Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van Dijken.

Mevrouw Van Dijken (PvdA):

Voorzitter. Wij hadden een heel goede reden om heel snel te spreken met staatssecretaris Ross over het vervoerplan Valies, dat zal ingaan op 1 april a.s. Wij moeten vaststellen dat de staatssecretaris ziek te bed ligt. Toch dringen wij erop aan om het debat met de grootst mogelijke spoed te laten plaatsvinden, eventueel met de minister als er geen zicht op is dat mevrouw Ross morgen beter kan zijn. 1 april komt heel dichtbij. Wij zien graag dat ook de minister van Verkeer en Waterstaat bij dat debat aanwezig is.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Wij willen graag dat Voorzitterde staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat bij dit overleg aanwezig is, omdat het gaat over gehandicaptenvervoer via het openbaar vervoer, namelijk de NS, waar heel veel problemen zijn.

De heer Mosterd (CDA):

Voorzitter. In verband met de vereiste spoed ondersteun ik graag het verzoek dat, als de ziekte van de staatssecretaris langer duurt, de minister in haar plaats komt.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik ondersteun het verzoek.

De heer Nawijn (LPF):

Ik ondersteun het verzoek ook.

De voorzitter:

Zijn er leden die iets anders willen zeggen dan dat zij het verzoek ondersteunen? Dat laatste is namelijk niet strikt noodzakelijk.

Mevrouw Kant (SP):

Ik wens de staatssecretaris van harte beterschap, zodat wij hopelijk snel het debat kunnen voeren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Het hoeft voor mij niet per se morgen, maar ik vind wel dat het deze week moet. Als de staatssecretaris deze week niet meer zou kunnen komen, dan zou ik het debat met de minister willen voeren.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft mij medegedeeld dat zij deze week in verband met ziekte niet beschikbaar is.

Mevrouw Van Dijken (PvdA):

Het is voor ons geen optie om het debat pas volgende week te houden. Ik geef er de voorkeur aan, het debat zo snel mogelijk te houden. Als de minister morgen deze kant op wil komen, dan voeren wij heel graag het debat. Er moet zo snel mogelijk duidelijkheid komen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als vaststaat dat de staatssecretaris hier deze week niet kan zijn en wij het debat dus met de minister moeten voeren, dan stel ik voor om het gewoon vanavond te doen, onder de voorwaarde dat de minister kan. Die tijd was in de plenaire agenda gereserveerd.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik pleit ervoor om het debat met de staatssecretaris te voeren. Het is haar portefeuille. Zij heeft de beslissing genomen. Zij heeft het beleid uitgezet. Een debat volgende week dinsdag is wat ons betreft ruim op tijd vóór 1 april.

De heer Van der Ham (D66):

Allereerst zou ik nog antwoord willen krijgen op mijn vraag of ook de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat erbij kan zijn. Het heeft ook mijn voorkeur om het debat met de staatssecretaris te voeren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik steun mevrouw Van Dijken in haar wens om het debat zo snel mogelijk te voeren. De suggestie van de heer Van der Vlies om het debat indien mogelijk vanavond te houden, vind ik goed.

De heer Mosterd (CDA):

Ik ondersteun mevrouw Van Dijken en de heer Van der Vlies.

De voorzitter:

Ik stel voor, te voldoen aan het verzoek van mevrouw Van Dijken om een debat te houden over het bovenregionaal vervoer voor gehandicapten en dat debat hedenavond te houden met de minister in plaats van de staatssecretaris van VWS. De verzoeken om de aanwezigheid van de bewindslieden van Verkeer en Waterstaat zal ik overbrengen aan die bewindslieden. Ik laat het aan hen over om te besluiten of zij hier beiden willen zijn of een van beiden. Ik stel voor een spreektijd van 4 minuten per fractie te hanteren.

Mevrouw Van Miltenburg (VVD):

Ik vind het erg vrijblijvend om de bewindslieden van Verkeer en Waterstaat te verzoeken om hierbij aanwezig te zijn. Ik vind het een voorwaarde voor het debat. Het gaat nadrukkelijk ook om de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en daar zijn zij verantwoordelijk voor.

De voorzitter:

Kennelijk is mijn taalgebruik in uw oren eerder hoffelijk dan parlementair, maar als ik iets verzoek aan een minister, dan heeft een minister daaraan te voldoen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik doe twee verzoeken. Het eerste verzoek is een vervolg op de mondelinge vragen die daarnet aan de heer Donner zijn gesteld.

Ik wil de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een brief vragen, met de vraag of de lijn die de heer Donner hier uitzet, namelijk dat kritiek op het beleid betekent dat een ambtenaar deloyaal is, wat reden is voor ontslag, wordt gesteund door de minister van BZK. Verder vraag ik de minister van BZK om een oordeel over de wijze, waarop de minister van Justitie zojuist publiekelijk over een aantal ambtenaren heeft gesproken. Vindt hij dat passen in de omgangsvormen tussen ministers en ambtenaren?

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik geloof niet dat ik mij vaak heb verzet tegen een verzoek om een brief, maar ik vind dat dit niet kan. Als een minister namens het kabinet door de Kamer daartoe uitgenodigd in de Kamer vragen van Kamerleden beantwoordt, kunnen we niet een half uur later aan een collega van de minister gaan vragen of de opmerkingen van de eerste minister wel juist zijn. We kunnen niet de ene minister met de hulp van de andere minister controleren. Ik ga ervan uit, en dat zou ook voor mevrouw Vos moeten gelden, dat wat hier is gezegd kabinetsbeleid is. Als zij twijfelt of dat in overeenstemming is met de wet, heeft zij andere middelen. Maar wij kunnen niet de ene minister met de ander controleren. Ik heb daar ernstige bezwaren tegen.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Staaij, die ik overigens welkom heet in ons midden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Dank u wel. Ik sluit mij daarbij aan. Wij hebben geen aanwijzingen dat de minister van Justitie hier niet namens het kabinet zou hebben gesproken.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik wil daar het volgende tegen inbrengen. Naar het oordeel van mijn fractie heeft de minister van Justitie hier wel degelijk een nieuwe lijn uitgezet, namelijk dat het publiekelijk uiten van kritiek op het beleid reden is voor ontslag. Hierover wil mijn fractie helderheid. Degene die wij daarop moeten aanspreken, is de minister van BZK. Vandaar mijn verzoek aan hem.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Mevrouw Vos kan de minister van BZK hier ook gewoon uitnodigen, dan had zij antwoord op haar vragen kunnen krijgen. Het kan toch niet zo zijn dat we eerst mondelinge vragen stellen en vervolgens in de regeling om brieven gaan vragen. Mijn fractie steunt in dit bijzondere geval het verzoek niet.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Om dezelfde reden steunen ook wij dit verzoek niet. Deze formulering kan echt niet.

De voorzitter:

Ik stel het volgende voor, waarbij ik het verzoek van mevrouw Vos interpreteer naar aanleiding van wat de overige leden daarover hebben gezegd. Ik vat het verzoek zo op dat als follow-up van het vragenuur aan de minister van BZK algemene informatie wordt gevraagd, zoals zij dat net heeft geformuleerd, maar dat betekent niet dat aan de minister van BZK een oordeel wordt gevraagd over datgene, wat door een collega-minister, die van Justitie, hier naar voren is gebracht.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Op zich verwoordt u mijn verzoek heel helder. Het gaat mij uiteraard niet om commentaar op deze specifieke kwestie. Het gaat mij erom dat naar het oordeel van mijn fractie door deze minister een nieuwe lijn is neergezet ten aanzien van de omgang met ambtenaren en redenen voor ontslag van ambtenaren. Wij willen daar graag opheldering over. Degene die dat kan doen, is de minister van BZK. Wij zouden de vragen inderdaad in algemene zin willen stellen.

De voorzitter:

Maar mijn formulering is dat er niet aan de minister van BZK wordt gevraagd of hij het al dan niet eens is met een collega, of hij al dan niet afwijkt van een collega, maar dat u na het vragenuur er behoefte aan hebt om het algemene beleid door de eerstverantwoordelijke minister nog eens uiteengezet te krijgen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Daar kan ik mij in vinden.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Het spijt mij, maar ik voel daar helemaal niets voor. U geeft nu een nieuwe interpretatie aan de woorden van mevrouw Vos, die erg helder was in haar argumentatie: een controlemechanisme op de minister van Justitie. U kunt dat herinterpreteren, maar dan moet mevrouw Vos op een ander moment een nieuw verzoek indienen voor een andere zaak. Mijn fractie stemt hier niet mee in.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. Je moet in eerste instantie je vragen goed stellen en niet terugkomen bij de regeling om een brief te vragen over iets wat je gewoon had kunnen vragen. In dit bijzondere geval moeten we geen brief vragen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik sluit mij daarbij ook aan. Ook mijn fractie heeft geen behoefte aan een brief over het kader. Ik meen dat de discussie juist ging over de toepassing van dat kader in dit geval. Het debat daarover hebben wij zo-even gehad.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter. Mijn fractie kan zich goed vinden in het voorstel van mevrouw Vos, te meer daar de minister hier in deze Kamer politiek een arbeidsrechtelijk conflict heeft uitgenut.

De heer Nawijn (LPF):

Voorzitter. Ik heb de minister van Justitie niets nieuws horen zeggen tijdens het vragenuurtje van zo-even. Hij heeft aangegeven hoe hij de regels heeft toegepast. Het heeft mijns inziens dan ook geen enkele zin om daarover een brief van de minister van BZK te vragen. Dus ik steun het verzoek van mevrouw Vos niet.

De heer Van der Ham (D66):

Voorzitter. Mijn fractie meent dat dit iets is wat in de procedurevergadering van de commissie moet worden besloten en dat het hier nu niet plenair aldus aan de orde moet komen.

De voorzitter:

Met dat laatste maakt u het mij iets te gemakkelijk, want dan hadden wij dat meteen moeten doen. Ik geef mevrouw Vos nog de gelegenheid om te reageren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Een aantal collega's heeft gezegd dat het niet zo kan zijn dat ik eerst in het vragenuurtje mondelinge vragen stel en ik er vervolgens in de regeling van werkzaamheden op terugkom. Welnu, wat ik nu doe is geen novum. Dat gebeurt hier vaker. De antwoorden van de minister van Justitie brengen ons ertoe om opheldering te vragen over hoe in algemene zin het beleid functioneert op dat punt. Het lijkt mij politiek gezien volstrekt voor de hand Voorzitterte liggen om die helderheid van de minister van BZK te verkrijgen. Ik sluit mij in dit verband dan ook aan bij de formulering van de voorzitter.

De voorzitter:

Gehoord de discussie in de tweede ronde, stel ik voor om het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en om aan hen te vragen, hun oordeel te geven over datgene wat hier de afgelopen minuten gewisseld is. Aldus is besloten!

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Nee, voorzitter. Uw formulering "ik stel u voor" is correct, maar dan is het vervolgens wel chique om alvorens een besluit te nemen, te vernemen wat de mensen van uw voorstel vinden.

De voorzitter:

Dat is waar, mijnheer Rouvoet. Overmoed overviel mij!

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Het zij u voor deze keer vergeven, maar het moet niet te vaak voorkomen! Wat u voorstelt, is overeenkomstig de gebruikelijke procedure als een verzoek om een brief wordt gedaan. Dan wordt dat verzoek doorgeleid naar het kabinet. Mijn bezwaar is nu dat het onderhavige verzoek om een brief wordt doorgeleid naar het kabinet. Mijn fractie is dan ook niet voor uw voorstel en zou u willen verzoeken om dat zonodig in stemming te brengen.

De voorzitter:

Ik geef de overige leden gelegenheid om kort te reageren op mijn voorstel.

De heer Van Beek (VVD):

Voorzitter. Wij steunen uw voorstel niet.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Voorzitter. U heeft inderdaad wat te vroeg gehamerd, want wij steunen uw voorstel ook niet. Aangezien het hier een serieuze en zorgvuldige procedure moet betreffen, hechten wij eraan dit ook als zodanig te zeggen.

De voorzitter:

Daar heeft u absoluut gelijk in.

De heer Boelhouwer (PvdA):

Voorzitter. De PvdA steunt uw voorstel uitdrukkelijk wel.

De heer Nawijn (LPF):

Voorzitter. De fractie van de LPF steunt uw voorstel niet.

De voorzitter:

Dan is mijn voorstel verworpen en wordt het stenogram niet doorgeleid.

Ik wijs erop dat de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hier is uitgenodigd voor een VAO over duurzame energie dat volgens de agenda om half vier vanmiddag begint. Het blijkt nu dat hij om tien over half vier naar het buitenland moet vertrekken. Ik merk overigens op dat dit buitengewoon krap gepland is door de staatssecretaris. Teneinde de belastingbetaler niet op kosten te jagen als gevolg van dure annuleringskosten aangaande zijn vliegreis, stel ik evenwel voor dit VAO uit te stellen tot een later moment deze week.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn volgende verzoek is om de brief die door de ministers van Economische Zaken en van Justitie naar de Kamer is gestuurd op 23 februari jl. naar aanleiding van het debat in de daaraan voorafgaande week over de bouwfraude, op de plenaire agenda te plaatsen. Mijn fractie vindt de daarin opgenomen toezeggingen en de uitleg met betrekking tot de regeling voor bedrijven die hun schaduwadministraties inleveren, teleurstellend. Wij vinden dat ook niet in lijn met de eerdere toezeggingen ter zake die door het kabinet zijn gedaan. Dat is voor ons reden om hierover in ieder geval en graag deze week plenair te willen debatteren. Wij willen daarbij ook de informatie betrekken die ons via de Volkskrant heeft bereikt over de omgang door de NMa met betrekking tot afspraken met een klokkenluider.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter. Ik kan mij voorstellen dat er behoefte is om over deze brief te praten, maar ik zie niet de noodzaak om dat plenair te doen en met zoveel spoed. Wij hebben de laatste tijd de goede gewoonte ontwikkeld om vele zaken via de commissies te doen. Mijn verzoek aan mevrouw Vos zou zijn om dit via de vaste commissie van VROM te laten lopen, maar als zij een extra procedure wil, ben ik daar ook niet op tegen.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Wij hadden al min of meer afgesproken dat we via de procedurevergadering zouden bekijken wat we zouden doen met de nieuwe brief van de twee door mevrouw Vos genoemde bewindslieden. Daarnaast wachten we nog op het aanbestedingsreglement. Ik kan me voorstellen dat we het inderdaad via de vaste commissies doen en later in de week of volgende week via een algemeen overleg.

De heer Depla (PvdA):

Ik ben verbaasd over de laatste opmerking, omdat de heer Atsma in de media gepleit heeft voor een spoeddebat. Ik steun het voorstel van mevrouw Vos om twee redenen. De datum in de brief is 1 mei. Er moet snel duidelijkheid komen naar de sector hoe het gaat lopen. Er moet niet pas volgende week een procedurevergadering plaatsvinden. Er moet deze week snel een debat komen over de kwestie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil graag benadrukken wat de heer Depla zegt. Het gaat om een regeling die snel in werking moet treden. De zaak moet voor 1 mei rond zijn. Het lijkt me dat we niemand lang in het ongewisse kunnen laten. Ik doe daarom mijn verzoek om deze week een debat te houden, wat mij betreft plenair.

De voorzitter:

Gehoord het verzoek en wat door de heren Hofstra en Atsma is gezegd, stel ik voor om het in twee stappen te doen. Ik zal de vaste commissie vragen om zich procedureel te buigen over de brief voor de regeling van werkzaamheden van morgen. Het punt kan dan zo nodig morgen aan het begin van de vergadering om 13.00 uur terugkomen bij de regeling van werkzaamheden. Indien er deze week een debat plaatsvindt, zou dat pas gebeuren op donderdagavond. In de praktijk maakt dat verder niets uit.

Daartoe wordt besloten.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Er is morgen om 10.15 uur een extra procedurevergadering gepland.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Vendrik.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik leg het verzoek bij u neer om deze week, liefst donderdag a.s. de staatssecretaris van Financiën te mogen interpelleren. Ik weet dat hij dan terug is van een verblijf in het buitenland. Ik wil hem in een interpellatie de volgende kwestie voorleggen. Op zaterdag 28 februari werd in De Telegraaf uitgebreid bericht over de bij de belastingdienst bestaande praktijk dat mensen die moeilijkheden maken bij de inning van belastingen, op voorhand administratief uitgesloten worden van nadere inningspogingen. Mijn fractie vindt dit een ernstige kwestie, die snelle opheldering verdient. De staatssecretaris van Financiën heeft enkele weken geleden bij het mondelinge vragenuur op zijn minst de suggestie gewekt dat de kwestie van de lage heffing van 3% voor het woonwagenkamp Vinkenslag een uitzondering was. Afgaande op de berichtgeving van vorig weekend lijkt dat niet het geval te zijn. Ik doe daarom het verzoek, de staatssecretaris daar komende donderdag over te mogen interpelleren.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie heeft uiteraard ook dringend behoefte aan een debat. Wij hebben alleen schriftelijke vragen gesteld die nog niet beantwoord zijn. De staatssecretaris heeft een diepgaand onderzoek gelast. Het lijkt mij effectiever als wij die resultaten afwachten, mits dat niet te lang duurt. Ik ga ervan uit dat deze resultaten binnen een of twee weken bekend zullen zijn, maar ik kan dat niet beoordelen. Het zou dus mijn voorkeur hebben om nog even af te wachten.

De heer Van As (LPF):

Voorzitter. Gelet op de uitlatingen van de staatssecretaris op 17 februari jl. en wat ons de afgelopen weken heeft overvallen via de media, kan ik namens mijn fractie het voorstel van de heer Vendrik van harte ondersteunen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ook ik steun het verzoek van de heer Vendrik van harte. De mededelingen hebben geleid tot zeer veel onrust in de samenleving. Het is van belang dat hierover snel wordt gedebatteerd. Ik geef de heer Vendrik in overweging om zijn verzoek om een interpellatie om te zetten in een verzoek om een spoeddebat, omdat verschillende fracties al hebben aangegeven dat zij hierover willen discussiëren met de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dat kan ook tijdens een interpellatie.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dat is juist, maar het is een verzoek van mijn fractie aan de heer Vendrik.

De voorzitter:

Daartoe heeft u uiteraard het recht.

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter. Mijn collega De Nerée tot Babberich heeft hierover reeds vragen gesteld. Mevrouw Dezentjé heeft nu schriftelijke vragen gesteld. Er is een nota op korte termijn toegezegd. Als wij die afwachten, kunnen wij een gewoon debat houden. Ik ben het dus niet eens met een debat dat het karakter heeft van een interpellatie dan wel een spoeddebat. Wij moeten de normale procedures volgen en respect hebben voor verzoeken van andere Kamerleden.

De heer Van der Ham (D66):

De staatssecretaris heeft veel ambtenaren tot zijn beschikking, dus het moet mogelijk zijn om het onderzoek naar aanleiding van de vragen nog deze week af te ronden. Hij kan die beantwoording dan in het debat meenemen. Ik steun dan ook graag het verzoek van de heer Vendrik. Ik ben het ook eens met het verzoek om de interpellatie om te zetten in een spoeddebat, zodat iedereen zoveel mogelijk het woord kan voeren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Er moet hierover zeker op korte termijn worden gedebatteerd. Mevrouw Dezentjé Hamming heeft een goede suggestie gedaan en ik vraag de heer Vendrik om die in overweging te nemen. Als hij toch de interpellatie wil doorzetten, zullen wij dat zeker niet tegenhouden, want het debat moet worden gevoerd. Mijn voorkeur gaat echter meer uit naar een debat over bijvoorbeeld een week met het rapport in ons bezit, dan een debat deze week zonder rapport.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik vermoed dat dit zeker niet de laatste keer zal zijn dat wij hierover met de staatssecretaris zullen spreken. Ik ben ook niet van plan om nader onderzoek van de staatssecretaris af te wachten. Ik heb even geaarzeld over het aanvragen van een spoed-AO aan de voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, zo urgent vind ik deze kwestie, die mij bijzonder hoog zit. Dat geldt kennelijk ook voor een aantal collega's. Laten wij het debat donderdag voeren. Ik ben bereid om er een spoeddebat van te maken, als de voorzitter dat toestaat. Laten wij het debat snel voeren, want er is hierover veel commotie in de maatschappij. Het staat de staatssecretaris vrij om ons vooraf aan het debat de schriftelijke beantwoording te doen komen. Als dat niet het gebeurt, kan hij de antwoorden meenemen in het debat. Wij zullen zien hoe dat verder loopt. Ik persisteer dus in mijn verzoek, maar ik wil graag tegemoetkomen aan de behoefte van enkele collega's om er een spoeddebat van te maken.

De heer De Haan (CDA):

Als andere Kamerleden reeds initiatieven hebben genomen op basis waarvan de staatssecretaris een nota heeft toegezegd, is het toch wat merkwaardig dat vervolgens een ander Kamerlid daar overheen gaat en om een spoeddebat of een interpellatie vraagt. Ik blijf bij mijn standpunt dat wij de beantwoording van de staatssecretaris af moeten wachten. Als hij snel antwoordt, kunnen wij daar een normaal debat over houden.

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD):

Een snelle beantwoording van de schriftelijke vragen, waarin werd aangedrongen op snelle onderzoeksresultaten, leidt ook tot het snel kunnen voeren van een debat. Dan hebben wij echter wat meer in handen en kan het debat effectiever zijn. Iedereen ziet de urgentie van een debat over deze materie, maar het moet wel zinvol en effectief zijn.

De voorzitter:

Ik ben het met name eens met de opmerking van de heer De Haan, dat er in de procedure geen haasje-over moet worden gespeeld. Men moet elkaar niet willen inhalen. Na de schriftelijke vragen van 19 februari is er echter via de media nieuwe informatie naar voren gekomen. Om dat relevante feit vraagt de heer Vendrik nu een debat aan. Ik stel dan ook voor om het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar de staatssecretaris van Financiën. Hem wordt verzocht om nog deze week zoveel mogelijk informatie te geven naar aanleiding van de vragen van mevrouw Dezentjé en anderen.

Verder stel ik voor om aan het verzoek van de heer Vendrik te voldoen en donderdagmiddag een spoeddebat te voeren met spreektijden van 4 minuten per fractie.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Crone.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben de minister van Financiën gevraagd om in een brief in te gaan op de bezuinigingsdoelstelling van het kabinet van 2,9% voor dit jaar, op het financieringstekort en op de vraag hoe zich deze zaken verhouden tot de ontsnappingsclausule in het Stabiliteitspact. Gisteren hebben wij in een brief van enkele regels antwoord gekregen. Daaruit blijkt dat de minister de problemen niet zo wil oplossen als wij dat in ons hoofd hebben. Daarom willen wij graag met hem een debat voeren. Dit dient zo snel mogelijk te gebeuren omdat het kabinet dramatische bezuinigingen gaat voorstellen waartegen wij ons willen kunnen verzetten.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit verzoek van de heer Crone lijkt mij zeer correct. Ik wil mij daar graag bij aansluiten.

Overigens is het misschien verstandig om daarbij niet alleen de minister van Financiën uit te nodigen, maar ook de minister-president. Dat meen ik serieus. Sinds afgelopen vrijdag, zo hebben wij begrepen, mag immers niemand van het kabinet meer iets zeggen, behalve de minister-president. Wij hebben hem via schriftelijke vragen om opheldering gevraagd over hetgeen zich vorige week allemaal heeft voorgedaan. Daarover willen wij met de minister-president van gedachten wisselen. Kennelijk is hij de enige die daarover het woord mag voeren.

De heer De Haan (CDA):

Het is volstrekt helder dat je het aan het kabinet moet overlaten om bij de voorjaarsnotitie concrete voorstellen te doen. Dit is daarom een ontijdig debat. Daar hebben wij geen enkele behoefte aan.

De heer De Grave (VVD):

Ook ik zie weinig reden voor dit debat, maar als een belangrijke partij dat debat wil voeren, zullen wij ons daar niet tegen verzetten.

Tegenover de heer Crone doe ik wel de suggestie om daarbij niet de minister-president uit te nodigen. De minister-president heeft alleen maar gereageerd vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het regeringsbeleid. Als wij de minister-president telkens moeten uitnodigen als hij zo'n uitspraak doet, wordt het wat ingewikkeld.

De heer Van As (LPF):

Wij steunen het verzoek van de heer Crone. Tegen de heer De Grave merk ik op dat álle partijen belangrijk zijn.

De heer Crone (PvdA):

Ik ben het geheel met de heer Van As eens. Alle partijen hebben recht op een debat. Dat is ook mijn reactie op de opmerking van de heer De Haan. Het kabinet brengt naar buiten dat het zwaar zal bezuinigen om op 2,9% of minder uit te komen. Met de uitwerking door het kabinet ga ik mij niet bemoeien, maar wel met dat uitgangspunt. Dan had het kabinet maar niets naar buiten moeten brengen. Het is het een of het ander.

Het lijkt mij terecht dat de minister-president bij dat debat aanwezig is. Ik heb zelfs begrepen dat de minister van Financiën niet eens wat op papier mag zetten. Hij moet het in bilateraaltjes doen. Het lijkt mij dat wij dan maar mede moeten spreken met de minister-president, die zich kan laten souffleren – er staat immers niets op papier – door minister Zalm. Ik heb er geen bezwaar tegen dat de heer Zalm daarbij aanwezig is.

De voorzitter:

Mijnheer Crone, deze opmerking is wel geestig, maar ook vreemd. U vraagt eerst om een debat met de minister van Financiën, maar in de volgende ronde zegt u dat u er geen bezwaar tegen heeft dat de minister van Financiën erbij is. Dat is wat merkwaardig.

De heer Crone (PvdA):

Ik voeg aan mijn uitspraak toe dat dit ironisch was bedoeld.

Mevrouw Kant (SP):

Uiteraard steun ik het verzoek van de heer Crone.

De minister-president kan de kabinetsleden wel oproepen om op een bepaald moment niks meer te zeggen, maar de minister van Financiën heeft daarvoor al van alles gezegd. Het zou toch wel een heel gekke boel zijn als wij daarover niet met de minister van Financiën in debat mogen gaan. Ik wil graag dat de kabinetsleden de oproep van de minister-president, voor zover het eerdere uitspraken betreft, niet ter harte nemen, want dat is volgens mij niet zoals de democratie moet werken.

De voorzitter:

Ik stel voor, te voldoen aan het verzoek tot het houden van dit debat. Aangezien het daarbij gaat om de brief van 8 maart van de minister van Financiën is het logisch dat dit debat wordt gevoerd met de minister van Financiën. Het stenogram van dit gedeelte van de vergadering zullen wij doorsturen naar het kabinet. Het kabinet kan daarin lezen hoe de discussie hier is verlopen. Ik wil het aan het kabinet overlaten of de minister van Financiën hier alleen of met een of meer collega's komt.

Tijdens deze regeling van werkzaamheden is de agenda voor deze week helemaal volgelopen. Ik stel daarom voor, dit debat niet deze week, maar volgende week te houden. Ik neem aan dat daartegen geen overwegende bezwaren bestaan.

De heer Crone (PvdA):

Niet als het debat begin volgende week plaatsvindt.

De voorzitter:

Wij zullen ons uiterste best doen om het debat begin volgende week te kunnen voeren.

Ik stel verder voor om ook in dit debat spreektijden te hanteren van 4 minuten.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Mijn oproep aan bewindspersonen om vooral niet hun mond te houden, heeft een relatie met het verzoek dat ik ga doen. Vorige week kwam het bericht tot ons dat de minister van Volksgezondheid maar liefst een half miljard wil bezuinigen op de gezondheidszorg door een maximum te stellen aan de uitgaven voor zorg. Als dit gebeurt, krijgen wij weer wachtlijsten, ouderen zonder zorg, mensen met pijn die niet op tijd behandeld worden en misschien wel mensen met levensbedreigende ziekten die niet tijdig geholpen worden. Mijn fractie wil dat niet. Ik denk dat een meerderheid van de Kamer dat ook niet wil. Wij hebben er immers jarenlang voor gestreden om dit weg te werken. Om die reden wil ik graag met de minister van Volksgezondheid over deze opvatting debatteren.

Mevrouw Schippers (VVD):

Het wordt een beetje een patroon. Het lijkt mij echter dat ook deze voorstellen thuishoren bij de voorjaarsnota. Dan willen ook wij graag over die voorstellen debatteren. Ik vind het verzoek erg voorbarig, ook omdat wij de voorstellen in het bredere kader willen zien van de algemene voorstellen die bij de voorjaarsnota worden gepresenteerd.

Mevrouw Arib (PvdA):

Mijn fractie steunt het verzoek van mevrouw Kant, te meer daar de minister bijna elke week met een voorstel komt om de bezuiniging concreet in te vullen. Hij is daarmee voortvarend aan de slag gegaan. Het is belangrijk dat de Kamer hierover een oordeel velt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als het verzoek van mevrouw Kant voorbarig is, komt dat omdat de minister voor zijn beurt heeft gesproken. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat de Kamer met de minister van gedachten kan wisselen over de bezuinigingen die hij noodzakelijk vindt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ook de SGP-fractie is zeer benieuwd naar de invulling door het kabinet van deze extra bezuinigingsronde. Mijn fractie vindt echter dat wij er wijs aan doen om die voorstellen af te wachten. Wij weten immers al hoe het debat anders zal verlopen. Denk maar niet dat de minister zijn voornemen terug zal nemen. Denk maar niet dat de minister de invullingen vrijgeeft die hij zich heeft voorgenomen. Het wordt dus een kat-en-muisspel dat politiek interessant is en dat ons niet echt verder helpt. Naar mijn idee kan het ook het aanzien van de Kamer op dit vlak schaden. Dat moeten wij niet willen. Eerst moeten de voorstellen er zijn. Dan kan men zo kritisch zijn als men wil. Mijn fractie heeft het voornemen om enkele zaken die nu rondzingen in de pers erg kritisch te bejegenen. Het moeten dan echter wel voorstellen zijn en geen geruchten.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De fractie van D66 kan het niet beter zeggen dan de heer Van der Vlies. Het is een goede gewoonte om hier niet wekelijks en ad hoc over individuele voorstellen te praten, maar om over het gezamenlijke pakket te spreken.

De heer Buijs (CDA):

Voorzitter. Ik ben het helemaal eens met de heer Van der Vlies. Tegen mevrouw Kant zeg ik dat haar opstelling structureel begint te worden in plaats van symptomatisch. Ik verzoek haar, de zorgvuldigheid die wij gewend zijn in deze Kamer in acht te nemen en eerst de informatie af te wachten.

De heer Nawijn (LPF):

Wij maken ons ook zorgen over de bezuinigingen die er eventueel in de gezondheidszorg komen, met name met betrekking tot gehandicapten en chronisch zieken. Wij debatteren eerst met de minister van Financiën en wellicht ook met de minister-president over de bezuinigingen. Pas daarna kunnen wij praten met de minister van Volksgezondheid. Ook moet er iets concreets liggen. Anders weten wij niet waarover wij praten.

Mevrouw Kant (SP):

Het probleem is dat er al een concreet voorstel ligt, namelijk bezuinigen op de zorg door een maximum aan de uitgaven te stellen. Dat is nogal een principieel punt. Er is jarenlang voor gevochten om daarvan af te komen. Het gaat niet om een nieuw rondje bezuinigen, maar om een principiële discussie over andere keuzen. Wil de Kamer bij zo'n besluit of keuze ook haar woordje kunnen zeggen, dan is het volgens mij nu een heel goed moment daarvoor.

Er wordt gezegd dat het voorbarig is en dat wij de plannen moeten afwachten. Ik wil die plannen helemaal niet afwachten, want ik wil dit voorstel niet. Straks ligt er één pakket op tafel en heeft de Tweede Kamer het nakijken. Als wij in dit land geen nieuwe wachtlijsten willen, zal de Tweede Kamer zich daar nu over moeten uitspreken en nu tegen de minister van VWS moeten zeggen dat ze dat niet wil. Het debat is er, wat mij betreft, niet op gericht om uitgebreid over alle bezuinigingsvoorstellen te spreken, maar om deze vorm van bezuiniging uit te sluiten.

De voorzitter:

Ik stel voor om niet te voldoen aan het verzoek van mevrouw Kant. Ik doe dit voorstel omdat er, zoals de heer Van der Vlies dat zo duidelijk naar voren heeft gebracht, tussen Kamer en regering vaststaande procedures bestaan over de behandeling van onderwerpen die in een jaarlijkse cyclus terugkomen, in dit geval de voorjaarsnota. Wanneer de voorjaarsnota aan de orde is, zullen al dit soort onderwerpen behandeld kunnen worden. Uiteraard ook gehoord hebbende wat de meeste woordvoerders hebben gezegd, is mijn voorstel om in dit geval niet aan het verzoek te voldoen.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Ik vind het een rare gang van zaken als wél allerlei dingen buiten de Kamer gezegd kunnen worden, vooruitlopend op wat ons te wachten staat, en er hier in de Kamer niet over gesproken zou mogen worden. Ik heb het niet zelf bedacht; ik heb gehoord dat dit plan er is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. De Kamer dreigt nu roomser dan de paus te worden, als u mij die uitdrukking wilt vergeven. De minister doet allerlei vergaande uitspraken buiten deze Kamer over de situatie in de zorg en creëert daar onrust mee, terwijl de Kamer als een proceduretijger zegt dat zij zich aan de voorjaarsnota gaat houden. Dat laatste doet de minister echter allang niet meer. Ik heb daar bezwaar tegen en vind dat wij op de minister moeten kunnen reageren.

Mevrouw Smits (PvdA):

De PvdA-fractie vindt dat evenzeer, voorzitter. De minister doet buiten de Kamer uitspraken en dan moeten wij daarover in de Kamer kunnen spreken. Wij hoeven het niet te hebben over de cijfers achter de komma, maar wel over de gevolgen van het beleid dat de minister aankondigt. Dit is ook al een aantal keren aan de orde gekomen, onder andere bij het vragenuur. Het is volstrekt normaal dat wij met de regering van gedachten willen wisselen over dit soort zaken, zonder dat het om de precieze bedragen gaat.

Mevrouw Verburg (CDA):

Voorzitter. Ik zou uw voorstel van harte willen ondersteunen. Wij hebben alweer een hele serie spoeddebatten afgesproken, alleen maar op basis van uitspraken die al dan niet zo geformuleerd zijn. U zegt volstrekt terecht dat de Kamer dit in alle zorgvuldigheid en met het nodige overzicht moet kunnen bespreken. Wij zijn bovendien medewetgever, dus wij moeten ook nog aan wetgeving toekomen. Het lijkt er nu op dat wij alleen maar over elkaar heen buitelen, in de haast om dingen te bespreken die ergens bij geruchte zijn opgevangen. De CDA-fractie pleit voor zorgvuldigheid en ik verzoek u dan ook uw voorstel te handhaven.

De voorzitter:

Ik constateer dat mijn voorstel door een meerderheid wordt gesteund. Ik begrijp dat er geen behoefte is om ook formeel over mijn voorstel te stemmen. Daarmee is conform mijn voorstel besloten en is deze aanvraag tot een debat niet ingewilligd.

Ik stel nog aan de Kamer voor om dit gedeelte van het stenogram toe te zenden aan de minister van VWS, opdat hij kennis kan nemen van hetgeen in de Kamer gewisseld is, om dat lelijke woord maar te gebruiken.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. Gisteren kwam in het nieuws dat de minister van VWS bezig is met een wetsvoorstel voor een nieuw ziektekostenstelsel, waarbij hij van plan is om een no-claimregeling in te voeren voor de kosten die mensen voor zorg maken. Dat is weer iets nieuws. Ik vraag de minister om op hoofdlijnen een brief aan de Kamer te zenden waarin hij zijn bedoelingen met zo'n regeling aangeeft. Ook hier geldt weer: als die bedoelingen een richting opgaan die de Kamer niet wil, kunnen wij de ambtenaren veel moeite met het maken van een wetsvoorstel besparen. Ik zou dan ook graag eerst op hoofdlijnen met de minister hierover willen debatteren, voordat hij verder gaat met het wetsvoorstel.

Mevrouw Schippers (VVD):

Ik steun het verzoek om een brief graag.

De heer Buijs (CDA):

Ook wij steunen, misschien tot enige verbazing, dit verzoek.

De heer Heemskerk (PvdA):

Volgens mij is er al een hoofdlijnendebat over het zorgstelsel gepland. Dat neemt niet weg dat ook ik graag spoedig een brief hierover wil.

De voorzitter:

Ik stel aan de Kamer voor, aan het verzoek van mevrouw Kant te voldoen door toezending van dit gedeelte van het stenogram aan de minister van VWS.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Haersma Buma.

De heer Van Haersma Buma (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Deze week behandelen wij heel veel, maar wij behandelen geen wetsvoorstellen. Voor de volgende week staat al weer het eerste spoeddebat op de agenda. Ik maak mij zorgen over het feit dat er bijna geen wetsvoorstellen op het gebied van Justitie op de plenaire agenda staan, terwijl het medewetgeverschap toch een primaire taak van de Kamer is. Zouden wij volgende week bijvoorbeeld het wetsvoorstel over DNA-onderzoek bij veroordeelden, dat week na week na week is uitgesteld, eindelijk plenair kunnen behandelen en zouden wij een aantal wetsvoorstellen in de weken erna echt kunnen behandelen? Dat is toch onze core-business?

De voorzitter:

Het is goed om wetgeving die klaar is om behandeld te worden, hier ook zo snel mogelijk te behandelen. Alle leden zullen ook die mening delen. Er is een vrij groot aantal wetsvoorstellen, onder andere op het terrein van Justitie, dat behandeld zou kunnen worden. Ik heb begrepen dat de vaste commissie voor Justitie op korte termijn in een procedurevergadering zal spreken over een brief die de minister van Justitie aan mij en aan de commissie heeft geschreven over dit punt, dat ook hem zorgen baart. Ik mag misschien niet vooruitlopen op de procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie, maar een oplossing kan zijn om wetgevingsoverleggen over een aantal wetsvoorstellen te houden. Ik geloof dat dit ook in de planning zit, maar ik laat het in eerste instantie over aan de vaste commissie voor Justitie in haar procedurevergadering. Ik begrijp overigens uw zorg.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

De heer Van Haersma Buma weet het en voor uw informatie: precies dit punt is morgen geagendeerd voor de procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie. Ik ben het inhoudelijk niet oneens met de heer Van Haersma Buma, maar het is een beetje merkwaardig dat hij het hier te berde brengt.

De voorzitter:

Goed. Wij laten het dus over aan de vaste commissie voor Justitie in haar procedurevergadering, ook in het licht van de brief van de minister van Justitie hierover.

Ik deel de Kamer mee dat inmiddels vaststaat dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hedenavond beschikbaar is voor het debat over het bovenregionaal vervoer gehandicapten.

De vergadering wordt van 16.06 uur tot 16.27 uur geschorst.

De voorzitter:

De schorsing heeft iets langer geduurd, omdat ik wat overleg moest plegen over het debat dat vanavond zou plaatsvinden over het bovenregionaal vervoer gehandicapten. Op dit moment hebben wij geen regeling van werkzaamheden want die is afgesloten, maar op deze manier doe ik de Kamer de mededeling dat nader overleg ertoe heeft geleid dat dit debat niet vanavond zal plaatsvinden maar morgenavond, na afloop van het debat inzake integriteit. Ik verwacht dat het debat over het bovenregionaal vervoer gehandicapten morgenavond om ongeveer 20.30 uur zal kunnen beginnen.

Naar boven