Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | nr. 49, pagina 3307-3318 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2003-2004 | nr. 49, pagina 3307-3318 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Aanpassing van de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten en de Databankenwet ter uitvoering van richtlijn nr. 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (PbEG L 167) (Uitvoering richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij) (28482).
De algemene beraadslaging wordt geopend.
De heer Jan de Vries (CDA):
Voorzitter. Mijn collega Nicolien van Vroonhoven heeft het auteursrecht gevestigd op de naam Mees van Vroonhoven. Dat is de reden dat ik haar vandaag mag vervangen. Dat is ook een felicitatie waard, die wij vanmiddag als Kamer al hebben uitgesproken.
De CDA-fractie is verheugd dat wij vandaag de implementatie van de richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij plenair behandelen. Reeds in juli 2002 werd het voorstel van wet bij de Kamer ingediend. Inmiddels heeft de Kamer in twee schriftelijke ronden het wetsvoorstel van commentaar voorzien. Dat was een belangrijke reden voor vertraging, maar de regering heeft goed naar de Kamer geluisterd. Dat heeft ook in onze ogen duidelijk geleid tot een verbeterd wetsvoorstel.
Tijdige implementatie van de richtlijn is niet meer mogelijk. Een jaar geleden sprak de regering nog de verwachting uit dat de nieuwe Europese lidstaten wel tot tijdige implementatie zouden overgaan. Is dat beeld drie maanden voor de toetreding van die nieuwe lidstaten ongewijzigd?
Wanneer te veel lidstaten niet tijdig implementeren, gaat dat ten koste van de interne markt. Juist die interne markt is in deze informatiemaatschappij van cruciaal belang. De CDA-fractie maakt zich vooral zorgen over de voortgang van de nieuwe toetreders, omdat zij op het terrein van het auteursrecht veelal nog een belangrijke harmonisatieslag hebben te maken. Wij ontvangen hierop graag een reactie van de regering.
Zoals ik al zei, is het wetsvoorstel ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel verbeterd, en wel tweeledig. Enerzijds sluit de terminologie van het wetsvoorstel beter aan bij de tekst van de richtlijn, zodat het minder interpretatiegeschillen kan opleveren. Anderzijds is er in het wetsvoorstel meer evenwicht tussen de belangen van de gebruikers en de belangen van de rechthebbenden. Dat blijkt ook uit de commentaren die wij na de laatste nota van wijziging hebben ontvangen.
Toch blijft de CDA-fractie van oordeel dat het auteursrecht er na de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel niet transparanter op is geworden. Na de vele wijzigingen, mede op basis van de richtlijn, wordt het in onze ogen tijd voor een algehele herziening van het auteursrecht. Heeft de regering de commissie auteursrecht inmiddels gevraagd om daarvoor een voorstel te ontwerpen? Welke tijdspanne heeft de regering daarbij voor ogen?
De CDA-fractie hecht te meer aan een integrale herziening, omdat de ontwikkeling van digital rights management systems voortgaat en de wetgever daar tijdig op moet inspelen. Gelukkig is ook de industrie bereid te investeren in deze technologieën. Bescherming van de rechthebbenden met het auteursrecht komt door de nieuwe technologieën steeds meer onder druk te staan, niet alleen door de techniek zelf, maar ook door het daarmee samenhangende afnemende draagvlak voor de belangen van de rechthebbenden.
Wij moeten voorkomen dat wij straks deugdelijke wetgeving hebben wat betreft het auteursrecht, maar dat de gebruiker zich daar niets aan gelegen laat liggen. Met dat uitgangspunt blijft in deze en toekomstige wetgeving evenwicht noodzakelijk tussen de belangen van de rechthebbenden en van de gebruikers.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik ga ervan uit dat de heer De Vries dit deel van zijn verhaal heeft afgerond.
De heer Jan de Vries (CDA):
Dat klopt.
De heer Van Dam (PvdA):
Hij bepleit een algehele herziening van het auteursrecht. Ik ben erg benieuwd wat de fundamentele verschillen zouden zijn met de huidige Auteurswet. De balans tussen de belangen van gebruikers en rechthebbenden is in al die jaren gezocht en daarop wordt de Auteurswet steeds aangepast. Welke fundamentele veranderingen heeft hij voor ogen, als hij pleit voor een algemene herziening van deze wet?
De heer Jan de Vries (CDA):
Enerzijds zien wij dat door de verschillende wijzigingen die op elkaar volgen de aard van de Auteurswet niet meer zo transparant is als die zou moeten zijn. De regering erkent dit in de nota naar aanleiding van het verslag. Voor de werking van het auteursrecht is dat van groot belang.
In de tweede plaats dient de wetgever tijdiger een antwoord te hebben op nieuwe ontwikkelingen. De kritiek is dat de implementatie van deze richtlijn al te lang op zich heeft laten wachten. Inmiddels is de praktijk al voortgeschreden. Wij zijn van mening dat bijvoorbeeld digital-rights-management verder ontwikkeld zal worden en dat dit voorspoedig zal gaan. De wetgever dient zich af te vragen wat dat betekent voor de aard en inrichting van de Auteurswet zonder daarop nu al een antwoord te hebben.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik zou dat meer concreet willen maken. U pleit voor een fundamentele herziening van het auteursrecht. Als ik u zo beluister, bedoelt u niet het fundamenteel herzien van de exclusieve rechten van de auteurs. Ik vraag mij dan ook af of in uw visie het recht op de thuiskopie blijft bestaan. In hoeverre wilt u de andere beperkingen aanpassen?
De heer Jan de Vries (CDA):
Ik sprak niet over een fundamentele, maar over een algehele herziening, waarbij de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten zoveel mogelijk moeten worden samengevoegd. Dat zou de helderheid en transparantie ten goede komen. Ik geef nu niet het antwoord op de vraag of de vergoeding voor thuiskopie gehandhaafd moet worden. Natuurlijk is dat een van de vragen die bij nieuwe ontwikkelingen van technologie aan de orde komen. Wij zijn bereid daarover met u en de regering een principiële discussie te voeren.
Voorzitter. Er resteren nog enkele discussiepunten. Ik loop ze langs. Vanzelfsprekend hebben de punten die ik niet noem onze instemming. Ik begin met de driestappentoets. De CDA-fractie was en is nog steeds overtuigd van de juistheid van de keuze, de driestappentoets niet op te nemen in het onderhavige wetsvoorstel. Deze toets uit de richtlijn is in eerste instantie bedoeld voor de wetgever. Het is onze taak, nu te bepalen of de beperkingen en uitzonderingen in het onderhavige wetsvoorstel voldoen aan de driestappentoets. Het gevolg van het opnemen van deze toets in de wetgeving zou ertoe leiden dat de beperkingen een meer open karakter krijgen, zo stelt de regering. Die visie delen wij. In het belang van de rechtszekerheid acht de CDA-fractie dat ongewenst. Verder zullen nieuwe regels, zoals vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur in alle gevallen moeten voldoen aan de toets uit de richtlijn. Een toets in het onderhavige wetsvoorstel voegt in onze ogen dus niets toe.
Ik kom te spreken over de gehandicaptenexceptie. De CDA-fractie heeft al eerder haar zorg uitgesproken over het ontbreken van een gehandicaptenexceptie in het onderhavige wetsvoorstel. De richtlijn maakt een dergelijke exceptie expliciet mogelijk. De CDA-fractie ontkent niet dat bij de uitoefening van het auteursrecht en de naburige rechten over het algemeen recht wordt gedaan aan de belangen van gehandicapte gebruikers, maar naar het oordeel van onze fractie moeten deze belangen niet steeds opnieuw worden bevochten. Zij mogen niet afhankelijk zijn van de goedgunstigheid van de rechthebbende of de organisatie van de rechthebbende. Daarom stelt de CDA-fractie voor, niet te wachten op mogelijke problemen, maar nu reeds de positie van de gehandicapte gebruiker veilig te stellen en de gehandicaptenexceptie op te nemen in het wetsvoorstel. Daartoe hebben wij een amendement op stuk nr. 13 ingediend. Participatie en integratie van de gehandicapten kan in onze ogen op die manier worden bevorderd.
In de ogen van de fractie van het CDA komt dit amendement ook tegemoet aan de mogelijke nadelen van het bepaalde in artikel 15h waarbij toestemming nodig is voor het thuis raadplegen van werken in een gesloten netwerk. Het voor eenieder zonder toestemming openstellen van die mogelijkheid is een te grote inbreuk op de rechten van de rechthebbende. Met het amendement dat de CDA-fractie heeft ingediend, kan door gehandicapten een beroep worden gedaan op de gehandicaptenexceptie.
Ik kom te spreken over het gebruik in het onderwijs. In de stukken hebben wij van gedachten gewisseld over het onderscheid tussen commercieel en niet-commercieel gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal ter toelichting bij het onderwijs. De regering stelt dat de aard van de activiteit leidend is voor de vraag wanneer sprake is van commercieel gebruik, en voegt daaraan toe dat wanneer het gebruik alleen dient voor de toelichting bij het onderwijs, de exceptie van artikel 16 van toepassing is. De CDA-fractie stelt echter dat het vooral relevant is of dit onderwijs een commercieel doel dient, en dat is niet eenvoudig te bepalen. Regering, begrijpen wij elkaar wel, of spreken wij langs elkaar heen?
Ik kom te spreken over de billijke compensatie. Al eerder heb ik aangegeven dat de CDA-fractie hecht aan eenduidige begrippen in de richtlijn en in het onderhavige wetsvoorstel. Nu er in de richtlijn wordt gesproken over een "billijke compensatie" en in de artikelen 16b en 16c van een "billijke vergoeding", komt dat de duidelijkheid niet ten goede. De CDA-fractie wil ook uit het wetsartikel laten spreken dat er niet noodzakelijkerwijs een geldelijke vergoeding behoeft te worden gegeven. Een en ander hoeft niet pas uit de algemene maatregel van bestuur te blijken, zo denken wij. Reden waarom onze fractie het amendement op stuk nr. 11 heeft ingediend.
Ik kom tot het kopiëren voor eigen gebruik. Een elektronische privé-kopie is slechts onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Om te voorkomen dat hiervan misbruik wordt gemaakt, is het in de ogen van de CDA-fractie van groot belang dat die voorwaarden scherp worden omschreven. De wijziging van artikel 16c, bij nota van wijziging, is reeds een belangrijke verbetering. Fotokopiëren is nu slechts toegestaan voor een klein gedeelte van een werk. De CDA-fractie is van oordeel dat een dergelijke voorwaarde ook moet gelden voor de elektronische kopie van tekst-cd-rom's. Daarom hebben wij het amendement op stuk nr. 12 ingediend, waardoor alleen een klein gedeelte van een werk zonder toestemming kan worden gekopieerd. De CDA-fractie beseft dat de handhaving niet eenvoudig zal zijn, maar dat ontslaat de wetgever niet van de verplichting de voorwaarden voor de privé-kopie zorgvuldig te formuleren. De wetsbepaling mag in ieder geval niet uitnodigen tot illegaal gebruik.
In de stukken hebben wij meermalen gevraagd naar de interpretatie van het begrip "openbare plaats" in artikel 18. Naar het oordeel van de regering vallen werken die zijn ondergebracht in publiek vrijelijk toegankelijke plaatsen, onder de beperking van artikel 18. Het gaat mitsdien om werken die gemaakt zijn om permanent te worden ondergebracht aan openbare werken, in openbare parken en in openbare gebouwen. Wij hebben een discussie gevoerd over de vraag wanneer er sprake is een openbaar gebouw, en daarbij gerefereerd aan de inmiddels herziene Tabakswet. Voor de regering is relevant of een gebouw vrijelijk toegankelijk is. Wanneer dat echter het criterium is, en dus niet de functie van het gebouw – wat wij denken dat het zou moeten zijn – valt bijvoorbeeld ook het kunstwerk Beweging van Rudi van de Windt, op de panelen achter het spreekgestoelte in deze zaal, niet onder de beperking van artikel 18. De toegang tot de Tweede Kamer is namelijk niet meer vrij; je kunt hier niet meer zomaar binnenlopen. Dat vraagt ook nog wel een overeenkomst met bijvoorbeeld Den Haag Vandaag. Ook de werken in het Concertgebouw – eigendom van de overheid en volledig gesubsidieerd door de overheid – vallen in die omschrijving van de regering niet meer onder de definitie van een openbare plaats. In de ogen van de CDA-fractie strookt een dergelijke uitleg niet met de richtlijn.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Bij het amendement op stuk nr. 12 zei de heer De Vries in een bijzin dat de wetgever geen aanleiding tot illegaal gebruik moet geven. Ik begrijp niet helemaal wat hij daarmee bedoelde. Verder zei hij dat handhaving lastig is, maar dat dit geen reden mag zijn om hier niets aan te doen. Wellicht kan hij daar nog een toelichting op geven.
De heer Jan de Vries (CDA):
Wanneer wij in de wetgeving niet scherp formuleren wat wij bedoelen, kan dat uitnodigen tot gebruik dat eigenlijk niet bedoeld is met die wetgeving. In onze ogen – dat blijkt ook uit de richtlijn – is het elektronisch kopiëren bedoeld voor een beperkt deel van het werk. Indien wij dat niet regelen, nodigen wij de gebruiker niet uit om zich te beperken.
Met zijn vraag over de handhaving raakt de heer Vendrik een gevoelig punt. Hoe regelen wij toezicht, opsporing en handhaving als privé-personen delen van een werk zonder toestemming en vergoeding kopiëren? Dit betreft overigens een algemeen probleem van het auteursrecht: in hoeverre valt handhaving te realiseren? Helaas hebben wij daarop geen absoluut antwoord. Wanneer verkeer zich beweegt over het internet, dan wordt het al iets makkelijker. Indien de activiteiten alleen in de privé-omgeving plaatsvinden, ontstaat er pas een mogelijkheid tot opsporing en vervolging op het moment dat een gekopieerd werk in het handelsverkeer wordt gebracht.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Mijn indruk is dat ook de heer Luchtenveld behoefte had aan deze toelichting; dat gold dus voor de hele Kamer.
Handhaving is inderdaad altijd erg lastig bij dit soort kwesties. Het antwoord van de heer De Vries is echter wel heel pover: het is eigenlijk niet te handhaven. Is het dan nog wel logisch om dit soort regels voor te stellen? Wellicht zou het debat dan een andere kant op moeten gaan, door auteursrechtelijk bescherming op te nemen in de wet nadat wij hebben bepaald waar sprake kan zijn van een zinvolle handhaving. Maakt dit wellicht deel uit van de algemene herziening van het auteursrecht die de heer De Vries bepleit?
De heer Jan de Vries (CDA):
Het is prettig dat de heer Vendrik niet alleen de vraag stelt maar ook gelijk het antwoord geeft. Nieuwe technologieën kunnen leiden tot nieuwe discussies over de vraag of het auteursrecht in de toekomst nog op dezelfde wijze in stand kan blijven. Indien wij daarin als wetgever niet meegaan, zal de gebruiker uiteindelijk zijn of haar eigen weg gaan; dan zijn wij verder van huis. Er moet worden gestreefd naar – wij proberen dat ook met dit amendement – evenwicht tussen de belangen van enerzijds de gebruiker en anderzijds de rechthebbende. Tegelijkertijd moeten wij niet blind zijn voor ontwikkelingen buiten dit huis in de praktijk, en die proberen te vertalen in wetgeving. Dat kan ertoe leiden dat zaken die wij nu nog ten gunste van de rechthebbende hebben geregeld, in de toekomst ter discussie worden gesteld. Daarnaast kan ook worden gekozen voor andere methoden van handhaving.
De heer Van Dam (PvdA):
Als ik de heer De Vries goed begrijp, is hij met mij van mening dat handhaving in de privé-sfeer zowel onmogelijk als onwenselijk is. Waar ligt echter de grens van die privé-sfeer? Valt bijvoorbeeld de harde schijf van een computer binnen de privé-omgeving of de publieke omgeving?
De heer Jan de Vries (CDA):
Deze vraag zou ik natuurlijk gemakkelijk kunnen doorgeven aan de minister; uit zijn knikken begrijp ik dat hij die graag beantwoordt. Het gaat niet zozeer om de omgeving maar om het doel dat wordt gediend met het kopiëren: is dat commercieel of privé? Op basis van dat principe kan de handhaver toezien op het naleven van deze wetsbepaling. Zodra in het commerciële verkeer gekopieerde werken worden ontdekt die blijkbaar geen privé-doel dienen, is er een scherpe grens op basis waarvan kan worden gehandhaafd en mogelijk vervolgd.
De heer Van Dam (PvdA):
Nu komen wij in een fundamentele – volgens mij gebruikte de heer De Vries dat woord wel – discussie en wordt duidelijk waar de heer De Vries heen wil, namelijk een auteursrecht als exclusief exploitatierecht. Daarbij wordt op een andere manier omgegaan met het gebruiksrecht dan tot nu toe. Mijn vraag over de harde schijf was misschien flauw, maar daar ligt wel de crux van de discussie. U stelt door middel van uw amendement voor om nieuwe regelgeving aan te brengen voor het kopiëren van een compleet tekstwerk. Je kunt dan op je klompen aanvoelen dat zo'n nieuwe regel niet te handhaven is, tenzij het om internetverkeer gaat. De essentie van de programma's die tegenwoordig worden gebruikt, is juist dat zij iets beschikbaar stellen dat op de eigen harde schijf en dus in de eigen privé-omgeving staat. Daarom vroeg ik u ook hoe ver die privé-omgeving bij u gaat. Gaat u zover dat u zegt: handhaving richten wij slechts op schendingen van het auteursrecht waarbij commerciële belangen in het geding zijn?
De voorzitter:
Ik verzoek de leden de vragen aan de interruptiemicrofoon iets in te korten, want ze beginnen op korte betogen te lijken.
De heer Jan de Vries (CDA):
Ik geef hier namens mijn fractie geen antwoord op de vraag wanneer gehandhaafd moet worden. Ik besef wel dat handhaving pas mogelijk wordt wanneer het illegale gebruik bijvoorbeeld ook externe werking krijgt en naar buiten treedt. Daarmee kan de handhaving maar een beperkt doel dienen. Dat neemt niet weg dat wij toch vinden dat wij de gebruiker in onze wetgeving de richting moeten aangeven waar het gebruik zich tot zou moeten beperken. Wij denken dat het gebruik zich zou moeten beperken tot een beperkt deel van een werk en niet tot het gehele werk om op die manier de auteursrechthebbende meer te kunnen beschermen.
Ik vervolg mijn betoog en kom op de discussie over het begrip "incidenteel" uit artikel 18a. Wanneer het gaat om een verwerking van ondergeschikte betekenis, is het van belang te bepalen dat het alleen mag gaan om een per ongeluk plaatshebbende opname van een werk in een ander werk, bijvoorbeeld een filmopname. De richtlijn spreekt in dat kader over "incidenteel" en dat geldt nu ook voor het wetsvoorstel. De uitleg van "incidenteel" mag in de ogen van de CDA-fractie echter niet inhouden dat er ook sprake mag zijn van het zo nu en dan gebruiken van een werk. Voor die kwantitatieve uitleg uit de nota naar aanleiding van het verslag is naar ons oordeel geen grond in de richtlijn. In de nota naar aanleiding van het nadere verslag wordt hier ook niet meer van gesproken. Het is daarom meer dan een redactionele kwestie, zoals de regering stelt in de nota naar aanleiding van het nadere verslag. De CDA-fractie stelt daarom voor, te spreken van "niet opzettelijk" in plaats van "incidenteel". Daarom hebben wij amendement nr. 10 ingediend.
In het verslag is uitgebreid ingegaan op de vraag of de vergunning van Buma/Stemra zich ook zou moeten uitstrekken tot het ter beschikking stellen van muziek in de zin van artikel 3 van de richtlijn. De CDA-fractie deelt de mening van de regering dat er geen reden is de monopoliepositie van Buma/Stemra nog verder uit te breiden. Het gebruik van nieuwe technologieën en de vraag of die kunnen leiden tot nieuwe auteursrechtelijke claims en de daaraan verbonden vergoedingen, kunnen leiden tot veel onenigheid en onvrede. Ik verwijs nog maar eens naar de recente commotie onder werkgevers over de handelwijze van de Stichting Reprorecht, maar ook naar de kritiek van kabelbedrijven en omroepen op Buma/Stemra. Slepende procedures zijn niet in het belang van welke partij dan ook. Hoe staat het overigens met het aangekondigde aangepaste systeem van de Stichting Reprorecht? Hoe bevordert de minister actief het ontstaan van overeenstemming tussen de Stichting en de werkgevers?
Monopolieposities mogen niet worden misbruikt voor het bereiken van een oplossing. Daarom bepleit de CDA-fractie ook een actief en zorgvuldig toezicht door het nieuwe College van toezicht, ook op de implementatie van deze richtlijn. Zorgvuldigheid, transparantie en respect voor de belangen van de gebruikers dragen bij aan een duurzaam draagvlak voor de positie van de rechthebbenden, zoals neergelegd in onderhavige wetgeving. Dat acht mijn fractie zeer gewenst.
De heer Luchtenveld (VVD):
Voorzitter. Het thans voorliggende wetsvoorstel voorziet in de implementatie van een EG-richtlijn betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en naburige rechten in de moderne informatiemaatschappij. Het doel van de richtlijn is het harmoniseren van rechtsregels op het gebied van auteursrecht en de naburige rechten opdat een hoog niveau van bescherming van auteursrechten en naburige rechten totstandkomt, de rechtszekerheid toeneemt en aldus aanzienlijke investeringen in de creativiteit en innovatie, met inbegrip van netwerkinfrastructuur, worden bevorderd. Dat is een hele mond vol. De richtlijn biedt de keuze uit verschillende modellen hetgeen mede tot resultaat heeft dat er binnen Europa diverse auteursrechtstelsels zijn ontstaan. Het auteursrecht heeft, vooral de laatste jaren, een veel internationalere dimensie gekregen. Ik denk hierbij vooral aan de beschikbaarheid van producten waarop auteursrecht rust via het world wide web.
Aan de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel is een zeer uitvoerige schriftelijke behandeling in de Kamer vooraf gegaan. De Kamer heeft een nader verslag noodzakelijk geacht en de regering heeft zelfs tot twee maal toe een nota van verbetering uitgebracht. Deze verbeteringen zijn mede aangebracht als gevolg van de zeer stevige kritiek vanuit de auteurswereld zelf. Dat heeft er wel toe geleid dat de meeste spelers binnen die auteurswereld zich thans voor het overgrote deel met het wetsvoorstel kunnen verenigen. Het zeer langdurige wetgevingstraject heeft er onder meer toe geleid dat Nederland nu al meer dan een jaar te laat is met het implementeren van de richtlijn.
Daar de regering heeft gekozen voor een beleidsvolle implementatie, acht de VVD-fractie het gepast om ten aanzien van het auteursrecht en een aantal nieuwe ontwikkelingen enkele kanttekeningen te plaatsen. In het verslag en in het nader verslag heeft de VVD-fractie kritische vragen gesteld over het feit dat niet is gekozen voor een beleidsarme interpretatie van de richtlijn. Vanuit de gedachte van Europese eenwording en gelet op het doel van de richtlijn, namelijk harmonisatie, is de thans blijvende diversiteit tussen verschillende auteursrechtstelsels in de Europese Unie minder gewenst. Voorts rijst de vraag hoe de uitgebreide regelgeving die de regering met de beleidsvolle implementatie aan de Kamer voorlegt zich verhoudt tot de doelstelling van het kabinet om tot minder regels te komen. Er lijkt hier sprake van een gemiste kans. Anderzijds constateert de VVD-fractie dat de auteurswereld zich inmiddels kan scharen achter het overgrote deel van het gewijzigde ingediende wetsvoorstel. Daarmee is er wel een zeker maatschappelijk draagvlak.
Er moet echter worden geconstateerd dat het met name door het downloaden van muziek en geschreven tekst via internet moeilijk zal zijn om in de praktijk een zorgvuldig evenwicht te bereiken tussen de belangen van de rechthebbenden aan de ene kant en de belangen van gebruikers en consumenten aan de andere kant. Voordat ik een aantal concrete punten aan de orde stel, wil ik melden dat de VVD-fractie bij de plenaire behandeling van dit wetsvoorstel en de daarbij te bespreken wijzigingsvoorstellen de vraag in hoeverre de voorgestelde wijzigingen een beter evenwicht tussen de belangen van rechthebbenden en de belangen van gebruikers en consumenten tot stand kunnen brengen als toetsingscriterium zal hanteren.
De VVD-fractie heeft uiteraard kennisgenomen van de reeds ingediende amendementen. Zij het dat er net weer een aantal naast zijn gelegd. Wij hebben ervoor gekozen om, ook met het oog op het zojuist genoemde evenwicht, eerst het oordeel van de minister te vernemen voordat wij ons uitspreken over de wijzigingsvoorstellen die zijn ingediend. Mede op basis van het overleg dat is gevoerd, wil de VVD-fractie nog een aantal punten aan de orde stellen. Graag vernemen wij daarop vervolgens een zo concreet mogelijke reactie van de minister en mogelijk van andere deelnemers aan dit debat.
Ik wil eerst iets zeggen over het karakter van het auteursrecht. Het uitgangspunt is dat degene die iets creëert recht heeft op een vergoeding voor zijn geesteskind. De rol van de overheid ten aanzien van auteursrecht moet naar de visie van de liberalen slechts een sturende zijn. De overheid dient slechts kaderscheppende regelgeving te maken en instellingen te faciliteren die toezien op de naleving van de regelgeving en de inning van de auteursgelden. Er dient een juist evenwicht te zijn tussen de rechten die de schepper van een product heeft en de mogelijkheid voor een consument om van het product gebruik te maken.
Internationaal gezien wordt aan deze verhouding nog weleens een verschillende interpretatie gegeven. Zo worden in de Verenigde Staten zeer zware straffen in het vooruitzicht gesteld aan degenen die via internet illegaal muziekbestandjes downloaden. Dit in grote tegenstelling tot de recente uitspraak van de Hoge Raad in Nederland waarin, naar wij begrepen, wordt gesteld dat aanbieder Kazaa niet strafbaar handelt door eenieder de mogelijkheid te bieden om gratis muziekbestanden van het internet te downloaden. Als het muziekbestand niet via internet wordt gedownload, maar in de winkel wordt gekocht, is de consument in de winkel naast de aanschafprijs tevens auteursrecht verschuldigd. Deze zijn trouwens al in de winkelprijs verwerkt en worden later door de verkopende partij afgedragen aan de rechthebbenden. Wij nodigen de minister uit, zijn visie te geven op de internationale ontwikkelingen en de zojuist kort samengevatte jurisprudentie.
Gezien het consumentenbelang kunnen wij de wens om goedkoper muziek te kunnen bemachtigen heel goed begrijpen, maar in hoeverre duiden de zorgelijke reacties van rechthebbenden erop dat er in Nederland wel degelijk sprake is van verstoring van het evenwicht? Juist de muziekwereld laat ons namelijk weten dat men daar uitermate grote zorgen heeft over met name de laatste jurisprudentie. Daarom willen wij bij de behandeling van dit wetsvoorstel de vinger aan de pols houden.
Ik kom te spreken over de handhaving. Dit punt kwam zojuist aan de orde in een interruptiedebat tussen de heren De Vries, Van Dam en Vendrik. Juridisch gezien, schept het auteursrecht tussen partijen (rechthebbende en gebruiker) privaatrechtelijke rechtsverhoudingen. Handhaving van deze rechtsverhoudingen ligt derhalve in de civielrechtelijke sfeer. Uit de sector wordt er telkenmale op aangedrongen om de handhaving naar het strafrecht over te brengen, met name met het oog op de afschrikkende werking. Ik ben daar echter geen voorstander van. Mijn grootste bezwaar is namelijk dat auteursrechtszaken naar alle waarschijnlijkheid veel capaciteit van het OM en de rechterlijke macht zullen vergen. Die toch al beperkte capaciteit kan beter aangewend worden om onder meer het veiligheidsprogramma Naar een veiliger samenleving uit te voeren. Het strafrecht dient echt als ultimum remedium achter de hand te worden gehouden en dus niet primair te worden ingezet voor de handhaving van auteursrechten.
Het reprorecht is al door de heer De Vries aan de orde gesteld. Vóór de zomer waren er verhitte discussies tussen ondernemers in het midden- en kleinbedrijf en de Stichting reprorecht. Aanleiding was de wijze waarop de stichting ondernemers benaderde met geschatte berekeningen van het aantal gemaakte kopieën, waarbij een relatie werd gelegd met het aantal werknemers in de onderneming. Zoals bekend, leidde dit tot een aantal Kamervragen en een algemeen overleg in november jongstleden. De minister bood aan, een bemiddelende rol te spelen bij het vinden van een voor alle partijen bevredigende oplossing. Kan de minister vanavond de radiostilte doorbreken en aangeven of een dergelijke oplossing inmiddels in het verschiet ligt? Bij de VVD-fractie blijft het beeld hangen dat hierbij sprake is geweest van een te onzorgvuldige poging tot handhaving van deze bijzondere vorm van auteursrecht.
Ik wil nog iets zeggen over het tijdelijk of incidenteel afstaan van auteursrechten door belanghebbenden. Een vergelijkbaar beeld van onzorgvuldigheid dringt zich bij de VVD-fractie op als er is van het niet verlenen van toestemming aan rechthebbenden die incidenteel afstand willen doen van hun financiële rechten. Zo wilde onlangs een aantal bekende Nederlandse zangers afzien van hun royalty's en op deze manier een bijdrage leveren aan het goede doel waarvoor zij op dat moment optraden. De stichting die is belast met de inning van de royalty's stond dit echter niet toe. De auteursrechtgelden worden immers in de praktijk door stichtingen geïnd en vervolgens aan de rechthebbenden uitgekeerd. In deze procedure neemt de daartoe gerechtigde stichting het voortouw. Hierdoor ontstond mijns inziens in dit geval toch een vreemde situatie.
Naar de mening van de VVD-fractie moet het toch mogelijk zijn voor de individuele rechthebbende dat deze vrijwillig incidenteel of tijdelijk afziet van de inning van auteursrechtgelden. Graag verneem ik van de minister of hij deze visie deelt. De VVD-fractie overweegt op dit punt alsnog een amendement in te dienen. Daarbij zal het uitgangspunt moeten zijn dat de individuele rechthebbende bij wijze van uitzondering zélf over zijn recht kan beschikken.
De heer Van Dam (PvdA):
De discussie is net even anders. Ik meen dat de innende organisaties onderwerp van onderzoek is door de NMa. In ieder geval geldt dat volgens mij voor Buma. De vraag is niet of het mogelijk moet zijn, maar of dat zou moeten.
De heer Luchtenveld (VVD):
Wij vinden dat de individuele rechthebbende, dus de zanger, zelf moet kunnen beslissen of hij voor een bepaald goed doel afstand kan doen van de inning van auteursrechtgelden. Wat ons betreft, zou dat wetgeving moeten zijn.
Voorzitter. Ik kom te spreken over de elektronische privé-kopie. Andermaal vraag ik aandacht voor de herhaalde discussie over het kopiëren voor eigen gebruik. Het regime voor het eigen gebruik kopiëren van beeld- en geluiddragers wordt in het wetsvoorstel uitgebreid tot alle werken, waaronder zogeheten tekst-cd-roms, in ruil voor het meedelen van de rechthebbenden op deze werken in de heffing op de dragers. Op een cd-rom wordt een heffing van € 0,14 berekend. Met deze uitbreiding wordt het dus mogelijk om een boek dat nog in de reguliere handel verkrijgbaar is, te scannen voor privé-gebruik en vervolgens op een cd-rom te zetten. Dit lijkt in tegenstrijd met het doel van het auteursrecht te zijn. Als het zelfde wetenschappelijke boek in een gewone boekhandel wordt gekocht, is de consument een hoger bedrag aan auteursrecht verschuldigd. Het nadeel van een eventuele amendering van deze passage is het aspect van de handhaving. Die zal in de praktijk vrijwel onmogelijk zijn. Graag verneem ik van de minister wat zijn visie is op de meest redelijke wettekst en op de daarbij aan de orde zijnde mogelijkheid van handhaving in de praktijk. De VVD-fractie voelt niets voor schijnregelgeving. Zij is het dan ook eens met de heer Vendrik dat de redenering moet worden omgedraaid en niet iets moet worden verboden of geregeld wat in de praktijk niet te handhaven is. Handhaving is in dezen dus cruciaal.
De Auteurswet dateert uit 1912. De thans aan de orde zijnde implementatie van deze Europese richtlijn blijkt een langdurig wetgevingsproces te zijn. Men hoeft geen helderziende te zijn om te voorspellen dat de wetgever nog een aantal keer zal moeten interveniëren voordat een honderdjarig bestaan van de Auteurswet kan worden gevierd. De technologische ontwikkelingen en de creativiteit van de calculerende burger en ondernemer zullen immers om eigentijdse antwoorden blijven vragen.
De heer Van Dam (PvdA):
Voorzitter. De vorige keer spraken wij in deze zaal over een kleine aanpassing van de Auteurswet. Ik heb toen vast een voorschot genomen op een discussie die nog moest plaatsvinden, te weten een meer fundamentele discussie over het auteursrecht. De minister zei dat wij die op een later tijdstip moesten voeren. Het debat van vandaag kan daar een eerste aanzet toe zijn. Ik heb niet de illusie dat wij dat debat in een keer zullen afronden.
Wij hebben het over een recht dat al vele eeuwen bestaat, namelijk sinds de uitvinding van de boekdrukkunst in de vijftiende eeuw. De grote vraag is of een nieuw medium van amper een decennium oud de eeuwenoude uitgangspunten van het auteursrecht onder druk weet te zetten. Die biedt in mijn ogen genoeg voer voor een boeiend debat.
Voor onze fractie is de waarde van het auteursrecht dat het aan schrijvers, muzikanten, filmmakers en andere creatieve geesten het exclusieve recht geeft om over hun werk te beschikken en om zelf te bepalen wat er met hun werk gebeurt. Zij kunnen zelf bepalen of en hoe dat wordt gekopieerd. Zij hebben vooral het recht om er zelf geld aan te verdienen. Deze exclusieve rechten doen recht aan hun intellectuele prestaties. Bovendien beschermen zij ons cultuurgoed. Zij verzekeren ons er immers van dat Nederlandse auteurs en artiesten niet worden bedolven onder de bekende Amerikaanse marketingagressie. Dat is onze fractie heel wat waard.
Van oudsher kennen wij ook een aantal beperkingen op het auteursrecht ten behoeve van de gebruikers van de werken, dus de muziek- en filmliefhebbers, de lezers, de bibliotheken en de scholen. Zo bestaan het citaatrecht, het recht op gebruik voor onderwijskundige doeleinden en het recht op de privé-kopie. Dat zijn ook verworvenheden van ons auteursrecht. Zij verzekeren ons dat de gebruikers niet de dupe worden van het bij wet verstrekte monopolie van auteurs, artiesten en uitgevers. Zo bezien, is er in het auteursrecht eigenlijk altijd een balans gevonden tussen het belang van bescherming van ons cultuurgoed, de belangen van de makers en de uitgeverijen, en de belangen van de gebruikers. Voor een discussie over de aanpassing van het auteursrecht vinden wij het van belang dat altijd wordt gezocht naar een dergelijke balans en dat wordt voorkomen dat die doorslaat naar de ene of de andere kant. Vandaag voeren wij geen nieuwe discussie over de aanpassing van het auteursrecht aan een nieuw medium. Met het voortschrijden van de technologie zijn namelijk steeds weer nieuwe media uitgevonden die aan de ene kant de exploitatiemogelijkheden van makers gunstig hebben beïnvloed, maar aan de andere kant steeds weer de discussie lieten oplaaien over de handhaafbaarheid van het auteursrecht en de handhaafbaarheid van de in het auteursrecht opgenomen beperkingen. Om een paar voorbeelden te geven: heel vroeger werd er een boek geschreven en was het letterlijk monnikenwerk om het te kopiëren. Met de uitvinding van de boekdrukkunst en van latere technologieën was het kopiëren van een boek nog maar een fluitje van een cent. Het zorgde voor een groter publiek waaraan je het boek kon verkopen, maar tegelijkertijd vergrootte het de problemen bij de handhaving van de auteursrechten. Hetzelfde verhaal geldt voor de uitvinding van het VHS. Daarmee werd een groter publiek bereikt, maar ook de handhavingsproblemen werden veel groter. Toch heeft het de gehele sector nooit windeieren gelegd.
Wat dat betreft past de discussie vandaag prima in de traditie van het auteursrecht. Wij hebben weer nieuwe media. Wij hebben internet, wij hebben de cd-brander en de dvd-brander. Er zijn weer nieuwe grote markten waarvan de industrie gebruik kan maken. Er zijn ook weer nieuwe bedreigingen voor de rechthebbenden en dus is er ook weer een discussie over de handhaafbaarheid van het auteursrecht en de handhaafbaarheid van de beperkingen in het auteursrecht. Weer voorspellen de rechthebbenden dat als er niets gebeurt, de wereld zal instorten. Zij deden dat ook toen het kopieerapparaat werd uitgevonden, toen het VHS werd uitgevonden en toen het cassettebandje werd uitgevonden. En vergeef mij mijn ironie, het is allemaal nooit gebeurd.
De discussie vandaag zal zich vooral richten op het privé-kopiëren en de professionele piraterij. Over het laatste punt zijn wij snel uitgepraat. Wie zonder toestemming geld verdient aan andermans werk, moet worden aangepakt. Als het uitgangspunt van de heer De Vries voor het nieuwe auteursrecht wordt dat je vooral het commercieel exploiteren van andermans werk aanpakt, sta ik daar van harte achter.
De discussie over het privé-kopiëren is veel genuanceerder. Het recht op het maken van een kopie voor eigen gebruik, voor studie of oefening, staat al van oudsher in de Auteurswet. Daar zijn verschillende redenen voor. Om te beginnen is de reden dat een auteur of artiest met de verkoop van zijn werk de koper het recht geeft om zijn werk vrij te gebruiken. Wie een cd koopt, wil een cd voor in zijn stereotoren, een cd voor in zijn auto en MP3'tjes voor op de computer of in de jukebox. Daarnaast is altijd een belangrijke overweging geweest dat handhaving van het auteursrecht in de privé-sfeer als onwenselijk werd beschouwd. De heer De Vries en ik hebben daarover zojuist al een debat gehad. Je ziet het niet voor je, bij wijze van spreken een auteursrechtpolitie die bij iemand aanbelt om te vragen of zij even alle dvd's mag bekijken of alle cassettebandjes en cd's mag afluisteren. Voor de aard van de eventuele overtreding is dat een te grote inbreuk op de privacy. De consequentie van die stap, waar ik nog altijd volledig achter sta, is dat je ook kopietjes mag maken voor je vrienden, familie en kennissen, mits je niet commercieel kopietjes maakt en verkoopt. Dan is het namelijk piraterij. Ook voor het kopiëren voor familie, vrienden en kennissen geldt dat handhaving van een eventueel verbod nagenoeg onmogelijk is en bovendien onwenselijk vanwege de daarvoor noodzakelijk inbreuk op de privacy. Dat is ook de reden geweest dat wij aan het eind van de vorige eeuw hebben besloten om rechthebbenden te compenseren voor het feit dat er gekopieerd wordt.
Wij hebben nu echter te maken met de opkomst van de informatiemaatschappij, de opkomst van het internet en de zogenaamde peer-to-peer programma's, zoals eerst Napster en nu vooral Kazaa en edonkie. Recentelijk heeft de Hoge Raad uitgesproken dat het programma Kazaa, dat van oorsprong een Nederlandse innovatie is, volkomen legaal is. Door het recht op privé-kopieën is ook het downloaden met behulp van het programma Kazaa legaal. Alleen het delen van bestanden, een onderwerp dat in het verslag en de nota naar aanleiding van het verslag ter sprake komt, wordt door de minister en in de wet gezien als een openbaarmaking. Dat is dus niet toegestaan.
Daarmee zijn wij gekomen bij de fundamentele vraag van de aanpassing van het auteursrecht aan de informatiemaatschappij. De vraag is of de EU-richtlijn en deze implementatiewetgeving wel een antwoord geven op die fundamentele vraag. De zojuist genoemde programma's openen een soort luikje naar de harde schijf van de eigen computer, waardoor anderen daarvan een kopie kunnen maken. Wie het verbod op het delen van bestanden wil handhaven, kan niet anders dan de harde schijf van individuen bestuderen. Dat is precies de inbreuk op de privacy waarvan wij altijd hebben gezegd dat die in het kader van het auteursrecht als onwenselijk moet worden beschouwd. Je kunt in de VS zien waartoe het leidt als je toch overgaat tot handhaving in de privé-sfeer. Er worden invallen gedaan bij mensen en mensen worden voor de rechter gesleept. Het gaat om individuen die in feite niet meer op hun kerfstok hebben dan de gemiddelde Nederlandse internetter. Eén van de beruchte voorbeelden is dat van een meisje van twaalf, bij wie een inval plaatsvond en een huiszoeking werd gedaan en waarbij uiteindelijk een gang naar de rechter is afgewend via een forse schikking. De vraag is of je ook in Europa die kant uit wilt. Ik denk dat het tijd wordt om deze discussie ook in de Kamer te voeren, voordat wij ons weer geconfronteerd zien met nieuwe internationale afspraken en met een nieuwe Europese handhavingsrichtlijn.
De heer Luchtenveld (VVD):
Ik zou mij daar graag bij aansluiten, mijnheer Van Dam. Kunnen wij niet een stap verder gaan en samen uitspreken dat wij niet die kant op willen in Nederland?
De heer Van Dam (PvdA):
Als u mij om die uitspraak vraagt, dan krijgt u die bij dezen. Ik vind dat wij niet die kant uit moeten, maar deze keuze heeft wel consequenties en daar is een stevig debat voor nodig. Immers, er zijn ook consequenties aan verbonden voor de Nederlandse artiesten- en auteurswereld. Daar wil ik in mijn verhaal verder op ingaan. Ik wil die kant namelijk niet uit, omdat ik denk dat de balans aan het doorslaan is ten nadele van de gebruikers, de consumenten.
Het alternatief is echter niet makkelijk, want op het moment dat wij accepteren dat er via internet muziek wordt uitgewisseld en gedeeld – want wij willen en kunnen het niet handhaven – betekent het dat wij accepteren dat er een nieuwe beperking komt op het exclusieve auteursrecht. Dat is overigens iets dat wij niet één, twee, drie in Nederland kunnen regelen, want er liggen internationale verdragen en EU-richtlijnen, maar het is wel de consequentie van de keuze. Als je zegt dat we het niet kunnen en dus ook niet willen handhaven, dan is de consequentie dat je het exclusieve auteursrecht verder zou moeten beperken. Ik denk evenwel dat het onontkoombaar is om die richting uit te gaan, tenzij je naar Amerikaanse toestanden toe wilt. De technologie staat niet stil en ik blijf vinden dat handhaving in de privé-sfeer onwenselijk is. Wat er wel bij hoort, is een sterkere compensatie voor rechthebbenden dan die wij nu hebben. Daartoe heeft bijvoorbeeld Christiaan Alberding Thijm, de advocaat van Kazaa, een boeiende suggestie gedaan. Hij stelde voor een heffing in te stellen op het gebruik van zo'n programma als Kazaa. Dat lijkt mij een suggestie die ook in de discussie betrokken zou kunnen worden.
Ik zei al dat wij dit nu niet kunnen regelen, maar ik vind dat wij wel de discussie moeten aangaan en ik hoop dat de minister er in zijn termijn op wil reageren. Daarnaast hoor ik graag zijn reactie op het argument dat de muziek- en de filmindustrie mij vaak heeft voorgehouden in de onderlinge discussies die wij in de aanloop naar dit debat hebben gevoerd. Zij geven aan dat door het massale downloaden op internet de startende artiesten minder snel aan de bak komen. Daar maak ik mij wel zorgen over, want de vraag is dan of de ontwikkeling van het Nederlandse cultuurgoed niet in de knel komt. Dat zal ongetwijfeld deze minister niet zo kunnen beantwoorden – het is ook niet zijn portefeuille – maar ik maak mij daar wel zorgen over. De ontwikkeling van het Nederlandse cultuurgoed vraagt ruimte voor beginnend talent en als die ruimte verdwijnt, is dat slecht voor het Nederlandse cultuurgoed. Misschien is het een goede suggestie, als de minister daar samen met bijvoorbeeld de staatssecretaris van cultuur eens op ingaat in een brief aan de Kamer, zodat wij daarover verder kunnen spreken. Is er sprake van een reëel probleem? Zijn er maatregelen gewenst en, zo ja, welke?
Mevrouw Gerkens (SP):
De heer Van Dam raakt nu aan een voor mij belangrijk punt, want ik denk dat de platenindustrie daar wel degelijk een punt heeft. Ik denk trouwens dat het een onderdeel is van een veel groter probleem, een probleem waar wij hier in deze Kamer wel wat aan kunnen doen: hoe gaan wij om met onze publieke omroep en ons podiumbeleid? Dat valt onder andere ministeries, maar tegelijkertijd denk ik dat het ook te maken heeft met de hele constructie van de platenmaatschappijen, die bijvoorbeeld dochterondernemingen kunnen zijn van wereldwijde monopolies. Ik denk dat de oplossing niet gemakkelijk te geven is door deze minister. Ik zou echter graag van de heer Van Dam willen horen waar hij denkt dat de oplossingsrichting ligt.
De heer Van Dam (PvdA):
Ik vind dit moeilijk te beantwoorden, want ik wil eerst weleens van de minister en van de staatssecretaris van cultuur – misschien heeft deze minister er trouwens net zoveel zicht op – horen in hoeverre hier sprake is van een reëel probleem. Immers, u kunt zich voorstellen dat er met deze discussie over het auteursrecht grote belangen gemoeid zijn. Daarbij is het argument dat een verdere aanpassing van het auteursrecht negatieve gevolgen kan hebben voor startende artiesten, een argument dat het erg goed doet. Ik kan het zelf niet inschatten of het ook zo is en of inderdaad de startende Nederlandse artiesten minder goed aan de bak komen doordat de inkomsten van de platenmaatschappijen onder druk staan. Dat is ook een reden waarom ik om een brief vraag. Ik wil weten of het een reëel probleem is en of het inderdaad gebeurt.
Mevrouw Gerkens (SP):
Als de minister zegt dat het een reëel probleem is, zou dat dan uw standpunt doen veranderen?
De heer Van Dam (PvdA):
Je zou dan vooral in de sfeer van compensatie een aantal dingen kunnen veranderen. Je zou bijvoorbeeld kunnen kijken waar de thuiskopievergoeding terechtkomt. Ik krijg sterk de indruk, ook uit cijfers die ik heb gezien, dat er behoorlijk veel aan de strijkstok van de platenmaatschappij blijft hangen. Je zou kunnen afspreken dat die vergoeding volledig naar de auteurs en de artiesten gaat, wat de beginnende artiesten wat meer armslag kan geven. Als je bijvoorbeeld een heffing op programma's zoals Kazaa of een uitbreiding van de thuiskopievergoeding instelt, kun je ook regelen dat meer van de opbrengsten van zo'n heffing terechtkomt bij de artiesten, waardoor beginnende artiesten meer armslag krijgen. Volgens mij moet je aan dergelijke oplossingen denken.
Ik ben daarmee aan het einde gekomen van mijn betoog over de fundamentele discussie over het auteursrecht die gevoerd moet worden en die onontkoombaar is. Het was misschien een lang verhaal over allerlei zaken die niet in de wet staan, maar die wel veel te maken hebben met ons gespreksonderwerp.
Ik kom nu bij de wetstekst. Ik heb al aangegeven dat ik van mening ben dat de balans in het auteursrecht internationaal gezien dreigt door te slaan in het nadeel van de consumenten, de gebruikers. Dat gebeurt ook in deze wet, terwijl dat niet altijd nodig is. De Europese richtlijn biedt meer ruimte dan de minister met dit voorstel gebruikt. Ik heb enkele amendementen voorgesteld om die ruimte toch te gebruiken. Ik had ook een amendement in de maak dat instellingen zoals bibliotheken en scholen meer mogelijkheden biedt om internetdiensten te ontwikkelen, in het bijzonder voor gehandicapten. Naar mijn mening biedt de richtlijn te weinig ruimte voor bibliotheken en scholen, maar ik heb ook gezien dat de minister bereid is dat later in EU-verband in te brengen. De uitzondering voor gehandicapten was ook voor de heer De Vries een reden om een amendement op te stellen. Dat sluit redelijk goed aan bij hetgeen wij beogen. Ik denk dat ik mijn fractie zal voorstellen om dat amendement te steunen, al wacht ik nog even af hoe de minister daarop reageert.
Ik heb zelf een aantal amendementen voorgesteld over de privé-kopie en over de omzeiling van technische beschermingsvoorzieningen. Het blijft mogelijk om een kopietje te maken voor je familie, vrienden en kennissen. Dat is altijd zo geweest en er is geen reden om de wet op dat punt scherper te formuleren. Ik ben al ingegaan op de handhavingsmoeilijkheden en op de onwenselijkheden die daarbij komen kijken. Het ligt niet voor de hand om makers te compenseren voor het feit dat van hun werk kopietjes worden gemaakt, als zij dat met technische voorzieningen voorkomen. Dan krijgen zij compensatie voor iets wat in wezen niet zou moeten kunnen gebeuren. De Europese richtlijn geeft heel duidelijk aan dat lidstaten hiermee rekening moeten houden. Alleen heeft de minister dat niet ingevuld.
De heer Jan de Vries (CDA):
Ik kom even terug op de privé-kopie en het amendement op stuk nr. 17 van de heer Van Dam. Waaruit maakt hij op dat met de voorgestelde wetsbepaling de kring niet meer inhoudt "familie en vrienden"? Gaat hij nu niet een stap verder door de derden geheel te schrappen uit het wetsvoorstel en daarmee de balans weg te nemen die in het voorstel zit? Daarmee kun je het privé-gebruik bijna vrijgeven.
De heer Van Dam (PvdA):
Nee, volgens mij is er voldoende jurisprudentie die aangeeft dat onder openbaarmaking – dat komt overigens ook voor in artikel 12 – niet valt de kring van familie, vrienden en kennissen; voor de rest gaat het om iedereen daarbuiten. Het afgeven van werk aan derden, iemand buiten de kring van familie, vrienden en kennissen, is een openbaarmaking. Daarom is in het amendement afgifte aan derden vervangen door het openbaar maken van een werk. Daaronder valt ook afgifte van een werk.
De heer Jan de Vries (CDA):
Moeten wij de artikelen niet juist in samenhang met elkaar lezen? Was dat niet een mooie balans tussen artikel 12 en artikel 16b? De rechthebbende en de gebruiker mogen begrijpen wat daarmee wordt bedoeld.
De heer Van Dam (PvdA):
Het is volgens mij zeer helder dat je een kopietje mag maken voor jezelf, je familie, je vrienden en je kennissen, maar je mag een werk niet openbaar maken. Zo gaat het al jaren. Mijn amendement beoogt om die praktijk voort te zetten. Als je uitgaat van de wettekst wordt het regime verscherpt. Wij zouden die richting niet uit moeten gaan.
Voorzitter. Ik heb twee amendementen besproken. Ik heb de nummers nog niet verwerkt, omdat ik deze nog niet had op het moment dat ik mijn inbreng maakte. Mijn excuses voor dat ongemak. Het derde amendement betreft het feit dat de wettekst over het omzeilen van technische voorzieningen te weinig ruimte geeft voor normaal gebruik, wetenschappelijk onderzoek of ontwikkelingen van beschermingsvoorzieningen. Er zijn elders in Europa, bijvoorbeeld Zweden, al ervaringen dat iemand voor de rechter is gedaagd omdat hij publiceerde over de fouten van een kopieerbeveiliging.
De richtlijn draagt de lidstaten op om het normale gebruik, onderzoek en ontwikkeling niet te belemmeren. Ik heb daarom een amendement ingediend waarin wordt verwezen naar de overweging in de richtlijn. Voor de liefhebbers van de details: het amendement doet niets meer dan de woordvolgorde veranderen en een komma plaatsen, maar verandert daarmee wel de strekking van de wettekst. Daardoor blijven normaal gebruik, wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling mogelijk en worden deze niet als onrechtmatig bestempeld.
Voorzitter. Ik heb nog twee andere amendementen ingediend. Het ene dient om de tekst over kopieerbeveiligingen verder aan te scherpen, zoals dat ook in het buitenland, bijvoorbeeld Groot-Brittannië, is gebeurd. Het andere strekt ertoe om uitzending via internet of andere media hetzelfde te behandelen als uitzending via radio en televisie.
Mevrouw Gerkens (SP):
Mevrouw de voorzitter. Voorgaande sprekers hebben terecht gewezen op de moeilijkheid van de handhaving van de Auteurswet. Ik ben een groot liefhebber van muziek. Ik heb dan ook bij de geboorte van mijn beide zoons gebruikgemaakt van songteksten op het geboortekaartje. Ik heb deze kaartjes ruim honderd maal vermenigvuldigd, maar ik heb aan de heren Pearl en Sylvian geen toestemming gevraagd. Ik ben dus in overtreding, maar daar zal niemand hier aanwezig aanstoot aan nemen.
Voorzitter. Dit is het dilemma van het auteursrecht dat altijd bestond en ook in deze nieuwe informatiemaatschappij zal blijven bestaan. Ik wil beginnen met de opmerking dat wij dit dilemma vanavond niet gaan oplossen. De aanpassing van de Auteurswet aan een digitale omgeving – internet – is niet zonder slag of stoot gegaan, getuige de vele commissies die hebben geadviseerd en de talloze amendementen die in het Europees Parlement zijn ingediend op de onderliggende richtlijn. In de praktijk is met name de effectieve uitoefening van het auteursrecht op naburige rechten in een digitale omgeving uitermate lastig gebleken. Denk aan de miljoenen bezoekers per dag van het omstreden programma Kazaa.
In het digitale tijdperk is het nog steeds redelijk en economisch nuttig dat de maker van een werk geld kan verdienen aan zijn geleverde inspanningen. Aan de andere kant is het de functie van internet om zoveel mogelijk informatie voor een zo breed mogelijk publiek toegankelijk te maken. Ik noem een aantal voorbeelden. De digitale krantenarchieven in bibliotheken, nieuwsuitzendingen op internet, internet radio en televisie, de toegang tot de muziek en ook de digitale encyclopedieën. Het gratis downloaden of bekijken van nieuws en muziekbronnen bevordert de spreiding van cultuurgoederen en dient daarom behouden te blijven. Onderzocht moet worden op welke manier de auteurs en artiesten hiervoor een redelijke vergoeding kunnen ontvangen.
Mijn fractie wil daarbij duidelijk stellen dat het aan de artiest c.q. de auteur is om te bepalen of hij of zij een product vrij verkrijgbaar wil laten zijn per internet. Als hij of zij dat niet wil, dan is het beschikbaar stellen van het product de overtreding maar niet het downloaden. Immers degene die downloadt, weet vaak niet of de muziek of het product illegaal wordt aangeboden. Het is dan wellicht ook een suggestie naar de branche toe om een keurmerk te maken voor die sites die deze producten wel legaal en gratis aanbieden. Dat schept dan ook weer helderheid in de internetwereld.
Voor mijn fractie ligt vandaag onder andere de volgende vraag voor. Wat is nu de juiste balans tussen het auteursrecht en een digitale omgeving? Beschouwen wij het internet als een grote kopieermachine, bediend door een miljoenenleger van gevaarlijke, anonieme piraten, of beschouwen wij het internet als een onmisbaar medium dat zich iedere dag ontwikkelt en niet verstikt moet worden door allerlei ingewikkelde, niet handhaafbare regelgeving?
Als wij de eerste benadering kiezen, zetten wij de deur open naar heilloze ontwikkelingen, waarbij dagvaarden en het vervolgen van miljoenen internetgebruikers zonder dat daarbij een middel wordt geschuwd, mogelijk is. Providers worden gedwongen persoonsgegeven openbaar te maken en IP-adressen liggen op straat; er ontstaan talloze ondoorzichtige en monopolistische incasso-organisaties waarbij het de vraag is wie zij vertegenwoordigen. Je kunt geen radio, televisie, pc of kopieerapparaat aanzetten, of allerlei organisaties claimen uitzendvergoedingen, uitvoeringsvergoedingen, muziekrechten, beeld-, figuur-, uitleen- en reprorechten. Het moge duidelijk zijn dat onze fractie dat niet wil.
We kunnen ook voor een andere benadering kiezen. Om met de auteursrechtsgeleerde Visser te spreken: een auteursrecht op toegang. Steeds vaker wordt daarom in de literatuur de vraag gesteld waarom wij in deze discussie steeds moeten uitgaan van het gelijk van auteursrechthebbenden. Aan de industrie wordt ieder middel aangereikt om de wettelijke bescherming te effectueren, ongeacht de verstikkende werking die dit uiteindelijk kan hebben op andere rechten en beginselen, zoals het recht op privacy, de vrijheid van informatie, vrije mededinging en innovatie. Wij moeten ervoor zorgen dat de balans door de komst van internet niet naar die verstikking omslaat, terwijl wij wel de ware rechten van de auteurs beschermen.
De keiharde strijd die tussen de rechthebbenden en de gebruikers is gevoerd, wekt de indruk dat het bij het recht van de intellectuele eigendom vooral om geld gaat. De wetenschappelijke uitgevers versus de bibliotheken, de platenfabrikant versus de internetproviders en Microsoft tegen de computerindustrie. En inderdaad, het gaat tegenwoordig om miljarden dollars. Juist dan is het van groot belang om een evenwicht te vinden tussen al die verschillende al dan niet financiële belangen. In sommige gevallen gaat het niet alleen om winsten, maar ook om de investeringen. Ik denk hierbij onder andere aan de muziekindustrie en het korte interruptiedebatje dat ik net met de heer Van Dam heb gevoerd. In deze ontwikkelingen ligt een soms begrijpelijk knelpunt tussen de vrije wereld van het internet en de gevestigde industrie. Het is aan de artiest én de industrie om een oplossing te zoeken voor dit probleem.
De kernvraag die hier nu voorligt is: is het evenwicht tussen al die belangen bereikt in het wetsvoorstel dat vandaag wordt behandeld? Ik wil hierbij op een aantal aspecten ingaan.
De technische beschermingsmaatregelen. Door het invoeren van de technische beschermingsmaatregelen wordt zelfs legaal downloaden onmogelijk. Het digital rights management (DRM) geeft uitgevers, producenten en andere rechthebbenden de mogelijkheden om consumenten hun wil op te leggen, wat in strijd is met het artikel over de privé-kopie. Een consument mag een kopie maken van zijn gekochte muziek-cd, maar hoe kan men een kopie maken als de uitgever er een slot op heeft gezet? Sterker nog, het omzeilen van die beveiliging is een strafbaar feit. Dit is de consequentie van deze wet en dat heeft niets met een evenwichtige belangenverdeling te maken. Zolang artikel 29a in zijn huidige vorm wordt gehandhaafd, zijn alle beperkingen op het auteursrecht naar mijn mening een farce. Ik begrijp het pleidooi van de industrie en de uitgevers best om deze DRM wel te handhaven en strafrechtelijk te vervolgen, maar juridisch gezien krijgen wij dan tegenstrijdige wetgeving. Je mag dan namelijk wel een privé-kopie maken, maar je kunt het niet. Dat is een achteruitgang van de rechten van de consument en daar wil ik vandaag nu juist niet voor pleiten. Graag hoor ik de mening van de minister op dit punt. Critici die wijzen op het hypothetische karakter van deze stelling, wijs ik op de uitspraak van de CEO van computerfabrikant Hewlett Packard: alle producten zullen worden uitgerust met een vorm van digital rights management. Vanzelfsprekend kun je digital rights management wel gebruiken voor producten die op het internet verkrijgbaar zijn. Ik noem bijvoorbeeld een boek. Dat kun je op het internet zetten en het kan dan door middel van digital rights management na betaling worden gedownload. Ik heb het nu echter over DRM op de dragers van de producten.
Dan de grens tussen het privé-gebruik en het illegaal gebruik bij programma's zoals Kazaa. De hoge raad heeft inderdaad onlangs beslist dat Kazaa niet illegaal is. Onderschrijft de minister deze uitspraak? Er zijn veel vragen te stellen bij de houdbaarheid, de juridische zuiverheid en de maatschappelijke legitimiteit van de Auteurswet huidige stijl bij dit soort ontwikkelingen. Laten wij eens naar de privé-kopie kijken. Mijn zoon gebruikt het populaire programma Kazaa – althans, hij zal het waarschijnlijk over een aantal jaren gaan doen – en downloadt het liedje van een illegale bron. Hij opereert binnen de marges van de Auteurswet en vervolgens stuurt hij zijn favoriete liedje naar een vriend. De vriend stuurt het vervolgens naar dertig klasgenoten en pleegt daarmee inbreuk op de Auteurswet. Ik leen een cd uit aan de minister, die een kopie maakt voor eigen gebruik en binnen artikel 16b opereert. Als ik zelf de cd kopieer en een kopie aan de minister geef, pleeg ik inbreuk op de Auteurswet. Dit zijn twee voorbeelden om aan te geven hoe broos de grens is tussen wat wel en niet mag. De minister geeft dat ook expliciet toe in de memorie van toelichting.
Ik ben blij dat de minister het standpunt over de privé-kopie heeft gewijzigd. Ik besef terdege dat het maken van een of twee kopietjes te veel geen prioriteit heeft of zou moeten hebben bij de opsporing. Met de bepaling die er nu staat, geven wij wel een duidelijk signaal. Bij mijn fractie rijst tevens de vraag waarom er niet uit economisch perspectief naar deze materie wordt gekeken, bijvoorbeeld consumptief gebruik versus niet-consumptief gebruik.
Ik noem een voorbeeld. Als ik vroeger een leuk liedje hoorde op een nieuwe cd die ik had gekocht, en ik wilde het aan mijn vriendin laten horen, zette ik deze in de stereo, belde haar op, hield de telefoon ervoor en zei: kijk, dit is de nieuwe cd van Nine Inch Nails, die moet je echt horen. Tegenwoordig mail ik haar het mooiste liedje daarvan. Dat is in mijn ogen consumptief gebruik. Niet-consumptief gebruik is, als er geld wordt verdiend met producties van anderen, zoals al eerder is gezegd.
De praktijk wijst uit dat er grote behoefte is aan muziek van MP3-kwaliteit. Is de tijd niet gewoon voorbij dat mensen minstens € 20 voor een cd betalen waarvan zij misschien drie of vier nummers leuk vinden? Is de consument anno 2004 niet veel meer geïnteresseerd in dat ene nummer dat hij overal kan downloaden? Het zou in de rede liggen om het auteursrecht meer af te stemmen op al deze ontwikkelingen.
Laat ik duidelijk zijn. De bibliotheken zijn geen piraten, de consumenten geen parasieten en de uitgevers geen uitbuiters. Samen moeten zij een evenwicht vinden, zodat de Auteurswet mee kan, totdat al deze knelpunten uitgekristalliseerd zijn en de auteursrechtenorganisaties en de platenindustrie hun plek hebben gevonden in het informatietijdperk.
Ik heb er ook wel wat suggesties voor. Ik denk dat het goed is om te kijken naar het verlagen van btw op cd's, het verbeteren van legale downloadsites en de keurmerken die ik net noemde. MP3 kan worden gebruikt om muziek te verspreiden, waardoor de cd-verkoop kan toenemen. Je kunt een aanbeveling voor je favoriete band naar websites van andere bands sturen, waar je muziekjes kunt horen, zodat je meer van dat soort muziek leert kennen en kunt kopen. Rekening houden met de nieuwe generatie consumenten, dat is de uitdaging die er volgens mij nu ligt voor de industrie.
Ik ben van mening dat er creatiever kan worden gekeken naar de functie van het auteursrecht in 2004. Ik vraag de muziekindustrie om de ontwikkelingen op internet veel meer als een kans te zien. Hierbij verwijs ik naar de software-industrie die al in de jaren tachtig te maken kreeg met grootschalige kopieën. De eerste reactie was repressief, met kopieerbeveiligingen etc. Dat werkte averechts. Door ervaring wijs geworden is de software-industrie dit stadium allang voorbij. Inmiddels verdient de software-industrie goed aan de wijze waarop zij met beveiliging omgaat. Ik hoop dat de andere industrieën er ook op deze wijze uitkomen.
De heer Jan de Vries (CDA):
Mevrouw Gerkens geeft haar visie op de toekomstige inrichting van het auteursrecht, maar wat ik mis, is dat zij bij het voorliggende wetsvoorstel met amenderingen komt die in lijn zijn met de door haar gewenste ontwikkeling.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik heb daar twee opmerkingen over gemaakt. Ten eerste heb ik de minister gecomplimenteerd met de bepaling over de privé-kopie, omdat die naar mijn tevredenheid is. Ik ben blij dat deze daarin is opgenomen.
Verder zet ik vraagtekens bij de bepaling in artikel 29a. Ik heb de minister gevraagd wat zijn visie daarop is. Ik kom nu niet met een amendement, maar wellicht wel na de beantwoording van de minister.
De heer Jan de Vries (CDA):
Mevrouw Gerkens noemde de bepaling over de privé-kopie een duidelijk signaal, maar zij ziet ook dat wij moeilijk tot handhaving kunnen overgaan. Zij wil dat zelfs niet, als ik haar goed heb begrepen. Is dat geen inconsistente redenering?
Mevrouw Gerkens (SP):
Wij hebben allemaal te kampen met dit dilemma. De heer De Vries had daar ook geen antwoord op in zijn betoog. Natuurlijk ligt daar een spannings veld. Als wij de bepaling over de privé-kopie zouden verbreden, zouden wij een signaal geven dat de hele wereld openstaat. Ik denk dat het in ieder geval goed is om dit signaal te geven. De handhaving is erg moeilijk gezien de ontwikkelingen die gaande zijn. De overheid kan misschien niet eens een antwoord op die problemen geven. Het is misschien een uitdaging voor alle betrokken industrieën, na te gaan hoe anno 2004 kan worden omgegaan met het auteursrecht, het systeem en wat ons dit de komende tien jaar brengt.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Voorzitter. Ergens in een uithoek van het wetsvoorstel viel mij op dat Europa Nederland de ruimte geeft om auteursrechtvrij een recht op parodie te introduceren. Ik vond dat een verheugende ontwikkeling. Ik vond het des te verheugender dat dit werd voorgesteld, beargumenteerd, verdedigd en gelegitimeerd door een minister van Justitie die nog enkele maanden terug het nut en de noodzaak van satire in debat bracht! Deze zelfde minister pleegt in deze Kamer een goede daad, want hij verdedigt het recht op een parodie, vrij van auteursrechten. Het is misschien een kleine stap voor deze minister, maar een grote stap voor Nederland.
Ik vrees dat ik te veel in herhalingen verval als ik in aansluiting op mijn collega's Van Dam en Gerkens zeg dat het een duivels moeilijke kwestie is, hoe in het nieuwe informatietijdperk auteursrechten geregeld moeten worden. Vooral de woorden van mevrouw Gerkens spraken mij aan. Zij zei dat wij moeten oppassen dat het auteursrecht in deze ingewikkelde wereld niet zo sarco sanct wordt dat wij van de weeromstuit van al die miljoenen consumenten ineens allemaal criminelen maken. Het was interessant de uitspraak over Kazaa te volgen, want voor je het weet, is dit land ineens 2 miljoen criminelen rijker en ik weet niet of dat een juiste wijze van opereren is.
De fundamentele kwestie is dat consumenten niet zoals vroeger ontvangers zijn van materiaal dat verspreid wordt door grote, duidelijk identificeerbare instellingen, maar zelf ook actieve verspreiders worden. Voor dit heel lastige probleem heb ik in dit debat ook niet zomaar een oplossing. Mijns inziens moeten wij wegblijven van de American way dat consumenten tot achter de voordeur en diep in de computer, ongeacht de leeftijd van betrokkene, achtervolgt worden op het mogelijk overtreden van de Auteurswet. Dat is een wereld die ik en velen met mij niet willen. Ik heb uit diverse teksten in de nota naar aanleiding van het verslag van deze minister begrepen dat hij die toekomst ook liever niet ziet. Daarover zijn wij het eens.
De vraag is vervolgens wel hoe wij dat precaire evenwicht bewaren. Hoe houden wij de culturele economie aan de gang? Voor economie is geld nodig. In dit geval zijn bescherming van rechten in de culturele economie veel geld waard. Dat moet op een zekere wijze gewaarborgd worden. De vraag is hoe wij het belang van die culturele, innovatieve economie op peil houden, de geldstroom intact houden en de rechthebbenden zoveel mogelijk recht doen, zonder tegelijkertijd een kafkaëske wereld van controle achter de voordeur te organiseren die waarschijnlijk helemaal niet leidt tot handhaving van de oorspronkelijke intenties. Ik ben het eens met de heer Luchtenveld dat handhaving in dezen het grootste probleem is.
Misschien moet je consumenten in de toekomst wat vrijer behandelen bij wat nu nog schending van het auteursrecht heet. Dat fundamentele debat moeten wij maar eens voeren. Het is niet in lijn met dit wetsvoorstel, waarin het in essentie gaat om het vertalen van een richtlijn. Het parlement past dan terughoudendheid. Het fundamentele debat moet op een andere plaats gevoerd worden, maar het moet wel snel gebeuren. Mijn oproep aan deze minister is: doe het lollig en kom voor de zomer met een goed stuk daarover.
De heer Jan de Vries (CDA):
Wat de heer Vendrik schetst, is wat te gemakkelijk. Hij kan niet enerzijds deze week beslissen over een wetsvoorstel en anderzijds het signaal afgeven dat hij het privé-gebruik en wat daarbij hoort wel goed vindt. Hij heeft de praktijken geschetst die plaatsvinden. Hij zegt met zoveel woorden dat de overheid daaraan verder niets moet doen en dat rechthebbenden het huidige gebruik maar moeten accepteren. Dat is een dubbele boodschap die je van de wetgever – en wij zijn medewetgever – niet kunt verwachten.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Zo heb ik het niet gezegd en zo bedoel ik het ook niet. Als ik die indruk heb gevestigd, zal ik die nu wegnemen. De digitale revolutie houdt in dat consumenten niet langer de passieve ontvanger zijn van een helder omschreven informatieproduct dat door een helder omschreven, goed identificeerbare verspreider op de markt wordt gebracht en gekocht wordt. In die klassieke informatie-economie is het geldende auteursrecht zeer wel werkbaar. Het grote probleem waar wij voor staan en waar ook ik niet direct een oplossing voor heb, is dat in een nieuwe economie die draait op de informatierevolutie, consumenten in de zin van de wet verspreiders worden. De vraag is of wij alle consequenties die dat zal kunnen hebben – ik heb het afschrikwekkende voorbeeld van de Verenigde Staten genoemd – voor onze rekening willen nemen. Dit punt komt eraan, sterker nog: het gebeurt al. Mevrouw Gerkens gaf al een paar praktische voorbeelden: consumenten die bepaalde muziekbestandjes aan elkaar doormailen, waarna het nog wat verder wordt verspreid en je voor je het weet in overtreding van de wet bent, terwijl het de facto toch gaat om tamelijk onschuldig gebruik.
Dit fundamentele dilemma laat zich vandaag niet helemaal oplossen, maar het komt er wel aan. Dat is geen kwestie van goed of slecht, maar de werkelijkheid zoals die er al is en zoals die nog meer zal worden. Het zou goed zijn als de minister, wellicht samen met de staatssecretaris voor Cultuur of een andere zielsverwant in het kabinet – wat dat betreft ben ik ruimhartig van geest – zich wijdt aan een goed stuk op basis waarvan wij dit debat snel kunnen voeren, los van het wetstraject dat nu speelt. Zo'n debat lijkt ons heel verstandig en gaan wij ook met een open mind binnen, al heb ik wel duidelijk gemaakt dat de Amerikaanse gang der dingen ons absoluut niet aanstaat. De minister en ik zijn het op dat laatste punt wel eens en wij zijn daarin niet de enigen.
Een paar korte punten hebben mijn aandacht getrokken. In de eerste plaats is dat het punt van de technische beveiliging (artikel 29a). In het nader verslag is door onze fractie gevraagd wat de reikwijdte van deze bepaling precies is. Wat hierin staat, bevalt ons aan de ene kant niet zo, maar aan de andere kant heeft de minister op meerdere plaatsen in antwoord op kritische vragen onzerzijds gezegd dat er een algemene maatregel van bestuur kan komen waarbij van overheidswege paal en perk wordt gesteld aan mogelijke technische vormen van beveiliging die in de markt toepasbaar worden geacht. Dat behoeft echt uitleg en ik probeer mij ook voor te stellen wanneer er volgens de minister sprake is van onrechtvaardige vormen van technische beveiliging die nadere regulering behoeven. Die discretionaire bevoegdheid heeft de minister. Ik meen dat dit nadere duiding en uitleg behoeft.
De nota naar aanleiding van het verslag vind ik hier niet zo helder over, al is het maar omdat het de facto gaat om de vraag, in welke mate het consumentenrecht nog beschermd is en in welke mate de consument niet gehinderd wordt in het gebruik van het informatieproduct dat hij of zij heeft. Technische beveiliging die op allerlei installaties en machines wordt geïmplementeerd, kan wel degelijk het recht van de consument drastisch inperken en kan ook tot schade leiden. Er zijn vormen van beveiliging waardoor je de computer naar de winkel kan brengen als je er een cd-tje instopt, omdat de beveiliging en die cd helemaal niet meer matchen. Ik vind dat nogal ver gaan en ik vind het onvoldoende om dat allemaal aan de vrije markt over te laten.
Ook het logo-systeem waar de minister in de nota naar aanleiding van het verslag naar verwijst, vind ik iets te mager. Het is goed dat de consument wordt geïnformeerd over de soort cd die hij hoopt, en dat de technische beveiliging die al dan niet op die cd is toegepast, aan de hand van logo's helder wordt, maar het behoeft toch meer uitleg over de vraag wat de minister hier precies mee wil. Is het trouwens in het kleine Nederland echt voorstelbaar, dat de minister op dit punt eenzijdig nadere maatregelen gaat treffen?
In dit verband ook een opmerking over de duur van deze beschermingsmaatregelen. Het auteursrecht is in principe eindig; het duurt een aantal jaren. Dit type beveiliging die als het ware het substituut moet zijn om het auteursrecht te handhaven, kan echter in principe eindeloos blijven bestaan. Hoe moet ik dat zien? Is er niet een relatie tussen vormen van technische beveiliging en de duur waarbinnen die mogen worden toegepast, en het auteursrecht dat geacht wordt beschermd te worden door die technische beveiliging?
Mijn laatste punt betreft het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van cryptografie. Ook hiernaar hebben wij gevraagd in het nader verslag. Het gegeven antwoord is echter niet helder. Waarom kan er niet in lijn met overweging 48 van de richtlijn waarop dit wetsvoorstel is gestoeld, duidelijk worden gekozen voor het expliciet opnemen dat de bescherming in kwestie het onderzoek op het gebied van de cryptografie niet mag hinderen? Waarom wordt de letterlijke tekst van de overweging niet heel helder in het wetsvoorstel opgenomen? Ik heb het vermoeden – dat blijkt ook zo te zijn – dat de heer Van Dam op dit punt een amendement heeft ingediend. Dit debat wordt dus nog voortgezet.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Het is de bedoeling dat de beantwoording in eerste termijn van de zijde van de regering morgenmiddag omstreeks 15.30 uur plaatsvindt. Daarna zullen wij de tweede termijn van zowel de Kamer als het kabinet behandelen.
Hiermee komt een einde aan de vergadering van de Tweede Kamer voor vandaag. Ik bedank alle medewerkers in en buiten de Tweede Kamer die dit debat mogelijk hebben gemaakt. Ik bedank alle belangstellenden op de tribune voor de getoonde interesse voor dit debat. Ik bedank de minister voor het vertegenwoordigen van de regering en de leden van de Tweede Kamer voor het vertegenwoordigen van het volk.
Sluiting 20.55 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20032004-3307-3318.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.