Aan de orde is het debat over de op 17 en 18 juni te Brussel gehouden Europese top.

De voorzitter:

U kent de spreektijden. Laat u zich niet misleiden omdat op het schema staat dat wij vanmiddag om vijf uur met het volgende onderwerp beginnen. Dat is waar, maar dat heeft meer te maken met de planning van het volgende onderwerp dan met de planning van dit onderwerp. Wij kunnen ernaar streven om met een wellicht wat latere lunchpauze dit onderwerp in één keer in een lange ochtendvergadering af te handelen.

Hoewel het eigenlijk niet nodig is, roep ik u op, niet steeds dezelfde punten en vragen te herhalen. Dit is typisch een onderwerp waarbij iedereen dezelfde opmerkingen zou kunnen maken. Woordvoerder 8 zou bijvoorbeeld naar woordvoerder 2 kunnen verwijzen.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. De vraag is: is het glas half vol of is het glas half leeg? De VVD-fractie in de Tweede Kamer heeft in 2001 ingestemd met de ratificatie van het Verdrag van Nice, omdat dit verdrag een noodzakelijke en voldoende basis vormde voor de uitbreiding van de Europese Unie. Tijdens de Europese Raad van Laken werd besloten dat de institutionele losse draden van het Verdrag van Nice moesten worden gerepareerd. Uiteindelijk is dat via de Conventie en de intergouvernementele conferentie gelukt.

Voor de VVD is het daarbij steeds de vraag geweest of de weg had moeten worden gekozen van een alomvattende herziening van het Verdrag van Nice, uitmondend in een grondwettelijk verdrag. Wij hebben in dat kader onze vraagtekens geplaatst bij het ontwerpen bij een handvest van grondrechten in de eerste Conventie en het integraal opnemen daarvan in het grondwettelijk verdrag in de tweede Conventie. De grondrechten waren immers door het Europese verdrag voor de rechten van de mens van de Raad van Europa reeds gegarandeerd. Het betere is vaak de vijand van het goede.

Hetzelfde geldt voor de discussie zonder eind over de preambule. Wat is de burger hier in concreto mee opgeschoten? De vraag is dus of het grondwettelijk verdrag de Europese Unie dichter bij de burger heeft gebracht. Dat was toch één van de redenen om tot het ontwerp van een grondwettelijk verdrag te komen via de conventiemethode?

Gedane zaken nemen echter geen keer. De VVD heeft daarom voor een pragmatische benadering gekozen. De VVD-fractie zal het grondwettelijk verdrag beoordelen in het licht van het Verdrag van Nice, omdat zonder grondwettelijk verdrag het Verdrag van Nice van toepassing zal blijven. De vraag is dus: is het grondwettelijk verdrag een verbetering ten opzichte van het Verdrag van Nice of niet? Indien het een verbetering is, is het nieuwe verdrag voor mijn fractie aanvaardbaar. De VVD-fractie heeft daartoe een aantal uitgangspunten geformuleerd en deze in moties vastgelegd.

In de eerste plaats dient het veto op de financiële perspectieven te worden gehandhaafd, zolang geen nettobegrenzer voor Nederland is gerealiseerd. De regering heeft dit punt volledig binnengehaald. Wij vragen de regering of het onze EU-partners duidelijk is waar wij willen uitkomen en of het traject van de nettobegrenzer op steun zal kunnen rekenen.

In de tweede plaats dient het Stabiliteitspact te worden versterkt. Dat punt is maar zeer ten dele verwezenlijkt. Er is een verklaring aangenomen dat het pact een zogenaamd rule-based system zou behelzen. Kortom, er is erkend dat het pact niet vrijblijvend is, maar bindend. Dat is winst. Voorts is de Commissie leidend ten aanzien van de early warning en het vaststellen dat een staat in gebreke is. Ten aanzien van de te nemen maatregelen blijft de Ecofin echter bepalend. Er komt geen extra rol voor het Hof van Justitie. Dat valt te betreuren. Al met al een gemengd beeld. Wij vragen de regering of de verklaring enig effect zal sorteren, omdat bondskanselier Schröder direct na afloop van de top verklaarde dat besluiten in het kader van het Stabiliteitspact uiteindelijk politieke beslissingen blijven, en geen juridische.

In de derde plaats wordt de Europese Commissie tot 2014 samengesteld op basis van één stemhebbende commissaris per lidstaat. Na 2014 wordt de Commissie verkleind tot tweederde van het aantal lidstaten. Ook dat valt te betreuren, maar het is méér dan Nice. De VVD was voorstander van het handhaven van één stemhebbende commissaris per lidstaat en wilde in 2014 evalueren, zonder op de uitkomsten en oplossingen vooruit te lopen. De VVD hoopt dat de grote Commissie in de komende tien jaar haar bestaansrecht zal bewijzen. Dan ligt, in het grondwettelijk verdrag, de weg open om die samenstelling opnieuw te bezien. Kan de regering aangeven hoe hard zij zich heeft ingezet voor een rendez-vous-clausule in 2014, in plaats van een automatische verkleining van de Commissie?

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Moet u niet deze ochtend erkennen dat u een hard blaffende hond bent die eigenlijk nooit bijt? U hebt drie punten hard ingezet en op één punt resultaat gehaald, op de andere twee niet. Toch zegt u dat u akkoord gaat.

De heer Van Baalen (VVD):

Wij spreken over door de Kamer aangenomen moties, dus degenen die voor de moties hebben gestemd, zullen dezelfde vraag moeten beantwoorden. De vraag is of wij nu beter af of slechter af zijn in vergelijking met het Verdrag van Nice en het conventieresultaat. Daarop zeg ik: ja, wij zijn nu beter af. Ik heb aangegeven dat ik de uitkomst voor de commissaris betreur, maar het is wel iets beter dan Nice. Dat moet je gewoon durven aanvaarden.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

U hebt nooit gezegd dat het moet gaan om beter dan Nice. U hebt drie keiharde punten genoemd die binnengehaald zouden moeten worden, een rode lijn. U blaft wel hard, maar u bijt vandaag niet.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik maak in het openbaar keuzes en geef ook aan waar mijn fractie aan hecht. Verder geef ik aan wanneer ik vind dat wij voldoende hebben binnengehaald, nu het resultaat er ligt. Onderdeel van politiek bedrijven en onderhandelen is vaak hoog inzetten en je zegeningen tellen als je het resultaat ziet. Dat laatste doe ik nu.

De heer Timmermans (PvdA):

U bent vast een zeiler, want u bent een groot expert in het bakzeil halen. Dat hebt u ook al gedaan bij Defensie en Valkenburg, en dat doet u nu weer. Aan de vooravond van de top hebt u een persverklaring doen uitgaan waarin u herhaalde dat er drie keiharde eisen voor de VVD zijn. U zegt nu zelf dat één ervan is binnengehaald, maar twee niet. Toch bent u tevreden. Hoe verklaart u dat?

De heer Van Baalen (VVD):

In de persverklaring die ik vrijdagnacht heb doen uitgaan, heb ik aangegeven dat voor mijn fractie het glas half vol is, dus niet half leeg. Je moet keuzes maken en als zeiler – de heer Timmermans weet dat misschien – moet je om grote problemen heenzeilen. Als je nu nee zegt en het grondwettelijk verdrag niet aanvaardt, betekent het een verslechtering. In debatten in de Kamer, onder anderen met u, hebben wij steeds gezegd dat het geen automatisme is en dat het niet gaat om drie punten die voor 100% binnengehaald moeten worden, maar wel zoveel als mogelijk. Ik tel nu mijn zegeningen en u zou dat ook moeten doen, want tijdens de Conventie hebt ook u moeten inleveren. Soms was dat verstandig en nu zult u dat ook moeten doen.

De heer Timmermans (PvdA):

Dat klopt, maar ik heb nooit van tevoren gezegd dat bepaalde punten voor mij ononderhandelbaar waren. Een VVD-kiezer zal zich nu door u behoorlijk bekocht voelen.

De heer Van Baalen (PvdA):

Het woord "ononderhandelbaar" is niet door mij gebruikt. Anders komt u maar met de verslagen van de debatten, om het aan te tonen.

De heer Timmermans (PvdA):

Nu, "rode lijn" dan.

De heer Van Baalen (VVD):

Feiten spreken u dus tegen.

De heer Dittrich (D66):

U zei zojuist dat je om grote problemen moet heenzeilen, en u sprak over de vraag of het glas half leeg of half vol is. U neemt net een slok water, dus nu is het glas méér dan half leeg. Ik begrijp de opstelling van de VVD-fractie niet. Uw fractievoorzitter, de heer Van Aartsen, heeft onlangs nog gezegd dat de VVD kritischer moet worden ten aanzien van Europa. Nu hebt u van de drie punten er twee niet binnengehaald, en toch bent u akkoord.

De heer Van Baalen (VVD):

Het punt van het veto is binnengehaald. Bij het tweede punt, dat van het Stabiliteitspact, is er volgens mij sprake van een lichte verbetering, maar de regering zal straks nog antwoord geven op de vraag over de status van de verklaring. Verder functioneert de Commissie nog ongeveer zeven jaar langer op de manier zoals de VVD dat graag ziet, en niet zoals het is bepaald in het Verdrag van Nice. Dat is dus een verbetering. U zegt nu in feite dat ik niet zo hoog van de toren zou moeten blazen, en u stelt ook dat de VVD-fractievoorzitter heeft gezegd dat de VVD kritischer zal zijn. Nee, ik zeg: wij zullen kritisch zijn op de feitelijke punten. Wij gaan natuurlijk niet enkel op basis van een verkiezingsuitslag ons beleid omgooien.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik begrijp dat je harder inzet dan wat er in feite valt te bereiken, maar heeft de VVD-fractie ooit wel eens tegen een eindresultaat "nee" gezegd? Of heeft zij uiteindelijk altijd "ja" gezegd? Als dat het geval is, heeft zij een geloofwaardigheidsprobleem.

De heer Van Baalen (VVD):

Mogelijk hebt u een dergelijk probleem. Iedereen die erkent dat de EU voor Nederland van vitaal belang is, zal op een gegeven moment zijn zegeningen tellen en zal veel doen om te voorkomen dat hij "nee" moet zeggen. Daarom hebben wij de regering ook aangespoord op de door mij genoemde punten. Nederland moet zich niet buiten de EU bewegen. Wij hebben het Verdrag van Nice aanvaard en het thans voorliggende verdrag is beter. Dus wie A zegt, moet B zeggen. Als de heer Van der Staaij zegt dat mijn fractie nooit "nee" heeft gezegd tegen de resultaten van onderhandelingen over de Europese integratie, dan zeg ik: dat klopt en daar ben ik trots op.

Voorzitter. Al met al valt op de door mij genoemde kernpunten van de VVD geen achteruitgang ten opzichte van Nice waar te nemen. Dat geldt voor het vetorecht financiën, het Stabiliteitspact en de Commissie. Het is grote winst dat de nationale parlementen een zware rol krijgen bij de subsidiariteitstoets. Wij zijn het die samen met onze collega's in de EU als waakhonden bepalen of een kwestie op Europees of op nationaal vlak dient te worden opgelost en hoe gedetailleerd Brussel zich met de onderwerpen moet bezighouden. Wij hebben als parlementariërs op dit punt een grote verantwoordelijkheid gekregen die wij moeten waarmaken. De gemengde commissie Subsidiariteit van de Eerste en Tweede Kamer werkt daartoe een procedurevoorstel uit. Dat is grote winst.

Voorts zijn de bevoegdheden van het EP uitgebreid, niet alleen op het gebied van de wetgeving, maar ook ten aanzien van de benoeming van de voorzitter van de Europese Commissie. Mijn fractie was daar altijd een groot voorstander van. Besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid is de regel geworden die alleen op basis van zwaarwegende overwegingen wordt doorbroken. Ik denk hierbij aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het Europees veiligheids- en defensiebeleid en de financiën. Het stemmen met de zogenaamde dubbele sleutel vormt een heldere basisregel, maar boet – moet ik erkennen – door een hoge drempel en flankerende maatregelen aan zeggingskracht in. De praktijk moet nu bewijzen hoe bestuurbaar een uitgebreide EU met dit verdrag is geworden.

Op de kernpunten van de VVD en de Kamer is het grondwettelijk verdrag niet slechter dan het Verdrag van Nice. Op een groot aantal terreinen wordt winst geboekt. Mijn conclusie is: wie heeft ingestemd met het Verdrag van Nice, heeft extra reden om ook in te stemmen met het grondwettelijk verdrag. De VVD-fractie zal dan ook instemmen met ratificatie en het grondwettelijk verdrag van een positief advies voorzien als het aan de bevolking wordt voorgelegd. Wij zullen de bevolking oproepen "ja" te stemmen.

Voorzitter. Er is echter geen reden voor champagne of klaroengeschal, voor een Ode an die Freude of het elkaar omstandig schouderklopjes geven. Het resultaat van de Europese Raad van Brussel is een half vol glas. Het is geen lege dop, het is een half ei. De Europese burger is niet geïnteresseerd in institutionele discussies, maar in concrete oplossingen van essentiële grensoverschrijdende problemen zoals terrorisme en criminaliteit, de stagnerende economie en de haperende arbeidsmarkt. Wij geven er dan ook de voorkeur aan om de institutionele discussie met de ratificatie van het grondwettelijk verdrag voor de komende jaren af te sluiten.

Wie de Europese integratie serieus neemt, zal zich kritisch opstellen ten opzichte van de wijze waarop deze integratie tot stand komt, nimmer tegen de integratie zelf. Europa is het meest geslaagde vredesproject ooit, mocht ik in mijn maidenspeech zeggen. Het grondwettelijk verdrag zal zich in de praktijk moeten bewijzen. Hierbij ligt een grote last op de schouders van de grote lidstaten. Misbruik uw macht niet, want dan ondergraaft u het draagvlak voor de Europese integratie. De wijze waarop afgelopen vrijdag de heren Verhofstadt en Patten door de grote drie voor het voorzitterschap van de Europese Commissie werden afgeserveerd, geeft te denken. Ik verzoek de regering aan te geven op welke wijze nu in de vervulling van de vacature wordt voorzien. Komt het nog op het Nederlandse bord terecht? Kan de regering aangeven of zij vooruitgang heeft geboekt bij het aanwijzen van een eurocommissaris?

Nederland zal zijn invloed alleen dan kunnen bewaren indien er wordt geïnvesteerd in flexibele allianties, in een perfecte geestelijke en fysieke infrastructuur in eigen land, presentie op alle niveaus binnen het ambtelijk apparaat van de Europese instellingen en een volksvertegenwoordiging die de subsidiariteitstoets gericht en effectief toepast. De bal ligt nu bij onszelf.

De heer Van Dijk (CDA):

Voorzitter. Afgelopen week is aan een periode van tien jaar een einde gekomen, een periode die is gebruikt om de Europese Unie klaar te maken voor een uitbreiding tot 25 lidstaten of meer. Sommigen zeggen overigens zes jaar of vier jaar.

Dit akkoord is onmiddellijk historisch genoemd. Als historicus ben ik beducht om zo'n term twee dagen of twee uur na afloop van de onderhandelingen te laten vallen. Laat het maar aan historici over om dat te beoordelen! Wij kunnen nu echter al wel zeggen dat het een zeer belangrijk akkoord is. Waarom? Bij de verdragen van Maastricht, Amsterdam en Nice waren er "leftovers" en moest er altijd een afspraak worden gemaakt om binnen afzienbare tijd weer om de tafel te gaan zitten om de overgebleven problemen op te lossen. Dat is nu absoluut niet het geval. Er is een heldere afspraak gemaakt, zodat de problemen nu opgelost zouden moeten zijn.

Het oordeel van de CDA-fractie over dit verdrag is helder. Dat moet afgezet worden tegen de criteria: transparantie, slagvaardigheid en een democratischer "dichter bij de burger". Ons referentiepunt daarbij is, net als voor de heer Van Baalen, het Verdrag van Nice. Een vergelijking met dit verdrag leert ons dat in ieder geval de bevoegdhedencatalogus verduidelijkt is. Een belangrijk winstpunt. Verder is de positie van de Europese Commissie versterkt. Wij hebben immers afscheid genomen van de pijlerstructuur.

Een ander belangrijk punt is dat de Europese Commissie een rol heeft gekregen op het terrein van het Stabiliteits- en groeipact en dat codecisie de regel is geworden voor het Europees Parlement. Op enkele terreinen is unanimiteitsbesluitvorming nog vereist, maar op het overgrote deel van de terreinen worden de beslissingen via codecisie genomen. Zelfs op het terrein van de landbouwuitgaven heeft het Europees Parlement het een en ander te zeggen.

De nationale parlementen hebben een belangrijke rol gekregen bij de subsidiariteitstoets. Er is een Europese minister voor buitenlandse zaken gekomen. Er is een oplossing gevonden voor het probleem van de Nederlandse Antillen. Er is een transparantere regel gekomen voor de gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming. En tot slot wil ik ook noemen dat er nu voorzien is in een permanente dialoog met de kerken. Dat zijn voor mijn fractie belangrijke punten, die bijdragen aan onze positieve beoordeling van dit eindresultaat.

De laatste weken is er erg veel aandacht geweest voor drie of vier punten die nog uitonderhandeld moesten worden. Het belangrijkste punt was de financiële meerjarenperspectieven. Door een meerderheid van deze Kamer, inclusief de PvdA-fractie, is er immers op aangedrongen dat er óf een vetorecht óf een nettobegrenzer zou moeten komen. Dat punt is binnengehaald, inclusief de verklaring aan het einde van het document.

In de preambule is een evenwichtige passage opgenomen. Graag had mijn fractie gezien dat in deze passage een verwijzing naar de joods-christelijke traditie was opgenomen, maar dat neemt niet weg dat het een evenwichtige passage is.

Het leek er enkele dagen voor de top op dat de positie van de Commissie bij het Stabiliteits- en groeipact uitgehold zou worden. Dat is in belangrijke mate tegengegaan. Ook hier staat mijn fractie positief tegenover. Misschien hadden wij nog wel meer willen binnenhalen, maar dat is ons niet gegeven. Verder is in ieder geval geregeld dat tot 2014 elke lidstaat door een stemhebbende commissaris in de Commissie vertegenwoordigd zal zijn.

De heer Van der Staaij (SGP):

U noemt de preambule evenwichtig. Is het echter wel zo evenwichtig om in een volstrekt nevenschikkende zin en in algemene termen over religieus en cultureel te spreken en in een verbijzondering over het humanisme?

De heer Van Dijk (CDA):

Nee. Als ik het goed gelezen heb, staat er: culturele, religieuze en humanistische tradities. Wij vinden dit een belangrijke stap vooruit in vergelijking met eerdere versies waarin "joods-christelijk" niet en het begrip "religieus" op een andere manier werd genoemd, maar wel werd gesproken over de Verlichting. Wij vinden artikel 51 waarin de dialoog met de kerken is geregeld een heel belangrijke passage. Daar hebben wij ons vooral op gericht.

De heer Van der Staaij (SGP):

Dat laatste is een ander punt, want wij hebben het nu over de formulering van de preambule. U zegt daarvan dat deze nu evenwichtig is. Dat begrijp ik niet goed omdat er in algemene termen over "religieus" en "cultureel" wordt gesproken, terwijl er in meer bijzondere en expliciete zin wordt gesproken over "humanisme". Dat is toch niet op gelijk niveau?

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb gezegd dat de passage wat ons betreft evenwichtiger is en dat is ons op dit moment voldoende. U zegt dat er explicieter wordt ingegaan op "humanisme" dan op bijvoorbeeld het "joods-christelijke". Ik ben dat met u eens en wij hadden dat ook liever anders gezien, maar ik vind dit toch voldoende evenwichtig.

Wij zijn positief in ons eindoordeel over hetgeen nu naar voren is gekomen. Daarom zullen wij positief adviseren aan de bevolking bij het referendum dat naar alle waarschijnlijk later dit jaar of begin volgend jaar zal plaatsvinden. Dat neemt niet weg dat wij nog enkele vragen hebben naar aanleiding van wat er afgelopen weekeinde is gebeurd inzake de grondwet.

Wat is er gebeurd met de passage die in de aanloop naar de top nog op tafel lag, namelijk de mogelijkheid om deel III soepeler te wijzigen? Wij hebben die passage in de eindconclusies niet meer terug gezien. Betekent dit dat de passage over de procedure die voorzien was en waarover overeenstemming leek te bestaan, verdwenen is?

In 2014 zal de Europese Commissie volgens de grondwettelijke tekst bestaan uit vertegenwoordigers van tweederde van de lidstaten. Daar staat een klein zinnetje achter, namelijk dat daarvan in geval van unanimiteit kan worden afgeweken. Mogen wij dat zo uitleggen dat het ook nog mogelijk is dat in 2014 alsnog besloten wordt tot een Europese Commissie bestaande uit één stemhebbend commissaris per lidstaat? Mocht dat het geval zijn, dan zijn wij daar een groot voorstander van. Ik verwijs hiervoor naar de argumenten die wij eerder al naar voren hebben gebracht. Een variant daarop is veelvuldig bediscussieerd voordat de top zou gaan plaatsvinden, namelijk een evenwichtige en gelijkwaardige rotatie. Die variant hebben wij niet teruggevonden in de teksten. Kunnen de bewindslieden daarover nog het een en ander meedelen?

Ik kom nu te spreken over het Stabiliteits- en groeipact. De rol van de Commissie was een belangrijk punt. Wij wilden dat de positie van de Commissie erg sterk zou worden. De positie van de Commissie ten aanzien van de beoordeling of er sprake is van een buitensporig tekort is sterk. De Commissie kan echter alleen nog maar aanbevelingen doen om te komen tot maatregelen die lidstaten zover zouden moeten brengen om dat buitensporige tekort teniet te doen of weg te werken. Komt dat voldoende tegemoet aan hetgeen wij naar voren hebben gebracht?

Ten aanzien van de gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming en de dubbele meerderheid is er de zogeheten passage van Ioannina. Driekwart van de blokkerende minderheid, hetzij de bevolking, hetzij de lidstaten, zou een reden kunnen zijn om het besluit uit te stellen. Daarbij heb ik nog wel wat vragen. Als wij naar het bevolkingscriterium kijken, betekent dit dat twee grote lidstaten al voldoende zouden kunnen zijn om een beroep te doen op de Ioannina-procedure. Dat vind ik wel erg grijs. Wat wordt globaal bedoeld met de zinsnede "binnen een redelijke termijn"? Is dat nader omschreven? Net zoals de regering daar kritisch op is, zijn wij daar kritisch op.

Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat deze informatie zo snel mogelijk bij de burgers terechtkomt? Weliswaar is in Nederland een groter deel van de bevolking naar de stembus gegaan, maar de betrokkenheid bij Europa blijft een vraagstuk. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat de informatie over de uitkomsten van de onderhandelingen en het nieuwe verdrag zo snel mogelijk bij de mensen over het voetlicht komt, zeker wanneer wij in het achterhoofd houden dat er in de komende periode ook een referendum zou kunnen worden gehouden.

Met Bulgarije en Roemenië zouden de slotonderhandelingen over toetreding gevoerd kunnen gaan worden. Wat Roemenië betreft verbaast ons dit, omdat 7 van de 31 hoofdstukken nog niet zijn afgerond. Is het wel mogelijk dat de slotonderhandelingen met Roemenië nu al worden gestart?

Aan het einde van dit jaar zullen wij een discussie hebben over de mogelijke start van de onderhandelingen met Turkije. Er staan buitengewoon positieve woorden in de raadsconclusies, terwijl commissaris Verheugen zich zeer kritisch heeft uitgelaten over wat er op dit moment in Turkije nog gebeurt, met name op het punt van de folteringen. Hoe moeten wij deze twee zeer verschillende geluiden met elkaar rijmen?

Ten slotte wil ik het hebben over de vraag wie er voorzitter wordt van de Europese Commissie. Welke procedure wordt er de komende dagen en misschien weken gevolgd? Is er nog een rol voor Nederland als voorzitter weggelegd, of zullen de Ieren dit dossier nog afronden?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Hoewel de verwachtingen over de top vorige week nog niet hoog gespannen waren – minister Bot sprak van een weersverwachting "enigszins bewolkt" – hebben de Europese regeringsleiders afgelopen weekend toch overeenstemming bereikt over een heus Europees constitutioneel verdrag. Dat is een prestatie van formaat van het Ierse voorzitterschap. Velen konden het weer niet laten om direct te spreken van een historisch akkoord. Nog afgezien van het feit dat ieder akkoord, zodra het gesloten is, historisch is in de zin van deel uitmakend van de geschiedenis, heb ik zelf geen enkele aandrang om dergelijke juichende termen te bezigen. Het najaarsakkoord was ook een historisch akkoord, maar uitgerekend deze week is dit definitief op een fiasco uitgelopen als gevolg van een paar ledenraadplegingen. Ik bedoel maar: het constitutioneel verdrag staat enkele tientallen ledenraadplegingen te wachten, via de parlementen en de soms beslissende referenda. Het is allerminst zeker dat de Europese burger ook veel voelt voor een dergelijk verdrag. De verkiezingen voor het Europees Parlement staan ons nog helder voor ogen. Dit waren de verkiezingen van de scepsis. Zowel uit de gemiddelde opkomst als uit de uitslag bleek niet echt een groot vertrouwen in het project Europa en in de leidende Europese "elite". Zeker wat betreft de nieuwe lidstaten, waarvan je zou verwachten dat het enthousiasme over het eindelijk bereiken van het beloofde Europese land zou overheersen, viel op dat eerder scepsis dan wel onverschilligheid de toonzettende emoties waren. Hoe ziet de regering trouwens de mogelijkheid van het afstemmen van het verdrag in één of meer EU-lidstaten? Is de regering het eens met commissievoorzitter Prodi, die stelt dat onwillige landen zich dan maar moeten terugtrekken uit de Unie? Of moet er dan gewoon een tweede keer worden gestemd, zoals in het verleden in Denemarken en Ierland is gebeurd?

