaal moet plaatsvinden? Hij heeft aangegeven dat er in het verleden al een verhoging is geweest. Vanmiddag wordt met allerlei organisaties gesproken over door te voeren bezuinigingen. Kun je het dan als politieke partij maken om een dergelijke substantiële verhoging te wensen?

De heer Luchtenveld (VVD):

Je moet dat in deze tijd dan extra sterk motiveren. De brief die de minister hierover heeft gestuurd, komt ongetwijfeld op een ander tijdstip nog uitvoerig aan de orde.

Voorzitter. Mijn fractie heeft nog de nodige vragen over de wijze waarop het kiesstelsel moet worden gewijzigd. Wij onderkennen de urgentie van een wijziging, maar wij willen ervoor waarschuwen niet het kind met het badwater weg te gooien. Dat dreigt te gebeuren als wij onbezonnen te snel wijzigingen doorvoeren die onvoldoende zijn doordacht en bezien op hun effecten.

De heer Eerdmans (LPF):

Mijnheer de voorzitter. Pim Fortuyn heeft tijdens zijn leven vaak gepleit voor een bedrijfsmatige aanpak van de overheid. Bestuurders en ambtenaren zouden volgens hem heldere doelstellingen moeten formuleren en daar vervolgens helder op moeten worden afgerekend. Geen verantwoordelijkheid zonder aansprakelijkheid. In de begroting staan bij ieder beleidsartikel vrij heldere doelstellingen. Daarnaast worden er per artikel drie vragen gesteld: wat willen wij bereiken, wat gaan wij daarvoor doen en wat mag het kosten? Dat zijn drie zinvolle vragen. Ik mis echter een vierde vraag, namelijk wie daarop afgerekend wordt. Dat is een essentiële vraag voor de LPF. Wij willen graag afrekenen met beide ministers, maar dat is wat te gemakkelijk. Ook ambtenaren moeten meer worden afgerekend op hun eigen prestaties. Bij falen straffen, bij succes belonen.

Over belonen hebben wij het een en ander kunnen lezen in de krant de laatste tijd, namelijk hoe topambtenaren beloond worden. Vijftig topambtenaren verdienen meer dan een minister. De grootste verdiener uit de publieke middelen is Schipholdirecteur Gerlach Cerfontaine, die per jaar € 663.000 opstrijkt. Dat is drie keer een ministerssalaris. Omroepvoorzitters verdienen rond de € 180.000 à € 205.000.

Minister De Graaf:

Ik wil een misverstand uit de weg ruimen. Het salaris van de heer Cerfontaine is meer dan drie keer het ministerssalaris, veel meer dan drie keer.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik ben blij dat u dat zegt, want in mijn tekst stond het woord "ruim". Ik dacht: laat ik niet overdrijven. Misschien is het wel vier keer zoveel.

Ik ga verder. De baas van Afvalverwerking Rijnmond in Rotterdam krijgt € 240.000. Dat zijn brisant hoge bedragen die worden verdiend in de semi-publieke sector. De LPF vindt dat verkeerd. Hoe valt dat bijvoorbeeld te rijmen met de bevriezing van de ambtenarensalarissen? De fractie van de LPF overweegt in tweede termijn een motie in te dienen om tot een wettelijke maximering te komen van deze hoge inkomens in de semi-publieke sector.

Het is broodnodig om de publieke uitgaven te verminderen. De manier waarop dit gebeurt, valt ons tegen. Een totaalplan van waar en hoe per departement het overtollige vet kan worden weggesneden, ontbreekt. Welke programma's worden verminderd, welke subsidies worden gestopt, hoeveel ambtenaren van de 110.000 kunnen er rijksbreed afvloeien? Van beide ministers verwachten wij een visie, het grote verhaal, een toekomstperspectief. Het ministerie van BZK is het moederdepartement, het departement der departementen. Juist van deze bewindslieden zou ik een visie mogen verwachten van de wijze waarop de vastgelopen overheidsbureaucratie de komende jaren wordt ontmanteld.

Ik wijs op de aankomende vergrijzingsgolf bij de overheid. In sommige diensten zal over acht à tien jaar het gehele management met pensioen gaan. Is de bewindsman daarop voorbereid? Is hij het met ons eens dat de leeftijdsopbouw in het openbaar bestuur volledig is scheefgegroeid met een veel te hoge gemiddelde leeftijd van rond de 50 jaar? Naar onze mening had minister Remkes daarom groot gelijk toen hij onlangs opperde dat verdere vergrijzing van het personeelsbestand moet worden tegengegaan door het vertrek van oudere ambtenaren te stimuleren. Dat is inderdaad de goede weg.

Onlangs las ik in het personeelsblad van BZK dat de minister een boekenbon heeft uitgeloofd voor de beste antileus die tegen hem verzonnen kan worden. Verder dan "Remkes zet ons niet in onze hemkes" zijn de ambtenaren niet gekomen. Ik zou nu een aanmoedigingsleus willen formuleren, namelijk "Johan, ga zo door man". Misschien kan ik die boekenbon nog tegemoetzien. Ik begrijp nu dat deze leus te lang is voor een spandoek. Dan moet hij maar op een andere manier worden uitgebeeld.

De LPF-fractie wenst meer dynamiek in het ambtenarenkorps. Ambtenaren moeten meer verantwoordelijkheid krijgen en daarop worden afgerekend. De arbeidsverhouding tussen overheid en ambtenaar zou moeten worden aangepast aan de huidige tijd. In onze ogen moet deze arbeidsverhouding worden ondergebracht onder gewoon burgerlijk recht. Het is vrij drastisch, maar onzes inziens dienen de Ambtenarenwet en het Ambtenarenreglement uit 1929 te worden afgeschaft. Hiermee verliest de ambtenaar zijn ambtelijke status en kan de aanstelling niet eenzijdig, maar tweezijdig worden ondergebracht onder gewoon burgerlijk recht.

Voor de overheid betekent dit meer ruimte voor maatwerk, wederzijdse resultaatsafspraken, prestatiebeloning, tijdelijke contracten en een versoepeling van het ontslagrecht. De ambtenaar krijgt er op zijn beurt meer vrijheid, ruimte en motivatie voor terug. Ik hoor graag van minister De Graaf hoe hij denkt over het afschaffen van deze knellende Ambtenarenwet uit 1929.

Ik kom te spreken over de nieuwe politiek. De LPF-fractie is van mening dat de tijd rijp is voor een gekozen burgemeester. Wij zijn met Oekraïne het enige land in Europa dat nog geen gekozen burgemeester kent. Wij zien ook wel het staatsrechtelijke probleem van de minister aangezien hij te maken krijgt met het vooruitzicht van twee grondwetswijzigingen. Toch zijn wij van mening dat de winkel tijdens de verbouwing open moet gaan. Wij steunen het idee om in 2006 over te gaan tot de gekozen burgemeester. Er moet een einde komen aan het benoemingscircus. Ik heb het al eens eerder een koehandel met burgemeestersposten genoemd.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Het grappige is dat wij allemaal die mening zijn toegedaan. Het revolutionaire van wat in vrij korte tijd is gebeurd, is dat iedereen van mening is dat die politieke koehandel in de achterkamertjes nu eens moet ophouden. Het CDA had het weliswaar nog gewoon in het verkiezingsprogramma staan, maar heeft inmiddels ook de draai gemaakt. Het gaat erom dat er wel een goede burgemeester komt. U vindt het toch ook van het grootste belang dat als er een burgemeester komt, rechtstreeks gekozen door de kiezers, hij ook echt iets te zeggen heeft?

De heer Eerdmans (LPF):

Ja.

De heer Dubbelboer (PvdA):

U houdt naar mijn mening een winkel open die verder leeg is.

De heer Eerdmans (LPF):

Pas maar op, straks kom ik met uw schoenzolen. Ik erken dat door de huidige voorstellen het gevaar bestaat dat het een slappe burgemeester wordt in plaats van de sterke burgemeester die wij kennen in Amerika.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Waarvan kiezers denken dat hij gaat komen.

De heer Eerdmans (LPF):

Het hangt niet af van de grondwetswijziging. Met de doorvoering daarvan bekrachtigen wij formeel dat de burgemeester niet meer de voorzitter is en dat hij niet meer door de Kroon wordt benoemd. Ik vind het echter veel belangrijker om te weten welke bevoegdheden de burgemeester krijgt. Daar gaat het voornamelijk om. Ik vind nu al dat bepaalde burgemeesters in Nederland waaronder de heer Opstelten in Rotterdam, vrij goed gebruik weten te maken van hun positie. Het gaat wat dat betreft om de verkozen persoon die inzet op het uitvoeren van zijn verkiezingsprogramma.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Dan maak je het zo persoonlijk en groeit het natuurlijke gezag van een burgemeester in een gemeente, omdat hij er al langer zit. U vindt toch ook dat de kiezer in elke gemeente recht heeft op een sterke burgemeester?

De heer Eerdmans (LPF):

Ja, maar dat hangt toch niet samen met een grondwetswijziging?

De heer Dubbelboer (PvdA):

Helaas wel, want in de Grondwet is geregeld wat de bevoegdheden van de gemeenteraad en de burgemeester zijn. Het is niet voor niets dat het kabinet met een omschrijving van de bevoegdheden komt. Zij blijven alleen te zwak. Bovendien wil minister Remkes het korpsbeheer onttrekken aan de bevoegdheid van de burgemeester.

De heer Eerdmans (LPF):

Dat is een heel andere discussie. De burgemeester geeft al leiding aan het ambtenarenkorps bij de bestuursdiensten in de stadhuizen. Voorts heeft hij zeer veel mogelijkheden om verregaande maatregelen op het vlak van openbare orde en veiligheid te treffen. Ik vind het van belang dat hij dat kan laten zien aan de kiezers en dat hij daarop kan worden afgerekend. Zoals ik heb gezegd, kan ik niet wachten tot 2012. Ik wil dat de burgemeester zo snel mogelijk kan worden gekozen.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Wij zijn het er allemaal over eens dat er vaart achter moet worden gezet. De vraag is alleen of wij de gekozen burgemeester in 2006 rommelig moeten invoeren of in 2007 goed.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik ben het met de heer Dubbelboer eens dat het gevaar dreigt dat de bevoegdheden van de "burgemeester van Thom de Graaf" niet veel zullen verschillen van die van de benoemde burgemeester. Hij mag immers zijn wethouders nog niet aanstellen, heeft geen begrotingsmacht en blijft een gevangene van de gemeenteraad. Hoe moet zo'n burgemeester zijn verkiezingsprogramma uitvoeren? Het risico bestaat dat de burgemeester nieuwe stijl niet de president zal zijn, maar de compromisfiguur. Zodoende ontstaat de kans op een "weak mayor", een zwakke burgemeester. Dan krijgen wij geen Rudolf Giuliani of Bloomberg, maar een Cohen of een Brouwer. De LPF-fractie is daar niet voor.

In het kader van de nieuwe politiek merk ik op dat het referendum voor de burger kan werken als een handrem, maar het volksinitiatief als gaspedaal. In Zwitserland bestaat het volksinitiatief door middel waarvan zaken op de politieke agenda kunnen worden geplaatst. De Zwitsers kunnen onderwerpen binnen een periode van achttien maanden ter stemming aandragen na 100.000 handtekeningen te hebben ingezameld. De uitslag van dat initiatief is bindend, dus het parlement kan de uitkomst van het referendum niet naast zich neerleggen. Dit initiatief gaat een stuk verder dan het burgerinitiatief van de PvdA. De LPF-fractie vraagt aan de minister om de mogelijkheden van invoering van het volksinitiatief in Nederland te onderzoeken.

Minister Remkes heeft een voorstel gedaan over subsidie aan politieke partijen. Dat voorstel kan helaas niet op onze steun rekenen, alleen al omdat wij 5 mln extra in deze tijd niet reëel vinden. De SGP-fractie heeft groot gelijk door te stellen dat die 5 mln maar aan de politie moet worden gegeven. Van mij kan dat bedrag ook besteed worden voor meer cellen. Verder wordt uit het voorstel van minister Remkes duidelijk dat het voor nieuwe partijen heel lastig zal worden om te starten. Hoe moet onze partij, de LPF, starten als ze schenkingen van meer dan € 20.000 niet meer mag aannemen of de subsidie mede afhankelijk wordt gemaakt van ledenaantallen? Een startende politieke partij heeft helemaal geen leden. Het lijkt erop dat de minister met dit voorstel definitief wil afrekenen met het oprichten van nieuwe politieke partijen. Dat vind ik een zeer gevaarlijke ontwikkeling, want dan ontstaat de situatie dat de zittende macht gaat bepalen of nieuwe partijen wel of niet kunnen ontkiemen.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Van mijn kant een kleine bijdrage van een kleine, maar op een aantal punten succesvolle partij. Aan het slot van mijn bijdrage zal ik daar nog op terugkomen.

Mensen hebben grote verwachtingen van de overheid. Ik heb die ook van het kabinet waar het gaat om een aantal punten van binnenlands bestuur. Er zijn grote problemen op te lossen, dus ik hoop dat die verwachtingen worden ingelost. Mensen willen een overheid die problemen echt efficiënt en effectief oplost. Mensen accepteren niet langer klakkeloos het gezag van de overheid. Dit gezag moeten bestuurders verdienen door goed werk te verrichten. De burger eist betrouwbaarheid, kwaliteit, service, betrokkenheid en transparantie. Het vertrouwen in de overheid is op dit moment laag. De sociale staat van Nederland – het jaarlijkse onderzoek van het Sociaal en cultureel planbureau – geeft aan dat de leefsituatie van veel Nederlanders is verbeterd, maar de ontevredenheid is gegroeid. Soms is dat overigens onterecht, want er gaan in Nederland ook heel veel dingen goed. Aan klakkeloos jeremiëren dat alles dat van de overheid komt niet goed is, doen wij niet mee, maar er kan wel heel veel beter. Daar moeten wij zoveel mogelijk middelen voor aangrijpen.

Het artikel van de beide ministers vorige week zaterdag in NRC Handelsblad over de overheid die niet alles kan en moet leren mensen te vertrouwen, schept hoop. Deze thematiek zou van D66 leidend moeten zijn voor deze twee ministers. Het ministerie van BZK is systeemverantwoordelijk en coördinerend bij veel zaken en zit dus aan de knoppen van de vernieuwing. Ik denk dat het kabinet het probleem heel goed door heeft, maar nu nog de praktische uitwerking.

Een belangrijk punt in dit verband is ontschotting en deregulering. Het aangekondigde aanvalsplan bureaucratie schept grote verwachtingen. Veel zal afhangen van de bevoegdheden die minister De Graaf voor zich weet af te dwingen. Hoe moet ik dat precies zien? Een soort snelle bureaucratietoets op alle nieuwe kabinetsvoorstellen? Krijgt hij ook de bevoegdheid om bureaucratieverhogende voorstellen tegen te houden? Hoe ligt dat met nieuwe initiatieven en vragen uit de Kamer, die vervolgens omgezet moeten worden in beleid? Heeft deze minister daar ook een stem in? Wat is precies zijn bevoegdheid om de groeiende bureaucratie tegen te houden? Welke instrumenten heeft hij daarbij?

Als het gaat om goede voorstellen op dit gebied, kan ik wijzen op het grotestedenbeleid, waar geldstromen worden gebundeld en gemeenten zelf meer bestedingsvrijheid krijgen en worden afgerekend op doelen. Is dit systeem ook breder toepasbaar?

De heer Eerdmans (LPF):

Als het over bureaucratie gaat, is het grotestedenbeleid daar een voorbeeld van. Daar kan in gehakt worden. U sprak zojuist over een aanvalsplan bureaucratie, maar ik heb dat niet gelezen in de begrotingsstukken. De LPF heeft vorig jaar zelf zo'n aanvalsplan gemaakt en wij hebben daarin als één van de mogelijkheden genoemd: afschaffing van de functie van directeur-generaal op rijksniveau. Dan krijgen wij een wat fatsoenlijker en meer moderne structuur op de departementen, dus niet langer zes lagen van hiërarchie. Deze functionarissen zouden vervolgens aan het werk gezet kunnen worden om te bekijken wat er allemaal aan beleid geschrapt kan worden. Het lijkt goed om daar eens mee te beginnen.

De heer Van der Ham (D66):

Ik denk dat minister De Graaf dit heeft meegenomen. Het aanvalsplan is er overigens nog niet. Wij wachten dit met veel vertrouwen af. Op dit punt hebben wij grote verwachtingen. Ik vind dat geen enkel middel geschuwd mag worden, maar het beleid moet wel coherent zijn en uiteindelijk ook iets opleveren natuurlijk.

De provincie is nog steeds geen tot de verbeelding sprekende bestuurslaag. De afgelopen provinciale verkiezingen waren weer een festival van laagterecords in opkomstpercentages. Dit is niet goed. Welk ideeën heeft de regering om de positie van de provincies te verbeteren? Hoe kan de aanspreekbaarheid van de provincies voor de burgers worden versterkt? Een andere vraag is, hoe kan worden bereikt dat de provincies beter samenwerken. Hoeveel ruimte krijgen zij daarvoor? Ik wijs op het artikel in de Staatscourant van de commissaris van de Koningin Staal waarin hij de regering uitdaagt om bijvoorbeeld de vier Randstadprovincies opdracht te geven om de discussie over het Groene Hart en over een effectief waterbeheer aan te gaan en om kwesties als mobiliteit en verstedelijking aan te pakken. Welke ruimte wil de regering de provincies hiervoor bieden? In hoeverre zullen experimenten worden toegelaten? Ik ben geen voorstander van allerlei systeemdiscussies, maar ik wil graag weten welke ruimte de provincies wordt geboden.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik begrijp niet zo goed welke beperkingen de heer Staal ziet, want de provincies voeren al jaren gezamenlijk overleg over het Groene Hart, tenzij het zijn bedoeling is om een discussie aan te zwengelen over de kaderwetgebieden. Deelt u de analyse van de heer Staal? Als dit werkelijk het punt van discussie is, bent u het daarmee dan eens?

De heer Van der Ham (D66):

Ik vind dat er ruimte moet zijn voor experimenten om dit soort problemen aan te pakken. Dit geldt dus ook voor het initiatief van de heer Staal.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Kunt u aangeven wat het probleem is waar de heer Staal tegenaan loopt? Ik begrijp het niet zo goed. Hij schrijft bijvoorbeeld dat hij de ruimte wil hebben om te praten over verkeer en vervoer. Hij kan wat dit betreft toch zijn gang gaan? De provincie heeft bevoegdheden en budgetten. Wat zijn dan de beperkingen?

De heer Van der Ham (D66):

Die beperkingen zitten bijvoorbeeld in de afspraken die de provincies maken met de rijksoverheid. Zij moeten soms zoveel bestuurslagen volgen dat zij dit als hinder ervaren. De minister zou het overleg moeten aangaan om te bezien hoe de samenwerkingsverbanden tussen de provincies kunnen worden verbeterd.

Wij hebben in een eerder overleg met minister Remkes gesproken over voorstellen van de LPF voor de toekomst van de provincie. Ik ben geen voorstander van samenvoeging van de provincies zoals daarin wordt voorgesteld, maar ik onderken wel dat de provincies met een aantal gemeenschappelijke problemen worstelen. De discussie over de vraag hoe tot een gezamenlijke aanpak van problemen kan worden gekomen, bijvoorbeeld in een bepaald deel van het land, moet wel degelijk wordt voortgezet.

De heer Slob (ChristenUnie):

De heer Van der Ham vraagt aandacht voor het takenpakket van de provincies. Dit is mij uit het hart gegrepen. Kent hij het rapport van de commissie-Geelhoed?

De heer Van der Ham (D66):

Ik heb het nog niet doorgespit.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dit rapport dat heel veel voorstellen bevat, ligt al anderhalf jaar op de plank en er is nog steeds niets mee gebeurd. Bent u het met mij eens dat juist zo'n rapport waar toch om is gevraagd, moet worden opgepakt? Bent u het ermee eens dat dit rapport de discussie kan stimuleren waar u nu om vraagt?

De heer Van der Ham (D66):

Het is waar dat het rapport een aantal concrete voorstellen bevat. De discussie over de provincies wordt voortdurend vermeden, omdat het eigenlijk geen aansprekende bestuurslaag is. Ik vind dat die discussie en de voorstellen van de commissie-Geelhoed door het kabinet moeten worden opgepakt.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ben blij met deze opmerkingen van de heer Van der Ham. Ik wil in mijn eigen termijn voorstellen om nu eindelijk eens iets te doen met dit rapport. Ik begrijp nu dat ik daarin zal worden gesteund door de fractie van D66.

De heer Van der Ham (D66):

Absoluut.

Ik wil nu ingaan op de ketenverantwoordelijkheid. Ontschotting is dringend nodig, want overheden, semi-overheden en instanties werken vaak niet goed samen en dit frustreert. Wij kennen het dramatische gevolg van het gebrek aan afstemming tussen overheden en instanties in Roermond. Ik wijs verder op het gebrek aan afstemming tussen bijvoorbeeld het gevangeniswezen, de reclassering en de verslavingsinstellingen. Ik was onlangs in De Grift in Arnhem bij een gebruikersruimte voor verslaafden. Het is voor de medewerkers zeer frustrerend om te zien dat criminele junks die zijn opgepakt, soms plotseling vervroegd worden vrijgelaten zonder dat de reclassering daarvan op de hoogte is gebracht. Zo is een net afgekickte junk in heel korte tijd weer terug in de gebruikersruimte. Hoe kan dit? Zo vroeg een medewerker daar. Wie kan ik op zo'n stomme fout aanspreken? Natuurlijk is dit niet de directe verantwoordelijkheid van deze twee ministers, maar het is toch heel belangrijk dat iemand in de keten aanspreekbaar is? Welke mogelijkheden zien de bewindslieden om de verschillende instanties ertoe aan te sporen om ervoor te zorgen dat de eindverantwoordelijkheid bij dit soort problemen altijd goed is geregeld? Het betreft een belangwekkend onderdeel van de aanspreekbaarheid van de overheid in haar meest brede vorm.

Dan kom ik nu op het inhuren van externen bij de overheid. In de schriftelijke antwoorden op vragen over het inhuren van externen zegt de minister dat in het Strategisch akkoord een taakstelling is opgenomen van 105 mln en dat het Hoofdlijnenakkoord voorziet in een taakstelling van 155 mln in 2004, oplopend tot 205 mln in 2005. De totale taakstelling op het inhuren van externen bedraagt daarmee drie maal 10 mln, te realiseren met ingang van het begrotingsjaar 2005, zo staat er in de begroting. Ik heb geen idee of dit realistische bedragen zijn, of dat het meer kan zijn. Welk percentage vormen deze bedragen van wat men aan externen uitgeeft? Begrijp ik goed dat er pas met ingang van het begrotingsjaar 2005 iets gaat gebeuren? Als dat zo is, waarom gebeurt dit dan niet eerder? Is 2004 wat dat betreft een verloren jaar? Als er naar aanleiding van een roep uit de samenleving een motie wordt aangenomen om onderzoek te doen, vind ik dat de Tweede Kamer inzicht moet hebben in de kosten van een nieuw rapport, zodat wij dat in onze overweging kunnen meenemen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

In de schriftelijke antwoorden ter voorbereiding op dit debat schrijven de bewindslieden dat de uitgaven voor externen in het jaar 2002 767 mln bedragen. U kunt dan het percentage uitrekenen. Op welk percentage wilt u uitkomen en komt u met voorstellen op dit punt om de bezuinigingen te verhogen en sneller te realiseren?

De heer Van der Ham (D66):

De afname die de regering nu voorstelt, vind ik minimaal en niet echt overtuigend. Daarop wil ik graag een reactie van de minister. Het bedrag van ruim 700 mln staat niet op zichzelf; er is ook sprake van dat er grotere bedragen zijn gemoeid met het inhuren van externen bij de overheid. Ik zou een percentage kunnen uitrekenen, maar in hoeverre is dat reëel? Ik wil meer inzicht in het inhuren van externen. De minister voor bestuurlijke vernieuwing en koninkrijksrelaties heeft op dat gebied in de Kamer een behoorlijke geschiedenis opgebouwd, dus ik neem aan dat hij hiervan behoorlijk werk gaat maken.

Wat de salariëring van topambtenaren betreft is mijn fractie van mening dat ambtenaren niet meer mogen verdienen dan hun ministers. Wat is de visie van het kabinet daarop?

Dan kom ik nu op het onderwerp van de bestuurlijke vernieuwing. Mijn fractie kijkt met spanning uit naar het debat over de gekozen burgemeester, naar een hernieuwd debat over de gekozen minister-president en over hervormingen in het kiesstelsel. Andere fracties die daaraan vooralsnog geen enkele behoefte hadden, zijn nu druk aan het discussiëren. Gisteren kwam ik terecht op de website van het CDA, waar 83% van de CDA'ers voorstander was van de gekozen burgemeester. Ik ging met een tevreden glimlach slapen en ik hoop dat het debat over bestuurlijke en democratische vernieuwing, los van de afspraken in het regeerakkoord, zal doorgaan, niet alleen hier in de Kamer, maar ook bij de afzonderlijke partijen. Binnen onze partij zal dit in elk geval gebeuren. De discussie gaat over de gekozen commissaris van de Koningin, over het volksinitiatief, over het burgerinitiatief en over andere vormen van referenda dan het referendum dat wij straks krijgen over de Europese grondwet. Die discussies over de vormgeving van Nederland in bestuurlijk opzicht, waarbij wij meer mensen iets te zeggen geven, zal ook buiten het kader van het Strategisch akkoord uitgebreid moeten worden gevoerd en mijn fractie zal daaraan graag meedoen.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik kan mij helemaal vinden in het slotakkoord van uw betoog. Ik verbaasde mij wel over heel veel andere zaken die u aan de orde stelde. Voelt u iets van de urgentie van de buitenwereld en van de druk om politieke processen te veranderen en mensen meer invloed te geven? Het verbaasde mij dat u in het begin van uw betoog in de bureaucratische veste bleef. Ik hoop dat u aan mijn zijde staat om ervoor te zorgen dat burgers daadwerkelijk meer invloed kunnen krijgen.

De heer Van der Ham (D66):

Ja, dat ben ik zeker van plan. Het is belangrijk dat er wordt gesproken over de betrouwbaarheid van de overheid en de manier waarop de overheid zichzelf organiseert. Dat een paspoort op het ene gemeentehuis meer kost dan op het andere, behoort tot de ergernissen waarmee mensen dagelijks te maken hebben. Daar moet over gesproken worden. Ten aanzien van democratische vernieuwing voelt mijn partij al heel lang de noodzaak om mensen meer zeggenschap te geven. Gelukkig voelen steeds meer mensen die noodzaak eveneens.

De heer Eerdmans (LPF):

Het is griezelig stil geworden rond de verkiezing van de minister-president. Ik herinner mij nog goed dat de fractievoorzitter van D66 in de verkiezingscampagne een wetsvoorstel aankondigde voor de verkiezing van een minister-president. Misschien heeft dat nog veel kiezers overgehaald om op D66 te stemmen. Zij blijken nu toch teleurgesteld te worden. Waar blijft dat wetsvoorstel?

De heer Van der Ham (D66):

Zoals u weet, zitten wij inmiddels in een kabinet en hebben wij ervoor gezorgd dat er in het regeerakkoord een stuk komt te liggen met daarin de kabinetspositie ten aanzien van de minister-president. Onze inzet blijft dat er een gekozen minister-president moet komen. In wezen staan wij aan dezelfde kant. In Nederland verlopen ontwikkelingen heel traag. U wilt snel een gekozen minister-president. Wij willen dat ook. In de aankomende jaren moeten wij daarom andere partijen die er misschien nog niet zo ver in zijn, zo lang masseren tot zij onze opvatting delen. Misschien is er wel een tiende nota voor nodig om de discussie levendig te houden, om de noodzaak waarover de heer Dubbelboer het had, over te dragen op anderen en om mensen ervan te overtuigen dat de mensen in Nederland uiteindelijk gewoon de mogelijkheid moeten krijgen om hun minister-president rechtstreeks te kiezen. Wij zullen doen wat daarvoor nodig is. Zo is het ook met de gekozen burgemeester gegaan. Na jaren van discussie ligt er nu eindelijk een voorstel waarover wij kunnen discussiëren. Het duurt mij ook veel te lang, dat ben ik van harte met u eens.

De heer Eerdmans (LPF):

Ik houd ook van masseren, maar ik wil graag boter bij de vis aan het einde van deze periode. Kan ik erop vertrouwen dat de D66-fractie het initiatief tot een dergelijk wetsvoorstel zal nemen, als het kabinet dat niet doet?

De heer Van der Ham (D66):

Ik denk het wel, ja. Wij zijn vóór de gekozen minister-president, ongeacht wat andere partijen doen. De realisering hangt wel af van de vraag of wij er ook een meerderheid voor krijgen. Dat is uiteindelijk doorslaggevend. Mocht dit kabinet niet met een tevredenstellend voorstel komen voor de gekozen minister-president, dan kunnen wij altijd zelf een initiatiefwetsvoorstel indienen. Dat zullen wij dan zeker ook doen. Wij hopen er een meerderheid voor te krijgen. Tot dan moet het masseren doorgaan.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik heb nog een punt waarop u hopelijk gaat masseren, namelijk het referendum. De Tijdelijke referendumwet loopt af en wij zien er nog niet veel van terug. Gaat u daar initiatief op nemen of laat u dat maar lopen?

De heer Van der Ham (D66):

In de kabinetsplannen staat dat behandeling in de Kamer wordt afgewacht. Als wij even koppen tellen, zien wij dat de fracties van VVD en CDA waarschijnlijk tegen het correctief referendum stemmen. Dat is dan de situatie. Ik zou de Kamer met het oog op de benodigde massages willen vragen om de tweede behandeling van de wet uit te stellen tot na het raadplegend referendum over de EU-grondwet. Tegen die tijd zijn misschien andere partijen van mening veranderd. Dan kunnen wij verder zien.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Op dit moment behoort het referendum bij de kroonjuwelen die u in ruil voor de coalitie hebt ingeleverd.

De heer Van der Ham (D66):

Nee, helemaal niet. Wij staan nog steeds voor een correctief referendum. Alleen als wij de koppen tellen in de Kamer, zien wij dat het er waarschijnlijk niet van zal komen. Misschien moeten wij de wijziging van de Grondwet die noodzakelijk is ná het raadplegend referendum over de EU-grondwet verder behandelen, wellicht zijn tegen die tijd andere partijen tot de overtuiging gekomen dat er een andere vorm van referendum moet komen. Wij hebben geen afspraken gemaakt over een correctief referendum, dus moeten wij afwachten wat de Kamer doet. Het referendum als instrument staat voor ons voorop. De fracties van GroenLinks, PvdA en D66 hebben op dit moment een raadplegend referendum voorliggen bij de Kamer en daar is waarschijnlijk wel een meerderheid voor. Dat is ook een vorm van referendum. De discussie zal dus ongetwijfeld doorgaan en mijn fractie zal er zeker voor blijven pleiten.

De heer Van Beek (VVD):

Het was al wat langer bekend dat D66 voorstander is van de gekozen burgemeester. Dit is overigens niet het eerste kabinet dat met een notitie op dat terrein komt. Ook het vorige kabinet heeft een zeer lezenswaardige notitie hierover gemaakt.

Ik ben benieuwd naar de opvattingen van de D66-fractie over de vraag hoe die burgemeestersfunctie eruit moet zien en welke bevoegdheden de burgemeester moet hebben. Wij weten hoe de CDA-fractie erover denkt. Zij heeft daar een rapport over gepubliceerd. Wij hebben dat al eerder gedaan. Het moet u in 37 jaar toch ook een keer lukken om daar wat duidelijkheid over te geven?

De heer Van der Ham (D66):

Ik kan deze vraag kort beantwoorden. Ik ben een pragmaticus. Een pragmaticus onderscheidt zich doordat hij problemen verkleint tot oplosbare proporties. Ik vind het voorstel van de minister een heel goede stap. Ik kan er helemaal mee leven en ik ga er helemaal voor. Ik steun het kabinet op dat punt volledig. Het is prachtig. Er is geen dualisme op dat punt. Ik omarm het voorstel van deze minister.

De discussie over wat er daarna moet komen, voer ik daarna. Wij hebben uitgebreid geschreven over welke vormen van burgemeesterschap wij in Nederland zouden moeten hebben. Ik ben een bescheiden mens. Ik werk in kleine stapjes. Wij hebben in het verleden ook wel eens afspraken gemaakt met coalitiepartners en toen is er veel minder gebeurd. Ik houd mij in. Het kabinetsvoorstel dat op dit moment voorligt, is voor mij richtinggevend.

De heer Van Beek (VVD):

Waaraan toetst u dat voorstel?

De heer Van der Ham (D66):

Aan dat het er komt.

De heer Van Beek (VVD):

Het gaat dus niet om de inhoud, maar alleen maar om het feit dat er staat "gekozen burgemeester"?

De heer Van der Ham (D66):

Nee, want wat eronder zit, is een heel goede, binnen de Grondwet passende gekozen burgemeester. Ik ben tevreden over de inhoud van de huidige kabinetsplannen. Wij gaan er nog uitgebreid over discussiëren. Wellicht wordt het voorstel nog aangescherpt of verzwakt op bepaalde punten. Daar hebben wij het later over. Ik kan goed leven met het voorstel dat voorligt.

De heer Van der Staaij (SGP):

De vraag blijft hoe zwaar de D66-fractie eventuele bezwaren vanuit de Grondwet tegen een geloofwaardige positionering van de gekozen burgemeester weegt.

De heer Van der Ham (D66):

Ik vind het van belang dat de gekozen burgemeester er zo snel mogelijk komt binnen de grenzen van de Grondwet. Dat is ook het voorstel van de minister voor BVK. Wij bekijken daarna wel of er een grondwetswijziging nodig is om nog een aantal zaken bij te schaven. Ik ben een bescheiden mens. Ik zet kleine stapjes. Dit stapje moet eerst worden gezet.

De heer Van der Staaij (SGP):

Er gaat nog een stapje aan vooraf. De deconstitutionalisering van de burgemeester moet nog plaatsvinden. Er loopt een adviesaanvraag bij de Raad van State over de vraag of de tweede lezing van dit voorstel nog wel kan worden behandeld. Als het advies van de Raad van State negatief is, neemt u het dan serieus? Of zegt u op voorhand dat de gekozen burgemeester er hoe dan ook moet komen?

De heer Van der Ham (D66):

Die discussie geeft mij op dit moment geen reden tot zorg. Ik denk niet dat het op dit punt fout gaat lopen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Bent u zich ervan bewust dat er toch een ruimere meerderheid nodig is dan alleen die van de coalitiepartijen om die noodzakelijke grondwetsherziening er doorheen te krijgen en dat u dus ook bijvoorbeeld de steun van de PvdA-fractie nodig zult hebben? De PvdA-fractie heeft aangegeven dat zij van mening is dat zo'n burgemeester meer bevoegdheden moet krijgen om hem geloofwaardig te kunnen positioneren. Hoe kijkt u daar tegenaan?

De heer Van der Ham (D66):

Ik hoop dat de PvdA-fractie naar elk wetsvoorstel kijkt en beziet of zij het ermee eens is. De PvdA-fractie is altijd al voor de deconstitutionalisering van de burgemeester geweest, dus waarom zou men tegenstemmen? Ik hoop dat men daar geen partijpolitiek op gaat bedrijven.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik las in de media een uitspraak van de heer Dittrich. Hij zei dat de D66-fractie zich niet zou laten piepelen. Hij zei dat in de richting van de fracties van het CDA en de VVD omdat deze wat kritische vragen stelden over de inhoud van de voorliggende notitie. Ik vond het eerlijk gezegd een wat overspannen reactie. Wat staat er nu bij D66 voorop? Is dat de haast om vóór 2006 de gekozen burgemeester eindelijk binnen te slepen of de zorgvuldigheid van de besluitvorming?

De heer Van der Ham (D66):

Het huidige voorstel vind ik zorgvuldig. Als je als politiek al veertig jaar over dit onderwerp discussieert, kun je niet van haast spreken. Wij nemen er behoorlijk de tijd voor. Ik vind het voorstel dus degelijk en passen in de Grondwet. Het voorstel bevat allerlei veiligheidskleppen. Ik kan "haast" en "overspannen" niet onderschrijven.

De heer Slob (ChristenUnie):

Mijn opmerking over "overspannen" had te maken met de uitlatingen en toch wel een beetje de zenuwachtigheid van de heer Dittrich. Misschien was hij bang dat dit niet vóór 2006 zou worden binnengehaald. Dat is echter een andere discussie.

De heer Van der Ham (D66):

Daar maak ik mij helemaal geen zorgen over.

De heer Slob (ChristenUnie):

U spreekt ook over zorgvuldigheid. Als er in de afgelopen jaren één Kamerlid van uw fractie was die altijd heel veel belang hechtte aan een zorgvuldig omgaan met de Grondwet, was het wel mevrouw Scheltema. Hoe kunt u nu zeggen dat het in de Grondwet past, als er van alle kanten, ook door deskundigen van de Grondwet, kanttekeningen bij worden geplaatst?

De heer Van der Ham (D66):

Als het een enorm groot praktisch bezwaar zou opleveren, is daar iets voor te zeggen. Als ik kijk naar de wijze waarop er nu al in gemeenteraden wordt omgegaan met bijvoorbeeld plaatsvervangers van de burgemeester, zoals in Rotterdam, is er geen vuiltje aan de lucht. Laten wij nu geen problemen maken waar ze niet zijn! Laten wij eventuele problemen op termijn oplossen via een grondwetswijziging, voor mijn part. Op dit moment is dat echter niet aan de orde. Ons voorstel past binnen de Grondwet. Daar ben ik een voorstander van; bovendien hebben de drie deelnemende partijen in de coalitie dit zo afgesproken. Welnu, daar sta ik voor.

De heer Slob (ChristenUnie):

Eerlijk gezegd, vind ik het teleurstellend hoe onzorgvuldig u met de Grondwet omgaat. Dit geldt zeker tegen de achtergrond van de traditie van uw partij. Op dit moment kan ik evenwel niet anders dan mij daarbij neerleggen.

De heer Van der Ham (D66):

Het openbaar bestuur is te vergelijken met een olietanker: als je die wilt keren, moet je een beetje creatief zijn.

De voorzitter:

Ik zag mevrouw Spies bij de interruptiemicrofoon staan, maar ik begrijp dat zij deze gelegenheid overdraagt aan de heer Dubbelboer. Hij is echter al aan de beurt geweest.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Ik wil alleen een heel korte opmerking maken.

De voorzitter:

Ik wil mevrouw Spies graag zelf horen.

Mevrouw Spies (CDA):

Mijn ruimhartigheid aan het adres van de heer Dubbelboer had meer te maken met het feit dat hij nog een vraag wilde stellen over de gekozen burgemeester. Ik had nog een vraag over het referendum.

De voorzitter:

Goed, dan geef ik de heer Dubbelboer de gelegenheid om nog één korte vraag te stellen.

De heer Dubbelboer (PvdA):

U maakte een aantal opmerkingen over het bedrijven van partijpolitiek in verband met de vraag of wij als Partij van de Arbeid al dan niet steun verlenen aan deconstitutionalisering. Het is evenwel partijpolitiek dat u als kleine partij een rechts kabinet in stand houdt en daarvoor de gekozen burgemeester hebt gekregen. U moet mij dus niet verwijten dat wij partijpolitiek bedrijven, als wij zeggen dat wij serieus willen meepraten om de kiezer zoveel mogelijk terechte invloed te geven op de verkiezing van een functionaris die ook wat moet voorstellen.

De heer Van der Ham (D66):

U sprak zojuist ook over de creativiteit van de Partij van de Arbeid. Van de Partij van de Arbeid is er de afgelopen jaren echter heel weinig naar voren gekomen over democratische vernieuwing. Het is heel erg interessant dat het nu wel gebeurt, nu de PvdA in de oppositie zit. Ik ben daar wel heel blij mee, want wij hebben u hard nodig. Ik maak u dit verwijt niet persoonlijk; daar ken ik u namelijk iets te goed voor.

In de discussie over bestuurlijke vernieuwing hebben wij onze positie. Wij proberen zoveel mogelijk voor elkaar te krijgen; dat is in dit kabinet op nog heel veel andere punten gelukt. Ik noem: investeren in onderwijs en in natuur. Dit geldt ook voor bestuurlijke vernieuwing. Dat is onze positie. Ik begrijp het probleem dan ook niet precies. Het gaat er in de Kamer toch om dat je dingen voor elkaar krijgt?

De heer Dubbelboer (PvdA):

Precies, dus ik wil even gezegd hebben dat het niet per definitie afgedaan hoeft te worden als partijpolitieke spelletjes.

De heer Van der Ham (D66):

U bent altijd voorstander geweest van de tweede lezing van de Grondwet, maar nu zegt u dat u er misschien niet voor stemt.

De heer Dubbelboer (PvdA):

Het ziet ernaar uit dat wij oude schoenen gaan weggooien, voordat wij heel goede nieuwe terug krijgen. Wij zeggen alleen: laten wij goed kijken wanneer er een goede burgemeester komt, aan wie de kiezer echt iets heeft. Het gaat gewoon om een verschil van mening. U zegt: wij kunnen nu best beginnen. De heer Eerdmans van de LPF zegt ook: de winkel gaat al open. Ik blijf zeggen dat de winkel wel open is, maar dat die ook leeg is.

De heer Van der Ham (D66):

De burgemeester zal eerst niet meer zo in de Grondwet beschreven moeten zijn zoals nu het geval is. Daarna kunnen wij binnen het kader van de Grondwet nog allerlei discussies in de Kamer voeren. Maar de voorwaarde voor die andere discussie is dat wij eerst de tweede lezing goedkeuren, dus ik begrijp dit pleidooi niet.

Mevrouw Spies (CDA):

Voorzitter. Er ontstaat bijna een Babylonische spraakverwarring, want volgens mij gaat het om twee grondwetsherzieningen; die moeten wij niet door elkaar gaan gooien.

Ik had verwacht dat de heer Van der Ham toch een iets dualistischer opstelling tegenover de gekozen burgemeester zou kiezen, maar ik heb nog een vraag over de Tijdelijke referendumwet. Hij gaf zojuist aan dat zijn fractie de stemming over de tweede lezing van de grondwetswijziging rondom het correctief referendum zal afwachten. Dat is ook afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord, maar dat bevat ook de afspraak dat de werking van de Tijdelijke referendumwet op 1 januari 2005 zal aflopen. Ik kreeg zojuist de indruk dat de heer Van der Ham deze laatste afspraak niet meer zo scherp op het netvlies had staan en dat hij wellicht nog voorstellen zou doen om deze wet ook na de expiratiedatum op de een of andere manier op de been te houden.

De heer Van der Ham (D66):

Wij houden ons aan de afspraken in het regeerakkoord, maar stel dat de fracties van VVD en CDA ineens vóór een referendumwet zouden stemmen. Wie ben ik dan om deze fracties tegen te houden?

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

U maakt een interessante draai, want zojuist zei u dat u deze fracties zou gaan masseren en u sprak eigenlijk de hoop uit dat ik daarbij zou helpen. Nu roept u uw coalitiegenoten – laten wij ze maar zo noemen – op om er maar geen punt van te maken en de werkingsduur van de Tijdelijke referendumwet gewoon te laten aflopen.

De heer Van der Ham (D66):

Wij hebben in het regeerakkoord afgesproken dat wij dat zullen doen, dat de wet in tweede lezing aan de Kamer zal worden aangeboden en dat de regering afwacht. Het is dus aan de Kamer om hierover een beslissing te nemen. Mijn standpunt over die tweede lezing is bekend, ik hoop dat ook uw standpunt duidelijk is. Wellicht zullen VVD en CDA na het referendum over de EU-grondwet hun mening over referenda sterk herzien en zullen zij een andere opstelling kiezen. Maar wij hebben hierover in het regeerakkoord geen afspraken gemaakt, dus ik kan deze fracties er niet toe dwingen. Het is hun eigen keuze.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

U kunt het CDA geruststellen of GroenLinks, maar niet allebei. Ik begrijp dat u nu het CDA geruststelt en daarmee stelt u GroenLinks erg teleur. U laat de Tijdelijke referendumwet eigenlijk gewoon schieten.

De heer Van der Ham (D66):

Nee, er is in het regeerakkoord opgenomen dat dit aan de Kamer wordt overgelaten. Ik kan onze coalitiepartners op dit punt niet dwingen, dus wij moeten de ontwikkelingen afwachten.

Voorzitter. Deze begroting van Binnenlandse Zaken geeft blijk van hoge verwachtingen, van great expectations. Dit is ook de naam van een boek van Charles Dickens over een Engelse schelm die na veel avonturen uiteindelijk toch goed terechtkomt. Ik hoop dat deze twee jongens in vak K hetzelfde zal overkomen, dat zij het avontuur aandurven om de overheid ingrijpend te veranderen en dat zij zich daarbij niet zullen laten weerhouden door stekels, schrammen en boze buurmannen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.55 uur tot 13.45 uur geschorst.

Voorzitter: Weisglas

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven