Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | nr. 87, pagina 5588-5600 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | nr. 87, pagina 5588-5600 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Aanpassing van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafvordering en de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in verband met de vergoedbaarheid van schade als gevolg van het overlijden of ernstig en blijvend letsel van naasten (28781).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Voorzitter. Het is goed dat met dit wetsvoorstel een lacune in de wetgeving wordt opgevuld. Ons spreekt in het wetsvoorstel vooral aan dat het gaat om erkenning van het leed van een naaste of verwante van het slachtoffer. Wij moeten van het wetsvoorstel echter geen al te hoge verwachtingen hebben. Het leed kan immers met deze wet niet weggenomen worden. Het leed kan hooguit een heel klein beetje draaglijker worden gemaakt.
Goed in het wetsvoorstel is dat wordt uitgegaan van een vast bedrag voor affectieschade. Verdriet is immers niet in geld uit te drukken. Ik moet niet denken aan de conflicten die kunnen ontstaan bij bepaling van de schade. Laten wij dat soort emotionele conflicten proberen te voorkomen. Ook kunnen wij goed leven met de beperkte kring van gerechtigden die is afgesproken in het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel is daardoor goed uitvoerbaar.
Aanvankelijk hadden wij grote twijfels bij het opnemen in het wetsvoorstel van de term ernstig blijvend letsel. Bij overlijden is goed vast te stellen of iemand recht heeft op affectieschade. Dat wordt een stuk moeilijker bij ernstig blijvend letsel. Hoe wordt dat begrip uitgelegd? Bovendien zit ook hier een stukje van het eerdergenoemde emotionele conflict. Moet een partner van een slachtoffer zeggen: ik heb last van wat mijn partner is aangedaan, terwijl ook het slachtoffer voor een vergoeding in aanmerking komt?
Wat wordt precies bedoeld met ernstig blijvend letsel? Dat begrip kan heel ruim of heel smal opgevat worden. Bij ernstig blijvend letsel denk ik bijvoorbeeld aan een kind dat als gevolg van een ongeluk hersenletsel oploopt en daardoor aan bed is gekluisterd en gedragsveranderingen vertoont. De ouders zullen daar ongelooflijk veel verdriet van hebben. In dat soort zaken lijkt het mij evident dat de ouders recht hebben op vergoeding van affectieschade. Hoe breed moet het begrip ernstig blijvend letsel opgevat worden? Valt daar ook een ouder onder die er verschrikkelijk veel leed van heeft dat dochter of zoon als gevolg van die ene slechte vriend of die ene gebeurtenis verslaafd is geworden? Moet dat ook onder ernstig blijvend letsel opgevat worden? Een verslaving is immers ook blijvend letsel. Ik moet er niet aan denken dat het getouwtrek bij de letselschadepraktijk ook bij de affectieschade optreedt. Hoe moet vastgesteld worden of er sprake is van ernstig blijvend letsel? Het advies van het Verbond van Verzekeraars laat zien dat zij deze categorie heel smal opvatten. Als hierover niet meer helderheid wordt verschaft, wordt juist het gewaardeerde punt van de goede uitvoerbaarheid aangetast. Dit moet niet via wetgeving, jurisprudentie of de praktijk ingevuld worden. Vooraf moet meer helderheid worden verschaft en moet meer richting gegeven worden om bureaucratie en rechtszaken te voorkomen. Mijn voorstel is dan ook om in de reeds geplande AMvB nadere richtlijnen op te nemen voor het begrip ernstig blijvend letsel.
De heer Wolfsen (PvdA):
Voorzitter. Als uw juridische redenering niet klopt met uw gevoel voor recht en billijkheid, herzie dan uw juridische redenering. Deze uitspraak wordt toegesproken aan wijlen prof. Meijers, de man achter het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Ik ben het daarmee eens, zo zou ik prof. Meijers willen antwoorden, maar dan moet uw wetboek daarvoor wel de ruimte blijven bieden. Met een knipoog naar hem kunnen wij vandaag dan ook zeggen: als wij juridische redeneringen niet meer zodanig kunnen maken dat zij kloppen met ons actuele gevoel voor recht en billijkheid, gaan wij het BW herzien.
Het altijd voortschrijdende denken over aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht heeft zich inmiddels zodanig ontwikkeld dat wij al een tijdje aanlopen tegen de grenzen van de wet. Dat was de reden dat de toentertijd paarse coalitiegenoten in november 2000 aan de regering hebben gevraagd om te komen met een wetsvoorstel over de vergoeding van affectieschade. De regering heeft daaraan nu uitvoering gegeven, waarvoor dank. Zal dit wetsvoorstel voldoende en volledig in de pas gaan lopen met het denken over recht en billijkheid? Dat is de vraag waarover mijn fractie zich indringend heeft gebogen. "Ja en nee", zo was de uitkomst, of beter nog: "ja, maar niet helemaal". Dat denken heeft er zelfs toe geleid dat wij een aantal kwesties willen aansnijden die niet in de eerste inbreng zijn verwoord. Zo blijkt maar weer dat ook bij ons het denken over het aansprakelijkheidsrecht niet stilstaat. Het is dan ook al meer dan een jaar geleden dat dit wetsvoorstel bij de Kamer is ingediend. Ik ben uiteraard wel zo sportief om er geen enkel bezwaar tegen te hebben als de minister niet al onze vragen onmiddellijk beantwoordt, al willen wij de antwoorden uiteraard wel graag voor de stemmingen hebben. Juist omdat wij alle antwoorden nog niet weten, hebben wij nog geen amendementen voorbereid. Wellicht komen die er nog wel.
De huidige wet is duidelijk; daardoor zijn de grenzen ook duidelijk. Er wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen direct getroffenen en indirect getroffenen. Ik begin met de direct getroffenen. De kring van personen die voor vergoeding van schade in aanmerking komt, wordt – voorzover vandaag relevant – primair beperkt door het relativiteitsvereiste. Jegens degene die schade heeft opgelopen, moet onrechtmatig zijn gehandeld. Dat doet bijvoorbeeld ook de veroorzaker van een ongeval jegens de moeder die kort na een ernstig ongeval ter plaatse komt en daar haar zwaar verminkte kind aantreft. Want, aldus de Hoge Raad, indien iemand door overtreding van een veiligheids- of verkeersnorm een ernstig ongeval veroorzaakt, handelt hij niet alleen onrechtmatig jegens degene die dientengevolge is gedood of gekwetst, maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Dat zal zich met name voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ongeval is gedood of gewond. Dit is "shockschade" gaan heten.
De confrontatie alleen is dus niet voldoende voor de vordering tot schadevergoeding. Iemand heeft dus geen recht op een vergoeding enkel en alleen omdat zij een ouder is, maar omdat zij als ouder heeft gezien dat haar kind is overreden. Directe confrontatie met de ernstige gevolgen maken deze moeder dus tot een direct benadeelde. Bij directe benadeling moet, zoals normaal bij het plegen van onrechtmatige daden, alle schade volledig worden vergoed. In de eerste plaats gaat het hier uiteraard om vermogensschade ofwel de stoffelijke, direct op geld waardeerbare schade, waaronder uiteraard inkomensschade. In de tweede plaats gaat het om ander nadeel, dat wil zeggen de meer ideële, onstoffelijke, niet direct op geld waardeerbare schade. Dit geldt alleen voorzover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.
De wet bepaalt dat direct benadeelden ook recht hebben op smartengeld, niet alleen als het gaat om lichamelijk letsel als gevolg van bijvoorbeeld een aanrijding of een geweldsmisdrijf, maar ook als het gaat om een aantasting van de persoon, zoals dat zo fraai heet. Ook geestelijk leed alleen moet aan de direct benadeelden dus volledig worden vergoed. Dan moet er wel sprake zijn van meer dan gewoon verdriet, frustratie of onbehagen. Als ik het goed zie, moet er sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dus – een beetje overdreven maar in de kern wel waar – als je 's nachts wakker ligt van de te veel en te indringend kraaiende haan van de buren of als je wakker ligt omdat je hebt gezien dat je kind is overreden, dan ben je direct benadeelde en heb je recht op volledige vergoeding van het daardoor geleden geestelijk leed. Dat kan ook het geval zijn als je door toedoen van een ander een geesteskind, bijvoorbeeld je bedrijf, verliest. Ook dan dient serieus geestelijk letsel volledig te worden vergoed. Je bent immers direct benadeelde.
Vervolgens zijn er de indirect getroffenen. Als gevolg van onrechtmatig handelen lopen immers niet zelden derden schade of nadeel op. Dit zijn de mensen die zoals dat heet indirect worden getroffen door schadeveroorzakend gedrag. Als het schadeveroorzakende gedrag tot gevolg heeft dat iemand wordt getroffen door lichamelijk of geestelijk letsel of de dood, dan is dat – om het voorzichtig te zeggen – immers ook nadelig voor partners en andere familieleden van de direct getroffene, en bijvoorbeeld ook voor de werkgever, collega's en buren. Deze "indirect getroffenen" worden nu voor de wet over één kam geschoren. Wat kunnen zij claimen?
Door ons is tot nu toe in de wet vastgelegd dat van de indirect getroffenen slechts een beperkt aantal mensen recht heeft op letsel- of overlijdensschade. Bovendien wordt slechts een beperkt aantal specifieke schadekosten vergoed. Smartengeld hoort daar dus niet bij. Iedere derde, of het nu gaat om een partner of een buurman, heeft alleen recht op "verplaatste kosten". Daarbij gaat het bijvoorbeeld om door de naasten noodzakelijk gemaakte kosten voor de verzorging en verpleging, al is ook daar de nodige discussie over. De werkgever die een mishandelde werknemer tijdelijk mist of moet vervangen, kan niks claimen bij de veroorzaker. Ook andere bedrijfsschade als gevolg van geweldsdelicten of aanrijdingen met letsel of de dood als gevolg, kan niet worden geclaimd bij de veroorzaker. Wat te denken van een ouder, partner of andere naaste die op basis van begrijpelijke en invoelbare motieven de invalide gereden of geslagen dierbare gaat verplegen en verzorgen, en als gevolg daarvan de eigen carrière ziet knakken of verdwijnen? Deze komt in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
Bij overlijden is de daarvoor verantwoordelijke niet meer verplicht dan om aan een kleine groep derden de schade te betalen van het levensonderhoud dat wegvalt en de kosten van de begrafenis. Andere derden, bijvoorbeeld werkgevers – het maakt niet uit of het een grote werkgever is of een kleine middenstander – hebben nergens recht op. Cynisch gezegd: puur financieel gezien is het voor de veroorzaker van een aanrijding of de pleger van een geweldsdelict soms goedkoper om iemand dood te rijden of te slaan, dan om iemand zwaargewond te rijden of te slaan. Alleen de gekwetste zelf heeft namelijk recht op smartengeld, dat bij overlijden niet hoeft te worden betaald. Laat er geen misverstand over bestaan: dit is niet zo omdat de rechter het niet wil, maar omdat wij als wetgever het zo hebben bepaald. Wij hebben immers een zeer scherp onderscheid aangebracht tussen wat wij "direct benadeelden" en "indirect benadeelden" noemen. Kort gezegd, scheren wij iedere derde over één kam: geen smartengeld.
Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, wordt vergoeding van affectieschade wel mogelijk, wat een kleine verbetering is. Is het geheel echter nog wel redelijk en billijk? Dit vroegen wij ons af in de fractie. Is het nog wel redelijk en billijk om heel directe naasten bij dood of ernstig letsel aan te blijven merken als "derden", als "indirect getroffenen"? Met andere woorden: gaat het wetsvoorstel wel ver genoeg? Deze lastige vraag willen wij aansnijden bij de behandeling van dit voorstel. Een mens wordt pas een mens in de relaties tot zijn naasten en zijn omgeving. In het algemeen is het meest kostbare waarover iemand beschikt de relatie met de naasten. Die zijn zelfs vaak van onschatbare waarde. Als zij wegvallen, is niet zelden het verdriet onpeilbaar diep. Het is dus feitelijk niet sec "de persoon" die ernstig wordt toegetakeld, gehandicapt raakt, wordt aangereden of wordt doodgereden, maar ook de broer, de zus, de partner, de ouder, het kleinkind, de grootouder, de werknemer of de buren die iets wordt aangedaan. Daarmee wordt die derde als deel van de relatie direct iets aangedaan. Je bent dus in werkelijkheid geen derde maar direct betrokkene en direct getroffene. In dat licht stel ik de minister en mijn collega's de vraag: moeten wij in juridische zin niet uitgaan van de stelling dat deze mensen direct geraakten zijn, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt? Schaad je de een, dan schaad je daarmee automatisch de ander omdat de relatie kapot wordt geslagen of gereden. Wij zouden dan ook graag zien dat ook voor hen geldt dat altijd alle schade wordt vergoed die in redelijkheid is toe te rekenen aan de schadeveroorzakende gebeurtenissen. Dat mag wat ons betreft wel gebeuren op basis van genormeerde bedragen; mevrouw Joldersma heeft daarover ook al het nodige gezegd.
Rechters worstelen met het onderscheid tussen direct en indirect benadeelden. Bij dood of zwaar lichamelijk letsel proberen zij directe naasten dan ook zoveel als mogelijk te kwalificeren als "direct getroffenen". Daarom is het shockschade-arrest ook ontstaan. In dat arrest heeft de Hoge Raad zelfs expliciet overwogen dat niet is uitgesloten dat het huidige recht, het huidige wettelijke stelsel, onvoldoende tegemoetkomt aan de maatschappelijk gevoelde behoefte om een vergoeding mogelijk te maken voor affectieschade. De Hoge Raad heeft terecht ook overwogen dat een dergelijke verandering de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat; vandaar uiteraard dit wetsvoorstel.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik heb de indruk dat u de kring van mensen waarmee een slachtoffer een relatie kan hebben nogal erg ruim opvat. In het wetsvoorstel staat volgens mij heel duidelijk wat een affectieve relatie is. Daar wordt het gezinsverband genoemd. De heer Wolfsen wil graag weten wat de collega's ervan vinden, maar ik hoor ook graag van hem wie hij er allemaal onder wil laten vallen. Ik heb begrepen dat zelfs de buurman een affectieve relatie kan hebben en om die reden voor affectieschade in aanmerking zou kunnen komen. Dat lijkt mij een heel ruime opvatting van een affectieve relatie.
De heer Wolfsen (PvdA):
Nee. Ik vind wel dat een buurman bijzonder geraakt kan zijn door het overlijden van zijn buurman, maar ik vind niet dat hij daarmee recht kan krijgen op een vergoeding van affectieschade of andere immateriële schade. Ik vind wel dat de kleine groep mensen die nu in aanmerking komt voor affectieschade voor meer, voor de shockschade, in aanmerking zou moeten komen. Voor mij maakt het geen verschil of je 's nachts wakker ligt van het overlijden van je kind omdat je hebt gezien dat het is aangereden of omdat je hebt gehoord dat het is aangereden. In het eerste geval, als je het hebt gezien, ben je een direct betrokkene. Je bent direct benadeeld en krijgt alle schade vergoed. Als je het hebt gehoord, te horen hebt gekregen, maar er niet bij was, krijg je alleen maar affectieschade vergoed.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Dan kom ik op een ander punt, niet zozeer de kring van gerechtigden, maar het precieze verschil tussen affectieschade en shockschade. Ik heb uit de arresten begrepen dat het bij de shockschade niet gaat om het feitelijke zien, maar om de confrontatie met de gebeurtenis, zelfs als je er niet bij aanwezig was. Dat zou juist betekenen dat de kring van gerechtigden op shockschade al heel groot is. Het gaat er niet om dat je er 's nachts van wakker ligt. Zoals ik het heb begrepen, heb je een psychiatrische aandoening, die een psychiater kan vaststellen. Dat is het 's nachts wakker liggen waarschijnlijk niet.
De heer Wolfsen (PvdA):
Het 's nachts wakker liggen is een eufemisme. Het moet natuurlijk om ernstig psychisch leed gaan. Iedereen, de partner van een persoon of de ouder van het kind dat overlijdt als gevolg van de schuld van een ander, zou altijd de volledige materiële schadevergoeding moeten kunnen krijgen als er sprake is van ernstig psychisch lijden. Dat is meer dan alleen affectieschade. Misschien kunnen wij ons erin vinden dat wij de minister vragen of het wetsvoorstel zo moet worden gelezen. Zo nee, dan moeten wij het in die zin aanpassen. Ik proef uit uw woorden dat u vindt dat dit zou moeten. Ik vind dat ook. Dat moeten wij dan scherp in de wet vastleggen.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Het ging niet over wat ik vind dat er moet gebeuren. Het ging om de uitleg van shockschade. Wij hebben een toelichting van de minister daarop nodig.
De heer Wolfsen (PvdA):
Dat is altijd goed.
Het eerste dat de niet-juristen in mijn fractie vroegen is wat eigenlijk het verschil is tussen affectieschade en shockschade, de vraag die mevrouw Joldersma ook heeft. Als in de wetenschap en het niet-juridische denken eigenlijk geen logisch onderscheid kan worden gemaakt tussen het diepe verdriet van een moeder of partner als gevolg van het aanzien dat het kind of de partner wordt overreden en het verdriet dat je treft als je hoort dat je kind is overreden, waarom wordt dat onderscheid dan wel aangebracht in de juristerij? Ik snijd deze vraag aan omdat wij ons er bewust van moeten zijn – daarom is het antwoord van de minister ook zo belangrijk – dat wij dit rare onderscheid mogelijk in stand gaan houden als wij het wetsvoorstel aannemen. Het onderscheid is dat psychische schade wel volledig wordt vergoed als je wakker ligt van het kraaien van de haan van de buren, dat immateriële schade te wijten aan door anderen volledig bedorven vakanties ook volledig wordt vergoed, dat het volledig wordt vergoed als je wakker ligt van de aan anderen verwijtbare teloorgang van je geesteskind, bijvoorbeeld een bedrijf, dat het volledig wordt vergoed als onrechtmatig beslag wordt gelegd op je spullen of als je door een fout van een arts tegen je wil een kind krijgt, dat het volledig wordt vergoed als je gezien hebt dat je partner of je kind is overreden, maar dat ernstige psychische schade niet vergoed wordt als je hebt gehoord dat je kind of partner is overreden en het ook niet volledig wordt vergoed als je wakker ligt omdat je partner is doodgereden door een dronken automobilist. Dat onderscheid is aan niet-juristen niet uit te leggen. Dat moeten wij ook niet langer willen uitleggen.
Volgens mijn fractie is het plotseling wegvallen van een kind, een partner of een andere directe naaste altijd traumatiserend, of je het nu gezien hebt of gehoord. Voeg daar nog bij dat de moeder die op grond van een redelijke beslissing voor haar gezonde kind gaat zorgen, dat zij tegen haar wil heeft gekregen als gevolg van een fout van een arts, wel inkomensschade kan vorderen, omdat zij direct benadeelde is, maar de ouder die gaat zorgen voor een als gevolg van een aanrijding ernstig gewond kind dat niet kan vorderen, omdat hij of zij indirect benadeeld is. Dat is niet meer uit te leggen. Dat is onredelijk en onbillijk. Als wij juridische redeneringen niet meer zodanig kunnen maken dat zij kloppen met ons actuele gevoel voor recht en billijkheid, dan moeten wij het BW nog verder herzien. Graag krijg ik op dit punt een reactie van de minister.
Als wij dat gekke onderscheid tussen direct en indirect getroffenen weghalen, daar waar het zeer nauwe relaties betreft die worden beschadigd of vernietigd, lossen wij daarmee ook onmiddellijk het volgende probleem op. Die zeer directe naasten kunnen als gevolg van de beperking van artikel 107 bijna nooit vermogens- en inkomensschade claimen, schade die zij kunnen oplopen als zij op volstrekt redelijke gronden hebben besloten de zorg voor een gekwetste op zich te nemen. Nogmaals, de moeder die dat doet omdat zij het kind heeft gekregen als gevolg van een fout van een arts, kan wel schade claimen, maar de moeder wier kind is aangereden, kan dat in beginsel niet, tenzij die moeder de taken overneemt van de hulp waarop het kind recht heeft, hulp waar het kind niet zonder kan. In dat geval is sprake van zogenaamde verplaatste schade. Overigens is het claimen daarvan bepaald niet eenvoudig.
Dus zeker zo belangrijk als affectieschade of smartengeld is inkomensschade, waarmee naasten kunnen worden geconfronteerd. Die problematiek blijft met dit wetsvoorstel feitelijk geheel buiten beeld, terwijl die onlosmakelijk met de hele kwestie is verbonden. Er zijn met de jurisprudentie wel openingen geboden, bijvoorbeeld als het gaat om het verlies aan vrije tijd die gemoeid is met de zorg voor een ernstig gewond kind. Vermogensschade en inkomensschade in het bijzonder als gevolg van geknakte carrières, het opzeggen van de baan of het minder gaan werken om zorgtaken op je te nemen voor ernstig gewonde naasten, wordt daarentegen bijna nooit vergoed. Daarin moet echt verandering komen. Ik ben dan ook zeer benieuwd naar de reactie van de minister en naar de gedachten hierover van de collega's.
Kort en goed, wij vinden dat bij de ontwrichtende en soms verwoestende werking op de gezinssituatie van bijvoorbeeld een aanrijding er geheel moet worden gecompenseerd. Dat kan eenvoudig als wij het onderscheid wegnemen.
Dan wil ik nog iets zeggen over de normering, een nieuw punt van dit wetsvoorstel. Je hoeft niet meer te stellen dat je verdriet hebt als gevolg van ernstig letsel van een naaste. Wat ook nieuw is, is dat het niet meer nodig is om te stellen, zo nodig te bewijzen, dat het meer is dan gewoon verdriet en dat het kan worden gekwalificeerd als een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Mijn fractie is voorstander van verdergaande normering. Dat lijkt de afhandeling van de schade zeer ten goede te komen. Dat is onlangs duidelijk gemaakt in een rondetafelgesprek dat wij in deze Kamer hadden met mensen die betrokken waren bij letselschadeproblematiek. Bovendien, relaties zijn vaak van onschatbare waarde. Als die wegvallen, is het verdriet niet zelden onpeilbaar diep. Het is zeer moeilijk, zo niet onmogelijk om het verdriet met een bepaald bedrag aan geld te waarderen en daarom moet de wetgever die soms dramatische keuzes maar maken, zeker als dat verdriet niet onmiddellijk is te vangen in psychiatrische termen. Het is er dan gewoon en het bestaan ervan hoeft niet meer te worden bewezen.
Voorts voorkomt zo'n benadering secundaire victimisatie, zoals Slachtofferhulp Nederland ons schreef. Wel is hier de vraag aan de orde of wij dat onderscheid tussen gewoon verdriet en ernstige psychische schade niet zouden moeten blijven maken. Het eerste zouden wij dan moeten en kunnen normeren, wat nu ook wordt voorgesteld, maar het tweede, dat zeer ernstig psychisch leed, zouden wij misschien niet moeten normeren. Er wordt gevreesd voor onsmakelijke procespraktijken. Daarover wordt ook in het wetsvoorstel gesproken. Er kunnen bijvoorbeeld verweren zijn als: ach, zo goed was die relatie toch ook weer niet. En: ging uw partner ook niet al een tijdje vreemd? Dus die vergoeding, ach, die kan best iets lager. Voorzitter. Dat soort verweren en die procespraktijken schijnen in België en Frankrijk, waar niet wordt gewerkt met zo'n normering, niet voor te komen. De vraag is dus of de minister voelt voor onderscheid tussen gewoon verdriet, dat genormeerd wordt vergoed, en ernstige psychische schade.
Met het huidige voorstel zou de rechter bij zogenoemde sprekende gevallen naar omhoog kunnen afwijken, maar mijn fractie heeft die opening niet kunnen ontdekken in de wet zelf. In de toelichting staat die wel. Misschien heb ik niet precies genoeg gelezen. Ook op dit punt krijg ik graag een reactie van de minister.
Minister Donner:
Wilt u dit verduidelijken?
De heer Wolfsen (PvdA):
In de toelichting staat dat een rechter in bijzondere, sprekende gevallen, waarbij sprake is van een zeer bijzondere affectieve relatie, naar boven kan afwijken van de 10.000 euro. Die bijzondere affectieve relatie wordt overigens niet toegelicht. Wij hebben de wet er nog eens vrij precies op na gelezen, maar wij kunnen nergens een bepaling vinden waarmee die opening wordt geboden.
Ik wil vervolgens nog een paar opmerkingen maken over de kring van gerechtigden. Die zou je beperkt moeten houden. Naar onze mening wordt die té beperkt gehouden. De kernwoorden zijn ongeveer: gezinsverband en een duurzame, gemeenschappelijke huishouding. Dat heeft het merkwaardige gevolg dat ongehuwden en lat-relatiepartners buiten de boot vallen en eveneens de niet meer volledig thuiswonende studerende kinderen. Meerderjarige nog wel thuiswonende kinderen vallen ook buiten de boot, als ik het goed zie. Dat is zeer merkwaardig. Hoe zit het eigenlijk met de relatie tussen kinderen en de feitelijke verzorgers? Hoe zit het met de relatie met adoptiefkinderen? Wij kunnen leven met een opsomming, maar wij willen dat geen limitatieve laten zijn, maar wat zo mooi heet een enuntiatieve; of toch een limitatieve, maar dan met een hardheidsclausule. De bijzondere en affectieve relatie moet centraal staan, niet de formele. Ik heb trouwens de indruk dat bijna alle fracties dat in eerste termijn hebben bepleit. De minister lijkt dat zelf ook te vinden en zo te voelen, want hij heeft – ik prijs hem daarvoor en wil dat eigenlijk niet tegen hem gebruiken – in de geest van dit wetsvoorstel al 10.000 euro betaald aan de moeder van Tjirk van Wijk, de man die door een TBS'er is gedood, maar als wij het goed hebben begrepen niet in gezinsverband samenwoonde met zijn moeder. Naar de letter van de wet komt zij eigenlijk niet voor een vergoeding in aanmerking. Graag krijg ik een reactie van de minister.
Wij zien ook niet graag dat er aan de verantwoordelijke en aansprakelijke een kwantumkorting wordt gegeven als iemand als gevolg van een gebeurtenis meer naasten raakt. Met andere woorden, wij zijn tegen de limitering tot een bepaald bedrag als er meerdere naasten zijn. Graag krijg ik een reactie.
Wij kwamen nog een andere belangrijke hindernis tegen bij de voorbereiding voor vandaag. Er zijn naasten die geen vergoeding van schade willen, maar die enkel willen weten wie verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de dood van een ander. Als zij zich tot de rechter wenden met de stelling dat er een emotioneel belang is om dat wel te weten, bijvoorbeeld wanneer een kind in een ziekenhuis is overleden als gevolg van vermoedelijk onzorgvuldig medisch handelen of nalatigheid, dan worden zij niet-ontvankelijk verklaard, ook hier niet omdat de rechter dat vindt, maar omdat de wetgever dat zo heeft bepaald: geen belang, geen actie. Alleen een emotioneel belang is nog steeds geen rechtens te respecteren belang. Die juridische benadering lijkt ons achterhaald. Bijvoorbeeld artsen schijnen nogal eens moeite te hebben met het erkennen van een kunstfout, terwijl ouders soms niet meer willen dan antwoord op de vraag of hun kind is overleden als gevolg van het maken van een kunstfout. Zij willen dan eenvoudigweg erkenning dat iemand verantwoordelijk is voor de dood van hun kind, niet meer en niet minder. Daarbij komt inmiddels dat iemand die bij de rechter om schadevergoeding vraagt, soms genoegen moet nemen met het oordeel dat de enkele uitspraak dat er onrechtmatig is gehandeld al voldoende compensatie is. Stel je in je eis dat je genoegen wilt nemen met die enkele vaststelling, dan ben je niet-ontvankelijk. Maar vraag je meer, dan kan het oordeel van de rechter zijn dat je genoegen moet nemen met het mindere. Dat is niet meer goed uit te leggen. Wil de minister met ons bewerkstelligen dat zuiver emotionele belangen ook rechtens te respecteren belangen worden? Wie het meerdere kan vragen, moet ook genoegen mogen nemen met het mindere. In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister in antwoord op vragen van de LPF-fractie dat hij het een volstrekt gerechtvaardigde wens vindt van nabestaanden om te willen weten of er sprake is van een medische fout en dat die wens vaak niet primair is ingegeven door financiële motieven, maar door de affectieve betrokkenheid bij de gebeurtenis. Dan moeten wij dat juridisch mogelijk maken.
Bij de behandeling onlangs van het wetsvoorstel herijking strafmaxima stelden wij vast dat in het strafrecht ruwweg al kan worden gesproken over zeven graden van schuld van zwaar naar licht: voorbedachten rade, opzet, voorwaardelijke opzet, roekeloosheid, grove schuld, lichte schuld tot en met "was het vermijdbaar en dus schuld". Voor het civiel recht liggen die gradaties niet veel anders. Er kan veel discussie ontstaan over de kwaliteit van de relatie, als het gaat over het vergoeden van verdriet. Hoe kun je nu de dood van een 90-jarige en al ernstig zieke partner gelijkstellen met de dood van een tienjarig kind, zo zeggen sommigen. Dat is inderdaad moeilijk, maar soms moet je kiezen, wil je niet onnodig veel discussie veroorzaken over de kwaliteit van een relatie. Maar hoe kun je nu, als je werkt met genormeerde bedragen, het verlies van een kind als gevolg van een vermijdbare kunstfout op één lijn stellen met de moord op een kind? Dat is het dilemma. Moeten wij niet toch toe naar een vorm waarin bij roekeloosheid en zwaardere schuld volledig moet worden vergoed en bij lichtere vormen van schuld genormeerd moet worden vergoed? Is het niet redelijker om te veronderstellen dat de ouders van een kind dat is vermoord of dat is doodgereden door een zwaar beschonken automobilist, misschien nog meer verdriet hebben dan de partner van een al zieke 90-jarige die is overleden als gevolg van een kleine medische kunstfout?
Ten slotte blijven wij een beetje aanhikken tegen de toevoeging "blijvend" bij ernstig letsel. Moeten wij dat woord niet gewoon schrappen? Daar kunnen namelijk blijvende discussies over ontstaan.
Mevrouw Joldersma (CDA):
De heer Wolfsen noemde heel veel dingen die allemaal niet in het wetsvoorstel zijn geregeld. Hij begon zijn betoog met de opmerking dat wij verdriet eigenlijk niet op geld moeten willen waarderen. Hij eindigt met het voorbeeld van de 90-jarige en de tienjarige, waarbij hij het verdriet weer wél op geld wil waarderen. Wat wil de heer Wolfsen nu eigenlijk regelen? Is de uitvoerbaarheid voor hem een criterium?
De heer Wolfsen (PvdA):
Het goede van dit wetsvoorstel vind ik dat ook "gewoon verdriet" voor vergoeding in aanmerking komt en dat er een bepaalde kring van gerechtigden voor is. Die krijgen nu namelijk helemaal niks. Ik vind het ook goed dat je alleen hoeft te stellen dat die relatie er is. Er hoeven daarvan geen bewijzen overgelegd te worden. Je hoeft ook niet te bewijzen dat je verdriet hebt. De goed omschreven kring van gerechtigden moet dat verdriet kunnen claimen als zij dat willen.
Stel dat het verdriet het gevolg is van een dronken automobilist die bijna bewust iemand doodrijdt. Als er dan meer is dan "gewoon verdriet", wat wij ons goed kunnen voorstellen, dan moet dat meerdere vergoed kunnen worden. Dit wetsvoorstel maakt dat niet mogelijk. Daarvoor zou je ook binnen de normeringen misschien onderscheid moeten kunnen maken. Daarvoor zou je misschien aansluiting moeten zoeken bij de graad van schuld. Je kunt via genormeerde bedragen meer claimen als iemand bijvoorbeeld met voorbedachten rade is vermoord. Als iemand is overleden als gevolg van een vermijdbare kunstfout, zou weer een andere graad gelden.
De heer Luchtenveld (VVD):
Voorzitter. Wij zijn blij dat wij vandaag kunnen spreken over dit wetsvoorstel dat de affectieschade regelt. Het strekt ertoe een wettelijke regeling tot stand te brengen voor de vergoedbaarheid van zogenaamde affectieschade, dat wil zeggen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat dat men lijdt doordat een persoon met wie men een affectieve relatie heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Het is goed om op dit terrein als wetgever normerend op te treden.
In de schriftelijke behandeling hebben wij punten aangevoerd die wat ons betreft nog onbevredigend zijn geregeld. Ik ben zeer onder de indruk van het zeer doorwrochte betoog van de heer Wolfsen. Hij heeft nieuwe punten ter discussie gesteld. Het lijkt mij van belang om die punten serieus in dit debat te wegen.
Ik kom op de kring van gerechtigden op eventuele affectieschade, die tamelijk beperkt, in onze ogen te beperkt, is. De kring wordt in het wetsvoorstel limitatief vastgesteld. Er is niet voorzien in een hardheidsclausule. Niet-samenwonende partners, niet met elkaar in gezinsverband wonende ouders en hun studerende meerderjarige kinderen, en broers en zusters vallen buiten de boot. De VVD-fractie zou graag zien dat de rechter wat meer ruimte krijgt dan wel dat de wetgeving wat meer ruimte biedt om in specifieke gevallen deze kring van gerechtigden uit te breiden.
Verder hebben wij moeite met het toekennen van een gefixeerd bedrag. Wij zouden graag zien dat er meer vrijheid voor de rechter ontstaat om met specifieke omstandigheden rekening te houden. Dit geldt overigens ook bij toekenningen uit het Schadefonds geweldsmisdrijven. Wel kunnen dan door de wetgever grenzen worden gesteld, maar de door de regering genoemde nadelen wegen naar ons oordeel minder zwaar dan de voordelen die meer ruimte voor de rechter bieden.
In België en Frankrijk wordt wel een zogenaamd open stelsel gehanteerd. De rechter is daarin in zekere mate vrij om per geval de kring van gerechtigden en het schadebedrag vast te stellen. Zo kan de rechter per individueel geval maatwerk leveren. Dit systeem werkt ook volgens Nederlandse deskundigen zeer goed in de rechtspraktijk. Vanuit het veld bereiken de wetgever veel geluiden om ook in Nederland een open stelsel in te voeren. De regering lijkt met het huidige ontwerp vooral het verondersteld gebruiksgemak te laten prevaleren boven de billijkheid, terwijl wat ons betreft de rechtvaardigheid en de billijkheid leidraad zouden moeten zijn.
Dan het begrip "blijvende schade". Wij twijfelen of blijvende schade altijd voorwaarde moet zijn voor het toekennen van affectieschadevergoeding dan wel of het ook niet zo zou moeten zijn dat langdurige schade of schade van wellicht moeilijk in te schatten duur ten tijde van de claim, ook voor toekenning van vergoeding in aanmerking zou moeten komen.
De heer Wolfsen (PvdA):
Begrijp ik uit uw woorden dat u er een voorstander van bent dat het helemaal wordt vrijgelaten? Of voelt u voor het model waar ik zelf ook wel wat voor voel, namelijk dat een bodembedrag wordt gehanteerd dat men altijd krijgt – ik noem 10.000 euro – en dat wanneer men meer claimt, men moet stellen en bewijzen?
De heer Luchtenveld (VVD):
Wij twijfelen nog een beetje tussen hetzij meer ruimte door de wetgever bieden hetzij meer maatwerk leveren door de rechter. In ieder geval willen wij niet het geheel begrenzen middels een zeer gesloten systeem waarbij de rechter eigenlijk geen enkele vrijheid meer heeft.
Mevrouw Joldersma (CDA):
U had het zo-even over de blijvende schade. Pleit u ten aanzien daarvan voor een open systeem, waar elke schade onder kan komen te vallen? Of bent u er net als ik voorstander van om helderder te definiëren wat verstaan moet worden onder blijvend ernstig letsel?
De heer Luchtenveld (VVD):
Blijvende schade kan natuurlijk heel moeilijk bewijsbaar zijn. Het kan zijn dat bij het ontstaan van de schade wel heel duidelijk is dat de schade langdurig zal zijn, maar dat slechts in de praktijk duidelijk zal worden of er ooit sprake is van een volledig herstel dan wel van herstel tot bijvoorbeeld 90%. De vraag is hoe je dan met dat soort gevallen om zou moeten gaan. Ik meen dat daar meer over te zeggen is dan er tot nu toe over geschreven is in de memorie van toelichting en de schriftelijke behandeling.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Er moet wat u betreft dus een nadere toelichting of afbakening voor komen?
De heer Luchtenveld (VVD):
Ook hierbij is de vraag wat je doet met gevallen die heel dicht liggen bij blijvende schade, maar die dat volgens de juridische definitie van blijvende schade toch niet zijn. Je zou daar iets aan kunnen doen door hetzij het begrip wat te verruimen zodat het onder de wetgeving valt, hetzij de rechter wat meer ruimte te bieden om af te wijken.
Voorzitter. Slachtofferhulp Nederland heeft de vraag opgeworpen of het niet nodig en wenselijk is om het maximumbedrag voor het Schadefonds geweldsmisdrijven op te voeren tot 10.000 euro. Ik voeg er de vraag aan toe of de inschatting van Slachtofferhulp Nederland juist is dat in het strafproces de vergoeding van affectieschade kan worden opgelegd als een schadevergoedingsmaatregel en derhalve incasso door het Centraal justitieel incassobureau zou kunnen plaatsvinden.
Ik heb aarzelingen over het voorstel van de heer Wolfsen om naarmate de schuld zwaarder is, meer schade te vergoeden. Als de schuld van de veroorzaker van de schade heel groot is, is de verzekerbaarheid heel moeilijk zo niet afwezig. In de meeste polissen is de clausule opgenomen dat de betrokkene niet verzekerd is als hij in zwaar beschonken toestand een ongeluk veroorzaakt. Gelukkig is er een schadefonds, maar de vraag is waar het toe leidt als in die gevallen de aansprakelijkheid voor alle schade gemaximaliseerd wordt.
Voorzitter: Ten Hoopen
De heer Luchtenveld (VVD):
In die gevallen is er geen dekking van de verzekering. De veroorzaker van de schade krijgt ook te maken met de intrekking van het rijbewijs en met strafrechtelijke vervolging. De kernvraag is dan welk reëel perspectief het slachtoffer in zo'n situatie heeft, gegeven de onverzekerbaarheid van roekeloosheid en grove schuld.
De vergadering wordt van 17.45 uur tot 17.55 uur geschorst.
Minister Donner:
Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de gemaakte opmerkingen. De heer Wolfsen heeft naar aanleiding van dit voorstel gepleit voor een totaal andere opzet van de Nederlandse schadevergoedingswetgeving. Ik constateer dat dit voorstel voortvloeit uit een verzoek van de Kamer om een oplossing te zoeken voor het probleem van affectieschade. Je kunt altijd voorstellen om het helemaal anders te doen. Je kunt voorstellen om de kring van gerechtigden uit direct geschadigden te laten bestaan en niet indirect geschadigden, zoals besloten ligt in de huidige wetgeving. Je kunt vragen om de mogelijkheid van differentiatie in die zin dat de schadebedragen variëren naar gelang de mate van schuld. Daarmee wordt een geheel nieuwe notie in het Nederlands recht ingevoerd, namelijk dat van de punitieve schade, die hoger is naargelang de schuld van de veroorzaker groter is. Over de invoering van een dergelijke notie kunnen wij spreken, maar het voert wat ver om dat op het allerlaatste moment bij dit wetsvoorstel te doen. Dat veronderstelt namelijk dat dit wetsvoorstel van tafel is en dat grote delen van het Burgerlijk Wetboek aan de orde worden gesteld.
De heer Wolfsen verwees naar de uitspraak van de heer Meijers. Het is een al ouder rechtsbeginsel, want Bartolus de Saxoferrato constateert al in de twaalfde eeuw dat, als de feiten en het recht niet met elkaar in overeenstemming zijn, het recht aan de feiten moet worden aangepast en niet de feiten aan het recht. In wezen is dat hetzelfde uitgangspunt als dat van de heer Meijers. Als wetgever zijn wij hiermee voortdurend bezig. Een van de weinige grote winstpunten van de Franse revolutie is dat wij een systeem hebben gevonden waarin het recht zodanig wordt aangepast dat daarvoor draagvlak is. Voor het overige kent men mijn antirevolutionaire achtergrond goed genoeg om te weten dat ik geen groot voorstander van de Franse revolutie ben.
Op dit moment is het systeem nogal onbevredigend. Het levert lange procedures op en onduidelijkheid. Ook voor de betrokkenen is dit onbevredigend. Het voorstel dient ertoe om, via het scheppen van duidelijkheid over de kring en de bedragen en door een volledige normering zonder verdere afwegingspunten, de procedure te verkorten en een bevredigend systeem te ontwikkelen. Uit de schriftelijke inbreng kwam naar voren dat ook de PvdA dit systeem heeft aanvaard. Het voorstel van de heer Wolfsen houdt iets wezenlijk anders in. Het betekent dat de grondslag wordt veranderd. In wezen worden in het voorstel familieleden tot de direct geschadigden gerekend, die in alle opzichten hun schade kunnen verhalen. Er is discussie mogelijk over het karakter van familierelaties en de vraag of een persoon door het wegvallen van een familielid in een gezinsverband direct is geschaad. Er laat zich een rechtssysteem denken waarin dat mogelijk is. Wij gaan in ons Burgerlijk Wetboek echter uit van het individu dat geschaad wordt. Boven een bepaalde leeftijd bestaat er geen afhankelijkheidsrelatie meer, zodat eventueel verzorgende ouders niet te maken krijgen met de kosten van een en ander. Op dat uitgangspunt berust het burgerlijk recht. Het idee van de heer Wolfsen om familierelaties en eigenlijk een vorm van eigendomsrelaties in te voeren, komt neer op een fundamentele wijziging. Het betekent dat iemand bij wie in het gezin als gevolg van handelen van derden een persoon komt te overlijden, rechtstreeks geschaad is. Dat bepleit de heer Wolfsen. Dat betekent dat het wetsvoorstel voor deze kring van gerechtigden niet meer werkt. Zij bevinden zich immers in de sfeer van smartengeld voor rechtstreeks benadeelden. Dat is iets anders dan wat wij hier proberen te regelen.
De heer Wolfsen (PvdA):
Het is op zichzelf waar. Ik vind het echter belangrijk dat wij ons realiseren dat met aanvaarding van dit wetsvoorstel het onderscheid tussen direct en indirect benadeelden in stand blijft. De ouder die direct geconfronteerd wordt met een sterfgeval in zijn gezin, bijvoorbeeld als gevolg van een ernstige aanrijding, kan claimen. Iemand die dat niet onmiddellijk hoort, kan dat niet. Dat gekke onderscheid houden wij in stand. Ik ben voorstander om het ook voor de beperkte kring van gerechtigden mogelijk te maken. Ik proef dat ook bij mevrouw Joldersma en de heer Luchtenveld.
Minister Donner:
Nee, daar proef ik wat anders bij. Zij vragen zich af of de kring van gerechtigden niet te klein is. Moet er in bepaalde situaties geen verbreding komen? Ik kom daar nog op. De heer Wolfsen spreekt niet over de basis waarop nu de vergoeding plaatsvindt. Hij spreekt van een totaal andere basis, namelijk die van een direct benadeelde in plaats van een indirect benadeelde. Het kabinet is gevraagd om binnen het huidige stelsel en de huidige uitgangspunten tot een vereenvoudiging en versnelling te komen. De heer Wolfsen vraagt echter of de uitgangspunten waarbinnen wij tot een vereenvoudiging proberen te komen, niet fundamenteel veranderd moeten worden. Ik voel echter wat voor het in stand houden van het onderscheid. Een ouder die rechtstreeks geconfronteerd wordt met het doodrijden van een echtgenoot of kind, is iets anders dan een ouder die bericht ontvangt dat een kind bij een ongeval is omgekomen. Het eerste levert shock en schade op. In het tweede geval kan het bericht op zichzelf shockerend zijn. Het gaat echter om vergoeding van de affectieschade en niet van de effecten van de mededeling. De Hoge Raad maakt een onderscheid tussen de directe waarneming en het van horen zeggen of op andere wijze vernemen. Het is een kwestie van gradatie. Ook het vernemen heeft immers een zekere shock tot gevolg. Die shockschade is fundamenteel anders dan affectieschade.
De heer Wolfsen (PvdA):
De minister stelt dat het wetsvoorstel ingevoerd wordt om procedures te versnellen. Dat is echter niet het geval. Derden hebben nu helemaal geen recht op vergoeding van immateriële schade. Dat maakt dit wetsvoorstel alsnog mogelijk. Dat heeft niets met versnelling van procedures te maken. Het opent de mogelijkheid voor nabestaanden om enige vergoeding te krijgen voor verdriet. Nu bestaat zo'n vergoeding niet. Zij procederen daarover dus ook niet.
Minister Donner:
Dat is juist, maar juist daardoor zie je ook de jurisprudentie en de onvrede. Er wordt geprobeerd om daar op andere wijze toch een zekere compensatie voor te vinden. Je kunt proberen daar een oplossing voor te vinden, maar overeind blijft dat affectieschade fundamenteel iets anders is dan shockschade. Of ik regel het verlies in de sfeer van de affectieschade, maar dan gaat het om de indirect benadeelden, of ik erken dat de kring waarover wij het hebben bij overlijden direct benadeelden zijn en dan moeten wij het niet meer over affectieschade hebben, maar over de schade die zij daadwerkelijk lijden. Uw uitgangspunt keert een aantal vooronderstellingen om die besloten liggen in het huidige aansprakelijkheids- en schaderecht, bijvoorbeeld familieleden zijn geen direct maar indirect benadeelden. U vraagt of shockschade niet moet worden uitgebreid met andere vormen van waarneming en zegt dat de mededeling al de shock schept. Dat neemt echter niet weg dat shock iets anders blijft dan affectie en dat affectieschade iets anders vergoedt dan shockschade.
De heer Wolfsen (PvdA):
Dat soort jurisprudentie is nodig omdat iedereen wel op zijn klompen aanvoelt dat als je een relatie stuk rijdt, je daarmee ook direct de daarbij betrokkenen raakt. Op grond daarvan komt dit soort jurisprudentie tot stand. Als wij zeggen dat mensen direct getroffen worden door het aanrijden van hun partner, dan zijn dat soort gewrongen arresten als op het gebied van de shockschade helemaal niet meer nodig en is dat probleem ook onmiddellijk opgelost.
Minister Donner:
Dat miskent toch dat bij shockschade iets wordt vergoed, namelijk het effect van mijn waarneming. Daarvoor is in die visie niet vereist dat de oorzaak een normoverschrijding is, zoals bij de affectieschade wel het geval is. Bij het aansprakelijkheidsrecht moet normoverschrijding immers een gegeven zijn. Ik vergoed de schade net als iemand beschadigd kan worden door een als gevolg van een aanrijding rondslingerend voorwerp, bijvoorbeeld dat iemand een stuk metaal op het hoofd krijgt. Dat is directe benadeling. Hier gaat het niet om iets materieels dat men raakt, maar om een waarneming die men raakt en waarvan de rechter erkent dat dit directe schade kan veroorzaken. Bij affectieschade heb ik het over het raken in een duurzame relatie met anderen, of ik er nu bij was of niet. Het verlies levert voor mij in die relatie een smart op die ik niet volledig vergoed krijg, maar waarvan de wetgever een normering van bedragen heeft vastgesteld. Ik moet blijven zeggen dat wij in die zin over twee verschillende zaken spreken. Als ervoor wordt gekozen om de kring van gezin en familie als direct benadeelden te beschouwen, dan moeten wij een totaal andere discussie voeren, want dan gaat het niet meer over affectieschade, maar over de directe schade die men daardoor lijdt, bijvoorbeeld het verlies aan inkomsten. Dan scheppen wij een totaal andere kring van gerechtigden bij een bepaald feit. Ik zeg niet dat wij daarover niet verder kunnen denken, maar wel dat dit wetsvoorstel daar geen aanleiding voor kan zijn omdat dat nog uitgaat van de andere verhouding.
De heer Luchtenveld (VVD):
De minister zei terecht dat ik een ander punt had aangekaart, namelijk de kring van gerechtigden en niet zozeer wat de heer Wolfsen zoal zei, maar ik heb ook gezegd dat ik zeer geïnteresseerd was in en onder de indruk was van de punten die hij naar voren bracht. Er laat zich nog een andere vraag stellen, namelijk gelet op de toenemende beeldverslagen via media, video, enz. maar ook via krantenberichten, zelfs met foto's erbij. Kan de schok niet alsnog ontstaan als iemand beelden ziet van de aanrijding, het ongeluk of de misdaad? Dan is het toch beter om de discussie te vermijden of iemand het direct of achteraf moet hebben gezien? Is het niet beter om gelijkstelling van de beperkt gerechtigden voor shockschade en affectieschade te overwegen?
Minister Donner:
De heer Luchtenveld haalt twee dingen door elkaar. Eén van de vragen is inderdaad welke kring moet worden overwogen voor affectieschade. Bij shockschade kun je ook zeggen dat iedere omstander een shock krijgt door het zien van een ongeluk. De Hoge Raad erkent desondanks alleen de shock van degenen die een heel bijzondere relatie hebben met degene die wordt geraakt. De shockschade bevat het dubbele element van de waarneming en de relatie. Als waarneming op zichzelf voldoende is voor schade, zou dat vergaande consequenties hebben voor bijvoorbeeld de televisie. Bepaalde films zouden dan de aansprakelijkheid van de filmmaker kunnen activeren vanwege de schokkende beelden die deze films bevatten. Mogelijk zou dit maatschappelijke winst zijn, maar dat is nu niet aan de orde. Dan zijn wij met totaal andere concepten bezig, namelijk dat het schokkende beeld op zichzelf een aansprakelijkheid schept. Iemand kan ook de knop van de televisie omdraaien, dus waarom moet die schade dan worden vergoed? Wat de Hoge Raad nu als shockschade accepteert, is de combinatie van de relatie en de directe waarneming.
De heer Luchtenveld (VVD):
Het gaat mij niet om films waarin misdaden en dergelijke te zien zijn, maar om het volgende. Er vindt 's ochtends om elf uur een dodelijk ongeval plaats. De naaste krijgt daar 's middags om één uur van de politie een mededeling van. Onbedoeld ziet hij 's avonds op de lokale omroep een verslag van het ongeluk, met beelden van de auto's die elkaar naderen en van het slachtoffer dat bloedend op straat ligt. Ik kan mij voorstellen dat er dan alsnog een shock ontstaat. Er zou dan een andere vergoeding van schade kunnen zijn afhankelijk van de vraag of iemand televisie heeft gekeken of dat hij dat niet heeft gedaan omdat hij in familiekring aan het rouwen was. Die discussie zou ik willen vermijden.
Minister Donner:
Laten wij niet discussiëren over de vraag of er in die situatie sprake is van shockschade of niet. Die discussie moeten wij aan de rechter overlaten op basis van concrete gevallen. Als dat het geval is, krijgt het betrokken familielid zowel de shockschade – vanwege de waarneming – als de affectieschade vergoed. Er zijn namelijk twee elementen van schade. Die twee elementen moeten niet door elkaar worden gehaald, want het gaat om verschillende bestanddelen van schade. Er kan een discussie worden gevoerd over de vraag of de shockschade breder moet worden gemaakt. Er kan ook worden gediscussieerd over de vraag of de schadepositie van familieleden bij een bepaald schadefeit überhaupt moet veranderen, los van de shock. Er kan ook een discussie worden gevoerd over de vraag of, als affectieschade van familieleden als indirect benadeelden wordt vergoed, die kring breder moet worden gemaakt. Dat zijn drie verschillende discussies.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik ben het helemaal met de minister eens dat affectieschade en shockschade twee verschillende dingen zijn die je uit elkaar moet houden. Hij zei zonet dat het bij shockschade moet gaan om een directe waarneming. Kan hij dit nog eens toelichten? Ik had juist begrepen dat het gaat om een confrontatie met de gebeurtenis. Daarbij gaat het niet om de shock die wordt veroorzaakt door een directe waarneming, maar over een posttraumatische of vergelijkbare stoornis, waaraan iemand psychisch onderdoor gaat.
Minister Donner:
In de discussie gebruikte ik dit als voorbeeld. De Hoge Raad geeft inderdaad aan dat het niet alleen gaat om de waarneming die de traumatische effecten veroorzaakt – dat zal dan moeten blijken – maar ook om het op een later tijdstip met de schokkende gevolgen worden geconfronteerd. Dat is meer dan een mededeling.
De heer Wolfsen (PvdA):
Ik wil hierover een vraag stellen aan mevrouw Joldersma.
De voorzitter:
Dat kan in dit geval.
De heer Wolfsen (PvdA):
Als ik haar goed begrijp, zegt zij dat als iemand die in een nauwe relatie staat tot het slachtoffer, een shock oploopt, altijd recht heeft op vergoeding van de kosten voortvloeiend uit het opgelopen trauma. Daarbij maakt het dus niet uit of hij aanwezig is geweest of het later heeft gehoord; mevrouw Joldersma maakt geen verschil tussen het zien en het later horen.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Vandaag wil ik het hebben over de affectieschade. Uit deze discussie is mij heel goed duidelijk geworden dat affectieschade en shockschade twee heel verschillende zaken zijn die wij niet met elkaar moeten verwisselen. De discussie over de shockschade moeten wij op een ander moment voeren. Het gaat er nu om wat precies valt onder shockschade. Het gaat er niet om wat wij willen, maar om wat shockschade is. Ik hoor nu dat het gaat om de confrontatie met de gebeurtenissen; zo had ik het ook begrepen. Daarmee wordt heel duidelijk het verschil aangegeven met affectieschade. De heer Wolfsen ziet het als een continuüm, affectieschade die langzamerhand overloopt in shockschade. Voor mij is affectieschade duidelijk iets heel anders. Het gaat er niet om of het ene meer leed oplevert dan het andere; het zijn twee heel verschillende zaken.
De heer Wolfsen (PvdA):
Het gaat mij ook om het wensbare. Wetgeving maken wij altijd in een context. Misschien kunnen wij het hierover op een later tijdstip eens worden. Is mevrouw Joldersma het wel met mij eens dat het bij de vergoeding geen verschil mag maken of een persoon onmiddellijk ziet dat iemand wordt aangereden of dat hij het later hoort? Moet het type schade dat voortvloeit uit ernstige aanrijdingen altijd en volledig worden vergoed in die kleine kring van gerechtigden waar de heer Luchtenveld het al over had?
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik ga niet op de stoel van de Hoge Raad zitten.
De heer Wolfsen (PvdA):
Wij zijn toch de wetgever?
Mevrouw Joldersma (CDA):
Het gaat om de interpretatie van "directe waarneming" en "confrontatie". Daarover heb ik de minister een vraag gesteld. Uit zijn antwoord bleek dat de shockschade ook betrekking heeft op de confrontatie met de gebeurtenis. De heer Wolfsen mag interpreteren of het horen van de gebeurtenis hetzelfde is als de confrontatie met die gebeurtenis, en of dit valt onder de "zintuiglijke waarneming". Deze discussie moeten wij hier nu niet voeren.
De voorzitter:
Ik stel voor om terug te gaan naar het wetsvoorstel. De Kamer is in debat met het kabinet, in dit geval de minister van Justitie.
Minister Donner:
Ik heb al aangegeven dat het gaat om de schokkende confrontatie. Affectieschade is een vorm van het species smartengeld. Shockschade is een species van het genus psychische effecten. Op basis van de terminologie van de Hoge Raad, "waarnemen", sluit ik niet uit dat het "horen" van de aanrijding er evenzeer onder zou kunnen vallen als het "zien". Dit is echter een uitleg die de rechter op basis van het huidige recht zal moeten ontwikkelen. Wat zijn de schaden die ik als persoon ondervind uit de waarneming, uit de wijze waarop ik met de gebeurtenis word geconfronteerd? Het zal in dit soort gevallen niet gaan om fysische schade maar om psychische schade. Bij de affectieschade zitten wij in de categorie smartengelden. Je kunt zeggen dat dit een vorm van psychisch effect is, maar het is toch een andere soort van psychische schade dan de shock en de confrontatie van het geheel. Hierbij is de brede smart voorondersteld. Zij wordt verder niet aangetoond in het geheel.
De heer Wolfsen komt met een aantal punten. Voor alle duidelijkheid zeg ik dat ze voor mij niet per definitie onbespreekbaar zijn. Ik geef alleen aan dat sprake is van een aantal fundamentele overwegingen inzake het aansprakelijkheidsrecht en het schadevergoedingssysteem die wij in het Nederlands recht kennen. Die overwegingen vergen een veel bredere discussie dan gerechtvaardigd is in de slotfase van een wetsvoorstel dat betrekking heeft op één specifieke soort schade. Het is in die zin ook niet bedoeld om ons schadevergoedingsrecht en onze kring van gerechtigden en dat soort concepten ten principale om te draaien. Het is juist bedoeld om een oplossing te bieden voor een specifiek probleem. Laat ik een en ander voorlopig vanuit die invalshoek bekijken. Op die manier geef ik niet definitief het oordeel dat het op de manier die in de Kamer wordt bepleit, nooit mag worden gedaan. Het debat daarover kan ik nu echter evenmin voeren, nu het om het onderhavige, specifieke onderwerp gaat. Dan zal namelijk de staart de hond kwispelen. Wij hadden het hier over een klein staartje van het aansprakelijkheidsrecht en van het schaderecht.
Mevrouw Joldersma vroeg naar het begrip van het ernstig blijvend letsel. In de wisseling van stukken is geprobeerd om zo goed mogelijk aan te geven wat daaronder moet worden verstaan. De wetsgeschiedenis zal op dit punt meer duidelijkheid creëren dan ik met nieuwe regels kan scheppen. Op dit moment biedt de wet er geen grondslag voor. In de AMvB wordt wel voorzien in bedragen die kunnen worden gevarieerd, maar niet in het nader omschrijven van de begrippen waarop de eventuele aansprakelijkheid berust. Als het nodig is, is er een nota van wijziging voor nodig.
Mevrouw Joldersma wil op dit punt voorkomen dat via de rechter moet worden geprocedeerd. Zij wil via een AMvB duidelijke afbakeningen geven. Die duidelijke afbakeningen waren echter al niet mogelijk tijdens de wisseling van de stukken. Men was het erover eens waar de grens lag. Ik heb het daarbij over een zeer breed terrein van wat als ernstig blijvend letsel kan worden beschouwd. Ik herinner de Kamer aan de problematiek van de WAO. Daarbij speelt in wezen dezelfde vraag, maar dan onder het kopje "handicap". Wij hebben gezien hoe daardoor in de loop der jaren aan de hand van steeds weer concrete afbakeningen iedere keer weer nieuwe zaken werden gegenereerd. Daarom kun je beter proberen om de Hoge Raad of de rechter aan de hand van de concrete voorbeelden exemplatief, via de jurisprudentie, de concepten te laten ontwikkelen. Aan de hand van een groot aantal zaken kun je vervolgens concluderen wat voor regel erin zit. Dat is beter dan de wetgever daarop op voorhand via regels een antwoord te laten geven. Ik ben mij er ten volle van bewust dat dit een discussie op basis van hard cases zou worden. Iedereen heeft een regel en zal zich afvragen of bepaalde zaken er wel of niet onder vallen, en of ze eronder moeten vallen. Ook kan men zich dan afvragen of er niet weer een bult aan de regel moet worden gemaakt om een andere categorie er ook nog net onder te laten vallen.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik dacht dat het wetsvoorstel nu juist was gemaakt omdat wij niet wilden dat allerlei schadevergoedingen waarvoor in de wet eigenlijk een grondslag ontbreekt, via de jurisprudentie tot stand zouden komen. Ik verwacht dat hetzelfde gebeurt als wij het begrip ernstig blijvend letsel niet helder afbakenen. Uit de reactie van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat er grote verschillen bestaan. Hetzelfde zie ik in de discussie over letselschade. Een van de problemen is dat men elkaar de tent blijft uitvechten over de vraag in hoeverre een schade is veroorzaakt door een bepaalde gebeurtenis en wat precies de omvang van die letselschade is. Om een aantal van dat soort problemen te voorkomen wil ik niet meer regels maken. Ik wil puur een omschrijving wat wij er ongeveer onder moeten verstaan. Ik snap dat dit pas heel scherp kan als wij een stap verder zijn, maar ik ben ervan overtuigd dat het Verbond van Verzekeraars komt met een heel smalle omschrijving als wij dat nu niet doen. Dan vloeien daar allerlei rechtszaken uit voort om die omschrijving wat op te rekken.
Als burger van Nederland weet ik ook niet precies wat ik eronder moet verstaan. Stel dat iemands partner een ongeluk heeft gehad en niet meer kan fietsen. Hij zou graag nog dertig jaar met haar door heel Nederland fietsen, maar dat kan niet meer. Is dat ernstig leed of ernstig blijvend letsel? In de memorie van toelichting wordt een aantal indicatieve voorbeelden gegeven. Ik denk dat wij er niet onderuit komen aan te geven waar wij ongeveer aan denken bij een ernstig letsel. Valt een whiplash eronder of niet? Wij kunnen de burger van Nederland niet het recht ontnemen om dat te weten.
Minister Donner:
Wij zijn het niet oneens over de wenselijkheid om duidelijkheid te scheppen. Het gaat erom langs welke weg dat kan. Mevrouw Joldersma zegt al dat de voorbeelden in de stukken niet duidelijk zijn. Als ik daarmee al geen duidelijkheid kan scheppen, zie ik niet hoe ik dat met een paar regels wel kan. Natuurlijk kan door middel van die regels een iets ruimere definitie worden gegeven, maar wat is de essentie van regels, zeker op dit terrein? Zij geeft onmiddellijk een voorbeeld van iemand die niet meer kan fietsen. Is dat blijvend letsel? Is dat ernstig of niet? Zó zal die discussie gevoerd worden.
Iedere regel zal zijn eigen grensgevallen oproepen en zijn eigen jurisprudentie scheppen. Dan zal er een roep ontstaan om die jurisprudentie weer te codificeren in een AMvB, die dan weer nieuwe grensgevallen oproept. Dat is de eigenschap van wetgeving. Uit dat oogpunt meen ik dat de wetgever er op dit terrein verstandig aan doet om het niet door middel van een AMvB te doen, maar het aan de ontwikkeling van de jurisprudentie over te laten. Dat is niet een principiële keuze, maar alleen een overweging wat verstandiger is voor de wetgeving. Indien de Kamer het wenselijk vindt dat dit proces door regels verder gevoerd wordt, moeten wij daar een formule voor vinden. Je moet je dan ook nog afvragen of dat per definitie moet of dat er een AMvB moet komen die het mogelijk maakt om desgewenst met regels uit te breiden. Er zijn verschillende methoden. De vraag is wat uit het oogpunt van het managen van de ontwikkeling het meest verstandig is.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik ben het met de minister eens dat wij op die manier naar wetgeving moeten kijken. Ik kom dan tot een net iets andere afweging wat verstandig is. Wij moeten geen wet creëren waarvan straks wordt gezegd dat zij niet hanteerbaar is, omdat de uitvoering ervan niet goed is geregeld. Ik heb hetzelfde gemerkt bij de uitvoering van de BOPZ. Elke keer werd gezegd: die wet werkt niet. Echter, het probleem zit in zo'n geval niet in de wet, maar in de uitvoerbaarheid daarvan. Die uitvoerbaarheid wordt belemmerd door het verschillend interpreteren van de regels. Ik vind dat wij als wetgever de verantwoordelijkheid hebben om, voorzover wij dat kunnen, enige helderheid te scheppen en om aan te geven wat de regels van de wet betekenen. Dat staat los van de vraag of wij iets rechtstreeks bij AMvB regelen of de mogelijkheid daartoe openen.
Minister Donner:
Dan wil ik wel eerst vernemen of de meerderheid van de Kamer voor een dergelijk idee is. Mocht de Kamer hierover een bepaling willen opnemen, dan raad ik haar aan, die niet een definitieve omschrijving te laten bevatten. Daarentegen zou moeten worden gezegd dat de bevoegdheid wordt gecreëerd om, indien daaraan behoefte is, nadere regels te geven waarmee de begrippen worden gepreciseerd. Echter, eerst moet blijken of er aan zo'n bepaling behoefte is. Ik zie de geachte afgevaardigde nu knikken.
De heer Luchtenveld (VVD):
Dit zou een second-best-oplossing zijn. Ik wil echter ook nog antwoord op mijn vraag over het begrip blijvende schade. Kan dat nu al geconcretiseerd worden? Op dit punt heb ik een aantal vragen gesteld.
Minister Donner:
Het criterium "blijvend" leg ik uit op de manier die ik zojuist aangaf toen ik sprak over de nieuwe concepten voor de arbeidsongeschiktheid. Mijn uitleg van blijvend is dus dat het uitzicht ontbreekt dat de letselgevolgen na verloop van tijd zodanig verminderen dat er niet langer sprake is van letsel. Het feit dat het uitzicht ontbreekt, wil niet zeggen dat het letsel altijd precies hetzelfde zal zijn. Er is echter wel het vooruitzicht dat er altijd letsel zal zijn. Er kan ook sprake zijn van een ongeluk waardoor men niet meteen meer kan fietsen. Het zou echter medisch voorzienbaar kunnen zijn dat het been dat is beschadigd, zich herstelt en dat de persoon weer wel kan fietsen.
De heer Luchtenveld (VVD):
Probleem is juist dat het gaat om de combinatie van ernstig en blijvend letsel. Dat "ernstig" moet dus ook blijvend zijn. Daarover gaat de discussie.
Minister Donner:
Met de omschrijving "ernstig blijvend letsel" wordt bedoeld dat de ernst ook blijvend is. Als wij het erover eens zijn dat dit concept zo nodig bij AMvB gepreciseerd kan worden, zullen beide bestanddelen daaronder vallen. Dan kan ook aangegeven worden wat blijvend letsel is. Die mogelijkheid schep ik, maar afhankelijk van de behoefte daaraan.
De heer Luchtenveld (VVD):
Een alternatief zou kunnen zijn om in de wetstekst te spreken van niet kortstondig letsel.
Minister Donner:
Daarmee schept men juist grotere onduidelijkheid. Het gebruik van "blijvend" geeft aan dat het letsel moet voortduren. "Niet kortstondig" roept onmiddellijk de vraag op wat kortstondig in dit verband is. Is een jaar kortstondig? Is twee jaar kortstondig? Is tien jaar kortstondig? Op een leven wel, maar afgaande op iemands verwachtingen niet. Dan is vaak een jaar al te lang. Voor het hanteren van de term "niet kortstondig" zou ik dan ook niet pleiten. Laat ik het zo zeggen: het probleem is niet op te lossen met de keus van een andere term. Ik kan op dit moment niet meer bedenken dan ik aangeef. Het gaat er dus om dat het letsel blijvend moet zijn, want dat is de reden om van affectieschade te spreken. Als het niet blijvend is, is sprake van een tijdelijk verlies en is er niet het ontbreken van het uitzicht op herstel.
De heren Wolfsen en Luchtenveld spraken over de kring van betrokkenen. Gelet op de systematiek is gekozen voor een vastgestelde kring waarvoor de affectie wordt verondersteld. Als die kring niet wordt vastgesteld, ontstaat de kans dat men redeneert: ik heb mijn hele leven met mijn buurman opgetrokken en waarom geldt nu voor mij iets anders dan voor het verre gezinslid dat eventueel wel een vergoeding krijgt? Het gaat hierbij om een onderdeel van de keus: willen wij op dit terrein een handzame regeling met alle erkenning dat wij de individuele gerechtigheid, dus het beoordelen van ieder individueel geval op zijn merites, uitruilen voor een systeem wat breed bevrediging geeft?
Daaraan ligt de mijns inziens terechte inschatting ten grondslag dat hoe meer ik er een kwestie van maatwerk in het individuele geval van maak, de transactiekosten des te hoger zullen zijn. De zaak zal dan via de rechter gaan lopen en het wordt een kwestie van de schadespecialisten. Uiteindelijk kom je met een systeem waarin je van iedere euro misschien 40 cent aan kosten hebt en 60 cent overhoudt aan schadevergoeding. In dit systeem heb je misschien 5 cent aan transactiekosten en gaat de rest naar compensatie van de schade. De transactiekosten zijn het grote probleem in de sfeer van schade en aansprakelijkheid. In dit wetsvoorstel wordt ervoor gekozen om de transactiekosten zoveel mogelijk te beperken. Ik zeg niet per definitie dat een hardheidsclausule daarom niet op zijn plaats is, maar het is in een aantal gevallen een uitnodiging om het ook te proberen. Die afweging moet je maken. Je moet er een beeld van hebben wie wij bedoelen met die hardheid.
De heer Wolfsen (PvdA):
Wij moeten proberen dat duidelijk te maken. Een broer en een zus of twee broers of zussen die van hun geboorte tot hun dood samenwonen, vallen er niet onder als een van tweeën wegvalt. Ook mensen die een lat-relatie hebben en niet getrouwd of niet geregistreerd zijn, vallen er niet onder. Dat is toch merkwaardig.
Minister Donner:
Dan moeten zij trouwen.
De heer Wolfsen (PvdA):
Wij noteren uw oproep. Het is ontzettend moeilijk uit te leggen. Als je zo'n mooi rijtje opneemt in de wet, wat kan er dan op tegen zijn om het ook te laten gelden voor iemand die een soortgelijke bijzondere affectieve relatie heeft? Dan kom je juist tegemoet aan die gevallen.
Minister Donner:
Dat zou ik zeker niet doen, want dan schep ik een norm. Het is dan geen hardheidsclausule, maar een norm: een soortgelijke relatie. Dan moet je zeggen dat hetzelfde recht kan worden gegeven, indien het van bijzondere hardheid zou zijn om het in die gevallen niet te doen, gegeven de relatie. In die termen laat dat zich formuleren.
De heer Luchtenveld (VVD):
Mijn grootste zorg over de kring van gerechtigden betreft inderdaad de lat-relaties, de relaties die eigenlijk dicht komen bij het in gezinsverband samenwonen, maar dat formeel nog niet zijn, bijvoorbeeld nog niet geregistreerde partnerschappen. Ik denk ook aan gevallen waarin een heel duidelijke zorgrelatie is ontstaan, bijvoorbeeld wanneer kinderen in dezelfde straat als de moeder zijn gaan wonen om haar te verzorgen.
Minister Donner:
Een lat-relatie vind ik aansprekender als een equivalent van de relatie die wij nu bedoelen dan buurtschap. Logischer is om in dat verband te denken aan een pleegkind of een verzorgingsrelatie. Ook op dat punt zit ik niet principieel in de discussie. Ik ben alleen bevreesd dat de transactiekosten toenemen. Misschien kunnen wij het eens zijn, niet zozeer over het concept van een equivalente norm, maar meer over de omschrijving dat het in een aantal situaties van bijzondere hardheid zou zijn om het niet te doen. De vraag is dan hoe dat zich in het Burgerlijk Wetboek laat formuleren. Misschien moet je met billijkheid op de proppen komen. Dat moet ik nog even aan de deskundigen op dat terrein vragen. Ik ben gaarne bereid om een tekstvoorstel te formuleren om dat op te nemen.
De heer Wolfsen vraagt of er met verschillende bedragen kan worden gewerkt. De algemene maatregel van bestuur maakt dat mogelijk in bepaalde gevallen. Het is niet zo dat het systeem een minimum is en dat er vrijelijk gevarieerd kan worden. Nogmaals, dan hebben wij alleen maar discussies over de één of de ander en dwingen wij het systeem weer in hoge transactiekosten om uit te vechten of men aan de ene of de andere kant van de grens valt. Dit systeem bestaat bij de gratie van duidelijke, beperkte grenzen. Met een hardheidsclausule dreigt de onduidelijkheid toe te nemen. Er is de mogelijkheid om onduidelijkheden via AMvB weg te nemen. Ik hoed mij voor een gedifferentieerd systeem waarin rekening wordt gehouden met de verschillende relaties en de verschillende oorzaken. Als onderscheid wordt gemaakt naar de schuld bij de oorzaak, ben ik een systeem van punitieve schade aan het introduceren. Dat lijkt mij niet goed verenigbaar met het Nederlandse systeem.
De heer Luchtenveld heeft de hardheidsclausule genoemd. Als ik met betrekking tot het gefixeerde bedrag de mogelijkheid zou scheppen dat de rechter een ander bedrag toewijst, dan wordt het systeem open. Dan zal namelijk iedereen naar de rechter gaan om te proberen een ander, hoger bedrag te krijgen voordat men het gefixeerde bedrag krijgt. Als je het doet, moet je het doen bij AMvB met inachtneming van de verschillende figuren.
In feite geldt dezelfde argumentatie voor het open stelsel, dat eigenlijk de fundamentele tegenpool is van hetgeen hier wordt voorgesteld. Het gaat dan om een systeem dat in het individuele geval maatwerk schept, maar waarbij men altijd naar de rechter zal moeten. Dan dreigt de situatie dat op het oog het individuele geval wel rechtvaardiger lijkt maar het totale stelsel minder rechtvaardig is, omdat van het totale bedrag dat wordt uitgekeerd een veel hoger percentage betrekking heeft op onkosten en er dus minder bij de gelaedeerden terechtkomt. Dat is een mooi voorbeeld van de stelling dat rechtvaardigheid niet een optelsom is van alle individuele gevallen. Bovendien, als men dat stelsel zou willen invoeren, moet het wetsvoorstel ingetrokken worden en moet een totaal andere richting worden opgegaan.
Voorzitter. Ik meen hiermee alle vragen te hebben beantwoord.
De heer Wolfsen (PvdA):
De minister is niet ingegaan op een aantal punten die ik in mijn eerste termijn aan de orde heb gesteld, te weten de kwantumkorting, de in het oog lopende gevallen en het feit dat mensen soms niet meer willen dan de erkenning dat iemand aansprakelijk is.
Minister Donner:
Dat laatste is niet simpel te regelen, want dan zou je naar de rechter moeten.
De heer Wolfsen (PvdA):
Ergens in het BW is geregeld wat ik maar kort samenvat als: "geen belang, geen actie". Dus als je alleen maar een emotioneel belang hebt, ben je niet-ontvankelijk. Dat is met een simpele aanpassing in het BW op te lossen. Als iemand alleen een emotioneel belang heeft en alleen meer in rechte vastgesteld wil zien dat iemand verantwoordelijk is voor een onrechtmatige daad, zou je daarover moeten kunnen procederen, hetgeen nu niet mogelijk is.
Minister Donner:
Dit zijn specifieke vragen die ook betrekking hebben op de toelichting. Ik stel mij voor dat ik daarop schriftelijk inga in het kader van de nota van wijziging die nog zal komen.
De voorzitter:
Is er behoefte aan een tweede termijn nu de minister een nota van wijziging heeft toegezegd?
De heer Luchtenveld (VVD):
Ik heb een punt van orde. Wij kunnen nu in tweede termijn nog een aantal nadere vragen stellen. Wij kunnen echter ook eerst de nota van wijziging en de nadere brief afwachten en op een later moment een korte tweede termijn houden.
De heer Wolfsen (PvdA):
Dat lijkt mij prettig, maar dan wil ik de minister vragen om ook schriftelijk op een ander punt in te gaan, zodat ook die reactie bij de tweede termijn betrokken kan worden.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Wilt u de tweede termijn nu of later?
De heer Wolfsen (PvdA):
Als die tweede termijn later wordt gehouden, wil ik graag dat de minister ook schriftelijk reageert op de shockschade.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Ik kan ermee instemmen dat de tweede termijn later wordt gehouden. De minister heeft de toezegging inzake de AMvB afhankelijk gesteld van een Kamermeerderheid. De heer Wolfsen heeft inmiddels aangegeven dat ook hij zich daarin kan vinden. Ik neem dus aan dat een en ander ook in de nota van wijziging wordt meegenomen.
Minister Donner:
Ik hoop dat de heer Luchtenveld zich daar eveneens in kan vinden, want dan is er ook in de coalitie een meerderheid voor.
De heer Luchtenveld (VVD):
Het heeft mijn voorkeur om dit in de wet te regelen, maar als dat niet kan, zal ik mij niet tegen een AMvB verzetten.
Ik heb nog geen reactie gehoord op het voorstel van Slachtofferhulp inzake de aanpassing van de uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven en op het voorstel om de mogelijkheid te bieden om in de procedure van een strafproces dergelijke schadevergoedingen toe te kennen. Ik neem aan dat hier ook schriftelijk op gereageerd zal worden.
De heer Wolfsen (PvdA):
Ik krijg graag van de minister op schrift hoe hij het shockschade-arrest leest. Ik heb hem horen zeggen dat het hem puur om de confrontatie met de gevolgen van een aanrijding gaat. Het maakt volgens hem geen verschil of iemand dat hoort of dat hij het ziet. Daarmee kan iedereen een direct benadeelde zijn. Wil de minister hier schriftelijk nader op ingaan? Als wij daarover eens zijn, hoeft de wet niet gewijzigd te worden. Als Kamer en kabinet het op punt echter oneens zijn, kan dit ook nog betrokken worden bij het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Ik concludeer dat de tweede termijn gehouden zal worden na de nota van wijziging en de nadere schriftelijke beantwoording. Dit betekent dat niet aanstaande dinsdag, maar na het zomerreces over het wetsvoorstel gestemd zal worden.
Ik wens de minister nog een zeer bijzondere avond van een bijzondere dag.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt van 18.50 uur tot 20.00 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20032004-5588-5600.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.