Mijn taxatie is dat het voor de bevolking in met name de nieuwe lidstaten tamelijk vervreemdend zal werken dat het eerste wat zij van hun nieuwe Europese familie merken een pretentieus project is, waarover al tweeënhalf jaar wordt onderhandeld. Er is een vuistdik verdrag met de onmiskenbare ambitie om een grondwet voor Europa te zijn, en er zijn nieuwe teksten om te bestuderen, alsmede ingewikkelde compromissen over stemmenwegingen en institutionele evenwichten enzovoort. Collega Van Baalen heeft vorige week terecht opgemerkt dat de bevolking van Nederland niet zit te wachten op ingewikkelde verdragsteksten, maar behoefte heeft aan echte antwoorden op concrete problemen. Hoeveel temeer geldt dit voor de nieuwe Uniegenoten, die in de moeiten van hun bestaan dagelijks de last van hun recente geschiedenis ervaren en echt snakken naar hun portie van de vrede, vrijheid en welvaart die de Europese samenwerking al een halve eeuw aan het andere deel van Europa heeft gebracht. Dat is het kernpunt van dit debat: de beoordeling van het resultaat van de Europese top. Ook voor mijn fractie speelt in de eerste plaats de vraag naar de opportuniteit en naar de timing van deze nieuwe en in bepaalde opzichten wel degelijk ingrijpende stap. Wij zijn nota bene de uitbreiding nog aan het verwerken. Wat de inhoud betreft, heb ik na tweeënhalf jaar debatteren over de gewenste inhoud van een constitutioneel verdrag geen behoefte om nu al te uitvoerig in te gaan op de bereikte inhoud. Het mag zo langzamerhand bekend worden verondersteld wat voor de ChristenUnie de ijkpunten en de belangrijkste zaken zijn in het kader van Europese verdragen. Ik heb onze bijdrage aan de behandeling van het Verdrag van Nice er nog eens bijgepakt. Dat was in november 2001. Doorslaggevend om, anders dan bij de verdragen van Maastricht en Amsterdam, vóór te stemmen, was voor ons toen dat er bij Nice nauwelijks of geen sprake was van soevereiniteitsoverdracht of van institutionele verdieping van de Europese integratie. Onze woordvoerder Van Middelkoop concludeerde toen dat dit debat voor ons in zoverre bijzonder was – dit zei hij letterlijk – dat er voor het eerst een verdragswijziging was geagendeerd waarvan de spits door ons positief wordt gewaardeerd en de meeste onderdelen geen overwegende bezwaren oproepen. De vraag voor de fractie van de ChristenUnie is of dat ook van dit ontwerpverdrag kan worden gezegd. De ChristenUnie wil een Europa dat zijn grenzen kent, dat via zelfbeperking zijn legitimiteit behoudt en dat het vertrouwen van de burgers van alle 25 lidstaten weet te winnen of waar nodig te herwinnen. Kort gezegd: in de Berlijnse rede van minister Bot herkenden wij het geluid dat wij al ruim een kwart eeuw in deze Kamer laten horen. Als ik het uiteindelijke resultaat van tweeënhalf jaar onderhandelen in de Conventie en IGC hierop beoordeel, heb ik bepaald niet de innerlijke overtuiging gekregen dat deze benadering voorop heeft gestaan. Zeker, je kunt niet serieus stellen dat dit verdrag grootscheepse herschikkingen van de verantwoordelijkheden van Unie en lidstaten met zich brengt. Het is eveneens waar dat er een subsidiariteitstoets komt en dat de rol van de nationale parlementen in bepaalde opzichten wordt gesterkt. Tegelijkertijd bevatten de voorstellen tal van elementen die toch een versterking van het Europese ten kosten van het nationale in zich dragen. Eigenlijk zijn veel punten die de heer Van Dijk opnoemde als winst- of als pluspunten voor mij spiegelbeeldig bedenkingen. Zij maken deel uit van een beweging in de richting Europa waar ik zo graag de andere kant van had gezien. Ik had zo graag de andere beweging in de lijn van de rede van minister Bot gezien. Wij zijn de Europese verkiezingscampagne ingegaan met het motto "minder Brussel, meer Den Haag". Dat is de discussie over hernationalisatie van taken, van zaken die nu in Europa worden gedaan, maar die minstens zo goed en misschien wel beter gewoon weer op het nationale vlak zouden kunnen worden gedaan. Ik bedoel onderdelen van het landbouwbeleid of andere door minister Bot genoemde voorbeelden. Ook wij vinden al heel lang dat deze op het nationale vlak horen. Die beweging hadden wij graag bij deze gelegenheid ingezet gezien. Het constitutionele verdrag valt in elk geval niet uit de toon in de beweging die in Europa al een tijd overheersend is. Wij hadden dat graag anders gezien.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik heb ook de bijdrage gelezen die de heer Van Middelkoop ongeveer drie jaar geleden gehouden heeft. Voor hem was een belangrijk ijkpunt of er een heldere bevoegdheidsverdeling zou komen tussen de Europese Unie en de verschillende lidstaten. Als ik nu kijk naar het verdrag, heb ik de indruk dat in ieder geval dat punt goed geregeld is. Het tweede wat mij verbaast, is dat u nu met een heel verhaal komt waarin u alles wat ik noem, spiegelbeeldig als verliespunt zegt te zien. Waarom hebt u dat in de afgelopen weken en maanden nooit naar voren laten komen in de interventies die u hierover hebt gepleegd? U hebt nooit gezegd dat u tegen uitbreiding van de bevoegdheden van de Europese Commissie was. U hebt nooit gezegd dat u tegen uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement was. U hebt nooit gezegd dat u tegen de gekwalificeerde meerderheid was, behalve op het terrein van het buitenlands beleid, maar verder hebt u dat nooit gezegd. Dat verbaast mij.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Op beide punten verbaast mij de verbazing van de heer Van Dijk en zo zijn wij allemaal verbaasd. Als de heer Van Dijk de bijdrage van voormalig woordvoerder Van Middelkoop gaat lezen, dan moet hij dat wel helemaal doen. Als hij dat nog eens deed, zou hem opvallen dat de heer Van Middelkoop een paar dingen zei. In de eerste plaats gaf hij aan dat het Verdrag van Nice in zoverre bijzonder was dat wij daarover wilden meedenken. Wij hebben er ook voor gestemd, in tegenstelling tot de andere verdragen. Dat was een uitzondering en die is toegelicht: de spits van de verdragswijziging werd door ons positief beoordeeld en er waren geen onderdelen die op bezwaren stuitten. In die zin was er toen geen enkele reden om ertegen te stemmen.

De heer Van Middelkoop heeft er toen namens onze fractie wel bij gezegd dat wij ervan uit moesten gaan dat er met dit verdrag een einde zou komen aan de institutionele discussies en dat wij met de structuur die daarin was vastgelegd een hele tijd door zouden gaan. Dat was overigens op het moment dat van de Europese Commissie het bericht kwam dat de onderhandelingen met de tien nieuwe toetreders binnen een jaar succesvol zouden kunnen worden afgesloten. De heer Van Middelkoop heeft toen gezegd dat wij met het Verdrag van Nice klaar zouden zijn voor de uitbreiding. Hij zei dat wij dan eindelijk verlost zouden zijn van het onszelf gevangen houden in de institutionele discussies en dat wij zouden kunnen gaan werken aan de legitimiteit van de Europese Unie. Dat was de lijn van ons betoog.

De fractie van de ChristenUnie is nooit, anders dan de CDA-fractie, een warm voorstander geweest van een toename van meerderheidsbesluitvorming. Daarom verbaast het mij dat u daar nu die opmerkingen over maakt. Wij hebben ook al eerder gezegd dat wij van mening zijn dat er sprake kan zijn van meerderheidsbesluitvorming op terreinen waarop echt sprake is van een eigen acquis en waar de vertrouwenssprong kan worden gemaakt van unanimiteit naar meerderheidsbesluitvorming. Er moet dan echter wel een geconsolideerd terrein zijn.

De vraag is of hier sprake is van grootscheepse herschikkingen van bevoegdheden en soevereiniteitsoverdracht. Het antwoord daarop is nee. Ik taxeer de richting waarin Europa zich aan het ontwikkelen is anders dan u. U hebt onlangs nog gezegd dat u het liefst ook bij buitenlands beleid meerderheidsbesluitvorming zou zien. Zo kennen wij uw fractie ook. Wij zijn daar niet zo'n warm voorstander van. Voor het overige kunt u al mijn bijdragen nalezen. Ik ben geen groot voorstander van allerlei punten die voor u in dat licht, tegen de achtergrond van die beweging, van belang zijn en als winstpunt worden genoteerd. De afwegen voor mij is uiteindelijk niet dat deze tekst minder beroerd is dan de eerdere teksten, maar de vraag of ik vanuit mijn uitgangspunten iets win met een steun aan deze grondwet. Ik kom daar straks in mijn conclusie op terug.

De heer Van Dijk (CDA):

De heer Rouvoet zegt dat de fractie van de ChristenUnie voor het Verdrag van Nice heeft gestemd. In dat verdrag was al een passage opgenomen waarin stond dat men binnen afzienbare tijd weer bij elkaar zou komen om met name over institutionele vraagstukken te spreken. Toen de heer Van Middelkoop namens de fractie van de ChristenUnie had aangegeven dat hij voor het verdrag zou gaan stemmen, stemde hij ook in met die passage. Daar hoor ik u op dit moment niet over.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Wij hebben inderdaad ingestemd met een passage waarin over institutiona lia wordt gesproken. Dat betekent bij ons niet – zoals bij u en bij de heer Van Baalen – dat wij hoog hebben ingezet en uiteindelijk ja hebben gezegd. Zo werken wij niet.

De heer Van Dijk (CDA):

Dat is geen antwoord op mijn vraag.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Dat is wel degelijk een antwoord, maar het bevalt u niet. Er is een politiek meningsverschil tussen uw fractie en de mijne over de richting van Europa. Dat mag best eens worden gezegd. Dat is toch niet nieuw voor u?

De uiteindelijke tekst van de preambule die nu voorligt, is wel erg vlak geworden. Ook mij is de merkwaardige nevenschikking opgevallen tussen culturele, religieuze en humanistische tradities die er nu in staat. De minister-president heeft steeds betoogd, overigens met warme steun van mijn fractie, dat hij uit was op een evenwichtige formulering. Dan is het logischer om te kiezen voor religieuze en levensbeschouwelijke tradities, twee algemene termen, of voor bijzondere termen, namelijk joods-christelijke en humanistische tradities. Dat zijn begrijpelijke nevenschikkingen. Dit is vlees noch vis of een klein beetje vlees en een klein beetje vis. Het is in elk geval niet de evenwichtige formulering waarop ik had gehoopt. Het feit dat ik eerder beroerdere teksten heb gezien – er waren ook op dit punt teksten die voor ons volstrekt onaanvaardbaar waren – wil niet zeggen dat ik nu enthousiast ben over het eindresultaat. De burgers zullen straks een oordeel moeten geven over dit punt als er een referendum komt.

De minister-president was in eerder fases van het debat bereid om zijn nek uit te steken op dit punt, tegen opvattingen in de Kamer in. Hij wilde zich met kracht van argumenten sterk maken voor een verwijzing naar de joods-christelijke traditie. Uit wat wij hebben kunnen lezen over de inzet van de regering in het traject, heb ik de indruk dat hij het er in het eindspel bij heeft laten zitten. Als dat zo is, vind ik dat wel teleurstellend.

Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Eerlijk gezegd, zie ik vanuit de uitgangspositie van mijn fractie meer minnen dan plussen in de voorliggende tekst. Natuurlijk is behoud van het vetorecht bij de meerjarenbegrotingen van belang, maar verder bestaan de plusjes vooral uit verbeteringen ten opzichte van eerdere voorstellen van de Conventie die in de IGC zijn besproken. Het feit dat eerder minder goede teksten voorlagen, is geen reden om nu enthousiast over het resultaat te zijn. De heer Van Baalen heeft gezegd dat wie A zegt, ook B moet zeggen. Bij Nice heeft de ChristenUnie één Europese letter voor haar rekening genomen. Ik voel mij op geen enkele wijze gehouden om daarmee het gehele Europese alfabet voor mijn rekening te nemen. Mijn fractie zal natuurlijk de definitieve tekst nog grondig analyseren – gisteren kregen wij de resultaten, grotendeels ook dezelfde stukken als vorige week – en langs de maatstaf van ons programma leggen. Uit wat ik tot nu toe heb gezien, heb ik niet de indruk dat ik voldoende argumenten heb om straks bij het referendum de kiezers aan te raden om voor dit verdrag te stemmen.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik ben teleurgesteld in de bijdrage van de heer Rouvoet. En zo ken ik hem niet. Hij wijst eigenlijk het verdrag af op basis van toon in plaats van een inhoudelijke vergelijking te maken met Nice en te kijken of wij erop vooruitgaan of niet. Kan hij die vraag beantwoorden? Gaat Nederland en gaat de Nederlandse burger en gaat Europa er ten opzichte van Nice op vooruit met dit verdrag of niet?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb niet de indruk. Mij valt op dat de heer Timmermans aan de heer Van Baalen vragen stelt en teleurgesteld is dat hij de moties die hij had ingediend, nu niet overeind houdt. Mijn fractie heeft op dezelfde punten ingezet en ik maak wel de consequentere beslissing. De vraag is of wij werkelijk winnen met dit verdrag ten opzichte van wat wij met Europa willen. Mijn indruk is van niet. Wij hebben indertijd met overtuiging tegen het Verdrag van Maastricht en tegen het Verdrag van Amsterdam gestemd. Bij het Verdrag van Nice hebben wij gezegd dat er voor ons onvoldoende bezwaarlijke punten in zaten om ertegen te zijn. Waarom zouden wij daartegen zijn? Nu ligt een nieuw verdrag voor. Wij hebben steeds gezegd dat het goed zou zijn als er een vereenvoudiging komt. Wij zitten echter überhaupt niet te wachten op een grondwet en dit zou een grondwet moeten zijn. Wij hebben daar lang over gesproken. Wij hebben die behoefte nooit gehad en dat ook nooit onder stoelen of banken gestoken. Ik heb weinig pluspunten kunnen ontdekken die mij de vrijmoedigheid zouden geven om te zeggen dat wij dit maar wel moeten steunen.

De heer Van Baalen (VVD):

Is het resultaat nu slechter? Als u dit resultaat afwijst, krijgt u in feite het resultaat van Nice. Hoe beoordeelt u de subsidiariteitstoets door de Staten-Generaal en alle andere parlementen, die een duidelijke verbetering inhouden voor parlementariërs om de Europese besluitvorming te beïnvloeden? Kortom, wat is uw voorlopige afweging?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik ben natuurlijk positief over de subsidiariteitstoets. Vanaf het moment dat de Conventie bezig was, hebben wij gezegd dat die van belang is. Als het allemaal doorgaat, zullen wij er heel concreet invulling aan moeten geven. Het is een ongelooflijk belangrijk instrument in handen van de Nederlandse Staten-Generaal en van de nationale parlementen van alle lidstaten. Ik heb echter niet voor niets gezegd dat ik zat te wachten op een Europa dat zelfbeperking in acht neemt. Ik wil geen Europa waarin de Europese Commissie het recht van initiatief heeft, voorstellen kan doen en pas ermee stopt en niet het recht van initiatief heeft als een aantal lidstaten het niet wil. Ik had zo graag gezien dat er een Europa komt dat aan zelfbeperking doet, in lijn met de Berlijnse rede van minister Bot. Dat is niet gebeurd.

Wat de vraag over Nice betreft bevind ik mij in de positie waarin de heer Van Baalen zich de vorige week bevond. Als aan een bepaalde voorwaarden niet wordt voldaan, gaan wij liever door met Nice.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. De Europese top van afgelopen weekend begon eigenlijk weer als vanouds met ruziënde mannen die het niet eens konden worden over de nieuwe commissievoorzitter. Deze ordinaire ruzie maakte eens temeer duidelijk dat achterkamertjes niet de goede plek zijn om over zaken als voorzitterschappen te beslissen. In de nieuwe grondwet komt er nu een kleine verbetering op dit vlak, want bij de nieuwe voorzittersverkiezingen wordt rekening gehouden met de verkiezingsuitslag en hij wordt voorgelegd aan het Europees Parlement. Het is slechts een kleine stap vooruit. GroenLinks had veel liever gezien dat de commissievoorzitter vanuit het Europees Parlement wordt gekozen, zodat ook voor de Europese burgers duidelijk wordt wie de kandidaten zijn. Op die manier wordt de machtsvrees enigszins inzet bij de verkiezingen.

Het is winst dat het dit keer wel gelukt is een akkoord te sluiten over het nieuwe grondwettelijk verdrag. Wat ons betreft had de IGC niet veel langer moeten duren. De conventietekst werd langzaamaan meer en meer afgepeld. Deze bleek niet in steen gebeiteld te zijn. In plaats van de gemeenschappelijke winst die in die tekst verborgen zat met zijn allen te nemen, zijn verschillende landen hard bezig geweest om het conventieresultaat af te breken. Ook de Nederlandse regering is hieraan schuldig. Ik geef een aantal voorbeelden.

Mijn fractie is onaangenaam verrast door wat er met het grondrechtenhandvest gebeurd is. Het lijkt erop dat dit niet meer volledig en goed tot zijn recht kan komen. Voor GroenLinks is opname van het grondrechtenhandvest in de grondwet altijd een van de essentiële punten geweest. Reeds tijdens de Conventie heeft de Nederlandse regering zich verzet tegen de integratie van dit handvest. De regering meende dat het ging om beginselen die geen recht mochten worden, terwijl mijn fractie juist wenst dat zo'n grondrechtenhandvest wél een recht wordt. Destijds heeft de Kamer de regering teruggefloten en heeft zij haar verzet opgegeven. Nu Engeland dit punt opnieuw heeft ingebracht, heb ik de indruk dat Nederland zich hierbij aansluit en heeft meegewerkt aan de verzwakking van de betekenis van het grondrechtenhandvest. Het gaat om zeer essentiële zaken. Biedt dit grondrechtenhandvest straks een basis aan burgers om goed onderwijs af te dwingen, bijvoorbeeld voor illegalen? En is een staking gerechtvaardigd als die gepaard gaat met een verstoring van vrij verkeer van goederen? Om dat type vragen gaat het. Kan de burger daarvoor straks terecht bij de rechter? Ik hoor graag van de regering wat de betekenis is van het grondvestenhandvest zoals dat nu in het verdrag is opgenomen. Mijn indruk is – en dat spijt ons zeer – dat er met hulp van Nederland te veel concessies aan premier Blair zijn gedaan; concessies die de conventietekst uitkleden. Blair lijkt in dezen zijn zin gekregen te hebben.

Nederland heeft ook slecht spel gespeeld op het terrein van de financiële perspectieven. Wij hebben daarover al veel vaker gesproken. Ik hoor en lees dat de regering zeer in haar nopjes is met het behaalde resultaat. In een persbericht van Buitenlandse Zaken staat dat de financiële afspraken zodanig solide zijn dat Nederland tevreden kan zijn. Het is de enige concrete afspraak die in dat persbericht wordt genoemd. Daaruit blijkt wat Nederland als kern van Europa lijkt te zien: een eenheid van markt en munt.

Het zal geen verrassing zijn dat GroenLinks niet blij is met het behoud van het veto op de financiële perspectieven. Wij vrezen ook dat het een Pyrrusoverwinning zal zijn. Niet alleen Nederland heeft het veto behouden maar ieder land. Daardoor kunnen er bijvoorbeeld grote problemen ontstaan als getracht wordt het landbouwbeleid krachtig te hervormen. De Nederlandse belastingbetaler zou wel eens minder waar voor zijn geld kunnen krijgen, omdat er geen nieuw beleid dat zo ontzettend hard nodig is, gerealiseerd kan worden omdat andere landen veto's uitspreken. Er worden hiermee dus zeer ongewenste blokkades opgeworpen.

Wat het Stabiliteitspact betreft, wij zagen de nederlaag aankomen en zij is nu geleden. Het was te voorspellen. Nederland moet met de staart tussen de benen af op dit punt.

Een ander belangrijk punt voor mijn fractie is de samenwerking op het terrein van defensie. De reikwijdte van de verdragstekst is mijn fractie nog niet helemaal duidelijk. Wil de regering daarover duidelijkheid verschaffen? Het gaat mijn fractie erom wat de rol van het Nederlandse parlement is en blijft bij het inzetten van Nederlandse militairen in het buitenland. Kan het kabinet garanderen dat met deze tekst daarin niets is veranderd? Blijft het nationaal toetsingskader nog volledig behouden? Mijn fractie twijfelt daar behoorlijk aan, toen wij in de nieuwe tekst lazen dat lidstaten mogelijk binnen vijf tot dertig dagen eenheden zouden moeten kunnen leveren voor internationale troepenmachten. Vijf tot dertig dagen! Is er binnen vijf dagen wel een zorgvuldige nationale afweging mogelijk? Het is erg kort. Ik hoor graag de reactie van het kabinet. Mijn fractie hecht er zeer aan dat het Nederlandse parlement hierover zelf een besluit kan nemen.

De balans opmakend, kom ik op een paar kleine, maar daarom niet minder belangrijke punten. Mijn fractie is blij met de evenwichtige preambule. Wij vinden het winst dat in Europa wetgeving eindelijk in het openbaar zal plaatsvinden, omdat de Raad van ministers daarover in het openbaar zal vergaderen. Wij vinden het winst dat het Europees Parlement medebeslissingsrecht krijgt op het gebied van asiel, justitie en landbouw en instemmingsrecht krijgt bij handelsakkoorden. Daar staat verlies tegenover, omdat het Europees Parlement invloed verliest op de financiële perspectieven ten gevolge van het veto dat in stand blijft. Het is een mooie zaak dat dierenwelzijn is gepromoveerd tot een verdragsartikel.

De burger krijgt het recht op burgerinitiatief in Europa. Het wachten is nu nog op Nederland. Er komt een referendum over de grondwet. Ook dat is winst. Laten wij hopen dat het niet het laatste referendum is. Heeft minister Bot zich ervoor ingezet dat er in de toekomst in heel Europa een referendum kan komen? Is daar überhaupt nog over gesproken in deze context?

Mijn fractie vindt het lastig om op deze korte termijn tot een volledig oordeel te komen, omdat een volledig beeld van het verdrag nog niet mogelijk is. Wij werken nog met vier verschillende teksten en documenten. Mijn fractie heeft naar aanleiding van de teksten die wij gezien hebben nog vragen. De belangrijkste daarvan heb ik geformuleerd. Het resultaat van de Conventie is naar onze mening een zeven waard. Ten opzichte van het Verdrag van Nice lijkt de balans te zijn dat er meer positieve dan negatieve punten zijn. Het was dus een zeven. De vraag voor mijn partij is of het een zesje kan blijven of worden.

Een finaal oordeel zal ik op dit moment niet geven, omdat wij nog vragen hebben en de tekst nog willen beoordelen, maar ook omdat wij over dit punt een discussie in onze partij willen voeren.

De heer Van Baalen (VVD):

Op een gegeven moment moet je onder de streep wel iets laten zien. Is het een zes-min of een vijfenhalf? U kunt toch wel iets aangeven? Is het een vijf of vijfenhalf? Dat moet u toch kunnen zeggen?

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Nee. De vraag is of het een zes kan blijven dan wel of het een zes wordt. Voor mijn partij is het nu nog te vroeg om daarover een finaal oordeel te geven. Het lijkt erop dat er meer positieve dan negatieve punten zijn ten opzichte van het Verdrag van Nice.

Tot slot wil ik nog een laatste vraag aan de regering stellen. Is zij bereid, het grondwettelijk verdrag in het Fries te laten vertalen?

De heer Timmermans (PvdA):

Halt sunt li pui e li val tenebrus. De toppen zijn hoog en de valleien zijn duister. Deze beroemde passage uit het Roelantslied is van toepassing op de Europese toppen. In december was er een duistere conclusie, nu was men heel erg met elkaar tevreden en was men heel blij dat men een resultaat had bereikt.

De blijdschap over het resultaat deel ik. Het is misschien raar dat een vertegenwoordiger van de oppositie dit zegt, want tot nu toe hebben de collega's dat niet gedaan, maar ik wil de minister-president ruimhartig complimenteren met het resultaat dat hij op die top heeft bereikt. Voor Nederland en Europa is het onverkort een stap voorwaarts. Die conclusie moet duidelijk worden getrokken.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Neemt u hiermee dan terug wat u voor het weekeinde zei, namelijk dat het een nederlaag was voor de Nederlandse regering?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik heb nu gesproken over het totale resultaat. Ik kom straks nog te spreken over de inzet van de Nederlandse regering op specifieke punten en het resultaat op die punten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Maar voorlopig complimenteert u de regering met de geleden nederlaag?

De heer Timmermans (PvdA):

Ik complimenteer de regering met het verdrag zoals dat nu uitonderhandeld is, omdat ik van oordeel ben dat dit verdrag in al zijn aspecten goed is voor de Nederlandse burger, goed voor Nederland en goed voor Europa. Ik kom straks nog te spreken over de inzet van de Nederlandse regering op specifieke punten. Nice is daarbij voor mij het kader waaraan het afgemeten moet worden, niet het conventieresultaat, maar zelfs als het wordt afgemeten aan het conventieresultaat, moet ik zeggen dat een groot deel van hetgeen uit de Conventie is gekomen, door de regeringsleiders is overgenomen. Dan kun je de vraag stellen waarom dat is zo is gedaan, want het heeft ook te maken met de verkiezingsuitslag en de noodzaak om een succes te halen, maar op zichzelf maakt dat niet uit, want wij kunnen vaststellen dat er zelfs afgemeten aan het conventieresultaat veel binnengehaald is. De rechten van de Europese burger ten opzichte van de Europese overheid worden verankerd en de democratie neemt toe, zowel door toeneming van de rol van het Europees Parlement als met name door toeneming van de rol van de nationale parlementen. Europa wordt transparanter, omdat de Raad in openbaarheid gaat vergaderen, en Europa wordt ook – zij het op dat punt wat minder sterk – slagvaardiger dan tot nu toe, vooral door de uitbreiding van de meerderheidsbesluitvorming. Helaas is het wat minder geworden door de ongelukkige formule die uiteindelijk is gekozen voor de besluitvorming bij meerderheid in de Raad.

Het is al vaak gezegd: Europa lijdt aan een democratisch tekort. Ik stel vandaag vast dat Europa ook lijdt aan een tekort aan eerlijkheid. Europa valt steeds verder uiteen tussen het Europa van boven – het Europa van de eurocraten, de instellingen en Brussel – en het Europa van onderen, het Europa van de mensen en de maatschappijen in de verschillende lidstaten in al hun diversiteit in het Europa van 25 lidstaten. Het vacuüm dat tussen die twee Europa's is ontstaan en nog verder lijkt te groeien, moet voor ons allemaal een zeer groot punt van zorg zijn. Daar kan de grondwet op zichzelf geen oplossing voor bieden.

De heer Van Baalen (PvdA):

Vindt de heer Timmermans dat het proces van de Conventie heeft bijgedragen tot de door hem genoemde transparantie en het betrekken van de bevolking bij Europa? Ik denk dat dit eigenlijk niet gezegd kan worden, maar ik hoor graag uw oordeel.

De heer Timmermans (PvdA):

Het kon beter, maar ook minder. Op de Conventie is wel voor de eerste keer in alle openbaarheid over deze onderwerpen onderhandeld. Als wij het weer aan de ambtenaren van de lidstaten hadden overgelaten in een IGC, was niet bereikt wat er nu is bereikt. Ik ben ervan overtuigd dat zonder Conventie niet het resultaat zou zijn verkregen dat nu is behaald tijdens de top.

Ik sprak zojuist over het vacuüm tussen het Europa van de eurocraten en het Europa van de mensen. Dat vacuüm kunnen wij niet oplossen met de Europese grondwet, maar misschien kunnen deze grondwet en het referendum dat wij hierover in Nederland gaan houden, wel bijdragen aan een eerlijker debat over Europa. Het debat over Europa is al jaren oneerlijk. Vroeger was het oneerlijk omdat wij alleen maar spraken over de positieve kanten en nooit de negatieve kanten benoemden. De afgelopen jaren is het debat in toenemende mate oneerlijk geworden omdat wij alleen nog maar over de negatieve kanten van Europa spreken en bijvoorbeeld het benadrukken van het belang van Europa voor Nederland en de Nederlandse burger overlaten aan de SER, en wij dat als politici niet meer voor onze rekening nemen. Daar zullen wij wat aan moeten doen, aan de oneerlijkheid in het debat, het voorafgaand aan een onderhandeling te hoog inzetten door sommige fracties, om vervolgens toch, zoals altijd, weer door de pomp te gaan, het handelsmerk van de VVD. Daar kom je straks bij een referendum niet mee weg, want dan laat de kiezer zich geen oor aannaaien, maar zal hij oordelen op basis van de voorzet die door de politieke partijen wordt gegeven.

De heer Van Baalen (VVD):

Over eerlijkheid gesproken: de VVD heeft zich uitgesproken voor het referendum, heeft gezegd wat haar inzet zou zijn en heeft in deze Kamer moties ingediend die mede door u zijn ondersteund. Wij hebben dus voldaan aan de eisen van eerlijkheid en transparantie. U moet geen onzin verkopen.

De heer Timmermans (PvdA):

Die hoge toon van u doet niets af aan de zwakte van uw positie. U probeert die zwakte misschien met uw hoge toon te compenseren, maar uiteindelijk geldt wel dat u vorige week nog zei dat er rode lijnen waren waar u niet overheen wilde, en dat u vrijdagavond met een ongekende souplesse al die rode lijnen met een gummetje uitvlakte en ineens akkoord was met het resultaat. Maar goed, dat is uw zaak. U moet het zelf maar aan de kiezers uitleggen. De resultaten van de Europese verkiezingen lijken er niet op te wijzen dat de kiezer daar nog veel vertrouwen in heeft.

De regering had twee doelstellingen in de slotonderhandelingen over de Europese grondwet. De eerste doelstelling was het binnenhalen van het vetorecht op de meerjarenbegrotingen. Mijn fractie vindt het jammer dat het is gelukt. Een nettobegrenzer was een goede zaak geweest, maar een veto lost niets op. Dat heeft ook iets te maken met de eerlijkheid in het Europese debat. Ik heb nog nooit een serieuze analyse gezien die aantoont dat het veto in het voordeel is van nettobetalers als Nederland. Men beweert het altijd wel en zelfs serieuze kranten als NRC Handelsblad schrijven het klakkeloos in een hoofdredactioneel commentaar. Er is echter nog nooit serieus nagegaan in welke mate dat in het voordeel is van Nederland. Ik beweer dat het juist niet in het voordeel van Nederland is.

De heer Van Dijk (CDA):

Dit verbaast mij erg.

De heer Timmermans (PvdA):

U begint nu ongetwijfeld weer over die motie.

De heer Van Dijk (CDA):

Ja.

De heer Timmermans (PvdA):

Dan moet u mijn stemverklaring nog eens lezen.

De heer Van Dijk (CDA):

Volgens mij gaat de indiener van een motie over de inhoud ervan. U geeft er nu opeens een draai aan, maar zo kunnen wij alle moties wel op een andere manier uitleggen. Uw stemverklaring is wat dit betreft niet zo relevant. De motie van de heer Van Baalen was volstrekt helder: unanimiteit bij de meerjarenperspectieven of een nettobegrenzer. Beide punten zijn opgenomen en daarom verbaas ik mij zo. U had het over eerlijkheid, maar ik vraag mij af hoe eerlijk u nu bent.

De heer Timmermans (PvdA):

U bent niet gehouden mijn stemverklaring serieus te nemen. U gaat over uw eigen ketelmuziek. Mijn stemverklaring was echter glashelder en ik neem er geen woord van terug. De PvdA-fractie stelt vast dat Nederland onevenredig moet bijdragen aan de Europese begroting. Dat probleem los je niet op met een veto, alleen maar een nettobegrenzer of een andere systematiek. Als je het veto als instrument kunt gebruiken om de nettobegrenzer te krijgen tijdens de onderhandelingen, is dat een prima zaak. Dat is echter niet gelukt. Ook Europese rotten als de heer Bot weten donders goed dat het veto in het nadeel is van Nederland.

De heer Van Dijk (CDA):

De uitkomst is klip en klaar dat er unanimiteit moet zijn op het terrein van de financiële meerjarenperspectieven. Aan het einde staat een verklaring dat Nederland bereid is om dit op te geven op het moment dat er een nettobegrenzer is. Dat is toch instrumenteel? Je bereikt dan toch je doel? Ik begrijp uw standpunt echt niet.

De heer Timmermans (PvdA):

Met die verklaringen kun je de zolder behangen want ze hebben geen enkele waarde. Iedereen kan een verklaring laten opnemen, maar zolang het veto blijft bestaan, zullen de Spanjaarden het altijd gebruiken om de structuurfondsen veilig te stellen. Frankrijk zal het vetorecht gebruiken om de uitwassen van het landbouwbeleid binnenboord te houden en Nederland zal altijd onevenredig hard getroffen worden als het gaat om de bijdrage aan de Europese begroting. Ik daag u uit om mij een serieuze analyse voor te houden waaruit blijkt dat het veto helpt.

Het tweede hoofdpunt van de inzet van de regering was het Stabiliteits- en groeipact. Hier is de mislukking totaal, alle verbloemende woorden ten spijt. Nederland heeft hier niets binnengehaald. Sterker nog, het resultaat van de Conventie is zelfs nog afgezwakt als het gaat om de positie van de Europese Commissie. De Commissie had na de Conventie een veel sterkere positie dan na de top. Dat betreurt mijn fractie. Ook zij was voorstander van verankering van de regels van het Stabiliteits- en groeipact in het verdrag, van een versterking van de positie van het Hof. Helaas is dat niet gelukt. Het zou de regering sieren als zij in alle eerlijkheid zou toegeven dat haar inzet op dit punt vruchteloos is gebleken. Een verklaring heeft immers geen betekenis. Wat moeten wij met een verklaring als het zelfs al moeite kost om lidstaten te houden aan verdragsteksten? Ik refereer in dit verband aan de manier waarop bondskanselier Schröder aan het einde van de top de verklaring onder de zoden schoffelde.

Mijn fractie is niet positief over de stemmenweging in de Raad. Door andere woordvoerders is hier al over gesproken, maar ook mijn fractie betreurt het dat het resultaat van de Conventie is afgezwakt. Ik vraag mij af wat wij hier in slagvaardigheid winnen ten opzichte van het Verdrag van Nice. Ik heb die vraag aan de vooravond van de top gesteld en ik stel haar nu weer. Kan het kabinet mij uitleggen of de stemmenweging in de Raad het nemen van meerderheidsbesluiten vergemakkelijkt? Als de uitbreiding van de meerderheidsbesluitvorming plaatsvindt voor de inwerkingtreding van het verdrag, wordt het in ieder geval moeilijker, omdat dan de eis van een minimum van vijftien lidstaten is ingevoerd.

De discussie over de voorzitter van de Commissie is heel vreemd verlopen, vooral door de gevechten tussen de grote lidstaten over de vraag wie wel of niet de voorzitter zou mogen worden. Wat was hierbij de positie van de Nederlandse regering? Stond zij achter Verhofstadt of achter Patten? Dat is mij niet duidelijk geworden, maar het is natuurlijk ook mogelijk dat zij geen van beide kandidaten steunde en zich beperkte tot het steunen van het Ierse voorzitterschap.

Deelt de regering de analyse van Duitsland en Frankrijk dat de voorzitter afkomstig moet zijn uit een lidstaat uit de eurozone en het Schengenverdrag. Ik neem aan dat het niet het standpunt van de regering is dat alleen zo'n voorzitter capabel is om de Commissie voor te zitten. Welke positie neemt Nederland in de komende weken in in de discussie met het Ierse voorzitterschap? Wat is de inzet van Nederland? Verzetten wij ons tegen deze Frans-Duitse eis of laten wij het helemaal over aan de Ieren?

Daarbij komt de vraag wanneer de soap over de Nederlandse eurocommissaris zijn ontknoping zal krijgen. Wie is de Nederlandse kandidaat? Wat is de stand van zaken? Wat is op dit punt ingebracht op de top? Wat is daarover tegen de Ierse voorzitter gezegd? Ik denk dat de Kamer nu eindelijk wel eens duidelijkheid mag krijgen over de vraag wie de Nederlandse kandidaat is voor de nieuwe Europese Commissie.

Op zichzelf is het winst dat het verdrag de mogelijkheid schept om zonder verdragswijziging de status van de Nederlandse Antillen en Aruba aan te passen. Ik blijf mij echter afvragen waarom Nederland niet in navolging van Frankrijk een verklaring aangenomen heeft kunnen krijgen waarin staat dat Nederland zelf wel uitmaakt hoe die status eruit zal gaan zien en dat Nederland de Raad per notificatie zal laten weten voor welke status hij heeft gekozen.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Toch nog vrij onverwacht is het grondwettelijk verdrag geboren. Helaas is het een pasgeborene met een genetisch defect: boulimia, vraatzucht. Groter en dikker worden als obsessie. Er mag geen misverstand over bestaan dat de LPF Europese samenwerking van harte steunt, vooral op economisch gebied. Wij zijn echter geen voorstander van een Europa zonder grenzen, waarin 60% van onze wetgeving uit Brussel komt.

Terwijl voor de Europese verkiezingen de euro-elite nog met meel in de mond sprak over de grenzen van Europa en de toetreding van Turkije, zei minister Bot onlangs doodleuk in het televisieprogramma Buitenhof: Europa is een federatie in wording, gezien de introductie van de euro en de grondwet. Daarmee trap je mij op mijn ziel. EU-commissaris Verheugen liet weten niet uit te sluiten dat op termijn ook Marokko, Syrië en zelfs de Palestijnse Autoriteit lid kunnen worden van de EU.

Is de minister-president het met beide heren eens en vindt hij het ook niet de hoogste tijd om ook in Nederland te komen tot een "finaliteitsdebat" over de geografische en politieke grenzen van de Europese Unie? Staatssecretaris Nicolaï vraag ik of hij tevreden is met het feit dat begin volgend jaar toetredingsonderhandelingen worden gestart met Kroatië. Recentelijk verklaarde hij namelijk dat Europa na de uitbreiding met tien lidstaten pas op de plaats moet maken. Ik hoop waarschijnlijk vergeefs dat hij daarbij doelde op Turkije. Overigens heeft de LPF-fractie minder problemen met de toetreding van Kroatië dan met die van Turkije.

Maar goed, terug naar het grondwettelijk verdrag. Volgens de premier heeft Nederland 275% van de maximale 300% binnengehaald. Ik plaats daar mijn kanttekeningen bij. Dat vetorecht op de meerjarenbegroting is mooi, maar het hebben van een bepaald recht en het gebruik durven maken van dat recht, zijn natuurlijk twee verschillende dingen. Ook in de jaren negentig beschikten wij immers over het vetorecht, maar dat kon niet verhinderen dat Nederland zich ontwikkelde tot met afstand de grootste nettobetaler. Bovendien kan ik mij bijna niet voorstellen dat het Verenigd Koninkrijk, gesteld dat Nederland op dit punt toch bakzeil had gehaald, daadwerkelijk bereid was gebleken om afstand te doen van zijn vetorecht. Overigens is de LPF-fractie tevreden met het behoud van het vetorecht op terreinen als buitenlands beleid, justitie, defensie en belastingen. Ook hier met dank aan de inzet van het Verenigd Koninkrijk.

Die 75% slaat ongetwijfeld op het Stabiliteitspact. Hierover zijn enkele goede voornemens geuit, maar weinig meer dan dat. Zolang er geen spijkerhard en niet te ontduiken sanctieregime bestaat op dit punt, zullen vooral de grote landen hun eigen plan trekken, zoals ook in het verleden is gebeurd. Misschien kan minister Bot mij uitleggen waarom hij niet langer boos en bitter is en waarom – en vooral hoe – hij denkt dat het dit keer wel gaat werken.

Een ander punt van zorg is het feit dat Nederland vanaf 2014 geen vaste permanente EU-commissaris meer heeft. Dat is geen goed nieuws voor de kleine en middelgrote landen in de EU. Ook vinden wij het vreemd dat, nu het moeilijk blijkt om een voorzitter voor de Europese Commissie te kiezen, Nederland niet komt met een eigen kandidaat. De meeste landen prefereren immers een kandidaat uit de Benelux. Nu de Belg Verhofstadt en de Luxemburger Juncker zijn afgevallen, ligt een Nederlandse kandidaat voor de hand. Graag hoor ik van de minister-president naar wie zijn voorkeur uitgaat. Of is hij van mening dat Nederland niet beschikt over een kandidaat van het gewenste kaliber?

De heer Dittrich (D66):

Heeft de heer Herben zelf iemand voor ogen?

De heer Herben (LPF):

Ik kan mij heel wat mensen in die functie voorstellen. U verwacht waarschijnlijk van mij dat ik iemand uit eigen gelederen noem. Dat kan. Eerder noemde ik voormalig vice-premier De Boer als kandidaat-commissaris voor verkeer. Ik denk dat hij voor het voorzitterschap van de Europese Commissie een maatje te klein is. Daarvoor moet je bijvoorbeeld ex-premier zijn. Ik laat graag aan de regering over of zij een geschikte kandidaat ziet. Ik ben van mening dat Nederland zich hier hard voor moet maken, zeker binnen Beneluxverband. De heer Timmermans gaf net aan dat het een land moet zijn uit de eurozone dat aan Schengen voldoet. Je denkt dan al gauw aan een Beneluxland. Het zou zonde zijn die kans te laten lopen. Op die manier kan nog iets worden gerepareerd voor de kleine en middelgrote landen. Ik reken Nederland graag tot de middelgrote landen.

Wat ons verder niet aanstaat in het grondwettelijk verdrag is de passerelle mogelijkheid. Toepassing hiervan leidt er onherroepelijk toe dat de toch al afgebrokkelde nationale bevoegdheden verder kunnen worden uitgehold. Gezien het fundamentele karakter ervan stelt de LPF-fractie voor om bij gebruikmaking van deze clausule te werken met een tweederde meerderheid in de Tweede Kamer.

Ook de goedkeuring van het grondwettelijk verdrag zelf vereist in de ogen van de LPF-fractie een tweederde meerderheid in de Staten-Generaal. Ik denk dat wij op weg naar het komende referendum aan de burger dienen uit te leggen dat een internationaal verdrag voorrang heeft op de Grondwet. Dat is voor ons misschien gesneden koek, maar niet voor de gemiddelde burger. Ik vind dat wij de burgers eerlijk moeten informeren. Een grondwettelijk verdrag mag er niet zomaar met een eenvoudige gekwalificeerde meerderheid door worden gejast, terwijl een grondwetswijziging twee maal door het parlement wordt behandeld, met een tweederde meerderheid in tweede lezing. Ik hoor graag het standpunt van het kabinet over mijn stelling dat er een tweederde meerderheid in de Staten-Generaal vereist moet zijn voor de goedkeuring van een grondwettelijk verdrag.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kan de gedachtelijn van de heer Herben goed volgen. De grondwettelijke bepaling die hierop slaat, zegt dat een verdrag tweederde meerderheid behoeft als deze aanleiding geeft tot een wijziging van onze nationale Grondwet. In dat geval heeft een verdrag immers dezelfde impact als een grondwetsherziening. Is dat volgens u aan de orde bij het Europese grondwettelijk verdrag?

De heer Herben (LPF):

Dan verzanden wij in een juridische discussie waarbij wij ieder artikel van de Grondwet naast het grondwettelijk verdrag moeten leggen. Wij kunnen aan de kiezer niet 300 pagina's voorleggen en ik ben evenmin van plan om beide documenten minutieus naast elkaar te leggen. Er is sprake van een grondwettelijk verdrag, en in veel landen wordt niet zonder reden gesproken van: de grondwet. Ook in de kranten lees je over: de grondwet. De burger moet weten dat, als wij daaraan onze goedkeuring geven, er mogelijk bepalingen in kunnen zitten die belangrijker zijn dan onze eigen Grondwet en daarover heen gaan. Alleen al dat vereist zorgvuldigheid. Daarom zeg ik: neem het zekere voor het onzekere. Een grondwettelijk, internationaal verdrag van deze importantie dient te worden goedgekeurd door een tweederde Kamermeerderheid. Ik had ook nog twee lezingen kunnen vragen, zoals bij de Grondwet zelf. Ik ben blij dat u mijn redenering in principe steunt.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kan uw gedachtegang volgen, maar wij hebben wel te maken met de regels die wij in onze eigen Grondwet hebben afgesproken over een gewone meerderheid en een gekwalificeerde meerderheid. Onze privé-opvattingen daarover kunnen leiden tot een andere conclusie, maar het gaat er uiteindelijk om wat het effect van deze grondwet is. Als kan worden aangetoond dat deze op bepaalde punten de impact heeft van een nationale grondwetswijziging, zal ik u van harte bijvallen als u de regering vraagt waarom de desbetreffende bepaling niet van toepassing is en of er geen tweederde meerderheid vereist is. U moet die bepalingen dan wel duidelijk kunnen aanwijzen.

De heer Herben (LPF):

Die punten wil ik u graag leveren. Het gaat mij er nu om dat wij, als wij op weg gaan naar een referendum, aan de Nederlandse kiezer uitleggen dat hij stemt over een grondwettelijk verdrag dat van zeer groot belang is. De kiezer moet niet thuis blijven, zodat wij een lage opkomst hebben, en zich van de zaak afkeren. Wij moeten duidelijk maken dat er iets op het spel staat dat net zo belangrijk is als een grondwetswijziging.

Ik kom nog even terug op de inmiddels fameuze toespraak van minister Bot aan de Humboldt universiteit. Daarin pleit hij er onder meer voor te onderzoeken of sommige beleidsterreinen niet beter kunnen worden overgeheveld van het Europese niveau naar het nationale niveau. Nu Nederland binnenkort gedurende een halfjaar EU-voorzitter wordt, vraag ik de minister om de daad bij het woord te voegen en te komen met een notitie met concrete voorstellen in die richting.

Ik maak ook een positieve opmerking over het grondwettelijk verdrag. Het is vanaf nu mogelijk de EU vrijwillig te verlaten. Nobelprijswinnaar Milton Friedman heeft aangegeven dat er een "strong possibility" is dat wij de komende jaren afkoersen op een "Euro zone collapse". Daarom is het misschien verstandig om alsnog te komen met een euro-exitstrategie. Ik weet dat de minister-president daarvan geen voorstander is, maar misschien denkt hij er nu iets anders over.

De LPF-fractie heeft er geen zin in zich te laten meesleuren in een discussie over de vraag of dit verdrag beter is dan dat van Nice.

De heer Van Baalen (VVD):

U wilt weten wat de regering vindt van de exitstrategie, maar wat is uw exitstrategie? U kunt toch niet ontkennen dat de Europese Unie Nederland veel heeft gebracht en nog brengt? Is uittreden voor u een reële optie?

De heer Herben (LPF):

Het argument dat Europa veel heeft betekend voor de Nederlandse economie vind ik altijd zo goedkoop. Natuurlijk zijn wij van meet af aan altijd voorstander geweest van Europese economische samenwerking. Het feit dat ik uw stropdas mooi vind, betekent niet dat ik uw pak mooi vind, laat staan dat het mij zou passen. Het feit dat ik dingen uit Europa mooi vind, wil niet zeggen dat ik heel Europa erbij moet nemen. Als ik bij Albert Heijn een kop koffie koop, wil dat niet zeggen dat ik met de caissière ga trouwen. Dat soort vergelijkingen is volstrekt niet aan de orde.

Wij willen ons niet laten meesleuren in de discussie over de regeltjes van het grondwettelijk verdrag versus de regeltjes van het Verdrag van Nice. Wij verlangen van het kabinet dat er in Nederland, maar ook in Europa, een debat wordt gevoerd over de grenzen van Europa, letterlijk en figuurlijk. Waar gaan wij met Europa naartoe? De minister van Buitenlandse Zaken zegt dat wij op weg zijn naar een federatie, met een Europese president en een Europese minister van buitenlandse zaken. Dan zijn wij helemaal op de verkeerde weg. Het allergrootste punt is: het gaat er niet om wat er in het grondwettelijk verdrag staat, maar om wat er in ontbreekt. Wat er niet in staat, is wat wij doen om in Europa minder bureaucratie te krijgen. Er staat niet in of wij tot één voertaal komen, of wij één vergaderplaats krijgen en hoe wij de band met de burgers herstellen. Dit grondwettelijk verdrag is een gemiste kans en kan wat ons betreft de prullenbak in, tenzij het kabinet in Europees verband erin slaagt de vragen te beantwoorden die wij hebben gesteld.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Onder leiding van Valéry Giscard d'Estaing moest er een grondwet tot stand komen die vijftig jaar stand zou houden en die begrijpelijk zou zijn voor een middelbare scholier. Wij moeten vaststellen dat die poging op beide punten is mislukt. Het product dat nu is gepresenteerd, is volgens sommigen – ik citeer de heer Van Baalen – een laatgeboorte. Als u het mij vraagt, is het een nageboorte die per abuis in de wieg is gelegd en die in werkelijkheid onder de grond had moeten worden gestopt. Dit resultaat moet de burger eigenlijk niet worden voorgelegd. Wij gaan dat toch doen in een referendum.

De eerste vraag is wat de Conventie en het uiteindelijke overleg in Europa hebben opgeleverd. Is deze Conventie wel zinvol geweest, gezien de tijd en de middelen die eraan zijn besteed? Vindt de Nederlandse regering dat dit proces – ik noem het maar dit circus – heeft opgeleverd wat het had kunnen opleveren? Kan de regering een evaluatie leveren op grond waarvan de Kamer kan beslissen of er in de toekomst op dezelfde wijze met Europese verdragen en de totstandkoming daarvan moet worden omgegaan? Ik zou dat wenselijk achten. De betrokkenheid van de Kamer is er namelijk wel geweest, maar deze heeft niets opgeleverd.

De heer Timmermans (PvdA):

Als oud-vertegenwoordiger van de Kamer in de Europese Conventie wil ik u vragen waarom ik u gedurende de anderhalf jaar van de Conventie niet één keer heb gezien bij de debriefings die vertegenwoordigers van de Conventie in de Kamer hebben gehouden. Als u het zo'n circus vond, waarom hebt u dan niet de moeite genomen om zich er in elk geval van op de hoogte te stellen?

De heer Van Bommel (SP):

Wij hebben de afgelopen anderhalf jaar bijna wekelijks gedebatteerd over de resultaten die er in Europa werden geboekt, met de regering en met elkaar. Dat was vooral met elkaar via mondelinge en andere vragen. U hebt voortdurend kennis kunnen nemen van de standpunten van de SP-fractie met betrekking tot de voortgang van de Conventie, de inhoud van de conceptgrondwet en het uiteindelijke resultaat. Doet u nou vandaag niet alsof u mijn inbreng in die debriefings nodig had om op het rechte spoor te komen. U kende de inbreng van de SP-fractie heel goed, maar u er hebt zich er niets aan gelegen laten liggen.

De heer Timmermans (PvdA):

Het vervelende is dat de inbreng van de SP-fractie altijd van tevoren al vaststaat, namelijk nee, nee, nee, nee. Dat wist ik wel, maar u had uw parlementaire plicht kunnen vervullen door ook serieus werk te maken van de inbreng van dit parlement in de Conventie. Dat hebt u geweigerd.

De heer Van Bommel (SP):

Ik begrijp helemaal niets van deze interruptie. Het ene moment is het te weinig en het andere moment is het te veel. Wat wilt u nu van ons? U hoort van ons voortdurend, ook vandaag, duidelijke standpunten over de Staat van de Unie, over de grondwet en over de richting die dit Europa opgaat. U bent het daar niet mee eens. Dat is uw goed recht, maar komt u nou niet vandaag hier klagen dat u niets hebt gehoord van ons. U hebt vermoedelijk te veel gehoord van ons en dat zit u dwars. Dat kan ik mij wel voorstellen.

De evaluatie is wat ons betreft gewenst. Als die niet in de eerste termijn van de regering wordt toegezegd, denk ik dat de Kamer daar per motie om moet vragen. Het lijkt mij broodnodig. Het gaat om de besteding van veel middelen en veel tijd. Het resultaat van dit circus is typerend voor het bureaucratische Europa dat de burger kent en dat ver van de burger is vervreemd. Er wordt gesproken over 55% van de lidstaten, 65% van de bevolking, 100% op defensie en andere zaken, vier van de 25 landen. Wie ziet er door deze bomen nog een bos? Ik zie het niet, de kiezer niet en volgens mij zelfs de Europese elite straks ook niet meer wanneer er volgens deze spelregels moet worden gewerkt in Europa. Hierdoor zal het draagvlak in Nederland en in Europa nog verder verkleinen. Het lijkt mij niet gewenst dat wij op deze wijze voortgaan met het bestuurlijk en institutioneel inrichten van Europa. Wat is de opvatting van de regering over de verhouding tussen wat er nu is geregeld, bureaucratisch en institutioneel, en het draagvlak dat er in Europa is voor dat Europese project?

De heer Duyvendak (GroenLinks):

De grondwet gaat de mogelijkheid bieden aan landen om uit de Europese Unie te treden. Is de SP-fractie er voorstander van dat Nederland van die mogelijkheid gebruik gaat maken?

De heer Van Bommel (SP):

U heeft een positief punt in deze grondwet ontdekt, ik ben het geheel met u eens. Die mogelijkheid was er eigenlijk altijd al, maar alleen met geweld. Nu kan het op vrijwillige, vreedzame basis.

Voorzitter. De Europese Unie is een feit. Op dit moment uittreden is wat ons betreft niet aan de orde, maar dit wil niet zeggen dat wij deze grondwet zouden accepteren. Wij zouden het Europese huis graag grondig verbouwen om er een Europa van te maken waarin uitgegaan wordt van de belangen van de mensen en niet alleen van die van multinationale bedrijven, Europese elites en anderen. Het Europa van de burger kan en moet er komen. Dit betekent wat ons betreft dat deze grondwet er niet moet komen en dat wij samen met de Europese burgers gaan werken aan een grondwet waarin dit centraal staat.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

U zegt dat Nederland niet moet uittreden, maar ook dat u de Europese grondwet niet aanvaardt. Dat betekent dat u met het Verdrag van Nice blijft zitten.

De heer Van Bommel (SP):

Daar heeft u volkomen gelijk in. Het Verdrag van Nice of niks, dat is eigenlijk de keuze waarvoor wij vandaag staan. Als het om deze grondwet gaat, kiezen wij voor dat niks en zijn wij bereid om voort te borduren op het Verdrag van Nice. Wij willen werkelijke verbeteringen in het belang van de burgers van Europa.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Ik wil beide heren erop wijzen dat er in de motie-Herben, door hen medeondertekend, wordt gesproken van een grondwettelijk verdrag en niet van een grondwet.

De heer Van Bommel (SP):

Ook de heer Herben heeft volkomen gelijk, voorzitter. Deze grondwet verdient de naam grondwet eigenlijk niet. Het is een verdrag, een grondwettelijk verdrag. En als je het leest, blijkt het een politiek programma te zijn, want de zaken die erin vastgelegd worden, behoren niet thuis in een grondwet. Dit product verdient deze naam dan ook niet.

Het is goed dat er in Nederland en in een aantal andere landen een referendum wordt gehouden. Dat had al veel eerder moeten gebeuren, zoals bij de introductie van de euro. Later is dit ook door de PvdA erkend. Er had zelfs een referendum over de uitbreiding kunnen worden gehouden. Wezenlijke zaken, zaken die raken aan de essentie van Europa, moeten in een referendum aan de bevolking worden voorgelegd. Er zal nu een referendum worden gehouden in Nederland, België, Denemarken, Ierland, Italië, Luxemburg, Tsjechië en Engeland, en mogelijk zelfs in Portugal en Spanje. De hamvraag is of de regering kan bevestigen dat er geen grondwet voor Europa zal komen als één van deze landen nee zegt. Dus niet alleen een opting-out voor dat land, maar geen grondwet voor Europa. Dat was namelijk oorspronkelijk het idee achter een referendum in Europa en het is nog steeds het idee achter een referendum in Nederland en het moet het idee zijn, ook al is er misschien sprake van een beperkte opkomst en ook al is er voor de regering sprake van een tegenvallende uitkomst, namelijk een nee tegen deze grondwet. Zal het referendum overigens volgens schema in december worden gehouden of wordt het iets later?

Welke mogelijkheden krijgen bewegingen die een campagne tegen deze grondwet willen voeren? Dat de Nederlandse regering een campagne gaat voeren vóór deze grondwet, opkomst bevorderend en een positief advies, ligt voor de hand, maar hoe zit het met steun aan bewegingen die de bevolking willen oproepen tegen deze grondwet te stemmen? In Amsterdam is al vaker een referendum over belangrijke zaken gehouden; daar geldt de regel dat de voorstanders net zoveel middelen krijgen als de tegenstanders. Dit zou ik ook als uitgangspunt wensen voor de campagnes in Nederland.

De heer Timmermans (PvdA):

De lijsttrekker van de SP bij de Europese verkiezingen, de heer Meijer, heeft verklaard dat zijn partij ongeacht de uitkomst van het referendum in de Tweede Kamer tegen ratificatie van het verdrag zal stemmen. Is dit ook de opstelling van de SP-fractie in de Tweede Kamer?

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb hierover overleg gehad met onze lijsttrekker bij de Europese verkiezingen en ik heb een ander beeld gekregen van zijn woorden in het debat in Amsterdam dan dat van u. Maar ik kan u geruststellen, de SP zal de uitkomst van het referendum respecteren. Wij vragen de burger niet voor niets om zijn mening, wij willen de burger een belangrijke stem geven bij de besluitvorming over de grondwet, ook al is het een raadplegend referendum. Wij zullen campagne voeren en ik ben ervan overtuigd dat niet alleen wij, maar ook anderen de bevolking zullen kunnen bereiken met onze oproep om tegen deze grondwet te stemmen. Wij zullen de uitslag dus respecteren.

De heer Timmermans (PvdA):

Er zijn honderden getuigen van de uitlatingen van de heer Meijer, maar ik begrijp nu dat u hem heeft teruggefloten en dat uw fractie de uitkomst van het referendum nu wél respecteert.

De heer Van Bommel (SP):

U heeft helemaal gelijk; er zijn honderden getuigen en die zullen bevestigen wat ik nu over uw uitspraak heb gezegd.

Belangrijke punten in de grondwet zijn, samengevat in twee woorden, geld en God. God komt niet in de grondwet, er komt geen verwijzing naar de joods-christelijke traditie. Daar ben ik blij om, want zo'n verwijzing zou een uitsluiting betekenen. Daarbij denk ik aan Turkije, maar mogelijk gaat het ook om andere landen. Die uitsluiting moet je niet wensen. Waar wij in Nederland de scheiding tussen kerk en staat huldigen en belangrijk vinden, vind ik bovendien dat Nederland niet moet pleiten voor een dergelijke verwijzing. Het geeft mij geen goed gevoel als het door de Nederlandse regering op die manier wordt bepleit, kennelijk om een deel van de eigen achterban te bevredigen zonder dat het enige politieke betekenis heeft. De huidige verwijzing vind ik dan ook veel beter gekozen. De paus is teleurgesteld en Polen is boos, maar het uiteindelijke resultaat is een Europees resultaat.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik voel niet de behoefte om met de heer Van Bommel de discussie over te doen die wij al zo vaak hebben gevoerd, maar hij zou mij een plezier doen als hij voor zijn euforische opmerking over het niet opnemen in de grondwet van een realistisch beeld van de geschiedenis van Europa, geen oneigenlijke argumenten gebruikt zoals de scheiding tussen kerk en staat. Hij mag van alles vinden, maar dat heeft er geen bal mee te maken.

De heer Van Bommel (SP):

Zulke krachtige termen ben ik van de heer Rouvoet niet gewend. Ik zal er echter serieus op ingaan.

Historisch heeft de heer Rouvoet wellicht gelijk. De vraag is alleen of zoiets in een grondwet thuishoort. Ik denk van niet. Wat de scheiding tussen kerk en staat betreft staan de verwijzingen, voorzover die erin staan, er niet alleen in vanuit historisch oogpunt, maar ook vanuit de huidige samenleving in Europa. Ik denk dat je het niet moet doen en dat je daarmee een discussie uitlokt. Ik heb gezegd dat dit benoemen, ook het uitsluiten van een ander deel van Europa is. Dat moet je niet wensen. De scheiding tussen kerk en staat is even historisch als de joods-christelijke traditie in Europa. Wat dat betreft vind ik dat nu is gekozen voor een gelukkiger formulering dan aanvankelijk voorlag.

Geld is ook niet goed geregeld in Europa op dit moment. Er komt geen bevoegdheid van het Hof bij overtredingen van het Stabiliteitspact. Wij hebben er lang over gedebatteerd en het is een belangrijk punt van de Nederlandse regering, maar het is niet binnengehaald. De Commissie kan straks alleen waarschuwden tegen een hoog begrotingstekort. Verklaringen, de heer Timmermans heeft het gezegd, je kunt er het plafond mee beplakken, maar ze halen weinig uit in Europa. Ik ben dat helemaal met hem eens. In die zin moeten wij vaststellen dat de grote landen in Europa die op dit punt hun eigen koers willen varen, hun zin hebben gekregen. Ook dat toont naast het bureaucratische karakter nog eens duidelijk aan, wat voor Europa het is. Het is een Europa waartegen verzet moet worden gepleegd, verzet vanuit Nederland, verzet vanuit de kleine staten en verzet door ervoor te zorgen dat er een verdrag komt dat wel recht doet aan de positie van de kleine landen, dat recht doet aan de positie van een land als Nederland.

Typisch voor de Staat van de Unie is niet alleen deze grondwet, die de naam grondwet niet waard is, maar ook het feit dat men niet heeft kunnen komen tot een keuze tussen een van de kandidaten voor het voorzitterschap van de Europese Commissie. Anderen hebben het gevraagd en ik herhaal die vraag, wat is nu de Nederlandse positie? Eerder is door de minister van Buitenlandse Zaken gezegd dat Verhofstadt een goede kandidaat is. Maar die is niet meer beschikbaar. De Ierse eurocommissaris Chris Patten, misschien ook een goede kandidaat, is niet meer beschikbaar. Dan blijft over de premier van Luxemburg, de Finse ex-premier en mogelijk anderen. Heeft de regering een antwoord op de vraag wie voor haar de gewenste kandidaat is? Als die vraag wel wordt beantwoord tegenover journalisten, zoals in het verleden, waarom wordt die vraag dan niet beantwoord in de Kamer? Dat zou toch heel erg eigenaardig zijn. Ik hoop dat de regering vandaag wel antwoord kan geven op de vraag of de premier van Luxemburg een goede kandidaat is en of de Finse ex-premier een goede kandidaat is. Ik krijg graag een helder antwoord op die vraag.

De fractie van de SP heeft geen behoefte aan deze grondwet. Ik heb het meermalen in deze Kamer gezegd en ik herhaal het vandaag. De vraag is überhaupt aan de orde of een grondwet nodig is. Europa is geen land, Europa is geen superstaat en moet dat ook niet worden. Inhoudelijk kent men onze bezwaren. Wij hebben bezwaar tegen het neoliberale karakter van deze grondwet dat concurrentie verlangt op alle terreinen, zonder daarbij onderscheid te maken tussen het publieke domein en het private domein. Ook de militarisering van Europa op grond van artikel 40 van deze grondwet, dat aandringt op het verhogen van de defensie-inspanningen, kan onze goedkeuring niet wegdragen. Wij zullen dan ook een campagne voeren tegen deze grondwet. Ik ben ervan overtuigd dat wij velen op onze weg zullen vinden.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter. De Europese burger heeft bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en masse laten weten niet geïnteresseerd te zijn in Europa. Het opkomstpercentage deed mij eigenlijk denken aan de lage deelname aan het FNV-referendum over het prepensioen.

In veel Europese landen voert euroscepsis de boventoon. Toch hebben de Europese regeringsleiders in dit negatieve klimaat een Europees grondwettelijk verdrag aangenomen. D66 vindt het van groot belang dat dit verdrag er komt. Nederland heeft belang bij een sterk, slagvaardig en democratisch Europa. Dit verdrag maakt Europa inderdaad wat sterker, wat slagvaardiger en ietsje democratischer, maar helaas niet in de mate die wij graag gezien hadden. Ik noem een aantal punten.

Meerderheidsbesluitvorming zou de regel moeten zijn en veto een uitzondering. In het huidige verdrag is het echter juist andersom. De meerderheidsbesluitvorming is wel uitgebreid maar slechts op wat kleinere punten. Wij vinden dat een gemiste kans.

Het buitenlandbeleid blijft gebaseerd op unanieme besluitvorming. Dat betekent in de praktijk dat er geen sprake is van een Europees buitenlandbeleid en dát na een Irak-crisis waarbij de onmacht van Europa zo duidelijk naar voren kwam! Momenteel kent de wereld maar één supermacht: de Verenigde Staten. Die dicteren niet alleen het buitenlandbeleid maar proberen ook in te grijpen in interne Europese zaken. Ik wijs in dit verband op de Nederlandse aanpak van xtc en de Europese privacyregels inzake passagiersgegevens.

Niet alleen de politieke prioriteiten maar ook de waarden en normen van Amerika en Europa lopen vaak uiteen. Ik wil hierop graag een reactie van de premier. Europa wil een sterk Internationaal Strafhof om mensenrechtenschenders aan te pakken en Europa strijdt tegen de doodstraf. Maar de Verenigde Staten staan de doodstraf toe en vinden het aanvaardbaar om krijgsgevangen jarenlang zonder proces op te sluiten in Guantanamo Bay. Om voor onze waarden op te komen, moet Europa niet alleen een economische maar ook een politieke macht worden, een gelijkwaardige partner voor Amerika. Met het behoud van het veto op het buitenlandbeleid lukt dat niet. Wij vinden ook dat een gemiste kans.

De regering heeft het behoud van het veto op financiën weten te realiseren. Op zichzelf is dat een compliment voor de regering, maar voor de fractie van D66 is het helaas. Ook wij vinden het belangrijk dat de uitgaven van Nederland aan de Europese Unie in de pas lopen met die van andere lidstaten, maar wat ons betreft kan dat beter gerealiseerd worden met bijvoorbeeld een nettobegrenzer. Door het veto op financiën te behouden, wordt er juist voor gezorgd dat bijvoorbeeld de subsidies voor rijke olijfboeren in Frankrijk niet worden afgeschaft en dat het verfoeilijke landbouwbeleid de ontwikkelingslanden geen mogelijkheid geeft zichzelf aan de haren uit het moeras te trekken. Bovendien, wij hebben nu al een veto op financiën en toch zijn wij uitgegroeid tot de grootste nettobetaler. Het veto werkt dus niet. In feite is dit een Pyrrusoverwinning.

Bij het Stabiliteits- en groeipact is het beginsel "gelijke monniken gelijke kappen" onderstreept. Verder is het in wezen een wat vage compromistekst. De positie van het Hof is niet verankerd. Kennelijk was dit het meest haalbare. Nederland stond vrij geïsoleerd in de onderhandelingen, dus op zichzelf hebben wij daarop verder geen kritiek.

Er wordt geen relatie gelegd tussen de verkiezingen voor het Europees Parlement en de Europese Commissie. Dat is jammer. De Europese Commissie is eigenlijk de regering van de Europese Unie. Het zou daarom beter zijn als de uitslag van de verkiezingen invloed zou hebben op de samenstelling van de Commissie. Individuele commissarissen kunnen niet door het Europees Parlement naar huis worden gestuurd. Nog steeds kan alleen het hele college worden weggestuurd. Ook dat is een gemiste kans.

Wat de nieuwe voorzitter betreft, voorgaande sprekers hebben het al gehad over de heer Verhofstadt, de heer Patten (overigens niet uit Ierland afkomstig) of misschien wel iemand uit Luxemburg. Welke positie nam de Nederlandse regering in? En nu de kaarten weer anders liggen, is de vraag welke positie de Nederlandse regering in deze discussie gaat innemen. Het resultaat van de Conventie was beter dan het verdrag dat nu is aangenomen. Bovendien speelde de Conventie zich af in de openbaarheid. Nu hebben de regeringsleiders achter gesloten deuren hun eigen belangen verdedigd. Dat verdient geen schoonheidsprijs.

Positief is dat de passage over de joods-christelijke tradities is aangepast in de geest van de motie van Lousewies van der Laan die door het Parlement is aanvaard. Wij zien dan ook dat het humanisme nevengeschikt is aan religie en cultuur. Dat is een vooruitgang.

Mijnheer de voorzitter. Ik kom tot mijn conclusie. Al met al is de Europese grondwet beter dan Nice en beter dan niets. Er is vooruitgang geboekt. Daarmee willen wij de regering complimenteren. De fractie van D66 had liever gezien dat de euroscepsis was tegengegaan door meer Europa, want krachtdadiger en derhalve ook geloofwaardiger. Het is goed dat de mening van de Europese burgers in diverse landen wordt gevraagd, ook in Nederland. De fractie van D66 heeft samen met de fracties van GroenLinks en van de PvdA het initiatief genomen een referendum uit te schrijven. Dat referendum zal de discussie over Europa aanzwengelen en ervoor zorgen dat de burger betrokken raakt bij de Europese politiek. Wij zullen de Nederlandse bevolking adviseren "ja" te zeggen en voor het Europese verdrag te stemmen. Wij zijn overigens niet bang voor het oordeel van de burger. Er is natuurlijk altijd een kans dat de uitkomst van zo'n referendum in Nederland of in een van de andere landen tegen het Europese verdrag is. Als dat zo uitpakt, zullen wij op een creatieve manier op onderdelen verder moeten bouwen aan een sterk en eensgezind Europa, want de toekomst van Nederland ligt in Europa.

De heer Herben (LPF):

Ik ben het met de heer Dittrich eens dat dit verdrag op onderdelen beter is dan het Verdrag van Nice. Het gaat mij echter om de totale toonzetting. Zoals ook de minister van Buitenlandse Zaken heeft verklaard, zijn wij op weg naar een federatie met een Europese president en een Europese minister van buitenlandse zaken. Kortom, vindt de heer Dittrich dat de weg naar een federatief Europa de goede weg is? Gaat hij dat ook aan de kiezer adviseren?

De heer Dittrich (D66):

Wij gaan aan de kiezer adviseren wat wij van het grondwettelijk verdrag vinden op basis van de tekst zoals die voorligt. Als u in mijn hart kijkt, moet ik zeggen dat de fractie van D66 heel veel voelt voor een federatief Europa. Dat hebben wij altijd gezegd. Wij denken ook dat het uiteindelijk over tientallen jaren voor Europa het beste is, uiteraard met behoud van de identiteit van elk land, om een federatie te vormen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijnheer de voorzitter. De minister-president noemde zich na afloop van de Europese top een gelukkig mens. Ook in het verslag spreekt de regering uit verheugd te zijn over het akkoord over het grondwettelijk verdrag en over de successen op de Nederlandse prioriteiten. Nu is het in dit land zo dat iedereen over zijn eigen gevoelens gaat. Dat is maar goed ook, maar net als bij een verkiezingsuitslag waar het de verliezers vaak lukt verheugd te zijn over hun winst ten opzichte van de slechtste peilingen, is het wel zaak inhoudelijk te kijken naar het zakelijke resultaat. Eerlijk gezegd, kan de SGP-fractie daarover per saldo niet verheugd zijn.

Voorzitter. Het resultaat ten aanzien van de preambule stelt ons ronduit teleur. Een uitdrukkelijke verwijzing naar het joods-christelijke erfgoed als historische werkelijkheid bleek nog te hoog gegrepen. Het humanisme mag wel expliciet worden benoemd. Veelzeggend is dat het eindresultaat door Turkije verwelkomd is. Gezien de voorgeschiedenis van deze tekst kunnen wij slechts spreken van een bewuste en daarom temeer verdrietige miskenning van de christelijke wortels van Europa. Dit weegt voor ons zwaar bij de beoordeling van dit grondwettelijk verdrag. In dit kader vraag ik de regering of zij dit punt niet te gemakkelijk heeft laten lopen. Heeft Nederland uiteindelijk ook de opstelling van onder andere Polen en de andere landen, die een tijd geleden een brief op dit punt aan het Ierse voorzitterschap hebben geschreven, nu gesteund of niet in hun wensen?

Dan kom ik nu op de andere resultaten op punten waar Nederland zich sterk voor heeft gemaakt.

Ten eerste het Stabiliteitspact. Nederland moet zich tevredenstellen met een verklaring bij het verdrag over de naleving van het pact. Wij weten in welke geest sommige landen deze verklaring zullen tekenen. Daar hoef je geen al te optimistische gedachten over te hebben. Daarbij komt dat de rol van het Hof niet versterkt is, als je tenminste niet op papieren verklaringen afgaat, maar op wat echt in de regels is vastgelegd. In plaats van een aanscherping van de procedure is eerder sprake van verzwakking. De regering heeft haar doelstelling in dezen niet bereikt.

Ik noem voorts de besluitvorming over de financiële perspectieven. Positief is dat Nederland dit veto heeft weten te behouden. Op twee plaatsen kun je hierbij een "maar" plaatsen. In de eerste plaats geldt dit slechts tijdelijk en in de tweede plaats kan zonder verdragswijziging de Europese Raad in de toekomst met unanimiteit besluiten dat over de perspectieven bij meerderheid besloten zal worden. Dat is een zwakke plek, temeer omdat elke toezegging ontbreekt, laat staan dat er een garantie is dat de Nederlandse nettobetalerspositie verbeterd zal worden.

Tegen de uitdrukkelijk wil van een Kamermeerderheid in heeft de regering de wensen inzake de samenstelling van de Europese Commissie niet gehonoreerd gekregen. Zij heeft een compromis aanvaard om vanaf 2014 de Commissie te beperken tot achttien leden. 2014 is nog een eind weg, maar daar gaat het niet om. De geformuleerde doelstelling is niet bereikt. De conclusie moet dan ook zijn dat het onderhandelingsresultaat naar onze mening mager is.

Het gaat niet alleen om het onderhandelingsresultaat op de punten die nog gevoelig lagen, maar ook om de vraag hoe je oordeelt over het totaal dat nu is bereikt. Brengt het totaal van het Europese grondwettelijk verdrag wat ermee beoogd wordt? Hoe moeten wij daar tegenover staan? Wordt alles transparanter, slagvaardiger en komt Europa dichter bij de burger te staan? Dat lijkt toch moeilijk vol te houden. Mijn fractie is niet enthousiast over dit eindresultaat, al moet ik vaststellen dat wij de eindteksten nog niet kennen. Zijn die eindteksten op alle onderdelen al klaar? Zijn er nog vervelende puntjes die bij de uitwerking alsnog boven kunnen komen? Of is het alleen een kwestie van het vinden van de formele formuleringen voor iets wat geen enkel probleem meer kan opleveren?

In een vroeg stadium heeft de SGP-fractie aangegeven bezwaar te hebben tegen de semi-permanente voorzitter, een EU-minister van buitenlandse zaken, vergaande uitbreiding van de meerderheidsbesluitvorming, verdere uitbouw van het Europese defensiebeleid, de grondrechten en het handvest. Dat zijn allemaal zwaarwegende minpunten. Naast positieve punten, zoals de versterkte rol van de nationale parlementen, wegen de minpunten zwaar mee. De vraag is of dit Europese grondwettelijk verdrag bijdraagt ons dichter bij het inhoudelijk afgeslankte Europa te brengen met meer bevoegdheden bij de nationale staten, kortom een Europa dat zijn grenzen kent. Op grond van hetgeen ons nu van alle teksten bekend is, kan ik die vraag niet met ja beantwoorden. Voor mijn fractie wegen de minpunten zwaarder dan de pluspunten.

Ook op het gebied van transparantie en duidelijkheid kun je moeilijk zeggen dat met deze meer dan 300 pagina's tekst met de nodige compromissentaal echte duidelijkheid geboden wordt. Je kunt je ook afvragen voor welke burger wat duidelijker wordt. De Frankfurter Allgemeine schrijft dat voor een professor de uiteindelijke tekst nog moeilijk te doorgronden is. Giscard zei dat een gymnasiast het toch wel moet kunnen begrijpen. De Ierse premier betoogde zelfs dat de man op de straat nu zal begrijpen waar het voortaan in Europa om gaat. Daar kun je toch wel je vraagtekens bij zetten. Welke burger moet het eigenlijk kunnen begrijpen?

De spannende vraag is overigens ook nog of deze eindtekst echt zal gelden, niet alleen gelet op de definitieve formulering van de tekst, maar ook omdat er nogal wat referenda gehouden zullen worden. Ook in Nederland zal een groot aantal partijen de boer op gaan om – als ik het wat negatief mag zeggen – de burgers medeplichtig te maken aan dit resultaat. Ik neem ook aan dat partijen, zoals de PvdA, die zich zeer enthousiast voorstander hebben betoond van dit referendum, niet alleen hun standpunten laten bepalen door partijrepresentanten. Als je echt waarde hecht aan de directe democratie op dit punt, moet je ook een goede interne referendumprocedure hebben, wil je als partij hier een standpunt over innemen. Dat is natuurlijk aan de partijen zelf, maar dat wacht ik graag af. Is in de Europese Raad ook gesproken over het scenario als deze tekst het uiteindelijk niet haalt?

Het is niet gelukt een commissievoorzitter te kiezen. Speelde hierin de kloof tussen federalisten en atlantisten een grote rol? Dat was tenminste in de Belgische pers te lezen. Hoe gaat het hiermee verder? Wat is de Nederlandse inzet?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Balkenende:

Voorzitter. Namens het kabinet zeg ik dank aan de leden van deze Kamer voor hun inbreng. Ik zal iets zeggen over enkele algemene aspecten van wat donderdag en vrijdag is besloten, de algemene prioriteiten van Nederland, de financiële perspectieven, het Stabiliteitspact, de samenstelling van de Commissie, de discussie over het voorzitterschap en de preambule. De bewindslieden van Buitenlandse Zaken zullen stilstaan bij zaken als de meerderheidsbesluitvorming, het veto, unanimiteit, het buitenlands beleid, juridische kwesties en de betekenis van referenda.

De IGC is succesvol afgesloten met een grondwettelijk verdrag. Er is alle reden tot tevredenheid dat het zover is gekomen. Vorig jaar december was er immers sprake van een geheel andere situatie. Wij zijn blij dat er afgelopen vrijdag conclusies konden worden getrokken. Ik wil de heer Timmermans dankzeggen voor het compliment in mijn richting op dit punt. Ik denk ook dat dit succes nodig was, want het jaar 2003 was een annus horribilis. Er was verdeeldheid over Irak en over het Stabiliteitspact, er waren de grote tekorten van Frankrijk en Duitsland. De Europese Raad in december was eigenlijk een echec. Daarmee vergeleken, ging het dit jaar een stuk beter: de officiële uitbreiding van de EU, de belangrijke manifestatie in Ierland op 1 mei en nu dan een ambitieus grondwettelijk verdrag. Wij zijn dus bezig om de wonden van vorig jaar te helen. De uitgebreide EU heeft nu voor het eerst laten zien een groot project succesvol te kunnen afronden. Zij heeft laten zien dat het ook kan met 25 lidstaten.

Het nieuwe verdrag heeft grote symbolische betekenis. 50 jaar Europese integratie heeft een gestage verdieping van de samenwerking te zien gegeven. Die samenwerking is zo hecht en grijpt zo diep in op zoveel terreinen van nationaal overheidsbeleid dat het gerechtvaardigd is dat de EU een grondwettelijk fundament krijgt.

De regering is tevreden over het feit dat de verworvenheden van de Conventie voor het overgrote deel gehandhaafd zijn in het IGC-resultaat. Die verworvenheden laten zich samenvatten in de volgende steekwoorden: slagvaardigheid, transparantie, democratie en de communautaire methode. De heer Timmermans vroeg zich af of dit resultaat ook had voorgelegen als de Conventie er niet was geweest. Hij concludeerde dat de Conventie veel heeft bijgedragen aan dit succes en dat ben ik met hem eens. Er is heel belangrijk werk gedaan op de Conventie en dat werk heeft de totstandkoming van dit verdrag zeer vergemakkelijkt. Vanaf deze plaats spreek ik dan ook graag mijn dank uit aan Giscard en de zijnen, maar ook aan de Nederlandse parlementariërs die zich hiervoor hebben ingezet. Dat heeft enorm geholpen.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik neem daar kennis van, maar ik mag aannemen dat nog zal worden nagegaan of de gevolgde methode voor herhaling vatbaar is.

Minister Balkenende:

Als de Kamer er behoefte aan heeft om daarbij stil te staan, heb ik daar geen moeite mee. Ik heb nu willen zeggen dat de gevolgde methode heeft bijgedragen aan het succes. De Conventie heeft de totstandkoming van het grondwettelijk verdrag aanzien vergemakkelijkt. Uiteraard is het kabinet gaarne bereid om met de Kamer hierover van gedachten te wisselen als daaraan behoefte bestaat.

Vaak is gezegd dat de communautaire methode moet worden versterkt. Ik denk dat wij kunnen zeggen dat de posities van Commissie, Hof en EP zijn verstevigd. De Commissie krijgt het recht van initiatief met betrekking tot de meerjarenbegrotingen en er is sprake van een versterking van het economisch bestuur. Het EP krijgt zeggenschap over de volledige begroting, inclusief het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Codecisie is regel geworden bij het vaststellen van wetgeving en het Hof heeft meer bevoegdheden gekregen op het Europese juridische veld.

De slagvaardigheid. De Unie is slagvaardiger geworden, omdat er op meer terreinen sprake is van besluitvorming met een gekwalificeerde meerderheid. De bewindslieden van Buitenlandse Zaken zullen hier nader op ingaan, maar ik kan nu al wel wijzen op de samenwerking in het strafrecht, het sociaal beleid, het buitenlands en veiligheidsbeleid, de statuten van de ECB en de EIB, de bevriezing van de tegoeden van terroristische organisaties en het ruimtevaartbeleid. Ik wil bovendien wijzen op de bepaling van een algemene passerelle. In het vervolg kan zonder verdragswijziging worden overgegaan naar besluitvorming met een gekwalificeerde meerderheid. Ook dat is winst.

De Unie wordt slagvaardiger door verdieping van de samenwerking. Ik noem het terrein van de JBZ. Daar is een duidelijke stap voorwaarts gezet door nauwere samenwerking op het terrein van het strafrecht en de invoering van een openbare aanklager. Ook het externe beleid heeft aan coherentie en slagkracht gewonnen, vooral door de invoering van een Europese minister van buitenlandse zaken, het oprichten van een Europese diplomatieke dienst en het materieel agentschap.

De heer Timmermans (PvdA):

De minister-president zegt terecht dat er winst is geboekt op het terrein van het strafrecht. De Nederlandse regering heeft in de discussie hierover echter lange tijd een afwachtende houding ingenomen. Zelfs op de Conventie stelde men zich nog extreem afhoudend op. Moet de minister-president niet met mij concluderen dat dit achteraf bezien niet zo verstandig was?

Minister Balkenende:

Dat ben ik niet met u eens. Het is nu echter niet het juiste moment om dergelijke conclusies te trekken. U weet wat destijds de argumenten waren om ons terughoudend op te stellen. Ik spreek nu met u over het resultaat van de top en maak met u de balans op van het Nederlandse optreden. De invoering van de openbare aanklager is een groot voordeel dat voor de regering de balans positief doet uitvallen.

Voorzitter. Door meer leden is gesproken over de versterking van de democratie. Ik heb al iets gezegd over de positie van het Europees Parlement en de regel van de codecisie. Verder zijn de rechten van individuele burgers uitgebreid door de opname in het verdrag van het handvest van grondrechten en het recht van burgerinitiatief, en de versterking van de positie van de ombudsman. Ook de positie van de nationale parlementen is versterkt, bijvoorbeeld door de subsidiariteitstoets.

De transparantie. De bevoegdheden van de Unie zijn helder beschreven en in categorieën verdeeld. De Raad vergadert voortaan gedurende het hele wetgevingstraject in het openbaar. Dat is een belangrijk verschil met de huidige situatie. Verder zijn de rechtsinstrumenten en de besluitvormingsregels aanzienlijk vereenvoudigd. Kortom, er is duidelijk winst geboekt, zowel bij de transparantie als bij het democratisch gehalte en de slagvaardigheid.

Wat is er geworden van de prioriteiten van de regering en het parlement voor dit grondwettelijk verdrag? Ik hecht eraan om rekenschap af te leggen over het resultaat dat wij hebben geboekt met deze prioriteiten, zoals verwoord in de diverse moties en het beleid van de regering bij aanvang van de IGC. Bij aanvang van de IGC had Nederland vier prioriteiten, waaraan later een vijfde is toegevoegd: het Stabiliteits- en groeipact. Drie prioriteiten waren in de loop naar de Europese Raad van vorige week donderdag en vrijdag al op een goede wijze opgelost.

In de eerste plaats hebben wij ons verzet tegen de wetgevende raad. Die wetgevende raad is niet opgenomen in de uiteindelijke tekst van het grondwettelijk verdrag. De tweede prioriteit betrof de betrokkenheid van het Europees Parlement bij de verkiezing van de voorzitter van de Commissie. De Kamer weet dat er een IGC-verklaring is opgenomen, waarin is vastgelegd dat het Europees Parlement een zwaardere rol krijgt bij de verkiezing van deze voorzitter. Dat zal zijn legitimiteit vergroten. Dat is een prioriteit, waaraan is voldaan. De derde prioriteit. Er is een IGC-verklaring opgenomen, waarin is vastgelegd dat er sprake moet zijn van gelijkwaardige toegang tot de hoge ambten in de Europese Unie. Dat is in de huidige verdragen nergens bepaald en het is nu geëxpliciteerd in deze verklaring.

Afgelopen donderdag waren twee Nederlandse prioriteiten nog niet ingelost: de financiële perspectieven en het Stabiliteits- en groeipact. De Nederlandse eis van unanimiteit op de financiële perspectieven vormde een van de weinige niet-institutionele punten die nog openstonden op de Europese Raad. Ik heb tijdens de Europese Raad uiteraard onverkort aan dat punt vastgehouden en aan mijn collega's aangegeven dat ik mij gesteund wist door een meerderheid van het Nederlandse parlement. Ik heb ook aangegeven aan mijn collega's dat ik mij gesteund wist door een meerderheid in het Nederlandse parlement. De motie-Van Baalen is bekend.

Ook voor de Europese Raad zijn er natuurlijk pogingen ondernomen om te komen tot een relativering en verzwakking van de unanimiteit. Er is bijvoorbeeld een voorstel gedaan om de unanimiteit in de tijd te begrenzen. Voordat wij in Brussel begonnen, heb ik daarover telefonisch contact gehad met president Chirac en nog eens gezegd dat die aanpak ons niets beviel. Ondanks de geringe steun die wij soms kregen ten aanzien van het punt van de unanimiteit, hebben wij het onderhandelingsresultaat wel binnengehaald: unanimiteit met een passerelle. De passerelle houdt in dat met unanimiteit kan worden besloten om over te gaan tot meerderheidsbesluitvorming. Nederland heeft verklaard mee te zullen werken aan een overgang naar QMV zodra er een oplossing is gevonden voor onze excessieve betalingspositie. Het is bekend dat Nederland per hoofd van de bevolking de grootste nettobetaler is in de EU. Dat wij nettobetaler zijn, is geen punt, maar de balans is een beetje zoek. Ik formuleer het dan heel zacht. In de werkbespreking hierover heb ik dat punt nog eens duidelijk naar voren gebracht. Ik heb aangegeven wat de reden is voor Nederland om te kiezen voor unanimiteit.

Ik heb goed naar de Kamer geluisterd. De heer Duyvendak zegt: slecht spel van Nederland. Dat is een beetje merkwaardig. Het was een lastig onderwerp waar wij tot het laatste moment keihard voor hebben moeten knokken. Als je vervolgens het punt binnenhaalt, wordt het afgedaan als slecht spel. Wat binnengehaald moest worden, is binnengehaald. De heer Duyvendak heeft echter een ander bezwaar, want hij zegt dat er risico's worden gelopen met de financiële perspectieven. Hij had liever iets anders gehad. Hij zegt zelfs dat er mogelijk sprake is van een Pyrrusoverwinning omdat anderen straks ook eisen kunnen gaan stellen.

Ik herinner mij het debat met de heer Timmermans van vorige week goed. Toen heb ik gezegd dat ik mij natuurlijk bewust ben van het feit dat unanimiteit kan worden misbruikt. Er doet zich echter iets anders voor. Op het moment dat er geen unanimiteit is, betekent dit dat het bestaande financiële kader zal worden gecontinueerd. Je kunt niet méér doen of zaken anders doen. Dat is de essentie van unanimiteit. Kortom: het is een waarborg die Nederland nodig heeft. Ik heb vorige week gezegd dat ik niet zou accepteren dat wij én geen unanimiteit hebben én geen oplossing hebben voor onze excessieve betalingspositie. In dat geval zijn de financiële risico's voor Nederland te groot. Dat heb ik nog eens duidelijk aangegeven in Brussel. Ik heb gezegd dat wij vanzelfsprekend kunnen spreken over de passerelle en overgang naar QMV, maar dan zullen wij een oplossing moeten vinden voor de betalingspositie van Nederland. Dat heb ik ook in het debat nog eens ingebracht. De positie van Nederland is wat dat betreft glashelder.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Ik heb het een Pyrrusoverwinning genoemd omdat dit ook een blokkademogelijkheid aan andere landen geeft om het Europese geld effectief te besteden. Natuurlijk hoop ik niet dat de Nederlandse bijdrage groeit. Ik doel op structuurfondsbestedingen waar wij vanaf willen en landbouwuitgaven die wij anders zouden willen. Dit biedt andere landen blokkademogelijkheden en houdt tegen dat Europees geld effectief wordt ingezet. Daar heeft de minister-president aan meegewerkt en dat is destructief.

Minister Balkenende:

Ik redeneer vanuit de belangen van Nederland. Het is bekend dat er een opwaartse druk zal zijn om het totaal aan financiële middelen van de EU te vergroten. Je voelt dat aankomen. Wanneer wij geen oplossing hebben gevonden voor onze financiële positie, dan hebben wij een behoorlijk probleem. De vraag is hoe je dat tegen kunt gaan. Er zijn twee mogelijkheden. Er komt een oplossing voor die nettobetalingspositie. Uiteraard zijn wij daarmee bezig en gaan wij daarmee door. Zolang dat nog niet het geval is, moet je waarborgen hebben. Die waarborg is voor ons de unanimiteit. Ik weet best dat ook andere landen met claims zullen komen. Wij lopen daar ook niet voor weg, maar Nederland heeft er nu belang bij dat wij niet het slachtoffer worden van de situatie dat er én geen oplossing is voor de nettobetalingspositie én het feit dat er geen rem is op de uitbreiding van de financiële middelen van de EU. Dat hebben wij nu gewaarborgd en ik ben zeer tevreden met dat resultaat.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik herinner mij een debat in de Kamer over de resultaten van Berlijn. De CDA-fractie – en ik geloof zelfs de toenmalige financieel woordvoerder van die fractie – had toen zeer scherpe kritiek op de houding van de Nederlandse regering die er precies zoals nu op gericht was compensatie te vinden voor de Nederlandse begrotingspositie door meer geld terug te halen. Dat is het enige wat je kunt doen als je een veto hebt. Destijds had u daar kritiek op. Meer geld terughalen betekent per saldo meer geld uitgeven. In verhouding tot anderen worden wij daar altijd het grootste slachtoffer van. Dat is toch geen verkeerde analyse? Volgens mij hebt u die analyse destijds zelf gemaakt.

Minister Balkenende:

Je kunt de zaak vergelijken met het beleid, maar het gaat nu om de vraag welke waarborgen er zijn voor Nederland om te voorkomen dat de excessieve nettobetalingspositie niet nog ernstiger wordt. Mijn stelling is dan: als er geen sprake is van unanimiteit ten aanzien van de financiële perspectieven en van een oplossing voor die betalingspositie, is er sprake van een open einde en dat gaat te ver. Die zaak moet worden dichtgeschroeid en daarin zijn wij geslaagd. Als wij hadden ingestemd met QMV voor de financiële perspectieven, zonder financiële waarborg voor Nederland, zou dat te ver zijn gegaan. Ik ben erg blij dat wij bij andere landen voor dit punt begrip hebben gevonden. Het is de afgelopen maanden een keihard gevecht geweest, maar het is goed dat dit het resultaat is.

De heer Dittrich (D66):

Ik snap de redenering van de minister-president, maar welke perspectieven zijn er om een aanvaardbare oplossing te vinden voor de nettobetalingspositie? Nu hebben wij iets dichtgeschroeid, zoals u het noemt, maar hoe moeten wij nu verder? Er is zoveel oppositie tegen. Wat is de reële mogelijkheid om op dat punt verder te komen?

Minister Balkenende:

Wij starten vandaag niet vanaf het nulpunt; wij zijn er al een tijdje mee bezig om dit punt bij andere landen onder de aandacht te brengen. Toen ik vorige maand in Parijs bij president Chirac was voor een werkbezoek, heb ik nog eens aangegeven dat de gemiddelde Nederlander zes keer zoveel betaalt als de gemiddelde Fransman. De balans is dan zoek. Ik kan ook nog andere voorbeelden geven. Het gaat erom, andere landen ervan te overtuigen dat voor deze situatie een oplossing moet worden gevonden. Wij zijn daarmee bezig en ook de Europese Commissie houdt zich ermee bezig. Ik kan nog niet aangeven wanneer de definitieve oplossing er zal zijn, maar weest u ervan verzekerd dat de Nederlandse regering dit punt onder de aandacht zal brengen, zoals zij de afgelopen tijd steeds heeft gedaan. Wij zullen hard werken aan het vinden van een oplossing voor dit probleem, want dat is het.

De heer Dittrich (D66):

Het probleem is dat wij afhankelijk zijn van de overtuigingskracht van Nederland en van het openstaan van andere landen voor de reële bezwaren van Nederland. Juist omdat wij er al zo lang mee bezig zijn, is het de vraag of dit überhaupt wordt bereikt.

Minister Balkenende:

U maakt terecht de opmerking dat wij overtuigingskracht nodig hebben. Ik vind dat wij dit hebben gedemonstreerd bij het verkrijgen van de unanimiteit bij financiële perspectieven. Dat zag er vorig jaar helemaal niet gemakkelijk uit en wij hebben er kei- en keihard voor moeten vechten, op goede gronden. Men begrijpt heel goed wat de positie van Nederland is. Wij willen hiermee verder gaan en zullen overtuigingskracht nodig hebben. Stap één was de besluitvorming over de financiële perspectieven. Stap twee zal zijn het werken aan een generiek correctiemechanisme; een nettobegrenzer.

De heer Van Baalen (VVD):

De vraag is dus of Nederland bereid is in dit geval zijn veto in te zetten. Dan denken wij terug aan de woorden van mevrouw Thatcher, de premier van Groot-Brittannië: "I want my money back", en de discussie over de "rebate". Bent u daadwerkelijk bereid het veto te gebruiken? Want daar gaat het natuurlijk om.

Minister Balkenende:

Ik heb regelmatig in debatten meegemaakt dat de vraag aan de orde kwam wanneer je het veto gaat inzetten. Het domste wat je kunt doen, vind ik, is schermen met een veto in publieke discussies. Iedereen weet dat de unanimiteit er niet voor niets is. Ik ga niet met dreigementen komen. Ik vond de term van de heer Dittrich eigenlijk veel beter: overtuigingskracht. Het gaat om de redelijkheid of de onredelijkheid. Er zal resultaat geboekt moeten worden en de ander landen weten ook dat er resultaat zal moeten komen voor Nederland, willen wij een overgang krijgen naar QMV. Dat hebben wij nog eens neergelegd in een verklaring en in het debat van afgelopen vrijdagmiddag heb ik dat nog scherp naar voren gebracht. Men weet precies wat onze positie is. Het is dan niet nodig om op dit moment met een veto te dreigen. Dat zou bijna een zwaktebod zijn.

De heer Van Baalen (VVD):

U weet ook dat je in Europese besluitvorming een stok achter de deur moet hebben. U hebt die stok en wij vertrouwen erop dat u die eventueel zult inzetten. Dat zullen wij dan merken.

Minister Balkenende:

Daar heb ik weer niets aan toe te voegen.

Dan kom ik nu toe aan de versterking van het Stabiliteits- en groeipact. Iedereen in Nederland heeft kunnen waarnemen dat wij de afgelopen tijd een gevecht hebben moeten leveren over dit Stabiliteitspact. Wij wisten ons gesteund door de Kamer, in de vorm van de motie-De Grave, waarin wordt gevraagd om een effectieve procedure voor naleving van het Stabiliteits- en groeipact. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor het behouden van de winst van de Conventie op dit vlak. Die stond onder druk, omdat een coalitie van grote landen, gesteund door vele andere landen, het recht van voorstel van de Commissie in de excessieve-tekortprocedure wilde schrappen. Ik heb mij daartegen verzet en het resultaat op dit punt is een compromis. De grote landen wilden een recht van aanbeveling om het tekort vast te stellen en een recht van aanbeveling over de te nemen maatregelen. Er is een compromis bereikt, waarbij het ene deel een kwestie is van het recht van voorstel en het andere deel een kwestie van het recht van aanbevelen.

Wij hebben moeten toegeven. De Commissie verliest het in de Conventie voorziene recht van voorstel voor de aanbevelingen die aan een lidstaat worden gericht. In een gevecht dat wij bijna alleen hebben gevoerd, is veel van de Conventie overeind gebleven. De Commissie is sterker uit de IGC gekomen. De Commissie krijgt ook het recht om een directe waarschuwing te geven aan een lidstaat die zich niet houdt aan de globale richtsnoeren voor het economisch beleid. Tot nu toe had zij alleen een recht van aanbeveling. De Commissie krijgt het recht van voorstel in plaats van het recht van aanbeveling bij het vaststellen van een buitensporig tekort. Zo'n voorstel kan alleen met unanimiteit worden gewijzigd. Wij hebben bovendien een verdere aanscherping van de tekst weten te bereiken, namelijk dat de Raad na een aanbeveling van de Commissie over een buitensporig tekort snel moet handelen. De term "without undue delay" is in dat verband gebruikt. Dat voorkomt dat de Raad zich geheel buiten de procedure plaatst, zoals in november het geval was.

Naar het oordeel van de regering is het bereikte resultaat bevredigend. Er zijn ten opzichte van de huidige verdragen versterkingen bereikt wat betreft het Stabiliteitspact. Het resultaat is minder geworden dan de oorspronkelijke Nederlandse inzet. Er moest immers wel een compromis worden gevonden. Als ik het totaal overzie, vind ik dat er sprake is van een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

Ik heb mij er eerlijk gezegd over verbaasd dat in sommige kranten en ook op Teletekst stond dat het Hof van Justitie geen rechtsmacht heeft ten aanzien van het Stabiliteitspact. Dat is niet waar. Wij wachten op een uitspraak, die waarschijnlijk op 14 juni zal komen. De Commissie heeft de zaak aan de orde gesteld bij het Hof en wij wachten op een oordeel. Het beeld dat het Hof geen rechtsmacht heeft, is onjuist.

Ik heb mij ook wat verbaasd over uitspraken van bijvoorbeeld de heer Duyvendak, dat Nederland met de staart tussen de benen is weggelopen. Iedereen weet dat de discussie over het Stabiliteitspact lastig is. Ik heb een gevecht moeten leveren – dat begon met een telefoongesprek met president Chirac – over de bepaling inzake het hebben van een overschot in tijden dat de economie goed draait. Er is in de Europese Raad een poging ondernomen om die bepaling weg te krijgen. Ik heb hard met de vuist op tafel moeten slaan. Ik heb gezegd dat het niet zo kan. Er werd over dit onderwerp gesproken omdat de economische politiek van sommige landen toch wat afwijkt van de lijn van het Stabiliteits- en groeipact. Het feit dat zo'n groot gevecht is geleverd om de redenering dat er een surplus moet worden gecreëerd in tijden van economische voorspoed, overeind te houden, zegt wel iets over die dimensie. Er wordt gerefereerd aan een uitspraak van de Duitse bondskanselier dat het maar aanbevelingen zijn. Ik begrijp na alles wat er de afgelopen tijd is gebeurd dat de bondskanselier er wel behoefte aan had om het punt van het recht van aanbeveling zwaar neer te zetten. Wij hebben binnengehaald dat er staat dat het direct wordt gedaan, dus "without undue delay". De Duitse bondskanselier kan er niet aan voorbijgaan dat er sprake is van rechtsmacht van het Hof en dat de positie van de Commissie is versterkt. Dat zijn winstpunten ten opzichte van de huidige situatie.

Ik wil fors afstand nemen van het beeld dat Nederland heel veel heeft verloren op dit punt of dat wij onze resultaten niet hebben gehaald. Wij hebben verschillende zaken wel binnengehaald. Ik ben dus per saldo tevreden. Natuurlijk hebben wij niet alles binnengehaald. Het is echter bekend dat de discussie over het Stabiliteitspact buitengewoon lastig is geweest. Alles overziende vind ik dit resultaat zeer aanvaardbaar.

De heer Timmermans (PvdA):

Ik kan die redenering op zich wel volgen, maar die staat in schril contrast met de inzet voorafgaand aan de top. De minister van Buitenlandse Zaken zei toen dat er sprake was van een rode lijn. Van hem heb ik nu juist altijd geleerd dat de Nederlandse ziekte is dat wij veel te hoog inzetten en dat wij uiteindelijk door de pomp gaan. Dat lijkt hier toch ook te zijn gebeurd.

Minister Bot:

Ik heb nooit over een rode lijn gesproken.

Minister Balkenende:

Stil. Anders krijg ik straks weer uitzendingen die ik niet wil hebben. Stil zijn.

De vraag is welke punten haalbaar zijn en welke niet. Het punt van de unanimiteit van de financiële perspectieven was zeer zwaar. Dat hoorde bij de vier prioriteiten die vorig jaar aan de orde zijn gekomen. Naderhand is erover gesproken wat wij zouden kunnen doen om een betere naleving van het Stabiliteitspact te bewerkstelligen. Daar zijn verschillende instrumenten voor beschikbaar. Natuurlijk zouden wij liever een versterking van de rechtsmacht hebben gezien, maar dit bleek in de afgelopen maanden niet haalbaar. Wij hebben wel op een aantal andere fronten succes kunnen boeken. Er is aandrang geweest om de rol van de Commissie veel meer te verzwakken. Daar is het niet van gekomen en daar ben ik gelukkig mee. En de minister van Buitenlandse Zaken heeft ook helemaal niet gezegd dat dit een rode lijn is voor het Stabiliteitspact. Nee, hij heeft net als de minister van Financiën en ik steeds gezegd dat wij vanwege de financiële belangen van Nederland zwaar inzetten op de unanimiteit. En over het Stabiliteitspact hebben wij op een gegeven moment gezegd dat wij zouden werken aan een verklaring van Duitsland om het pact een politieke betekenis te geven. Op het laatst dreigde er door Frankrijk een amendement te worden ingediend om de belangrijke redengeving om een overschot te kweken in tijden waarin het goed gaat, te laten wegvallen. Daar is een hard gevecht over gevoerd en ik denk dat wij dit spel goed hebben gespeeld.

Nu kun je zeggen dat wij niet alles hebben binnengehaald, maar tal van landen hebben wensen ingeleverd. Sommige landen wilden één commissaris per lidstaat, andere wilden een andere weging van de stemmen. En wil je een verdrag, dan kun je natuurlijk nooit 100% binnenhalen. Ik vind dat Nederland goed heeft gekoerst, want wij hebben het overgrote deel van onze prioriteiten binnen kunnen halen. Daarom neem ik ook een forse afstand van kwalificaties als "met de staart tussen de benen vertrokken" en "mislukte strategie".

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. De verklaring is nu aan de orde geweest, maar hoe hard is die en hoe interpreteert de minister-president de opmerking van bondskanselier Schröder direct na de top, waarmee hij in feite het "rule-based system" – daar gaat het vooral om – relativeerde?

Minister Balkenende:

Er is in de verklaring sprake van die term. Verder wordt er gesproken van het kweken van een overschot in tijden waarin de economie goed draait. Dit is een bevestiging van de lijn die ook nu al geldt, namelijk "close to balance or in surplus". Dit heb ik afgelopen donderdag en vrijdag een- en andermaal gezegd. Als dit in de verklaring is vastgelegd, als de rol van de Commissie is versterkt en het Hof rechtsmacht heeft, dan snap je dat de Duitse bondskanselier het punt van het recht van aanbeveling op grond van het Duitse standpunt onderlijnt, maar dat neemt niet weg dat wij een bevestiging van de geldigheid van het pact hebben gekregen, dat er niets is afgedaan aan het kweken van overschotten wanneer de economie dat toelaat, en dat er ook niets is afgedaan aan de rechtsmacht van het Hof. Ik heb dan ook de neiging om de relativeringen ook maar wat te relativeren.

De samenstelling van de Commissie is in de Europese Raad geen onderwerp van verhitte debatten geweest. Het front van kleine lidstaten die wensten vast te houden aan de eigen commissaris, was al in de aanloop naar de Europese Raad uiteengevallen. Iedereen leek zich te zullen neerleggen bij het zich aftekenende compromis waarbij de lidstaten tot 2014 een eigen commissaris zouden behouden en daarna automatisch de Commissie verkleind zou worden. Er zijn nog wel twee belangrijke verbeteringen doorgevoerd. In de eerste plaats is het aantal commissarissen nu vastgelegd op tweederde van het aantal lidstaten, dus niet op het getal van achttien. Dit achten wij een verbetering, want in een grotere Unie heeft iedere lidstaat dan gedurende tien van de vijftien jaar recht op een commissaris. Ten tweede is er in een IGC-verklaring bepaald dat de Commissie verplicht is, transparantie te betrachten tegenover de lidstaten die geen onderdaan in de Commissie hebben. Daartoe zullen ook organisatorische arrangementen worden getroffen. Verder dienen de politieke, sociale en economische omstandigheden in de lidstaten die niet in de Commissie vertegenwoordigd zijn, bij de overwegingen te worden betrokken. Er is sprake van egalitaire rotatie en er wordt recht gedaan aan het beginsel van gelijkwaardigheid van de lidstaten.

De heer Van Dijk zei dat hij ook in een zinnetje was tegengekomen dat er bij unanimiteit zou kunnen worden afgeweken van de bepaling van tweederde van het aantal lidstaten. Dit is een handreiking geweest aan een aantal kleinere lidstaten, die op dit punt de mogelijkheid wilden behouden om bepaalde zaken opnieuw aan de orde te stellen. Daarvoor is dan wel unanimiteit nodig. Het is dus een handreiking aan de kleinere lidstaten, die overigens ook hebben ingestemd met het compromis van een vertegenwoordiging van tweederde van het aantal lidstaten in de Europese Commissie.

De heer Van Baalen (VVD):

Het antwoord van de minister-president op de vraag van de heer Van Dijk houdt in dat nog de mogelijkheid bestaat om bij unanimiteit te bekijken of men dat systeem wenst te handhaven, wanneer die grote Commissie tien jaar lang goed kan functioneren en elke lidstaat het eens is met de commissaris?

Minister Balkenende:

Ja, dat is de bepaling. Je zult alleen unanimiteit moeten hebben. Dat zal niet gemakkelijk zijn. Het is de uitkomst van een bespreking waarin een handreiking wordt gedaan aan de kleine lidstaten. Op een gegeven moment kun je tot die slotsom komen. Ligt het in de rede? Ik denk het eerlijk gezegd niet. Wij willen namelijk een slagvaardige Commissie. De juridische mogelijkheid is echter ingebouwd.

De heer Van Baalen (VVD):

Dat zal dus blijken. Wij hebben eerder gesproken over de rendez-vous-clausule als mogelijkheid. Het heeft er dus niet in gezeten om in 2014 zonder vooruit te lopen op de uitkomsten te bekijken of de zaak functioneert?

Minister Balkenende:

Dat klopt. De rendez-vous-clausule is gewoon niet mogelijk. Er zijn veel gesprekken geweest, ook vooraf, om te komen tot een formule die partijen kan binden. Het is gebeurd. Als handreiking is gekozen voor deze unanimiteitsbepaling. Meer zat er ook echt niet in.

De heer Timmermans (PvdA):

Giscard zou Giscard niet zijn als hij niet weer een eigen interpretatie van het akkoord had gegeven. Hij zegt dat bij equal rotation, gelijkwaardige rotatie, ook het bevolkingsaantal van de lidstaat een rol moet spelen. Ik neem aan dat dit flauwekul is, dat dit bepaald niet de insteek is en dat iedere lidstaat gelijk is op dit punt.

Minister Balkenende:

Laten wij even niet ingaan op de precieze techniek. U zegt het scherp. Op het punt van equal rotation betekent het dat alle lidstaten, groot, middelgroot of klein, dezelfde rechten hebben.

Al met al is sprake van een compromis dat er mag zijn en dat kan rekenen op een breed draagvlak. Daarmee is ook een waarborg geschapen voor een efficiënt werkende Commissie.

In het kader van het voorzitterschap van de Commissie is gevraagd naar zowel de personen als de procedure. Laat ik eerst ingaan op de procedure. Het Ierse voorzitterschap heeft te kennen gegeven een poging te willen doen om er gedurende dat voorzitterschap uit te komen. Dat is de vorige week aan ons gemeld. Vorige week vrijdagavond is niet gezegd wanneer er sprake zou kunnen zijn van een bijeenkomst. Thans wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van een ontmoeting op dinsdagavond 29 juni, mits het voorzitterschap dan ook de sterke indruk en overtuiging heeft gekregen dat er een kandidaat is waarop de lidstaten zich kunnen verenigen. Dat kan nu van de procedure worden gezegd. Meer dan dat is er niet te melden. Het is een kwestie van het voorzitterschap dat op het ogenblik de posities zal inventariseren.

De vraag is gesteld hoe het afgelopen donderdag is gegaan. Ik wil terughoudend zijn, want het gaat over personen. In beeld was de heer Verhofstadt en in beeld was de heer Patten. Hoe ben ik ermee omgegaan? Voor de Europese verkiezingen en erna heb ik steeds gezegd dat de heer Verhofstadt een zeer goede kandidaat is. Ik heb dat ook donderdagavond in het gesprek nog eens ingebracht. Ik behoor niet tot degenen die een blokkade hebben opgeworpen tegen de heer Verhofstadt. Het is door België ook gewaardeerd, zoals wij de Beneluxsolidariteit naar voren hebben gebracht. Ten aanzien van de heer Patten had ik evenmin de behoefte om een veto uit te spreken. Dat was ook niet aan de orde. De uitkomst donderdagavond was dat er geen kandidaat was die kon rekenen op een voldoende meerderheid. Dat was de uitkomst. Meer dan dat kan ik niet zeggen. Donderdag is nog wel gezegd dat wij er mogelijk vrijdag verder over zouden praten. De vrijdag werd echter helemaal in beslag genomen door de onderhandelingen over de IGC. Vrijdagavond half elf heeft de voorzitter voorgesteld om niet het gesprek over het voorzitterschap te continueren.

Gegeven alle gevoeligheden, voel ik er niet voor om hier oordelen over kandidaten te geven. Je moet oppassen mensen te beschadigen door het wel of niet noemen van namen. Ik zal dat niet doen, ook niet voor Nederlandse kandidaten. Wij zullen op een zeer zorgvuldige manier hiermee omgaan. Wij hebben al eerder gesproken over de vraag waaraan een voorzitter van de Europese Commissie moet voldoen. Hij zal een bindend figuur moeten zijn, iemand met hart voor Europa en iemand die knopen kan doorhakken. Wij kennen allen dit soort kwalificaties. Ik vind het op het ogenblik niet in de reden liggen om hier een discussie over namen te beginnen. Dat is onverstandig. Wij zullen uiteraard wel contact houden met het Ierse voorzitterschap. Ik hoop ook dat er volgende week een persoon kan komen die kan rekenen op een breed draagvlak in de Europese Raad.

De heer Timmermans (PvdA):

Mijn vraag was mede of de minister-president en het kabinet de Frans-Duitse insteek steunen dat het iemand moet zijn uit een land dat deelneemt aan de eurozone en aan de Schengensamenwerking.

Minister Balkenende:

Dat zou betekenen dat je op voorhand bepaalde personen zou kunnen blokkeren en ik denk dat dit niet verstandig is. Ik heb de kwalificaties aangegeven waaraan een persoon zou moeten voldoen; dan kun je niet op voorhand zeggen dat betrokkene niet uit dit of dat land mag komen. Op dat punt neem ik daar afstand van.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kan begrijpen dat de minister-president niet verder op namen wil ingaan. Kan hij echter ingaan op de vraag in hoeverre er verschillen van inzicht achter schuilen over de koers van Europa? Ik verwijs naar wat ik aanhaalde uit de Belgische pers, waar gesproken werd over de kampen van federalisten en atlantisten. In hoeverre herkent de minister-president dat beeld of herkent hij het juist niet?

Minister Balkenende:

Nee, er is geen debat geweest over de onderwerpen die u nu aan de orde stelt. Ik heb aangegeven wat de kwalificaties zijn waaraan een kandidaat-voorzitter moet voldoen. Ik heb wat dat betreft de parameters genoemd. U weet ook dat wanneer de Europese Raad tot een keuze komt, deze keuze verdedigd zal moeten worden in het Europees Parlement. Er zal een gesprek zijn met de beoogd voorzitter en als dat allemaal goed gaat, kan de voorzitter door met het aanzoeken en samenstellen van zijn Commissie. Dat is de situatie en het is niet zo dat er een richtingenstrijd aan de orde is. Natuurlijk heeft elke politieke stroming in Europa bepaalde wensen en komt zij daarbij met namen, maar het is niet aan de orde om dit hier te bespreken. Ik heb aangegeven wat de kwalificaties zijn van een geschikte kandidaat voor het voorzitterschap van de Commissie.

De heer Herben (LPF):

Heeft op het punt van die kwalificaties bijvoorbeeld een rol gespeeld bij de Britse commissaris Patten dat een kandidaat ook een premier moet zijn of een ex-premier? In het geval van Nederland zou dit de spoeling erg dun maken, want wij zijn zuinig op onze ministers-presidenten. Na Lubbers en Kok hebben wij alleen u nog, tenzij u ambities in die richting zou hebben. Europees gezien zou ik graag willen weten of het feit van een premierschap een vereiste kwalificatie is.

Minister Balkenende:

Nee, alleen al het feit dat de naam van de heer Patten in beeld is gekomen...

De heer Herben (LPF):

Hij is afgewezen...

Minister Balkenende:

Dat is, denk ik, ook niet eens gebeurd vanwege het feit dat hij geen regeringsleider zou zijn. Die situatie is mijns inziens open. Ik heb trouwens ook niet gemerkt dat er in die termen over een persoon is gesproken, namelijk dat het alleen iemand zou mogen zijn uit een bepaalde groep. Dat is niet aan de orde en die bevestiging kan ik u geven ten aanzien van uw vraagstelling.

Voorzitter. De discussie over de Nederlandse commissaris ga ik niet overdoen. Ik heb een- en andermaal aangegeven in debatten hoe wij de procedure zien. Daar heb ik eigenlijk niets aan toe te voegen, ten opzichte van wat ik u eerder heb gemeld.

Dan kom ik bij de preambule. Op de Europese Raad is daar nog uitgebreid van gedachten over gewisseld, ook in de informele contacten. Daar is het volgende compromis uit gekomen. De eerste alinea van de preambule, waar het humanisme als exclusieve bron van Europese waarden wordt genoemd, is geschrapt. Dat doet mij deugd, want deze alinea deed geen recht aan de historische realiteit. Ik heb dit hier een- en andermaal aan de orde gesteld. De nieuwe eerste alinea spreekt op dit moment in nevenschikkende zin over het culturele, religieuze en humanistische erfgoed van Europa, zonder een specifieke godsdienst te noemen. De Poolse regering zal een IGC-verklaring afleggen over de preambule.

Ik heb dit compromisvoorstel uiteindelijk gesteund, aangezien het evenwicht brengt in een preambule die in zijn oorspronkelijke vorm dit evenwicht ontbeerde. Met name mijn Poolse collega heeft een krachtig pleidooi gehouden voor het opnemen van een verwijzing naar het joods-christelijke erfgoed. Ik heb op donderdag en vrijdag regelmatig contact met hem gehad; dat geldt ook voor degenen die mij ambtelijk ondersteunen. Hoewel ik vanuit een oogpunt van evenwicht tussen de wereld- en levensbeschouwelijke stromingen veel te zeggen vind voor het Poolse standpunt, dient er een compromis te komen waarin alle landen zich zouden kunnen vinden. Gelukkig is dit compromis er ook gekomen.

Er zijn van de kant van de Kamer de nodige opmerkingen gemaakt. De heer Rouvoet maakte de opmerking dat de minister-president het er op het laatst een beetje bij heeft laten zitten. Ik wil ver afstand nemen van dit beeld. Ik heb in de afgelopen maanden, bijvoorbeeld in een bilateraal gesprek met het Ierse voorzitterschap op 1 mei in Ierland, aangegeven: let op de gelijkwaardige positie; als je het humanisme noemt, noem dan ook de joods-christelijke traditie. Er is geen misverstand over die positie. De afgelopen dagen, in de Europese Raad, is er contact geweest om met de Polen te kijken of er een formule zou kunnen zijn die een verdere handreiking zou kunnen bieden en die ook in de richting van Polen recht zou doen aan de gevoelens die bij de Poolse bevolking leven. Uiteindelijk was de slotsom dat dit niet lukt. Ik neem derhalve afstand van het beeld dat er niet tot het laatst is gekeken of er mogelijkheden zouden zijn.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het is mij opgevallen dat in eerdere fasen de minister-president zijn nek heeft uitgestoken en zich met kracht van argumenten en met veel steun van mijn fractie sterk gemaakt heeft voor het opnemen van een verwijzing naar de joods-christelijke traditie als een element van onze geschiedenis en beschaving. Ik denk dat het kantelpunt is geweest, zoals wij in een debat hier hebben vastgesteld, dat dit punt niet door de minister-president geagendeerd is tijdens een dinergesprek in Brussel. De Kamer heeft gezegd: pas op, want dat is het moment dat je dreigt te verliezen. Ik weet niet wat er in bilateraaltjes besproken wordt. Wij zijn niet betrokken bij de brief die hierover is uitgegaan. Ik kan niet anders dan concluderen dat wij het punt dat aanvankelijk zo krachtig werd opgespeeld, in het eindspel hebben losgelaten. De minister-president heeft zelf in een eerdere fase gezegd: als je het humanisme noemt, noem dan ook de joods-christelijke traditie. Dat is niet gebeurd, vandaar dat het in mijn ogen nog steeds een min of meer onevenwichtige tekst is.

Minister Balkenende:

De discussie heeft zich op verschillende niveaus afgespeeld, ook in deze Kamer. De humanistische waarde stond aanvankelijk in de preambule. Ik heb steeds gezegd dat ik dat niet goed vond omdat er dan één stroming uitgelicht werd en er geen recht gedaan werd aan andere stromingen. Dat is steeds gewisseld. Dan kun je twee kanten uit: je noemt én de waarde van het humanisme én je noemt de joods-christelijke traditie. Die oplossing had mijn voorkeur, geen misverstand daarover. Ik heb dat in onze contacten met de Polen afgelopen donderdag en vrijdag nogmaals gezegd en de Ierse voorzitter weet hoe ik erover denk. Als dat niet mogelijk blijkt, moet je een formule vinden waarin eveneens recht wordt gedaan aan evenwicht. Het is deze formule geworden. Die is vorige week in het AO aan de orde geweest. Ik heb toen bij u geen groot verzet geproefd tegen die formule, mijnheer Rouvoet. Ik herinner mij zelfs nog dat u zei: of je doet het goed, of je doet helemaal niets. Ik vind dat er in ieder geval een compromis is uitgekomen. Wij hebben nog met de Polen gekeken of er mogelijkheden waren om de joods-christelijke traditie erin te krijgen, maar dat lukte gewoon niet. Dat is de uitkomst en dat kun je betreuren. Ik ben echter wel blij dat er uiteindelijk een formule gevonden is waarin de lidstaten zich hebben kunnen vinden. Het is een evenwichtig compromis. Ik neem echter wel afstand van uw opmerking dat ik het er een beetje bij heb laten zitten. Zo ligt het niet, mijnheer Rouvoet. De zaak lag gewoon te verdeeld.

De heer Dittrich (D66):

De minister-president heeft gelijk met zijn opmerking dat hij het er niet bij heeft laten zitten. Mijn stelling is echter dat hij dat wel had moeten doen omdat de Tweede Kamer de motie-Van der Laan had aangenomen, waarin staat dat de joods-christelijke traditie geschrapt moest worden. Als u nu terugkijkt op het hele proces en op alle inzet die u gepleegd heeft, minister-president, was het dan niet veel beter geweest om die inzet op andere onderwerpen te richten en gewoon de motie van de Kamer uit te voeren?

Minister Balkenende:

Het antwoord is "nee".

De heer Dittrich (D66):

Zou u dat kunnen toelichten?

Minister Balkenende:

Wij hebben dat debat al heel vaak gevoerd. Natuurlijk heb ik gelet op de gevoelens die in dit parlement heersen. Ik heb goed geluisterd naar hetgeen in de motie-Van der Laan besloten ligt. Tegelijkertijd heb ik aangegeven dat ik mij niet kan neerleggen bij onevenwichtigheid. Wanneer de waarden van de ene stroming worden neergelegd in de preambule en er wordt niets gezegd over de andere, vind ik dat niet acceptabel. Dat heb ik steeds gezegd. Ik heb daarover geen misverstand laten bestaan.

Op de tweede plaats ging het om recht doen aan de vorming van Europa. Men doet geen recht aan de geschiedenis van Europa als men voorbijgaat aan de joods-christelijke traditie die in belangrijke mate bepalend is geweest voor wat Europa is geworden. Ik ben nog steeds blij met de positie die ik heb ingenomen. Uiteindelijk is er een formule gevonden waarin alle landen zich konden vinden. Als ik goed luister, is dat in overgrote meerderheid ook in deze Kamer het geval.

De conclusie is dat dit verdrag beantwoordt aan het mandaat dat in de Verklaring van Laken was geformuleerd: méér transparantie, méér democratie en méér slagvaardigheid. Die drieslag is ook door de heer Timmermans naar voren gebracht. De regering meent dat dit verdrag goed is voor Europa en voor de Europese burgers. Wij zullen die visie dan ook uitdragen in het ratificatieproces. Bovendien zijn de prioriteiten die Nederland zich had gesteld, goed terug te vinden in het onderhandelingsresultaat. Het verdrag is ook goed voor Nederland.

De heer Van der Staaij vindt het onderhandelingsresultaat mager. Het is maar hoe je er tegenaan kijkt. Het punt van unanimiteit financiële perspectieven is binnengehaald. De gelijke toegang tot hoge ambten in de Europese Unie is binnengehaald. Versterking van de rol van het Europees Parlement bij de verkiezing van de voorzitter van de Europese Commissie is binnengehaald. Ook het punt van geen instelling van een wetgevende raad is binnengehaald. Ten aanzien van het Stabiliteitspact is er sprake van een duidelijke verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Dan zou ik niet willen zeggen dat het onderhandelingsresultaat mager is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijn opmerking was gerelateerd aan een aantal punten rond het Stabiliteitspact, aan het punt van de financiële perspectieven terwijl er uiteindelijk geen verbetering komt in de nettobegrenzingspositie en het punt van de commissarissen. Op die drie belangrijke punten vind ik het onderhandelingsresultaat mager. Daarmee wil ik niets afdoen aan de resultaten die de minister-president geboekt heeft.

Minister Balkenende:

De regering heeft wat de samenstelling van de Commissie betreft altijd een iets andere positie ingenomen dan de meerderheid van het parlement, maar het resultaat van de onderhandelingen is toch alleszins verdedigbaar. Ik vind het beslist geen mager resultaat. De minister van Buitenlandse Zaken en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zullen nog ingaan op wat juridische aspecten.

In verband met het referendum is gevraagd hoe het met de ondertekening zit en wanneer deze kan plaatsvinden. Het gaat hier om twee dingen. Ten eerste de vraag wanneer de ondertekening plaatsvindt. Wat ons betreft zal dat zo snel mogelijk gebeuren, maar dat hangt af van de vraag of alles juridisch in orde is en of alle vertalingen er zijn. Ten tweede hangt het af van de besluitvorming van deze Kamer. In de initiatiefwet is een termijn genoemd van 50 dagen. Die termijn is bepalend voor het moment waarop een referendum kan worden gehouden.

Voorzitter. Wij zien uit naar een verdere dialoog over Europa. Ik geloof niet dat het euroscepticisme ons veel verder brengt. Kritische punten moet je altijd onder ogen zien. Ik herhaal graag wat de heer Dittrich heeft gezegd, namelijk dat de toekomst van Nederland in Europa ligt. Ik voel dat precies zo en dat heb ik hier een- en andermaal gezegd. Wij moeten ons daarvan bewust zijn. Wij moeten niet weglopen voor kritische punten, maar er wel oog voor hebben dat de toekomst in Europa ligt. Het grondwettelijk verdrag dat voorligt, is een goed verdrag. De fractie van de SP heeft wel eens gesteld: het is Nice of niets. Zo ligt het natuurlijk niet. De fractie van de SP heeft al veel eerder aangegeven tegen het resultaat te zijn. Ik heb overigens met waardering kennisgenomen van de opmerking van de heer Van Bommel, dat zijn partij het zal respecteren als een eventueel referendum leidt tot een "ja". Ik vind dat een belangrijke handreiking van zijn kant. Ik hoop dat er in dit parlement sprake zal zijn van een breed draagvlak. Ik hoop ook dat de Christen-Unie, alles afwegend, toch zal kunnen komen tot een positief preadvies ten aanzien van het grondwettelijk verdrag wanneer het wordt voorgelegd aan de Nederlandse burger. Ik ben blij met de brede steun die er op dit ogenblik in de Kamer bestaat. Dat geldt ook voor de fractie van de VVD. Wij hebben vorige week een debat gevoerd waarin deze fractie heeft aangegeven hoe zij tegen zaken aankijkt. Ik ben blij met de steun van de kant van de grootste oppositiepartij. Ik ben blij met de steun van de fracties van het CDA en van D66. Natuurlijk zullen niet alle accenten hetzelfde worden gelegd – zie de discussie over de financiële perspectieven – maar uiteindelijk hebben wij wel een resultaat weten te boeken dat in belangrijke mate tegemoetkomt aan de Nederlandse wensen.

Voorzitter. Hiermee ben ik gekomen aan het eind van mijn inbreng in eerste termijn.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Voor de zoveelste keer zijn twee vragen van de fractie van de LPF niet beantwoord. Dan gaat het met name om de vraag over het streven naar een federatief verband en over de ongelimiteerde uitbreiding van de Europese Unie, waarbij zelfs gesproken wordt over Noord-Afrikaanse landen. In de verkiezingscampagne is alleen GroenLinks eerlijk geweest, zeggende dat in Europa moest worden gestemd op een Europese partner, op de Groenen. De heer Duyvendak of een van zijn collega's riep zelfs op tot een stem op Joschka Fischer. Dat bezorgde mij indigestie, maar dat terzijde. Ik wil graag van de minister-president weten of hij voor een federatief Europa is zoals minister Bot voorstaat en of hij voor uitbreiding van Europa tot over de Middellandse Zee, inclusief Noord-Afrika, is.

Minister Balkenende:

Ik heb in het verleden wel geschreven over het federalisme in Europa. Een wetenschapper van de Universiteit van Amsterdam heeft eens heel helder aangegeven dat er ten minste vier betekenissen gehanteerd kunnen worden. Om die reden heeft minister Bot gesproken over federalisme als een sui-generis-constructie van Europa. Ik ben het met hem eens. Ten aanzien van de grenzen van Europa verwijs ik naar de minister van Buitenlandse Zaken. U krijgt dus, zoals altijd, gewoon antwoord, mijnheer Herben.

De heer Herben (LPF):

Mij dunkt dat het niet erg waarschijnlijk is dat de minister-president het op het punt van het referendum met vier mogelijkheden en een sui-generis-constructie gaat winnen.

Minister Balkenende:

Ik ben blij met het grote draagvlak voor het referendum in deze Kamer.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb de minister-president in eerste termijn gevraagd hoe het zit met de besluitvorming aangaande de Nederlandse kandidaat-eurocommissaris. Daar heb ik nog geen antwoord op gekregen. Dat wordt natuurlijk urgent, zeker wanneer er op korte termijn een voorzitter van de Commissie wordt aangewezen.

Minister Balkenende:

Ik heb antwoord gegeven op die vraag.

De heer Van Baalen (VVD):

Ik heb goed geluisterd.

De heer Van Dijk (CDA):

Wij hebben enkele vragen gesteld over de Ioannina-procedure en de informatie aan burgers. Mag ik ervan uitgaan dat andere bewindspersonen deze vragen beantwoorden?

Minister Balkenende:

De Ioannina-procedure zal worden behandeld door de minister van Buitenlandse Zaken. De staatssecretaris zal over de voorlichting spreken.

Minister Bot:

Mijnheer de voorzitter. Mag ik mij de eerste woorden eigen maken die de minister-president heeft gesproken, namelijk dat het een evenwichtig en goed resultaat is geweest. Omdat ik ervaring heb met twee andere verdragen waarbij ik mee mocht helpen met onderhandelen, was het verrassend te zien hoe wij nu niet alleen met twaalf of vijftien, maar zelfs met 25 lidstaten relatief snel met een evenwichtig, nieuw en vooruitstrevend akkoord tevoorschijn zijn gekomen. Ook in dit opzicht is voortgang geboekt. Gebleken is dat de nieuwe toetreders geen, zoals sommigen dachten, stoorzenders of storende factoren waren. Integendeel, zij hebben bijgedragen aan dit evenwichtige resultaat en wel op relatief korte termijn, als ik terugkijk en zie hoe lang het geduurd heeft voordat wij het eens werden over het Verdrag van Amsterdam of het Verdrag van Nice. Dat stemt tot tevredenheid.

De heer Van Dijk popelde om antwoord te krijgen op zijn Ioannina-vraag, met name over de termijn. Ik wijs erop dat de Ioannina-procedure in de praktijk slechts tweemaal is toegepast en dat nog wel op verzoek van het Verenigd Koninkrijk. Ter geruststelling voeg ik eraan toe dat er uiteindelijk gewoon gestemd is met gekwalificeerde meerderheid.

In dit akkoord staat over de termijn precies hetzelfde als in het akkoord van Luxemburg van 1966 en het akkoord van Ioannina van 1994 is vastgelegd, te weten "alles te zullen doen wat binnen de mogelijkheden ligt om binnen redelijke termijn tot een bevredigende oplossing te geraken". De Ioannina-procedure is sinds 1994 tweemaal toegepast. In beide gevallen werd enkele maanden na de aanvraag met gekwalificeerde meerderheid een besluit genomen. De term "redelijke termijn" duidt er al op dat je die niet precies kunt definiëren in weken of dagen. Het is ter beoordeling van de Raad. Dat heeft te maken met het feit dat wij in de regel met consensus besluiten. De Europese Unie tracht een zo breed mogelijk draagvlak te creëren voor haar besluiten. Dat betekent dat slechts zelden gestemd wordt, ook bij gekwalificeerde meerderheid, omdat men vindt dat alle burgers in de Europese Unie als het ware het draagvlak moeten vormen en dat als iets bij consensus wordt besloten, men ervan uit mag gaan dat alle regeringen dat delen.

De Ioannina-procedure is dus de uitzondering op de uitzondering. Daarom heb ik uiteengezet dat "redelijke termijn" iets is wat door de Raad en vooral door de voorzitter van de Raad wordt bepaald. Het is belangrijk, omdat een zekere druk wordt uitgeoefend. Je weet immers dat je op een gegeven ogenblik moet stemmen en dat de voorzitter ernaar streeft dat bij een gewone, gekwalificeerde meerderheid te doen. De Ioannina-procedure is een soort alarmklok. Het resultaat dat op tafel ligt, bevredigt niet en dan moet er gezocht worden of men er met consensus uit kan komen. Een precieze termijn kan ik daarvoor niet noemen. Dat is ook nooit de bedoeling geweest.

De heer Van Dijk heeft voorts vragen gesteld over Roemenië en Turkije. Hij heeft gelijk als hij zegt dat er nog zeven hoofdstukken zijn. Het zijn ook complexe hoofdstukken. Wij hebben daar met de Commissie vorige week in Luxemburg uitvoerig over gesproken. Ik heb er ook over gesproken met mijn Roemeense collega. Ik neem aan dat wij er ook over zullen spreken als premier Nastase hier komt. Het is heel duidelijk dat Roemenië, zoals wij ook bij andere landen gezien hebben, naarmate de einddatum in zicht komt, zich bewust wordt van de noodzaak om haast te maken en zaken niet alleen op papier over te nemen, maar ook ervoor te zorgen dat de implementatie correct is. Ik heb de indruk dat Roemenië zich zeer wel bewust is van de situatie. Ik zeg dat ook in het licht van het feit dat wij op het ogenblik een vierde vrijwaringsmaatregel hebben ingevoerd, waardoor de toetreding van Bulgarije en Roemenië met een jaar kan worden vertraagd als uit de monitoring blijkt dat het in de praktijk toch niet helemaal goed zit met de implementatie. Ik denk dat dit een belangrijke stok achter de deur is.

Wij moeten wachten op de voortgangsrapporten van de Europese Commissie in oktober, zowel over Bulgarije als over Roemenië. Het is bekend dat wij de hoofdstukken met Bulgarije technisch gesproken hebben afgesloten. Dat is met Roemenië niet het geval. Alleen al het feit dat Roemenië een stuk achterloopt, zal een stok achter de deur zijn. Ik verwacht dat dit land zich daardoor nog meer zal inspannen. Men beseft ook heel goed waar de zwakke punten zitten en waar men zich een extra inspanning moet getroosten. Daar komt die vierde vrijwaringsmaatregel nog bij, die dient als een extra stok achter de deur. In de Europese Raad is wel gebleken dat de lidstaten ernaar streven om de onderhandelingen aan het eind van dit jaar af te ronden, zodat de twee kandidaat-lidstaten tegelijkertijd over de finish kunnen gaan. Of dat zal lukken, moeten wij afwachten. Niet alleen de Commissie, ook wij volgen bijzonder scherp wat daar aan de hand is.

De Europese Raad heeft de toezegging herhaald dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije worden geopend indien de Raad in december 2004 op basis van een rapport van de Commissie besluit dat Turkije aan de politieke criteria voldoet. Er is verder vastgesteld dat Turkije goede vorderingen maakt bij het hervormingsproces. De Raad heeft echter het belang van een goede implementatie van de wetswijzigingen met zeer veel kracht benadrukt. Bij alle bezoeken die premier Erdogan en minister Gül afleggen aan de lidstaten blijkt ook hoe kritisch er op het punt van de implementatie naar dat land gekeken wordt. De Europese Raad heeft Turkije geprezen voor de positieve en constructieve opstelling bij de pogingen van de VN om de kwestie Cyprus op te lossen. Al met al denk ik dat dit evenwichtige conclusies zijn. Zij lopen niet vooruit op het besluit van december en op het rapport van de Commissie.

Turkije is dus gewaarschuwd en ziet de noodzaak in om alle zeilen bij te zetten. In dat kader past ook de uitspraak van commissaris Verheugen, met wie wij vorige week een uitvoerig gesprek hebben gehad over deze zaak. Deze kritische uitlatingen zijn juist bedoeld als een aansporing voor Turkije. De Commissie constateert weliswaar dat er grote voortgang is geboekt, maar terzelfder tijd moet vastgesteld worden dat de toepassing van de wetgeving op een aantal punten, zoals de godsdienstvrijheid, niet is zoals wij die wensen. Dat hebben wij in alle hardheid gezegd. Dat is keer op keer naar voren gebracht bij de bezoeken van premier Erdogan en minister Gül aan Europa en dat zullen wij blijven doen. Wij zullen zien wat het oordeel van de Commissie is wanneer zij in oktober met haar rapport komt. Dan zal het oordeel geveld worden.

De heer Duyvendak heeft gevraagd of het nationale toetsingskader nog geldt. Dat geldt inderdaad nog en dat blijft gelden. Dat geldt overigens ook voor de NAVO en de Verenigde Naties. Het is nationaal maatgevend en dat moet ook zo blijven. Het verdrag geeft ons de politieke verplichting om nationale beslissingen zo snel mogelijk te nemen, maar de Unie kan ons niet dwingen. Dat is de crux van de nieuwe opzet. Daarom geldt voor het buitenlandse beleid toch nog voor een groot deel de unanimiteit. Je bent er dus zelf bij, maar als je je eenmaal committeert, dan committeer je je natuurlijk ook voor het toetsingskader. Voordat wij bijvoorbeeld kunnen toezeggen dat wij bijdragen aan een interventiemacht van de Europese Unie en voordat wij erin toestemmen dat die tussen de 5 en de 30 dagen paraat staat, zal een gesprek met de Kamer plaatsvinden. Dan wordt het toetsingskader van toepassing verklaard.

Een deel van het handvest is typisch juridisch en een ander deel is principieel van aard. De opname van grondrechten is een belangrijk element van het grondwettelijk karakter van het nieuwe verdrag. Naast het handvest is in het verdrag een expliciete verwijzing opgenomen naar de toelichting bij het handvest. Die toelichting biedt een helder houvast bij het onderscheid tussen afdwingbare rechten en principes die niet direct afdwingbaar zijn. De regering meent dat opneming van het handvest in het nieuwe verdrag een goede stap is. Ook in de Kamer is daarvoor herhaaldelijk gepleit. Wij hadden echter hier enkele zorgen over, omdat een ongeclausuleerde opname zou kunnen leiden tot ongebreidelde aanspraken, bijvoorbeeld recht op werk en gratis onderwijs. Dat zou grote budgettaire gevolgen kunnen hebben voor de lidstaten. Door de opname van een verdragsbasis voor de toelichting bij het handvest is tegemoetgekomen aan deze zorgen. Nederland heeft zich steeds in nauw overleg met het Verenigd Koninkrijk sterk gemaakt voor de opname van een toelichting. Dus geen uitholling, maar een verduidelijking. Staken is een recht en de instellingen dienen dat recht te respecteren. Onderwijs is een principe waaraan geen rechtstreekse rechten kunnen worden ontleend. Dat is al in 2000 bepaald bij de voorbereiding van het handvest. Hierin zijn geen wijzigingen aangebracht. De Kamer is hierover uitvoerig geïnformeerd bij een brief van juni 2003.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Dit is voor mijn fractie een belangrijk punt. Kan de minister in een brief uitleggen waar het gaat om principes en waar om afdwingbaar recht? De Kamer dient te weten welke rol het handvest precies gaat spelen.

Minister Bot:

Ik meen dat het helder is vastgelegd in het handvest zelf en in de toelichting op het verdrag, maar er niets op tegen om het nog eens in een brief uiteen te zetten.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

De positie van mensen met een handicap komt ook in het handvest terug. De minister zou mij een plezier doen als hij in zijn brief hierop expliciet ingaat. Dat kan namelijk van betekenis zijn voor het debat dat de Kamer nog zal hebben met het kabinet over de Nederlandse Grondwet.

Minister Bot:

Ik zal dat element meenemen.

De heer Duyvendak heeft nog gesproken over een referendum in geheel Europa. Hierover is niet gesproken in het laatste stadium van de IGC, maar dit onderwerp blijft mijn aandacht houden.

Ik heb begrepen dat Spanje heeft gevraagd om een vertaling in het Baskisch. De Commissie heeft geantwoord daartoe graag bereid te zijn als ervoor wordt betaald. Ik neem aan dat hetzelfde antwoord zal worden gegeven op de vraag om een vertaling in het Fries.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

En wie moet dat dan betalen?

Minister Bot:

Ik neem aan dat de regering dat zal moeten betalen, maar ik weet niet of zij daartoe bereid is. Daarover zou nader moeten worden gesproken.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Als het erom gaat de burger dichter bij Europa te brengen, is het van belang dat de tekst ook in het Fries verschijnt.

De voorzitter:

Ja, maar dat wil niet zeggen dat u er zoveel over moet interrumperen. De minister gaat door met zijn betoog.

Minister Bot:

Bovendien zijn de Friezen het Nederlands machtig. Zij kunnen dus heel goed nagaan wat er is besloten.

De heer Timmermans heeft het over de Antillen en Aruba gehad. In de verklaring wordt onderstreept dat een eventueel initiatief voor een statuswijziging zal worden ingediend conform het Statuut van het Koninkrijk. Frankrijk is wat dit betreft al een stap verder voor wat betreft het eiland Mayotte. Besloten is dat dit eiland op termijn een ultraperifeer gebied wordt. In het Koninkrijk zijn wij nog niet zover. De commissie-Van Beuge onderzoekt de verhoudingen. Als het rapport van deze commissie is afgerond, zal door de Nederlandse Antillen, Aruba en Nederland worden besloten of wij als Koninkrijk kiezen voor de LGO-status of een ultraperifere status. Ik heb hierover gesproken met de Antillen en Aruba en zij hebben aangegeven dat zij deze beslissing op dit moment nog niet willen nemen, omdat zij nog niet zeker waren over het hoe en wat en zij zelf een vinger in de pap wilden houden. Verder wilden zij niet dat Nederland zelfstandig een beslissing hierover neemt.

De heer Herben heeft zowel over de "finalité" als de grenzen gesproken. De minister-president heeft al iets gezegd over de "finalité" en mijn interpretatie van het woord "federatie". Ik sprak overigens over een federatie sui generis, een federatie in wording. Ik heb er verder op gewezen dat iedere bekende federatie verschillend van aard is.

Het is belangrijk dat een federatie wordt aangepast aan de situatie. Het is niet mogelijk om het Zwitserse model op Europa van toepassing te verklaren. Ik heb elementen genoemd die sterk in de richting van een federatie gaan: een interne markt, een gemeenschappelijke munt, een minister van buitenlandse zaken, een gemeenschappelijk buitenlands beleid en het streven naar gemeenschappelijk financieel en economisch beleid.

Dat zijn natuurlijk allemaal kenmerken van een langzaam maar zeker wordende federatie. Zelfs zou je misschien kunnen beweren dat wij al een heel eind op weg zijn. Ik heb tezelfdertijd gezegd dat deze federatie nog steeds bestaat uit 25 nationale lidstaten met hun eigen gewoontes, geschiedenis en tradities. Daar zullen wij heel goed rekening mee moeten houden. Dat is ook de reden dat ik heb benadrukt dat wij heel kritisch moeten bezien wat centraal moet worden geregeld en wat veel beter door de lidstaten zelf kan worden geregeld. Ik denk dat dat ook een karakter is van een federatie. In Zwitserland is dat anders geregeld dan in Amerika en ook in Spanje ligt het anders dan in België. Ik denk dat wij met een open oog moeten kijken naar de vraag waar Europa naartoe gaat en wat wij willen met deze Conventie. Laten wij vooral goed in het oog houden wat de burger wil.

De grenzen van de Unie. Ik denk dat ik mij het beste kan beperken tot een citaat van de heer Solana. Hij heeft gezegd dat die grenzen zowel door geografische als politieke overwegingen zullen worden bepaald. Ik zie het overigens ook niet gebeuren dat landen uit Noord-Afrika of Rusland tot de Unie zullen toetreden. Of Albanië er wel bij hoort of dat Turkije zal toetreden, moet allemaal nog worden bezien, maar voor mij zou het dan in ieder geval wel genoeg zijn. Nogmaals, hierover moet gemeenschappelijk worden beslist, want uitbreiding vereist een unaniem besluit van de lidstaten.

De heer Herben (LPF):

Ik ben blij dat de minister zegt dat wij de Middellandse Zee niet zullen oversteken. Als er eind dit jaar een referendum wordt gehouden, is het aan de kiezer niet uit te leggen dat er meerdere soorten federaties zijn. Laat staan dat men begrijpt wat de woorden "sui generis" in dit verband betekenen. Ik wil gewoon weten of het doel samenwerking of samensmelting is. Die vraag gaan wij namelijk voorleggen aan de burger.

Minister Bot:

Wij spreken nu over deze Conventie. U heeft mijn speech erbij gehaald, maar daarover spreken wij vandaag niet. Ik zou daarover natuurlijk graag met u van gedachten wisselen, maar wij spreken nu over het resultaat van de Europese Raad. Dat resultaat betreft nauwere samenwerking. Andere woorden komen daar niet in voor. Het is wel zaak om de burger uit te leggen wat er wordt gedaan, welke richting wij uitgaan en op welke manier wij dat van plan zijn te doen.

De heer Herben heeft voorgesteld om het verdrag alleen te accorderen als tweederde van de leden van de Staten-Generaal daarmee kan instemmen. Daarover heeft in de Kamer een interessante gedachtewisseling plaatsgevonden, maar ik wil er ten overvloede toch ook op wijzen dat daarvoor een grondwetswijziging is vereist. De Kamer heeft dit dus in eigen hand.

Ik kom nog even te spreken over het punt dat de heer Van Bommel inbracht inzake het referendum. Is er geen grondwet als er één "nee" zegt? In principe wel, maar wij hebben in het geval van Ierland gezien dat je meerdere referenda kunt organiseren. Met andere woorden: de regering kan het nog eens en nóg eens proberen. Dat is niet verboden. Het zou best kunnen zijn dat men net zo lang doorgaat totdat de grondwet wel is goedgekeurd.

De heer Van Bommel (SP):

Ik hoop toch dat de minister van Buitenlandse Zaken met het begrip dat hij toont voor de Ierse positie op dit punt, een dergelijke procedure niet ook in Nederland wil introduceren. Wat mij betreft wordt er bij ons maar één keer een referendum gehouden.

Minister Bot:

Dat zullen wij afwachten als het zover is. Ik ben ervan overtuigd dat de Nederlandse bevolking zich positief zal uitlaten over dit verdrag. Wij hebben uiteengezet dat dit een stap voorwaarts is in het Europese integratieproces. Ik weet dat u daar een andere opvatting over heeft. Ik ben vol vertrouwen voor wat betreft het inzicht van de Nederlandse bevolking. Ik denk dat wij het ook goed kunnen uitleggen. Laten wij niet vooruitlopen op de zaken.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Hoe kwalificeert de minister van Buitenlandse Zaken de opvatting van commissievoorzitter Prodi, dat landen bij een negatieve uitslag van het referendum maar uit de EU moeten stappen?

Minister Bot:

Dat is een opvatting van de heer Prodi die volgens mij door geen enkele lidstaat wordt gedeeld. Ik heb gehoord dat een enkele regeringsleider die uitspraak herhaald heeft. Ik geloof dat het niet correct is en het is ook niet voorzien in het huidige verdrag. Je hoort je wel aan de verdragsverplichtingen te houden. Als het nieuwe verdrag eenmaal geaccepteerd is, is het wat anders want in dat geval kun je het zelf bepalen. Ik zou er niet voor zijn en ik zou het zelfs fout vinden als de burger uitspreekt dat de consequentie is dat je moet uittreden.

De heer Timmermans (PvdA):

Is de minister het met mij eens dat de opstelling bij de ratificatie van een verdrag een zaak is van de Kamer? De Kamer ratificeert verdragen. De vraag van de heer Van Bommel is dus eigenlijk een vraag aan de Kamer, namelijk wat zij doet met de uitspraak van een referendum. De regering zal zich daar bij neer hebben te leggen.

Minister Bot:

Dat is zeker. Dat is heel duidelijk. Overigens heb ik ook in mijn speech over het Europabrede referendum gezegd dat daarna nog altijd ratificaties volgen door de parlementen die in deze zaak het laatste woord hebben.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik kom nog even terug op die referenda. De minister zei bijna wervend: als het een "nee" zou zijn, kun je het gewoon herhalen. Ik neem aan dat hij dit niet wervend bedoelt. Zo'n uitspraak kan toch licht de indruk de wekken dat het er eigenlijk niet zo toe doet wat de burgers naar voren brengen, omdat er geen andere weg is dan uiteindelijk akkoord gaan met dit resultaat?

Minister Bot:

Dat heb ik ook niet willen zeggen. Er werd een theoretische vraag gesteld en ik heb een theoretisch antwoord gegeven. Daarvoor heb ik mij laten inspireren door wat er in Ierland is gebeurd. Inderdaad is de regel dat het parlement kan besluiten niet te ratificeren na een negatief referendum. Uiteraard hangt het ervan af of het een consultatief of een definitief referendum is. Ik ga ervan uit dat het in de meeste gevallen een consultatief referendum is waarna het parlement een besluit neemt. Daarmee neem ik aan dat het eenmalig is. Kijkend naar Ierland heb ik alleen gezegd dat je gezien het verleden niet uit kunt sluiten dat een regering zegt: ik waag het nog een tweede keer. Dat is alles wat ik daarover te zeggen heb.

De heer Van der Staaij heeft gevraagd naar de eindtekst. De verwachtingen zijn dat juristen en linguïsten nog een maand of vier nodig zullen hebben om de tekst helemaal rond te krijgen. Ik verwacht dat het ergens in de maand november beklonken zal zijn. Wij kunnen dan een aanvang nemen met de referenda en wat dies meer zij. Ik denk dat ik alle vragen die op mijn bordje lagen, heb beantwoord. De staatssecretaris zal het nu van mij overnemen.

De voorzitter:

Ik zie dat er nog een aantal mensen wil reageren. Ik stel voor, dat zij eerst de antwoorden van de staatssecretaris afwachten voordat zij vragen herhalen die nog niet zijn beantwoord. Ik geef alleen gelegenheid om een korte vraag te stellen naar aanleiding van iets waar wel op ingegaan is.

De heer Timmermans (PvdA):

De minister gaat er voetstoots van uit dat alleen de uiteindelijke teksten in een referendum aan de bevolking kunnen worden voorgelegd. Ik vind dat geen uitgemaakte zaak. Wij kunnen best het referendumtraject inslaan op basis van de akkoorden die nu zijn gesloten. Dat is volgens mij aan de Kamer en niet aan het kabinet.

Minister Bot:

Dat lijkt mij niet verstandig. Het lijkt mij beter om te wachten tot de definitieve tekst op tafel ligt. U zult immers moeten toegeven dat wij nu te maken hebben met het ontwerpverdrag zoals wij dat allemaal keurig hebben liggen, plus alle veranderingen die er donderdag en vrijdag in zijn aangebracht. Dan is het ook voor de overzichtelijkheid voor de burger en voor de begrijpelijkheid van deze hele tekst beter dat wij afwachten tot er een geharmoniseerde en geaccordeerde tekst ligt. Dat lijkt mij de verstandige route. Zo lang duurt dat niet meer, als u in beschouwing neemt dat de zomervakantie er nog tussen zit. Ik zie de mensen niet op het strand deze tekst lezen, hoe interessant hij ook is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Als daar nog een maand of vier voor nodig is, betekent dat ook dat er in feite nog bepaalde punten zijn waarvan je maar moet afwachten of er wel weer zo gemakkelijk eenstemmigheid over zou komen. Gaat het om meer dan een technisch proces of is het echt alleen een technisch proces?

Minister Bot:

Het is uitsluitend een technisch proces. Er mag nu niet meer aan de tekst gekomen worden. U begrijpt dat de tekst vertaald moet worden in alle talen en daarbij wil men erop toezien dat de woorden een gelijke betekenis, strekking en diepgang hebben. Dat is een heel karwei, dat weet ik uit ervaring. Er moet voor gezorgd worden dat wat er in het Fins staat, dezelfde betekenis heeft als wat er in het Grieks staat. Daarvoor zijn die vier maanden nodig.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Ik heb nog een enkele vraag voor mij liggen die onbeantwoord is en waar ik graag op reageer. De heer Van Dijk had een vraag over de wijzigingsmogelijkheden van het zogenaamde derde deel, dus het beleidsdeel en niet het meer constitutionele deel van het conceptverdrag. Nederland heeft er altijd aan gehecht – dat geldt voor de regering net zo goed als voor de Kamer – dat er een mogelijkheid komt om dat deel gemakkelijker te wijzigen dan de volledige IGC. Voor wijziging van de rest van het verdrag is, zoals u weet, de regeringsconferentiemethode nodig. Dat is ons gelukt, kan ik hem melden. Op dat punt is er geen wijziging gekomen in de eerdere situatie. Het is makkelijker om het beleidsdeel te wijzigen. Dat kan bij unanimiteit door de Europese Raad en wel met instemming van het nationale parlement – dat moet u als Kamer toch wel aanspreken – en zonder een volledige regeringsconferentie over een conventiemethode.

De heer Herben heeft gesproken over de behoefte aan een tweederde meerderheid. Ik denk dat dit niet zozeer aan de regering is, maar het staatsrecht werd al adequaat door de heer Van der Staaij verwoord: als er geen sprake is van strijd of mogelijke strijd met onze eigen Grondwet, dan geldt geen tweederdeprocedure en alleen in het genoemde geval wel. Het is standaard – dat weet de heer Herben ook – dat dit soort verdragen altijd al boven onze eigen Grondwet gaan. Vandaar de extra drempel als het gaat om een mogelijke strijdigheid. Ik kan in dat verband melden dat wij natuurlijk van onze kant heel zorgvuldig kijken of er sprake zou kunnen zijn van enige spanning met onze huidige, eigen Grondwet. Wij hebben daar al eerder naar gekeken, maar dat wordt opnieuw zorgvuldig bekeken. Ook de Raad van State zal ernaar kijken. Onze eerste indruk is dat er geen sprake zal zijn van strijdigheid.

De heer Van Dijk (CDA):

Ik zat nog even te kauwen op het antwoord dat de staatssecretaris mij gaf. Uit zijn antwoord leid ik af dat wij nog niet alle wijzigingsvoorstellen hebben gekregen. Wij hebben een document gekregen, waarin de belangrijkste punten aangegeven zijn, maar als het bijvoorbeeld gaat over wijzigingen in deel III en de manier waarop dat deel gewijzigd zou kunnen worden, hebben wij nog geen definitieve tekst gekregen. Wil de staatssecretaris zo snel mogelijk aangeven welke wijzigingen er in zijn totaliteit doorgevoerd zijn, zodat wij daar kennis van kunnen nemen?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik zal er alles aan doen om dat zo snel mogelijk volledig te laten doen. Naar mijn stellige overtuiging was dat al het geval, maar ik zal het onmiddellijk bekijken en mocht mijn veronderstelling niet juist blijken, dan krijgt u die informatie onmiddellijk nagezonden.

De heer Herben voerde nog een ander punt aan, namelijk Kroatië en meer in het algemeen de toetredingsdiscussie. Hij verwees naar een opmerking van mij over het belang van een stapsgewijze benadering. Ik vind dat de conclusie die wij getrokken hebben in de Europese Raad ten aanzien van het toetredingsproces van Kroatië, keurig recht doet aan de strikte positie die wij als regering hebben en houden en die wij ook nationaal en internationaal steeds weer uitdragen, namelijk dat de uitbreidingsprocedure altijd én zorgvuldig én stap-voor-stap én individueel beoordeeld plaats dient te vinden. Er zal ook na ons voorzitterschap geen sprake zijn van halsoverkop beginnen met onderhandelingen met Kroatië. De Commissie verwacht dat er ongeveer vijf jaar nodig is voor de onderhandelingen met Kroatië. De afspraken ten aanzien van Bulgarije, Roemenië en Turkije doen ook recht aan de principiële houding die de Nederlandse regering altijd heeft uitgedragen.

De heer Herben (LPF):

U hebt eerder in de media verklaard dat toetreding van Kroatië wordt bemoeilijk doordat wij onze handen al vol hebben aan de tien nieuwe lidstaten en straks ook aan Turkije. Ik vond dat een vreemde opmerking. Het is alsof de eerste persoon die je ontmoet ook degene is met wie je gaat trouwen. Ik vond het wat vreemd dat Turkije de oudste rechten kreeg ten koste van Kroatië.

Staatssecretaris Nicolaï:

Dat is al de tweede keer dat u over trouwen spreekt, eerst met de caissière en nu met Turkije.

Ik heb zeker nooit gezegd dat het algemene uitbreidingsproces mag worden aangewend om bepaalde landen te benadelen. Daar is geen sprake van. Het zou ook in strijd zijn met het principe dat de situatie per land aan de hand van de voortgang in dat land wordt beoordeeld. Dat neemt niet weg dat het zogenaamde absorptievermogen van de EU zelf ook een aspect in de uitbreidingsdiscussie is. Het mag echter niet als excuus worden gebruikt om bepaalde landen een tijdje langer buiten de deur te houden.

Alle woordvoerders hebben gesproken over de betrokkenheid van de burger in relatie tot dit verdrag en met het oog op de laatste verkiezingen voor het Europees Parlement. De heer Van Dijk vroeg wat ik mij heb voorgenomen ten aanzien van het informeren van burgers over dit nieuwe verdrag. Het verdrag is al te lezen op de verschillende beschikbare internetsites. Wij willen uiteraard meer. De regering beraadt zich erop hoe zij de burger goed en zorgvuldig kan informeren, ook in verband met de voorbereiding van een te houden referendum. Wij doen dat zorgvuldig. Ik denk dat de Kamer daar ook een belangrijke rol in speelt. Die is immers in feite initiatiefnemer van dit referendum. Er zal natuurlijk met een nodig evenwicht en met de nodige balans informatie aan de burger gegeven moeten worden. Daar zullen wij voor zorgen. Wij komen daar ongetwijfeld nader over te spreken.

Er is terecht door vrijwel iedereen gewezen op het verheugende van dit resultaat, al was het maar tegen de achtergrond van de opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement. Die was immers teleurstellend, met name in de nieuwe lidstaten. Daar was de opkomst gemiddeld ongeveer 28%. Dat was een teleurstelling gezien het enthousiasme voor en het historische belang van de eenwording rond 1 mei. Wij hebben in Nederland wel een positieve ontwikkeling geconstateerd. Wij hebben na dertig jaar teruggang van opkomstpercentages met een absoluut dieptepunt van minder dan 30% in 1999 nu in één keer een verhoging gezien naar bijna 40%. Dat is natuurlijk niet genoeg, maar het is een zodanige kentering dat de stijging niet kan worden beschouwd als een tijdelijke opleving. Uit deze uitslag blijkt ook dat de manier waarop wij in Nederland bezig zijn met Europa beter aansluit bij de burger.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voordat te makkelijk de indruk ontstaat dat u en ik het eens zijn dat het verheugend is dat dit resultaat is bereikt na deze verkiezingen, wil ik opmerken dat ik het tegenovergestelde heb beweerd. U trekt mij nu iets te makkelijk naar u toe. Ik vroeg of het gelet op de verkiezingen en de scepsis in de nieuw toetredende landen niet eerder deceptie zal zijn dat het eerste dat zij van de EU merken weer een document is met ingewikkelde formuleringen waaraan lange onderhandelingen vooraf zijn gegaan. U bent er juist verheugd over dat dit resultaat is behaald na de verkiezingen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Deze verheldering is goed. Het was mij echter wel duidelijk. Ik bedoelde dat het op zich een goed signaal is dat wij het met alle 25 leden eens hebben kunnen worden na die tegenvallende verkiezingen. Men kan uiteraard van mening verschillen over de inhoud.

De heer Timmermans wees er terecht op dat de nieuwe manier waarop wij met Europa bezig zijn tot een eerlijker debat leidt. Hij wijst ook terecht op beide kanten. Wij hebben misschien enkele decennia te veel de rooskleurige kant naar voren gehaald. Daar trappen mensen niet meer in. Wij moeten echter ook in de discussie niet doorslaan naar de sceptische en negatieve afschuifkant. Laten wij hopen dat wij de manier waarop wij de afgelopen maanden hebben gesproken, vast kunnen houden. Er is door de Europese Raad stilgestaan bij dit probleem. Nederland heeft het op verzoek van de Europese Raad op zich genomen om met alle bewindspersonen voor Europese zaken bijeen te komen om te spreken over concrete voorstellen en maatregelen die aan de Europese Raad kunnen worden voorgelegd.

Tot slot. Wij hebben nu in feite gesproken over betere mogelijkheden tot besluitvorming. Uiteindelijk is dit natuurlijk nooit genoeg om de burger werkelijk bij Europa te betrekken; het is meer dan terecht dat een paar woordvoerders dit gezegd hebben. Uiteindelijk zal de echte betrokkenheid van de burger toenemen als wij erin slagen minder over procedures en meer over de problemen van de burger te spreken en meer te laten zien dat Europa de aangewezen instantie is om sommige problemen op te lossen en dat dit ook lukt. Pas dan ontstaat er een echt commitment en ik ben ervan overtuigd dat Europa met dit nieuwe verdrag, met de betere mogelijkheden om tot goede besluiten te komen ook betere besluiten zal nemen en aan de burger zal laten zien dat Europa een meerwaarde heeft.

De heer Van Baalen (VVD):

Voorzitter. De heer Timmermans is een warme persoonlijkheid en hij gaf daarvan blijk toen hij de regering complimenteerde. Ik wil hem bijvallen, nu alle antwoorden zijn gegeven. De regering heeft een uitstekende inzet getoond en een goed resultaat behaald. Een compliment is dus op z'n plaats.

De heer Herben (LPF):

Voorzitter. Het kabinet heeft mij er niet van overtuigd dat een meerderheid van tweederde in de Staten-Generaal onnodig zou zijn voor de invoering van een grondwettelijk verdrag. Het belang hiervan vind ik zo groot dat ik er een motie over wil indienen. Ik wijs er nog op dat in de periode tot 2007 de Kamers sowieso een andere samenstelling zullen krijgen, dus het is zelfs mogelijk om nog vóór 2009 een wijziging in de Grondwet aan te brengen om dit mogelijk te maken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ondertekening van het grondwettelijk verdrag een fundamentele politieke aangelegenheid betreft, met ingrijpende gevolgen op vele terreinen voor zowel politiek als samenleving;

overwegende dat er in een dergelijke situatie sprake dient te zijn van een zo breed mogelijk draagvlak binnen het parlement;

verzoekt de regering, te bevorderen dat voor goedkeuring van het grondwettelijk verdrag en vergelijkbare verdragen in de toekomst een tweederde meerderheid in beide Kamers noodzakelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Herben. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 253(21501-20,29213).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Op het gevaar af dat wij de discussie overdoen, vraag ik u toch of het wel correct is om de Kamer een beroep op de regering te laten doen om te bevorderen dat de Kamer iets aanneemt met een tweederde meerderheid, terwijl dit in ieder geval nog niet voortvloeit uit de Grondwet en daarmee mogelijk zelfs op gespannen voet staat. De minister van Buitenlandse Zaken heeft gezegd dat dan toch eerst de Grondwet zou moeten worden gewijzigd; de staatssecretaris heeft hetzelfde gezegd. Waarom stelt u nu deze vraag over de stemprocedure? Het is misschien ook een vraag aan u, voorzitter, maar ik heb er in ieder geval een beetje moeite mee om deze motie te laten passeren zonder deze kanttekening.

De heer Herben (LPF):

Na deze korte gedachtewisseling heb ik in ieder geval dringend behoefte aan een goed juridisch advies van het kabinet en van de Raad van State. Vandaar de formulering "verzoekt, te bevorderen". Ik wil zeker weten dat Nederland op termijn geen kat in de zak zal blijken te hebben gekocht. Het huidige regeringsbeleid is dat het pas nodig is om te streven naar een tweederde meerderheid als het letterlijk in strijd is met de Grondwet. Maar zo hebben wij bijvoorbeeld ook de euro ingevoerd, omdat het nergens in de Grondwet verboden wordt dit te delegeren aan een hoger orgaan, in dit geval aan Europa. Wij weten gewoon niet wat er voor ons in het vat zit, dus het is belangrijk dat de regering onderzoekt wat de haken en ogen zijn. Wat zou er ook tegen zijn?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Misschien mag ik een voorstel doen. Ik ben het niet eens met de redenering van de heer Herben, maar dat is nu even niet belangrijk. Ik wil voorkomen dat wij hier straks constitutioneel merkwaardige moties in stemming brengen. Op zijn minst zou de heer Herben zijn motie zo kunnen wijzigen dat hij aan het Presidium vraagt, nut en noodzaak van die procedure na te gaan of te onderzoeken. Ik formuleer het dan even uit de losse pols. Ik zou het onjuist vinden als de Kamer aan de regering vraagt, iets te regelen of te bevorderen voor onze stemprocedure. Kunnen wij met dit voorstel verder komen en constitutionele uitglijders vermijden?

De voorzitter:

Deze benadering van de heer Rouvoet lijkt mij een procedureel meer correcte benadering dan een verzoek aan de regering. Ik vraag de heer Herben om de motie aan het Presidium of aan de Kamer te richten.

De heer Herben (LPF):

Nee. Dit land wordt geregeerd door de regering en de Kamer controleert. De opmerkingen van het kabinet hebben mij niet overtuigd. Ik heb geen zin om hier in een juridisch steekspel te belanden. De LPF is zeker niet politiek correct wat dat betreft. Ik vind het van het grootste belang. Ik begrijp niet wat wij te verbergen hebben. Wij verzanden in politieke discussies. Als een grondwetswijziging in dit land twee keer twee Kamers van de Staten-Generaal moet passeren, moeten wij bij een zo belangrijk Europees verdrag als het Europese grondwettelijk verdrag toch ten minste de bereidheid hebben om te vragen dat tweederde van de Kamer zich daarvoor uitspreekt. Dan moeten wij niet wegvluchten in juridische constructies. Als er belemmeringen zijn, is het aan de regering om die op te lossen.

De voorzitter:

Ik ga verder niet met u in discussie. De motie zal worden rondgedeeld. Verder behoef ik niet te herhalen wat ik heb gezegd.

De heer Van Bommel (SP):

Voorzitter. Ik heb in eerste termijn gesproken over de gekozen werkwijze om te komen tot een grondwettelijk verdrag via de Conventie. Volgens mij valt over die Conventie wel meer te zeggen dan de regering in haar beantwoording heeft gedaan. Ik zou daarover graag nader in debat gaan met de regering.

De regering heeft aangegeven dat er een evaluatie kan komen, indien de Kamer dat wenst. Ik stel voor dat de Kamer die wens dan ook uitspreekt. Vandaar de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering van mening is dat de Conventie een belangrijke rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van het Europese grondwettelijk verdrag;

constaterende dat het uiteindelijke resultaat op een aantal onderdelen afwijkt van het door de Conventie uitgewerkte voorstel;

van mening dat nader onderzoek van het gevolgde traject wenselijk is;

verzoek de regering, te komen tot een integrale evaluatie van de gevolgde procedure en het uiteindelijke resultaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Bommel. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 254(21501-20,29213).

De heer Timmermans (PvdA):

Dit is toch een vraag die de heer Van Bommel aan de Kamer zelf moet stellen. De Kamer was zelf vertegenwoordigd in de Conventie. Het is een vraag die niet alleen aan de regering moet worden gesteld. Ik stel nogmaals vast dat de fractie van de SP gedurende de Conventie niet één keer belangstelling had voor wat de Kamer...

De voorzitter:

Dat heeft u al een keer gezegd.

De heer Van Bommel (SP):

Ik heb er ook al op gereageerd.

De voorzitter:

Dat gaan wij niet herhalen. U kunt wel reageren op het eerste gedeelte van de interruptie.

De heer Van Bommel (SP):

Daar wil ik natuurlijk wel op ingaan. Het is mede aan de regering, die ook een vertegenwoordiger in de Conventie had, om met een evaluatie te komen. Dat door de Kamer opmerkingen worden gemaakt over het deel waarvoor de Kamer verantwoordelijk was, lijkt mij logisch in zo'n debat. Ik vraag de regering om van haar kant, dat toetsend aan het uiteindelijke resultaat, met die evaluatie te komen. Volgens mij kan men daar niet tegen zijn.

Minister Balkenende:

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de heer Van Baalen voor de complimenten die hij heeft uitgesproken in de richting van het kabinet voor de onderhandelingen. Ik stel dat zeer op prijs.

Ik behoef niet meer op de inhoudelijke zaken in te gaan. Er liggen wel twee moties.

De eerste motie is van de heer Herben. In deze Kamer is nu goed gewisseld dat hier een aantal constitutionele aspecten aan de orde zijn. De heer Rouvoet heeft daarover opmerkingen gemaakt. Gegeven hetgeen de minister van Buitenlandse Zaken hierover heeft gezegd, moet ik zeggen dat het kabinet, wanneer het wordt gevraagd om een oordeel over deze motie, op grond van verschillende argumenten aanvaarding van deze motie ontraadt.

De heer Van Bommel spreekt in zijn motie over een evaluatie van de methode van de Conventie. Ik wil er het volgende over zeggen; het bleek ook een beetje uit de opmerking van de heer Timmermans. Het is een zaak van de Kamer zelf om aan te geven wat men al dan niet wil. Wij hebben, eerlijk gezegd, geen behoefte aan een evaluatie. Om die reden laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer, om te horen hoe de Kamer daar tegenaan kijkt. Ik heb zelf aangegeven hoe wij tegen de zaak aan kijken. Met de heer Timmermans ben ik van mening dat het grondwettelijk verdrag er waarschijnlijk niet zou zijn geweest als wij niet deze methode hadden gevolgd, want dan had je veel lastiger zaken gehad uit hoofde van draagvlak. Wat dat betreft is er aan onze kant niet direct aanleiding om te zeggen dat er een evaluatie moet komen. Ik denk echter dat de Kamer hierbij zelf moet aangeven hoe zij tegen een en ander wil aan kijken. Als de Kamer daar behoefte aan heeft, zullen wij uiteraard ons steentje bijdragen aan die discussie, maar voor ons is er niet direct een behoefte aan een dergelijke evaluatie. Ik denk dat wij dit het beste aan het oordeel van de Kamer zelf overlaten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering nu tot 14.35 uur. Dan is er een regeling van werkzaamheden en vervolgens behandelen wij het verslag van de commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven over de benoeming van de Nederlandse europarlementariërs. Daarna moet ik tot mijn spijt de vergadering tot ongeveer 17.00 uur schorsen vanwege de agenda's en beschikbaarheid van bewindslieden.

De vergadering wordt van 13.50 uur tot 14.35 uur geschorst.

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Ik geef het woord aan mevrouw Kalsbeek tot het uitbrengen van verslag namens de commissie voor het Onderzoek van de Geloofsbrieven in verband met het onderzoek van de geloofsbrieven van de nieuwe leden van het Europees Parlement.

Mevrouw Kalsbeek (voorzitter van de commissie):

Voorzitter. Er zijn 27 geloofsbrieven in handen van de commissie gesteld. Voorts heeft de commissie het proces-verbaal van de zitting van het Centraal Stembureau op 15 juni 2004 ontvangen. In dat proces-verbaal is de uitslag vastgesteld van de verkiezing van de leden van het Europees Parlement, ingevolge de stemming die is gehouden op donderdag 10 juni 2004.

De processen-verbaal betreffende stemming en stemopneming voor het Europees Parlement zijn in opdracht van de commissie hier in de Kamer nauwgezet en snel nagezien. De commissie wil graag haar dank uitspreken aan allen uit het ambtelijk apparaat die daaraan hebben bijgedragen. Uit de controle is niet gebleken van zodanige bezwaren of fouten dat er twijfel hoeft te bestaan over de uitslag.

Via de processen-verbaal heeft de commissie weer kennis kunnen nemen van een groot aantal opmerkingen en voorvallen. Soms gaat het om details die, als zij niet worden gecorrigeerd, tot groter ongenoegen bij kiezers kunnen leiden of de betrouwbaarheid van de stemming zouden kunnen gaan aantasten. Een uitgebreid overzicht is opgenomen in het verslag dat de commissie heeft opgesteld en waarvan ik u verzoek het als noot aan de Handelingen toe te voegen.

(Het volledige verslag is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

Mevrouw Kalsbeek (voorzitter van de commissie):

Enkele van deze opmerkingen wil ik graag hier onder uw aandacht brengen.

Een positief signaal is het feit dat het aantal klachten over de slechte vindbaarheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid van stembureaus, in het bijzonder voor gehandicapten en ouderen, duidelijk afneemt. Het behoort uiteraard bij de voorbereidingen van verkiezingen een punt van aandacht te blijven, maar men is kennelijk op de goede weg. Over de inrichting of locatie van stembureaus kwamen ditmaal wel andersoortige klachten binnen. In stemdistrict Achtkarspelen 9 beklaagde een kiezer zich over het feit dat dit stembureau in een kerkelijk centrum is ingericht. Onder meer in Geldrop-Mierlo 13 en in Amsterdam 149 beklaagden kiezers en leden van de stembureaus zich over de (rommelige) inrichting van het stembureau en over de activiteiten die gedurende de dag in vrijwel dezelfde ruimte plaatsvonden: informatiebijeenkomsten, bingospellen en harmonierepetities.

Het aantal stemmachines dat gedurende de verkiezingsdag storingen vertoonde, bleek ditmaal klein, maar aan het einde van de dag openbaarden zich met name in Den Haag op enkele stembureaus problemen met het printen van het proces-verbaal. De controle vooraf van de machines behoort dus een punt van aandacht te blijven. Deze noodzaak van zorgvuldige controle vooraf kwam in het bijzonder in de stemdistricten Eindhoven 57 en 58 aan het licht, waar de beide stemmachines onderling verwisseld bleken te zijn. De kiezers van district 57 hebben nu op stemmachine 58 gestemd en omgekeerd. Voor de uitslag is deze vergissing niet van belang, maar de organiserende gemeente en de leden van beide stembureaus had deze vergissing moeten opvallen!

Van ernstige slordigheid is in alle ongeveer tienduizend nagekeken processen-verbaal slechts in een beperkt aantal gevallen sprake. Wel dringt de commissie erop aan dat de stembureaus de telstroken van stemmachines onverbrekelijk hechten aan het proces-verbaal conform het wettelijk voorschrift. Nu leverde één gemeente (Gorinchem) in het geheel geen telstroken van de stembureaus aan, waardoor de controle ernstig werd belemmerd. De totaalresultaten van deze gemeente, gevoegd bij de processen-verbaal van de afzonderlijke stembureaus van die gemeente, gaven de commissie echter voldoende zekerheid over de betrouwbaarheid en juistheid van de uitslag.

Een nieuw en ernstig verschijnsel dat de commissie niet is ontgaan en haar zorgen baart, is de agressie die leden van stembureaus soms ontmoeten. Dit verschijnsel varieert van een hinderlijke vorm van kattenkwaad waarbij de aanwijzingsbordjes voor het stembureau worden verhangen (Den Bosch 46) tot ernstiger vormen. Zo moesten de leden van stembureau Harderwijk 18 zich verbaal agressief gedrag laten welgevallen. In stemdistrict Den Bosch 560 werden ingeleverde oproepkaarten van de tafel van het stembureau gegrist en verscheurd. In stemdistrict Rotterdam 38 werden de leden van het stembureau beledigd en met een mes bedreigd. Daarop is hulp van de politie ingeroepen. Overigens heeft de politie van Rotterdam in het genoemde geval adequaat gereageerd en dat stemt tot tevredenheid. De commissie maakt nadrukkelijk melding van deze voorvallen zodat gemeenten hiervan kennis kunnen nemen en hierop kunnen anticiperen. Zij kunnen bijvoorbeeld leden van stembureaus informeren over wat hen te doen staat indien zij zich geconfronteerd zien met geweldgebruik.

In stemdistrict Arnhem 49 meldde zich een kiezer met een oproepkaart die zij wenste in te leveren vanwege het feit dat zij ook voor de verkiezingen in Italië voor het Europees Parlement een oproep had ontvangen en daar gebruik van wilde maken. Het zal duidelijk zijn dat deze kiezer, indien zij deze misslag niet zelf had gemeld, eenvoudig tweemaal had kunnen stemmen. De gemeenten dienen bij de controle van het kiesregister hierop alert te zijn teneinde deze dubbelingen te voorkomen. Ook anderszins is de actualiteit van het kiesregister een onderwerp dat de voortdurende aandacht van de gemeenten behoeft, zodat niet alleen verhuizingen snel worden verwerkt, maar ook voorkomen wordt dat er pijnlijke vergissingen worden begaan waarbij op naam van personen die reeds geruime tijd zijn overleden, toch een oproepkaart wordt verzonden.

Resumerend: onze commissie is niets gebleken van omstandigheden, welke aanleiding zouden geven om te twijfelen aan de juistheid van de aantallen uitgebrachte stemmen, zoals deze door het Centraal Stembureau zijn vastgesteld. De nalezing van het proces-verbaal van de zitting van het Centraal Stembureau geeft onze commissie ook geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Het is onze commissie gebleken, dat voor allen die door het Centraal Stembureau tot lid van het Europees Parlement benoemd verklaard zijn, die verklaring terecht is geschied.

Alle benoemden hebben binnen de daartoe gestelde termijn meegedeeld dat zij hun benoeming aannemen. Uit de omstandigheid, dat een aantal benoemden al lid van het Europees Parlement is of is geweest, blijkt dat zij de vereiste leeftijd hebben bereikt. Dat blijkt ook uit de stukken, gevoegd bij de geloofsbrieven van de overige benoemden. Voorts blijkt uit een verklaring van alle benoemden, dat zij geen betrekkingen bekleden welke onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van het Europees Parlement. Verder is aan de commissie ten aanzien van geen van hen gebleken van enige omstandigheid, die hun Nederlanderschap of hun nationaliteit van één van de andere lidstaten van de Europese Unie in twijfel zou moeten doen trekken. Ook hebben wij geen omstandigheid aangetroffen ten gevolge waarvan zij van het kiesrecht uitgesloten zouden zijn op grond van artikel 54 der Grondwet of een vergelijkbare regeling in één van de andere lidstaten van de Europese Unie. De commissie stelt daarom vast, dat (op grond van de nationale wettelijke bepalingen) de volgende tot lid van het Europees Parlement benoemden als zodanig kunnen worden toegelaten (in alfabetische volgorde):

  • B. Belder te Apeldoorn

  • M.J. van den Berg te Amsterdam

  • M. Berman te Sergy (Frankrijk)

  • J. Blokland te Capelle a/d IJssel

  • E. Bozkurt te Zaandam

  • P.K.T.J. van Buitenen te Breda

  • K.M. Buitenweg te Amsterdam

  • H.C.J. van den Burg te Amsterdam

  • D.J.M. Corbey te Haarlem

  • L. Doorn te Wassenaar

  • C.M.P.S. Eurlings te Valkenburg a/d Geul

  • E. de Groen te Bennekom

  • J.A. Hennis-Plasschaert te Amsterdam

  • S.H. in 't Veld te Brussel (België)

  • J.J. Lagendijk te Brussel (België)

  • K.T. Liotard te Borculo

  • A.J. Maat te Paterswolde

  • J. Maaten te Rijswijk (ZH)

  • A.J.M. Manders te Asten

  • M.J.T. Martens te Nijmegen

  • E. Mastenbroek te Amsterdam

  • E.T.M. Meijer te Rotterdam

  • J. Mulder te Meppel

  • L.J.J. van Nistelrooij te Nuland

  • M.G.H.C. Oomen-Ruijten te Maasbracht

  • J.M. Wiersma te Leiden

  • C.M. Wortmann-Kool te Zeist

De commissie stelt de Kamer voor, dit te berichten aan de voorzitter van het Europees Parlement en aan de benoemden. Zoals gebruikelijk stelt de commissie voor, een afdruk van haar rapport aan de minister en aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toe te zenden ter kennisname.

De voorzitter:

Ik dank de commissie voor haar verslag en stel voor, dienovereenkomstig te besluiten.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven