Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 in verband met de invoering van een aftrekverbod voor de aankoopkosten van een deelneming (29381).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Het onderwerp waar wij nu mee gaan beginnen, is redelijk ingewikkeld. Het is niet de meest eenvoudige wetgeving die wij moeten verteren. Ik wil beginnen met de staatssecretaris het volgende voor te houden.

Laten wij ervan uitgaan dat een zekere heer Wijn een conflict heeft met de Belastingdienst over de aftrek van bepaalde kosten die samenhangen met het verkrijgen van een hypotheek op zijn huis. Het conflict loopt hoog op en uiteindelijk komt zelfs de Hoge Raad, ons hoogste rechtscollege, eraan te pas. Het was in het jaar 1998 dat de fiscus afweek van de belastingaangifte van de heer Wijn. Na bezwaar bij de fiscus en beroep bij het hof kwam eindelijk het wijze woord van de Hoge Raad. De Hoge Raad spreekt op 24 mei 2002 uit dat de heer Wijn gelijk heeft. De heer Wijn is blij – en wij kennen de heer Wijn nu in een andere functie – want hij heeft weer vertrouwen in de rechtsstaat. Hij krijgt geld terug van de Belastingdienst. Om het te vieren, gaat hij eens lekker uit eten met vrienden. En niet normaal, hij zoekt een restaurant met één ster uit. Na deze avond vergeet hij verder de hele zaak.

Maar, voorzitter, de fiscus vergeet nooit. De fiscus is niet tevreden. Een paar weken na zijn overwinning leest de heer Wijn in de krant dat de staatssecretaris van Financiën nadenkt over de consequenties van het arrest van de Hoge Raad. Dat was nog in mei 2002. Een week na sinterklaas 2002 leest de heer Wijn toevallig in de krant dat de staatssecretaris van Financiën van plan is met wetgeving te komen om het door Wijn geslagen lek met terugwerkende kracht te repareren. En dan blijft het een hele tijd stil. Waarschijnlijk ligt de zaak te rijpen bij enkele kennisgroepen.

Ineens, de dag voor kerstmis 2003, een jaar en zeven maanden na het arrest van de Hoge Raad, is er een wetsvoorstel dat beoogt de hele zaak terug te draaien en wel vrij rigoureus. Arme heer Wijn. Volgens het wetsvoorstel moet hij het geld dat hij teruggekregen heeft, teruggeven aan de fiscus. Daar komt nog een schadepost bij van een diner in een sterrenrestaurant. De heer Wijn had weer vertrouwen gekregen in de rechtsstaat, maar nu is zijn vertrouwen in de rechtsstaat weer weg. Hij denkt dat wij in een dictatuur leven, waarin wij uitspraken van de rechter gewoon kunnen negeren, ook al heb je de zaak voor de rechter gewonnen.

Hoe oordeelt de staatssecretaris hierover? Namens mijn fractie kan ik aangeven hoe die erover oordeelt. Een voorgenomen schending van de scheiding der machten, het regeren per persbericht, het door de rechter gedwongen worden tot het afdoen van bezwaarschriften en een onaanvaardbare terugwerkende kracht heeft mijn fractie ertoe gebracht in de schriftelijke voorbereiding aan te geven met enige irritatie kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel. Dit is wel enigszins eufemistisch uitgedrukt!

Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, moet de staatssecretaris gedacht hebben, want hij is gelukkig met een nota van wijziging gekomen. De CDA-fractie bedankt de staatssecretaris daarvoor, alsook voor zijn uitvoerige reactie op de kritische inbreng van onder andere de CDA-fractie. Er resteren echter toch nog enkele vragen.

Mijn fractie is niet overtuigd door de argumenten van de staatssecretaris, hoe uitvoerig zijn antwoord ook was. Zij is niet overtuigd van de argumenten dat er overwegingen zijn die de opvatting kunnen rechtvaardigen dat aankoopkosten van een deelneming niet aftrekbaar zijn. Daarover spreken wij vandaag: het wetsvoorstel aankoopkosten deelnemingen en de vraag of die kosten al dan niet aftrekbaar zijn. De Hoge Raad heeft uitgesproken dat die kosten aftrekbaar zijn. De staatssecretaris komt met een tank aanrijden om die uitspraak alsnog om te buigen in een nee.

De staatssecretaris rechtvaardigt het wetsvoorstel mede door zijn stelling dat de jurisprudentie een activeringsgebod kende van deze kosten en dat daarnaast volgens de doctrine en de heersende leer er geen aftrek mogelijk waren, ook niet in het jaar van verkoop. Er was echter geen doctrine of een heersende leer dat kosten niet aftrekbaar behoren te zijn. De wens is in dit geval de vader van de gedachte geweest bij de staatssecretaris. Ik wijs onder andere op een aantekening in het bij fiscalisten bekende Vakstudienieuws van 1996, bladzijde 2888 punt 19 naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 8 juli. Misschien kan de staatssecretaris dit nog even nalezen.

De onderbouwing in de nota naar aanleiding van het verslag is op het punt van de heersende leer en doctrine niet sterk en soms tegenstrijdig. De staatssecretaris heeft veel tekst nodig om zijn stelling te onderbouwen. Veel tekst, zo leert de ervaring, maakt de stelling meestal niet sterker. Wat hiervan zij, doorslaggevend lijkt het argument dat gekozen is voor het aftrekverbod van de aankoopkosten vanwege budgettaire gevolgen van het arrest en het feit dat andere compenserende maatregelen in de vennootschapsbelasting geen goed alternatief lijken. Het gaat in de kern dus om een budgettair compenserende maatregel. Ook om deze reden heeft de CDA-fractie moeite met de uitsluiting van de aftrekbaarheid van de aankoopkosten voor de toekomst, zeker met de terugwerkende kracht van de reparatiemaatregel.

Terugwerkende kracht van belastende maatregelen tast de rechtszekerheid in grote mate aan en kan er tevens toe leiden dat inbreuk gemaakt wordt op het in ons rechtsstelsel vastgelegde beginsel van de scheiding der machten. Het is niet voor niets dat over de problematiek van de terugwerkende kracht in het verleden uitvoerig van gedachten is gewisseld tussen de Kamer en de regering. Ik wijs op een notitie van een van de voorgangers van de staatssecretaris uit medio 1997. Daarin is herhaald dat slechts in zeer bijzondere omstandigheden terugwerkende kracht toegelaten kan zijn. Tijdens het overleg over die notitie is ook het advies van de Raad van State bij een ander wetsvoorstel, 24172, Kamerstukken 1994-1995, aan de orde geweest. Daarin wordt nader aangeduid wat onder bijzondere omstandigheden verstaan dient te worden: een aanmerkelijk aankondigingseffect of omvangrijk oneigenlijk gebruik of misbruik van een voorziening. Budgettaire gevolgen op zichzelf vormen niet een dergelijke omstandigheid. De problematiek die het wetsvoorstel beoogt op te lossen laat geen terugwerkende kracht toe, als je deze toetst aan de criteria die ik net heb opgesomd. De Raad van State geeft bij het wetsvoorstel waar wij het vandaag over hebben het advies geen artikel met terugwerkende kracht op te nemen.

Voor de zuiverheid ga ik nog even in op de fiscale leer. Als de Hoge Raad of een lager rechtscollege een arrest heeft gewezen waar de fiscus ongelukkig mee is, dan moet de regering komen met een voorstel van wetgeving waarin een einde wordt gemaakt aan de door de fiscus ongewenste situatie. Als het parlement akkoord gaat met dit voorstel, treedt dit voorstel normaliter pas op z'n vroegst in werking op de dag van plaatsing in het Staatsblad. Op aanslagen die vaststaan op het moment van het arrest wordt noch in positieve noch in negatieve zin teruggekomen. Nog openstaande aanslagen kunnen profiteren van het arrest, dan wel de dupe worden van het arrest als het arrest ten nadele van de belastingplichtige is uitgevallen. Zo is de algemene leer.

In zeer bijzondere gevallen kan in een wetsvoorstel opgenomen worden dat de bepaling terugwerkt tot op een bepaald moment. Ik heb namens mijn fractie hiervoor al aangegeven in welke gevallen dat kan. Daar valt, zuiver gezien, de in dit wetsvoorstel aangeduide situatie niet onder. Mijn fractie is evenwel knarsetandend bereid te overwegen voor openstaande aanslagen een zekere mate van terugwerkende kracht te aanvaarden en wel tot op de datum waarin de regering een persbericht naar de Kamer heeft gestuurd. In dat persbericht moet dan worden aangekondigd dat de gevolgen van het arrest gerepareerd zullen worden. Dat zijn aanslagen die op 13 december 2002, de datum van het persbericht, nog openstaan. Aanslagen die voor die datum definitief zijn geworden, worden ongemoeid gelaten.

De staatssecretaris is naar aanleiding van kritische opmerkingen van de diverse fracties in het verslag met een nota van wijziging gekomen met de bedoeling om tegemoet te komen aan de wensen van de Kamer. Als mijn fractie de buitengewoon ingewikkelde nota van wijziging goed doorgrondt, dan trekt zij daaruit de volgende conclusies. Ik kan overigens suggereren dat een student aan een van de universiteiten hier een scriptie over schrijft om te kijken of er geen betere oplossing mogelijk is, als hij al begrijpt wat er in de nota van wijziging staat. Aankoopkosten van deelnemingen verworven tussen 1 januari 2000 en 13 december 2002 profiteren van het arrest als de kosten geclaimd zijn voor 13 december 2002. Als de deelneming verworven is na 13 december 2002 – de beroemde datum van het persbericht – is de aftrek uitgesloten. Aankoopkosten van deelnemingen verworven voor 1 januari 2000, profiteren van het arrest als voor openstaande jaren de aanspraak op de aftrek is gemaakt vóór het arrest van de Hoge Raad, zijnde 24 mei 2002. Aankoopkosten van deelnemingen verworven voor 1 januari 2000, profiteren van het arrest als voor de al vaststaande jaren de aanspraak op aftrek is gemaakt vóór de datum van het arrest, of de aanslag waarin die aftrek is verwerkt, onherroepelijk is geworden voor of op 13 december 2002, de datum waarop de staatssecretaris heeft aangekondigd met terugwerkende kracht de zaak te zullen repareren.

Naar de mening van mijn fractie worden aankoopkosten van deelnemingen verworven voor 1 januari 2000, niet in aftrek toegelaten als een beroep wordt gedaan op het arrest ná de datum van het arrest, maar voor de datum van het persbericht. Bovendien vraag ik mij af of ik het juist zie, dat voor aankoopkosten van deelnemingen die zijn afgetrokken in al vaststaande jaren, de aanslagen alsnog gecorrigeerd zullen worden in het oudste daarop volgende nog openstaande jaar, als de aanslag vastgesteld is na 13 december 2002.

Ik heb al gezegd dat mijn fractie grote moeite met dit wetsvoorstel heeft, maar bereid is te luisteren naar de argumenten van de staatssecretaris voor het in zekere mate opnemen van terugwerkende kracht in het voorstel. Mijn fractie heeft aangegeven waar zij grote moeite mee heeft. Wij vragen aan de staatssecretaris om daarop een reactie te geven.

Ik ben begonnen met het voorbeeldje van de heer Wijn die aftrek had van hypotheekkosten. Ik eindig met te zeggen dat enerzijds in de overgangsmaatregel staat dat niet teruggekomen wordt op aanslagen die op een bepaalde datum definitief vaststonden, terwijl ik anderzijds zie dat de Belastingdienst ervoor gezorgd heeft dat de aanslagen op een bepaald moment niet vastgesteld konden worden en de dienst zelfs gedwongen moest worden door het hof van Den Bosch of naar aanleiding van een uitspraak in een vergelijkbaar geval om alsnog aanslagen vast te stellen. Dan vind ik dit niet een wetsvoorstel dat een schoonheidsprijs, laat staan een prijs zou verdienen.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Voorzitter. Ik houd veel meer van sprookjes met een goede afloop, dus ik vind dit helemaal geen fijn sprookje. Ik krijg daar vast nog wel nachtmerries van.

Vandaag spreken wij over het zoveelste lapje voor de vennootschapsbelasting die inmiddels met recht een lappendeken is. Nog geen jaar geleden hebben wij het Bosal-lapje door de Kamer geloodst en vastgenaaid aan de mistroostige vennootschapsbelastingdeken. De VVD-fractie is het lapwerk beu. Gelukkig heeft de staatssecretaris mijn motie omarmd, waarmee de vennootschapsbelasting grondig wordt herzien. Dat is in ieder geval goed op weg en wij hopen in de toekomst onze vaardigheden met naald en draad nooit meer in de Kamer te hoeven toepassen.

Het meest opvallende van het oorspronkelijke wetsvoorstel was de vergaande terugwerkende kracht. Door middel van een nota van wijziging heeft de staatssecretaris deze terugwerkende kracht verzacht. Terugwerkende kracht is iets dat alleen onder zeer uitzonderlijke omstandigheden moet worden toegelaten, want het is een directe aantasting van de rechtszekerheid van de belastingplichtige. De belangen van de individuele burgers bij de rechtszekerheid moeten heel zorgvuldig worden afgewogen tegen de belangen van de samenleving als geheel en de vraag of die zijn gediend met een nieuwe regeling. Dat is een lastige afweging. Twee elementen spelen daarbij een rol: het inhoudelijke element en het element van tijd. Met andere woorden: is er voldoende rechtvaardigingsgrond voor de terugwerkende kracht en is de nieuwe regeling voorzienbaar? Van belang daarbij is ook de vraag of de aankondiging tot bepaald opportunistisch gedrag van de belastingplichtigen leidt. In het geval van de aftrek van aankoopkosten van deelnemingen lijkt dat overigens minder relevant, want je gaat niet van de ene op de andere dag bedrijven aankopen.

Bij terugwerkende kracht is het kenbaarheidsvereiste van groot belang. Het regeren per persbericht staat op gespannen voet met dat vereiste en moet dus zoveel mogelijk worden voorkomen. Het is dan ook merkwaardig dat de regering pas ruim een jaar na publicatie van het persbericht het wetsvoorstel indient. Het risico mag niet worden toegerekend aan de belastingplichtige.

Het is de staatssecretaris zelf geweest die er aanvankelijk voor koos dit wetsvoorstel te koppelen aan een ander, nog ingewikkelder wetsvoorstel, terwijl nota bene tijdens de behandeling van het Belastingplan 2004 was afgesproken dat wetsvoorstellen voortaan niet onnodig zouden worden samengevoegd.

Zoals gezegd, de terugwerkende kracht van het wetsvoorstel tast de rechtszekerheid van belastingplichtigen – in dit geval het bedrijfsleven – aan. Er lijkt dus sprake te zijn van de zoveelste wet die niet bevorderlijk is voor ons investerings- en vestigingsklimaat. Ik breng in dit verband nog even het advies van de Raad van State in herinnering waarin staat dat er geen reden is om met terugwerkende kracht de aftrek van de aankoopkosten ongedaan te maken. Graag hoor ik hierop een reactie van de staatssecretaris.

Ik begrijp niet waarom het kabinet niet direct met een goed en passend wetsvoorstel is gekomen dat recht doet aan de positie van belastingplichtigen. Kennelijk is de afweging direct aan het begin al doorgeslagen naar de budgettaire kant, naar het profijt voor de overheid. Dat betreuren wij zeer. Dat had anders gekund. Mijn fractie heeft dan ook grote moeite met dit wetsvoorstel. Ter wille van de tijd merk ik op dat ik mij geheel kan aansluiten bij het min of meer technische verhaal van de heer De Nerée.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. Er zit erg veel tijd tussen de datum van het arrest van de Hoge Raad – 24 mei 2002 – en het moment van indiening van het wetsvoorstel, 24 december 2003. Door de wisseling van kabinetten en dus staatssecretarissen heeft het veel te lang geduurd voordat er naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad maatregelen worden genomen. Op 12 juni 2002 gaf de toenmalige staatssecretaris aan dat hij zich zou beraden op de consequenties van het arrest en uiteindelijk werd in een brief van 13 december 2002 een wetswijziging aangekondigd. Vervolgens duurde het nog eens een jaar voordat het wetsvoorstel naar de Kamer werd gezonden. Dit alles verdient geen schoonheidsprijs, maar zo is de situatie nu eenmaal. Die situatie dwingt ons ertoe om met terugwerkende kracht tot de datum van 13 december 2002 in te grijpen. De budgettaire derving ligt in de orde van grootte van 700 mln, een bedrag dat in deze barre tijden toch maar weer moet worden opgehoest. Wij hebben er grote moeite mee om, nu er zoveel bezuinigd moet worden op het gebied van de sociale zekerheid, gezondheidszorg, onderwijs enz., aan een relatief beperkte groep ondernemingen een onverwachte lastenverlichting toe te kennen. Het is duidelijk dat de aankoopkosten na 13 december 2002 van aftrek zijn uitgesloten. Nadat de brief van december 2002 werd gepubliceerd, was namelijk te voorzien dat er rekening gehouden kon worden met verandering van de regelgeving. Of beter gezegd: dat de situatie van voor het arrest van de Hoge Raad van mei 2002 zou worden hersteld. Dit betekent expliciet dat in de wet wordt opgenomen dat kosten van verwerving van een deelneming niet aftrekbaar zijn.

Voor het overige geldt voor de PvdA-fractie dat het voorgestelde overgangsregime in de nota van wijziging aanvaardbaar is. Het is weliswaar een complex overgangsregime geworden, maar een ruimhartiger overgangsregime is voor de PvdA-fractie niet bespreekbaar. Het zou van de gekke zijn als de incidentele derving boven de 700 mln euro zou uitkomen. Graag zou de PvdA-fractie van de staatssecretaris willen weten hoe deze budgettaire tegenvaller wordt gecompenseerd. Ook vragen wij de staatssecretaris of hij een inschatting kan maken van het risico dat de rechter de werking van het wetsvoorstel nog verder gaat beperken.

Voorts zou ik graag van de staatssecretaris vernemen hoe hij denkt over het Europa-proof zijn van de deelnemingsvrijstelling. Vandaag bespreken wij een reparatie naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad. Verwacht de staatssecretaris op termijn nog meer reparaties omdat onderdelen van de deelnemingsvrijstelling in meer of mindere mate onverenigbaar zijn met het Europese recht?

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Hoe komt mevrouw Smeets aan dat bedrag van 700 mln euro? Ik heb een paar dagen in de stukken zitten lezen en gezien dat dit een ramingsfout was van het ministerie van Financiën. Aan de onderkant is het nu 500 mln euro geworden. Bovendien wordt er terugwerkende kracht verleend aan het wetsvoorstel tot 13 december 2002 en daardoor is het budgettaire beslag vrijwel nihil geworden. Een betoog moet wel op feiten gestoeld zijn en ik dacht niet dat dit hier het geval is.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Uit bestudering van de stukken heb ik opgemaakt dat er een incidentele derving is van 500 mln euro. Geschat wordt dat er bovendien nog 160 tot 200 mln euro nodig is voor staartlasten.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

De zaak wordt gerepareerd, dus die derving is er niet.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Die derving is incidenteel, niet structureel.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Die derving is er niet omdat de zaak met terugwerkende kracht tot 13 december 2002 wordt gerepareerd. Ik hoor graag het commentaar van de staatssecretaris.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik heb genoten van de inbreng van de Kamer in eerste termijn, met name van de inbreng van de heer De Nerée. Hij is een roeping als cabaretier misgelopen. Een van de eigenschappen van cabaretiers is dat zij altijd een debattechniek gebruiken die het volgende inhoudt. Neem een stukje van de waarheid, trek dat door naar het absurde en ga het vervolgens bestrijden. Dat is erg grappig. Ik heb er althans erg van genoten. Maar het voorbeeld dat hij geeft, zet de volgers van dit debat wel op het verkeerde been. Hij zei: u moet het zo zien. De heer Wijn zelf – hij maakte het ook leuk persoonlijk – heeft een aftrekpost bij de belastingen. Dat geld krijgt hij terug doordat de Hoge Raad zegt dat hij dat geld terugkrijgt. Vervolgens gaat hij daarvan gezellig uit eten en dan komt de Belastingdienst die zegt: ik wil dat geld alsnog terug hebben. Ik moet u zeggen dat ik weinig sterrenrestaurants frequenteer. Ik zou graag een keer met de heer De Nerée mee gaan. Hij weet in elk geval hoe je ongedekte cheques moet uitschrijven. Dan moet ik het geld nog teruggeven ook.

Ik zie het toch een slagje anders. U moet het eigenlijk zo zien. Je hebt een belastingaangifte gedaan en iemand anders stapt naar de rechter, omdat hij de desbetreffende kosten wil aftrekken. De Hoge Raad zegt dan dat die kosten wel aftrekbaar zijn. Daar had je niet op gerekend, want er lag nog een uitspraak van de Hoge Raad uit 1996 dat die kosten niet mochten worden afgetrokken. Daarna verschijnt er een persbericht, van mijn voorganger. Ik kan wel iets zeggen over het tijdsverloop, maar ik vind het moeilijk om er precies op in te gaan. In dat persbericht staat dat de kosten niet aftrekbaar zijn. Dan heb ik het idee dat die kosten niet mochten worden afgetrokken. Vervolgens stuurt de Belastingdienst mij een aanslag en zegt erbij: wij moeten u deze aanslag opleggen, want anders zijn wij te laat, maar let u op: wij komen nog bij u terug op de kosten die nu zijn afgetrokken, want die kosten mag u niet aftrekken. Wat zou u dan doen? U krijgt een brief van de Belastingdienst waarin staat: wij komen er nog bij u op terug, maar deze kosten mag u niet aftrekken. Wegens formele redenen kan het tijdelijk, maar gaat u het geld niet verbrassen, want wij van de Belastingdienst vinden dat het geld u niet toekomt. Wie dan nog zijn vrienden uit eten nodigt, anders dan bij een buurtsnackbar, neemt daarmee zelf een risico. Mijn stelling is dat er niemand is die met vrienden naar een Michelin-restaurant is gegaan, anders dan voor een kleine milkshake en route. Wat dat betreft blijven wij met dit wetsvoorstel volledig in lijn met het vertrouwensbeginsel. Ik vind het, los van alle gekheid, belangrijk om dat te zeggen. Er zijn door de Belastingdienst geen verwachtingen gewekt die thans niet worden waargemaakt. Hierna wil ik serieus mijn verhaal opbouwen.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Als ik zo zou denken als de staatssecretaris doet, zou ik niet naar het restaurant zijn gegaan, maar zou ik de kroeg in zijn gedoken en een aantal glazen naar binnen hebben geslagen. De staatssecretaris zegt nu: ik heb een persbericht uitgegeven, ik stel een aanslag vast en denk eraan, mijnheer Wijn, denk niet dat u er beter van wordt, want alles wat u nu terugkrijgt, zullen wij weer bij u terughalen. Waar denkt de heer Wijn dat de plaats van het parlement in deze is? Hij zegt het met zo'n stelligheid, dat ik liever toch eerst zou zijn gaan dineren dan dat ik meteen de kroeg in zou zijn gegaan.

Staatssecretaris Wijn:

De plaats van het parlement is natuurlijk de plaats waar wij nu met elkaar zijn. Het heeft er echter ook mee te maken dat wij als wetgever, maar ook de staatssecretaris als bestuurder, moeten aangeven in welke richting het gaat. Daarbij mogen wij bij mensen nooit valse verwachtingen wekken. Bij degenen die naar het restaurant zijn gegaan, is nooit de verwachting gewekt dat het geld automatisch terug zou komen. Daar ligt precies de crux. Bij dit wetsvoorstel spelen een heleboel rechtsbeginselen een rol. Wij hebben het gehad over de terugwerkende kracht. Wij gaan het straks hebben over het gelijkheidsbeginsel en over het vertrouwensbeginsel. Wij zien bij dit wetsvoorstel dat beginselen soms met elkaar conflicteren. Daar zou een generatie studenten hun afstudeerscriptie op kunnen schrijven. Als beginselen conflicteren, wordt het een kwestie van keuzes maken. Ik ben het eens met mevrouw Smeets dat je dan ook moet overwegen welke voordelen mensen verwacht hebben, op welke voordelen mensen recht hebben en welke voordelen je mensen dan ook geeft. Wij zouden het liefst iedereen zoveel mogelijk belastingaftrek gunnen, ware het niet dat wij in Nederland ook nog een verzorgingsstaat overeind willen houden. Vanuit bestuurlijk oogpunt, maar ook vanuit wetgeversoogpunt moeten wij daarin een balans vinden. Ik ben het met de Kamer eens dat het oorspronkelijke wetsvoorstel wel een wat al te straffe reparatie was. Het oorspronkelijke wetsvoorstel hield in dat wij alles wat de Hoge Raad gezegd heeft terzijde stellen en aankoopkosten alsnog niet aftrekbaar verklaren. Uw Kamer heeft toen in procedurele zin gezegd: hak dat wetsvoorstel in tweeën, dan kunnen wij het apart behandelen. Dat zegt mevrouw Dezentjé ook en ik vind dat zij gelijk heeft. Wrijf het er lekker in, ik geef het u.

Wij achtten dus het toenmalige wetsvoorstel ook al te straf. Er is iemand naar de Hoge Raad gegaan. Die persoon heeft die zaak gewonnen en zou dan nu de aftrek niet krijgen. Dat hoort inderdaad alles afwegende in de categorie van dik hout zaagt men planken. Wat hier voorligt, is al een tegemoetkoming van de zijde van het kabinet aan uw Kamer, al zagen wij zelf ook dat het nodig was om te kijken hoe wij moeten omgaan met deze uitspraak. De heer De Nerée had het over een verandering in de doctrine. Hij noemde een bepaalde vindplaats, maar die uitspraak was wel degelijk een waterscheiding. Hij noemt één vindplaats. Ik stel daar voor de grap zes vindplaatsen tegenover die het tegendeel betogen. De noot van Daniels onder BNB1996/368, samenhangend met dezelfde arresten van juli 1996: aankoopkosten zijn niet aftrekbaar; een artikel in het FED van 1999/269, Van der Vught en Marres: aankoopkosten zijn niet aftrekbaar; het boek van Juch over de deelnemingsvrijstelling in de Wet Vpb: aankoopkosten zijn niet aftrekbaar. Het staat ook in het boek van Van der Geld "Hoofdzaken vennootschapsbelasting" en in de oude bekende cursus belastingrecht: aankoopkosten van deelnemingen komen nooit in aftrek. Bouwman, u ongetwijfeld bekend: aankoopkosten zijn niet aftrekbaar.

Voorzitter. De heersende leer, in 1996 bevestigd, is dat aankoopkosten niet aftrekbaar zijn. Als je bijvoorbeeld op 23 mei 2002 een deelneming hebt gekocht, dan heb je nooit kunnen denken dat de aankoopkosten van deze deelneming aftrekbaar zouden zijn. Dat heeft nooit onderdeel gevormd van de economische beslissing om een bedrijf te kopen, want het kon op dat moment niet logischerwijs in je gedachten zitten. Dan komt de Hoge Raad op 24 mei 2002 met een ommezwaaiarrest en zegt ineens: toch zijn aankoopkosten aftrekbaar. De gevolgen van dat arrest zouden vanuit budgettair oogpunt onacceptabel zijn.

Ik hoor professor De Haan enige lofuitingen doen...

De voorzitter:

Professor De Haan liep door de wandelgangen. Het staat nu ook in de Handelingen, met een reprimande van de voorzitter.

Staatssecretaris Wijn:

Dit is zo'n verstrekkend arrest omdat de Hoge Raad zegt dat zelfs geactiveerde aankoopkosten in het oudste nog openstaande jaar in aftrek kunnen worden gebracht op de winst. Dus stel dat er aankoopkosten zijn uit 1980 die in aftrek worden gebracht op 5 december 2002 op de dan openstaande aanslag voor 1999. Als die voor 13 december 2002 is vastgesteld, zouden dus volgens de Hoge Raad die kosten uit 1980 nog in aftrek mogen worden gebracht. In gevallen waarin de Belastingdienst om formele redenen die aanslag heeft vastgesteld na 13 december 2002, omdat er anders helemaal geen aanslagen meer konden worden vastgesteld, was een brief bijgevoegd waarin heel duidelijk stond dat deze kosten thans om formele redenen in aftrek moesten worden toegelaten, maar dat daar op terug zou worden gekomen. Er stond in dat mensen er niet op moesten rekenen dat zij deze kosten uiteindelijk zouden mogen aftrekken.

Met deze wet wordt vastgelegd dat de kosten van voor 2000 niet kunnen worden afgetrokken van de openstaande aanslagen en die uit 2000 en verder wel. Wij hebben een aantal van die posten expres open laten staan in afwachting van deze reparatiewet. Het gelijkheidsbeginsel heeft hierbij ook een rol gespeeld. Als wij nu besluiten dat de openstaande aanslagen inderdaad de aftrek niet krijgen, dan zou het raar zijn dat degenen van wie de aanslag toevalligerwijs wel vaststaat, die aftrek kunnen behouden. Wij hebben onderzocht wie er als gevolg van dit arrest toch een aftrek van de aankoopkosten krijgt. Dat is iedereen die voor 24 mei 2002 die aftrek heeft geclaimd en iedereen die het na het arrest heeft geclaimd voor de jaren 2000 tot 13 december 2002. Er zijn echter ook mensen die na 24 mei 2002 die kosten alsnog hebben geclaimd voor voorgaande jaren nadat zij het arrest hadden gelezen. Zij hadden daarvoor nooit verwacht dat zij die kosten konden aftrekken. Zij hadden er dus nooit op gerekend. Wij moeten hier de schatkist ook in de gaten houden. Daarom hebben wij gezegd dat deze kleine groep mensen, die belangrijk is vanwege het gelijkheidsbeginsel, die aftrek niet krijgt omdat zij er nooit op had gerekend.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

De staatssecretaris spreekt over het gelijkheidsbeginsel en over vaststaande en niet-vaststaande aanslagen. Ik geef een voorbeeld. Iemand heeft altijd kosten afgetrokken, een privé-persoon. De aanslagen van die privé-persoon staan vast. De fiscus is een keer naar de rechter gegaan in het geval van zo'n privé-persoon omdat er twijfel over was of deze kosten mochten worden afgetrokken. De rechter geeft de fiscus gelijk. Wil de heer Wijn zeggen dat het gelijkheidsbeginsel met zich meebrengt dat alle vastgestelde aanslagen van mensen die de kostenaftrek hebben gekregen, moeten worden opengebroken? Dat is namelijk de redenering die hij volgt.

Staatssecretaris Wijn:

De heer De Nerée snijdt in deze interruptie een volstrekt ander onderwerp aan. Wij praten hier niet over privé-personen, maar over bedrijven. De casus die de heer De Nerée schetst, heeft niets te maken met wat hier voorligt. Ik zou graag op deze vraag antwoord geven, als het paste binnen het wetsvoorstel dat wij hier behandelen. De heer De Nerée noemt een privé-persoon en schetst daar een aantal zaken omheen. Het gevaar met metaforen, met vergelijkingen, is precies het gevaar waar de heer De Nerée mee begon, toen hij sprak over uit eten gaan in een restaurant.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik wil er ook wel een rechtspersoon van maken. Dan is het wat zuiverder. Dan is het geen metafoor meer, maar een puur juridische principiële vraag.

Staatssecretaris Wijn:

Wat de heer De Nerée doet – en dat is het probleem – is een vergelijking maken die er in het begin even op lijkt, maar die het uiteindelijk net niet is. Als wij praten over juridische finesses, is dat nu net iets waar ik niet in kan meegaan. Dan geef ik antwoord op een vraag die ik in het kader van het Belastingplan graag eens zou willen uitdiscussiëren. Wij praten nu echter over aankoopkosten van deelnemingen in de vennootschapsbelasting voor bedrijven bij een omgaande Hoge Raad ten aanzien van aankoopkosten waarvan men daarvoor nooit had gedacht dat men die mocht aftrekken. Het is een heel ander voorbeeld dan de heer De Nerée geeft.

Het gaat natuurlijk om de vraag welk vertrouwen de Belastingdienst heeft gewekt en welk vertrouwen de bedrijven zelf hadden mogen hebben. Het belangrijkste argument is dat er een zeer groot risico is dat het gehele wetsvoorstel juridisch onhoudbaar wordt, als het amendement van de heer De Nerée wordt aangenomen.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Ik heb de indruk dat de staatssecretaris helderziende is; ik heb nog geen amendement ingediend.

Staatssecretaris Wijn:

O, ik dacht dat u daarop preludeerde. Maar dat doet mij dan deugd.

De voorzitter:

Ik vraag de staatssecretaris om door te gaan, zonder in te gaan op een amendement. Dat is er kennelijk nog niet.

Staatssecretaris Wijn:

Ik hoop op het eerste, voorzitter.

Stel dat wij doen waarvan de heer De Nerée vragenderwijs heeft opgeworpen of het tot de mogelijkheden zou behoren. Dan zal het volgende gebeuren. Naar de materiële inhoud gezien, zou het risico ontstaan dat voor exact dezelfde situatie een verschil ontstaat tussen belastingplichtigen die een aftrek in een aanslag gehonoreerd hebben gekregen en belastingplichtigen voor wie de aanslag nog openstaat. Voor degenen voor wie de aanslag al vaststaat, zou gelden dat geen correctie plaatsvindt. Zou de aanslag nog openstaan, dan zou gelden dat wel een correctie plaatsvindt en dus geen aftrek van de kosten mogelijk is. Omdat het aan ons te wijten is dat die aanslagen nog openstaan, hangende de afhandeling van dit wetsvoorstel, is de kans groot dat personen aan wie de aftrekpost niet wordt toegekend, naar de rechter gaan. Zij kunnen stellen dat zij materieel gezien in dezelfde situatie verkeren als personen voor wie de aanslag al vaststaat en dat zij de kosten ook willen aftrekken, als die personen dat ook mochten. Dan zit je met de volgende situatie. Enerzijds kom je op vaststaande aanslagen doorgaans niet terug. Anderzijds worden bedrijven die op precies dezelfde datum een deelneming hebben gekocht, op een verschillende wijze behandeld als voor de een toevallig wel de aanslag is vastgesteld voor die datum en voor de ander niet, ook nog doordat wij hangende dit wetsvoorstel daarvoor bewust hebben gekozen. Dan zeg ik liever het volgende, zeker omdat wij de mensen van wie de aanslag is vastgesteld meteen daarbij een brief hebben gestuurd met de mededeling: wij komen hier nog bij u op terug; wij gaan u deze aftrekpost niet geven. Ik vind dat je, gegeven dit geheel, in acht moet nemen dat die mensen, toen zij de deelneming kochten, nooit gedacht hebben dat zij de aankoopkosten mochten aftrekken; zij hebben ook nooit een zaak tot aan de Hoge Raad aangespannen. Zij hebben op een laat moment gezegd dit alsnog zo te willen, omdat zij het arrest van de Hoge Raad hebben gezien. Welnu, omdat toevallig hun aanslag is vastgesteld, zouden zij wel de aftrekkosten krijgen, terwijl de mensen en bedrijven voor wie deze nog niet is vastgesteld, het niet zouden krijgen.

Kijk je hierbij naar het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel – waarbij ik meteen toegeef dat het een weging van beginselen is – dan vind ik dat in alle redelijkheid tegen die bedrijven kan worden gezegd: wij hebben u altijd verteld dat u die aftrek niet kreeg en wij geven u die aftrek ook niet. Iedereen die vóór het arrest van de Hoge Raad bij ons aan de bel heeft getrokken, krijgt hem wel. Iedereen die tussen de aankondiging van de reparatie en het arrest van de Hoge Raad aankoopkosten heeft gemaakt, krijgt het natuurlijk ook. Maar voor deze specifieke groep met betrekking tot de jaren daarvóór gaat dit niet op, want als wij dat zouden doen, loop je een groot risico dat je het ook de andere groep die ik zonet schetste, zou moeten geven. Als dit zich zou voordoen, vrees ik – dat ben ik met mevrouw Smeets eens – dat de totale minderopbrengst ongeveer in de buurt zou komen van de totale geraamde derving van 0,5 mld euro.

Voorzitter. Ik denk dat wij daarmee een groot stuk van wat hier voorligt, hebben behandeld. Ik geef hierbij meteen aan dat het repareren van uitspraken van de Hoge Raad een lastige kwestie is. Je hebt daarbij te maken met enerzijds rechtspraak en anderzijds het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Dit is de weging die wij er als regering aan geven. Ik ben daarmee, na het gehoorde ook in een tussentijds algemeen overleg, al een heel grote stap in de richting van uw Kamer gekomen.

Ik zou daarbij nog het volgende willen aangeven. Als wij geen enkele reparatie zouden toepassen, zou het incidenteel 0,5 mld kosten en structureel 150 à 300 mln. Zo moet ook mijn stelling begrepen worden dat als dit wegglijdt, je op 0,5 mld incidenteel uit zou komen. Na de nu voorliggende aanpassing zitten wij op een incidentele derving van 160 à 200 mln euro, terwijl er structureel geen derving is. Zouden er op deze wet nog aanpassingen plaatsvinden, dan lopen wij een groter budgettair risico en zal ik mij tot de minister van Financiën moeten wenden en hem moeten melden dat er van de zijde van de Kamer iets wordt gevraagd waarvoor geen geld is gereserveerd. Dat is dan een lastig probleem.

Voorzitter. Ik vraag uw Kamer niet om te juichen bij dit wetsvoorstel. Ik kan mij heel goed voorstellen dat uw Kamer zegt dat dit niet zo'n prettig wetsvoorstel is. Ik kan mij ook voorstellen dat u zegt: ik ben blij dat ik geen staatssecretaris ben, want je zult het maar allemaal moeten uitleggen! Ik heb dat hier desalniettemin proberen te doen, vanuit een verantwoordelijkheid voor de schatkist. Vanuit een verantwoordelijkheid voor een redelijke toepassing van de wet, geconfronteerd met een arrest van de Hoge Raad, en vanuit het vertrouwen dat wij gewekt hebben bij belastingplichtigen en het gelijk behandelen van materieel dezelfde posities van belastingplichtigen, hoop ik dat uw Kamer toch akkoord kan gaan met dit wetsvoorstel. Dan mag u het tandenknarsend doen en ga ik het met verve aan het bedrijfsleven toelichten.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Ik spreek in deze tweede termijn mede namens mevrouw Dezentjé, die veel last heeft van haar oog en mij heeft gevraagd of ik ook namens haar wil spreken. Wij zitten op volstrekt dezelfde lijn.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitleg en voor zijn verklaringen. Ik begrijp wat hij bedoelt, maar wij hebben als parlement, zeker bij wetsvoorstellen waar een terugwerkende kracht in zit, een buitengewoon grote verantwoordelijkheid. Wij dienen te waken voor de rechtszekerheid. Dat speelt temeer bij andere instrumenten, zoals het Europese verdrag voor de rechten van de mens, waar belastingplichtigen nauwelijks of geen beroep op kunnen doen. Dat legt een nog zwaardere last op de schouders van de nationale parlementen om te waken over de zuiverheid van de wetgeving.

De fracties van CDA en de VVD gaan akkoord, met moeite, met de terugwerkende kracht tot 13 december 2002 die is opgenomen in het wetsvoorstel. Dit met name omdat wij ook zien dat anders een enorm budgettair gat geslagen wordt. De opbrengst van de belastingen is in dat geval namelijk minder dan geschat was. Ik moet daar wel onmiddellijk bij zeggen dat ik al meerdere malen aan de minister van Financiën vragen heb gesteld over de schatting van de vennootschapsbelasting. Ik heb daarop antwoorden gekregen waarin staat dat deze schatting buitengewoon moeilijk is. Wij zien ook telkens weer dat het afwijkt van hetgeen eerder geschat is.

Gegeven het feit dat wij moeten waken voor een goede wetgeving en voor het feit dat de drie machten in deze samenleving uit elkaar gehouden worden, menen wij met twee amendementen te moeten komen die naar onze mening de zaak iets gladder strijken, wat de terugwerkende kracht aangaat, dan de staatssecretaris in zijn voorstellen heeft gedaan. Wij zullen de amendementen straks verspreiden. Die amendementen zien erop toe dat wij niet terugkomen op aanslagen die voor 13 december 2002 definitief zijn geworden. Wij maken voor een ander geval ook een kleine verruiming. Voorzover daar een minderopbrengst uit voortvloeit, zullen wij in het amendement vastleggen dat aankoopkosten die in bepaalde situaties niet in aftrek gebracht kunnen worden in verband met de overgangsmaatregel van de staatssecretaris, wel afgetrokken kunnen worden. In dat specifieke geval kunnen de aankoopkosten afgetrokken worden bij de verkoop van de deelneming, waardoor de budgettaire gevolgen veel geringer zijn dan wanneer die kosten ineens kunnen worden afgetrokken. Wij vinden dat daardoor het wetsvoorstel nog niet mooi is en niet voldoet aan de criteria die vastgelegd zijn in overleg tussen Kamer en regering over wetsvoorstellen met terugwerkende kracht, maar wij zijn bereid die terugwerkende kracht te aanvaarden, gezien ook andere belangen die op het spel staan.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Wij hebben de amendementen nog niet gezien. Welke budgettaire consequenties hebben die amendementen? Kunt u daar een inschatting van maken? Kunt u ook aangeven welke compensatie u aan wilt bieden?

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Voorzitter. Het is nog altijd zo in dit huis dat als onze hoogste rechter beslist dat zaken moeten geschieden zoals onze hoogste rechter uitspreekt, zaken ook moeten geschieden zoals onze hoogste rechter uitspreekt. Het is het goede recht van de wetgever om dat niet te willen. De regering kan dan met voorstellen komen om een arrest van de Hoge Raad waarmee zij het niet eens is te repareren. Het is in een rechtsstaat gebruikelijk om een reparatie in te laten gaan vanaf de dag dat het wetsvoorstel in het Staatsblad staat. Dat is het principe van een rechtsstaat. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan terugwerkende kracht aan een wetsvoorstel worden meegegeven, maar dan moeten wij wel beseffen dat dit een inbreuk is op de rechtszekerheid van de burger in dit land.

Dan kom ik op de vraag naar het budgettaire beslag van mijn amendementen. De minderopbrengst aan vennootschapsbelasting is 50 mln euro over een periode van tien jaar. Waarom? Omdat wij vinden dat wij zeer zorgvuldig moeten omgaan met de rechten van burgers in deze samenleving. Mevrouw Smeets moet niet bij mij aankloppen als de regering komt met een voorstel om te repareren wat de Hoge Raad gedaan heeft omdat het zoveel kost. Daarvoor hebben wij een scheiding van machten in Nederland. Ik hoop dat wij daarop kunnen blijven bouwen. Als het aan mijn fractie en aan de fractie van de VVD ligt, zullen wij dat op deze wijze blijven doen.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Het antwoord op mijn vraag over het budgettaire beslag is helder. Heeft de heer De Nerée daarvoor ook compensatiemaatregelen voorzien?

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Dat probeerde ik nu juist uit te leggen. Wij slaan geen gat in de opbrengsten van de Vpb. Dat doet ons hoogste rechtscollege.

Mevrouw Smeets (PvdA):

Voorzitter. De staatssecretaris heeft twee vragen niet beantwoord. Ten eerste de vraag over het Europa-proof zijn van de deelnemersvrijstelling. Ten tweede vraag ik de staatssecretaris waar hij compensatie vindt voor het budgettaire gat dat geslagen wordt.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. De vraag van mevrouw Smeets of de deelnemingsvrijstelling volledig Europa-proof is, vind ik zo algemeen dat ik daar niet zo een, twee, drie een antwoord op kan geven. Bij bepaalde zaken in de vennootschaps belasting kun je je afvragen of die Europa-proof zijn, omdat de Europese rechter steeds meer beoordeelt of iets binnen het vrije verkeer in Europa past. De Europese rechter meent dat landen minder over hun eigen belastingen mogen zeggen, omdat de Europese rechter daar steeds meer over gaat. Ik kan dus geen antwoord geven op de algemene vraag van mevrouw Smeets. Ik heb ook geen zin om vanaf deze plaats de belastingpraktijk op allerlei ideetjes te brengen voor zaken waarmee men maar eens lekker naar de rechter moet gaan. Ik kan haar wel zeggen dat wij nu bezig zijn met een modernisering van de Wet op de vennootschapsbelasting. Daarin zullen wij de mate waarin zaken EU-proof zijn meenemen.

Op de vraag naar dekking van het budgettaire gat het volgende. In het wetsvoorstel zoals het voorligt, is het gat gedekt binnen de ramingen. Alles wat verder nog wordt geamendeerd, zal een beslag leggen op het EMU-saldo. Dat betekent extra lastenverlichting voor het bedrijfsleven en dat betekent dus een groter EMU-tekort.

De heer De Nerée en in zijn kielzog mevrouw Dezentjé antwoord ik dat er natuurlijk altijd een spanningsveld is tussen enerzijds het bestuur, in casu de staatssecretaris van Financiën, de Belastingdienst, de wetgever – parlement en regering maken samen wetten – en anderzijds de rechter. Soms komt het voor dat de rechter iets doet wat wij als wetgever en u als democratisch gekozen orgaan niet goed vinden. Er ontstaat dan wel eens spanning. Soms leg je je neer bij wat de rechter heeft gezegd. Andere keren zeg je: wij zijn een democratisch gekozen parlement, er zit een regering die door een meerderheid van het parlement wordt gesteund en daarom hebben het recht daar tegenin te gaan. Ook dat is scheiding der machten.

Scheiding der machten is niet klakkeloos accepteren wat de andere macht zegt. De rechter mag het soms niet eens zijn met de wetgevende macht, maar het omgekeerde mag ook. Scheiding der machten is niet het los staan van elkaar en altijd maar accepteren wat de andere macht zegt. Nee, scheiding der macht is een systeem van checks and balances, van kracht en tegenkracht tussen onafhankelijk van elkaar opererende machten. Het kan heel goed zijn dat de onafhankelijk macht van de rechter iets wil en dat de Kamer, de onafhankelijke wetgevende macht, democratisch gekozen, zegt: die uitspraak van de rechter keuren wij niet goed. Het is elke keer een kwestie van discussie. Scheiding der machten is een systeem van checks and balances en niet het klakkeloos accepteren wat de ander vindt. Als de rechterlijke macht zou zeggen: voor ons houdt scheiding der machten in dat wij klakkeloos de andere macht accepteren, dan zou men alle wetten onverkort toepassen en goedkeuren, terwijl een rechter soms van een wet afwijkt. Met de uitleg van het leerstuk scheiding der machten door de heer De Nerée was ik het niet helemaal eens, hoewel hij het in prachtige bewoordingen bracht.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Het betoog van de staatssecretaris onderschrijf ik voorzover het de toekomst betreft. In dat geval heeft hij volledig gelijk. Scheiding der machten houdt in dat als wij het niet met elkaar eens zijn, er ingegrepen kan worden. Dat geldt wel voor de toekomst. Nu hebben wij het over een ingrijpen met terugwerkende kracht en dat is een essentieel verschil.

Staatssecretaris Wijn:

Ook die stelling bestrijd ik, niet geheel, maar wel de generalisatie. Degene die bij de Hoge Raad de zaak gewonnen heeft, mag de kosten toch in aftrek brengen? Iedereen die tot het arrest van de Hoge Raad de aftrek heeft geclaimd, krijgt die aftrek. Wij zeggen niet rücksichtslos: weg met alle uitspraken van de Hoge Raad. Nee, de zaak die voor de Hoge Raad heeft gediend, wint, ook na aanvaarding van dit wetsvoorstel. Ook dat ligt een stuk genuanceerder.

Mijn fundamentele bezwaar tegen het voorstel van de heer De Nerée is dat hij ongelijkheid creëert tussen vaststaande en openstaande aanslagen. Het grote gevaar is dat als het ene bedrijf kosten heeft afgetrokken en de aanslag is toevallig vastgesteld, het die aftrek krijgt. Ik ben nog blij dat de heer De Nerée het over tien jaar wil uitsmeren. Het bedrijf met een openstaande aanslag krijgt die aftrek niet. Je laat niet de inhoudelijke situatie, maar de formele situatie van het vaststaan van een aanslag bepalend zijn voor de materiële beoordeling van de inhoud. Dat risico loopt de Kamer als het amendement wordt aangenomen. Uiteindelijk loopt de schatkist dat risico. Als wij hiermee 50 mln aan het bedrijfsleven geven en potentieel veel meer als de rechterlijke macht verder uitslaat, dan moeten wij uiteindelijk terug naar dezelfde belastingbetaler, willen wij binnen de saldi van het EMU-tekort blijven. Dan moeten wij bij de andere halen wat wij aan de ene geven. Dat zijn natuurlijk wel de budgettaire spelregels waar wij mee te maken hebben.

Ik weet niet of ik de heer De Nerée ervan kan overtuigen dat wat wij doen volledig past binnen het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Wij hebben iedereen met een vastgestelde aanslag een brief gestuurd en meegedeeld dat de kosten niet konden worden afgetrokken. Niemand heeft dat mogen en kunnen verwachten. Ik hoop niet dat het amendement wordt aangenomen, want ik vind dat wij die lastenverlichting niet moeten geven aan het bedrijfsleven. Mocht het amendement toch worden aangenomen, dan hoop ik dat de toelichting van het amendement glas- en glashelder is. De toelichting moet dusdanig zijn dat de procesrisico's die wij lopen vanwege het verschil tussen vaststaande en openstaande aanslagen, minimaal zijn. De rechterlijke macht moet heel goed weten wat de meerderheid van de Kamer zou hebben gewild.

Dan behoud ik mij ook het recht voor om alsnog een keer naar de Kamer te komen. Dan zal de Kamer ook wel weer roepen dat ik ga repareren, maar ik vind een budgettair risico van 0,5 mld euro aanzienlijk. De heer De Nerée roept nu "democratie" vanuit de bankjes – daar zijn wij natuurlijk allemaal een hartstochtelijk voorstander van – maar democratie betekent soms ook dat je iets anders denkt over stukken waarover de Hoge Raad besloten heeft. Dan ga je de zaak toch repareren. Dat doet je natuurlijk niet geheel, want dat geldt niet voor degene die de zaak gewonnen heeft. Mocht de heer De Nerée technische assistentie willen bij de redactie van het amendement, dan kan bij die altijd van ons krijgen. Ik zeg wel op voorhand dat ik aanneming van eventuele amenderingen in de lijn van het verhaal van de heer De Nerée ten sterkste moet ontraden.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Omdat de heer De Nerée heeft aangekondigd dat er amendementen onderweg zijn, stel ik voor, morgen te stemmen. Anders zou ik hebben voorgesteld om het wetsvoorstel zonder stemming aan te nemen. Ik doe wel een beroep op de heer De Nerée om de amendementen buitengewoon snel te laten circuleren, zodat ook de fracties die niet bij het debat aanwezig zijn geweest, hun mening daarover kunnen vormen.

De heer De Nerée tot Babberich (CDA):

Zeker, wij zullen daarvoor zorgen. Ik heb goed geluisterd naar wat de staatssecretaris heeft gezegd. Hij is bereid ons technische assistentie te verlenen om het amendement zo toe te lichten dat het gevaar minimaal wordt. Wat ik nog wilde vertellen, is dat het amendement mede wordt ondertekend door mevrouw Dezentjé en door de heer Van As.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven