Aan de orde is het debat over de eenmalige regeling voor asielzoekers.

De voorzitter:

Ik meld dat de minister om 18.00 uur weg moet om een vliegtuig te kunnen halen. Ik vermoed dat wij dan al lang klaar zijn met het debat, maar voor alle zekerheid meld ik het toch maar even. De Kamer heeft één termijn met een spreektijd van vier minuten per spreker. Eventuele moties dient men dus in eerste termijn in te dienen.

Het woord is aan de heer De Wit.

De heer De Wit (SP):

Mijnheer de voorzitter. Sinds 14 januari van dit jaar zijn de ogen van velen in onze samenleving gericht op de Kamer vanwege de regeling die verwacht werd en die wij vandaag afrondend bespreken.

Ook na de twee uitvoerige debatten die wij met de minister hebben gevoerd, blijft mijn fractie van mening dat de door de regering voorgestelde regeling te beperkt is en geen oplossing biedt voor het schrijnende probleem waar zeer veel asielzoekers in onze samenleving mee te maken hebben, in het bijzonder die asielzoekers die al langer dan vijf jaar in Nederland zijn, al dan niet uitgeprocedeerd en veelal goed ingeburgerd.

Breed in de samenleving wordt het idee gedragen dat de regeling te beperkt is. Door veel instanties en van vele kanten is er bij de Kamer op aangedrongen, de regeling te verruimen. Namens mijn fractie doe ik een dringend beroep op de minister, maar ook op de fracties van het CDA, de VVD en D66 om die signalen uit de samenleving serieus te nemen en alsnog te overwegen de regeling te verruimen. Op dit punt dien ik dan ook de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de eenmalige regeling die de regering van plan is te treffen te beperkt is en geen oplossing biedt voor de grote groep asielzoekers die thans langer dan vijf jaar in ons land verblijft, al dan niet uitgeprocedeerd;

verzoekt de regering, de voorgestelde regeling te verruimen tot die asielzoekers die op 29 augustus 2003 vijf jaar of langer in Nederland verblijven, in de opvang zitten, al dan niet uitgeprocedeerd zijn en geen criminele antecedenten hebben,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 762(19637).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik kom te spreken over de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid van de minister. De minister hebben heel veel verzoeken bereikt om gebruik te maken van haar bevoegdheid om in schrijnende gevallen af te wijken van de regels die tot nu toe gehanteerd worden. De minister heeft de Kamer vorige week een- en andermaal beloofd dat zij haar bevoegdheid zodanig zal toepassen dat zij haar hart zal laten spreken. Mijn fractie legt dat zo uit, dat de minister ruimhartig naar de dossiers moet kijken en dat voor de schrijnende gevallen een oplossing moet worden gevonden.

Er zijn twee problemen waarover wij bij de regeling van werkzaamheden hebben gesproken. Het eerste probleem is de brief die de minister gisteren naar de Kamer heeft gestuurd, onder meer naar aanleiding van het advies van de landsadvocaat. Uit de brief blijkt duidelijk dat de minister zich vorige week bij haar uitleg vergist heeft en dat zij in die uitleg niet gesteund wordt door de landsadvocaat.

In die brief wordt wel een uitleg gegeven aan de ambtshalve toepassing van de regeling. Is die uitleg van de regeling in de brief van 22 september gebaseerd op de visie van de landsadvocaat of is het de uitleg die de minister zelf aan de regeling geeft? Als artikel 3.6, onder b van het Vreemdelingenbesluit in feite gaat over de driejarenregeling en de daaraan ten grondslag liggende argumenten, kan het immers niet zo zijn dat nu ineens, terwijl wij nu een regeling treffen, wordt gezegd dat artikel 3.6, onder b eigenlijk wat ruimer kan worden uitgelegd en dat er vijf jaar van kan worden gemaakt. Dat is nooit de bedoeling geweest van dat artikel in het Vreemdelingenbesluit. Naar mijn idee kan daar ook niet ineens een ambtshalve toepassing van worden gemaakt, zonder dat dit eerst hier is besproken. Ik ben dus van mening dat het niet in de wet en in het Vreemdelingenbesluit is geregeld en dat de ambtshalve toepassing dus niet klopt. Op dat punt krijg ik graag een nadere motivering van de minister.

Het tweede punt betreft de vraag of iemand de minister mag vragen om de regeling toe te passen. Op dat punt krijgen wij nu een redenering die je in zekere zin "bangmakerij" zou kunnen noemen. De minister zegt dat iemand die haar vraagt om de regeling toe te passen, eerst een MVV moet aanvragen. Op wie is de regeling van toepassing, althans volgens de minister? Op de asielzoekers die in de eerste procedure zitten; zij hebben dus een procedure lopen omdat zij gevlucht zijn uit hun land. Hoe kan de minister nu zeggen dat deze mensen een MVV moeten aanvragen in de landenDe Wit van herkomst? Dat kan niet; volgens mij moeten wij dat ook niet willen. Hier is gewoon een eenmalige regeling aan de orde en een asielzoeker kan gewoon aan de minister vragen of hij of zij recht heeft op toepassing van die regeling. Dat is een normale aanvraag. De juristen die ons daarover via VluchtelingenWerk hebben geadviseerd, hebben gezegd dat dit een aanvraag is zoals bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht; daar dient de minister op te beslissen en dat besluit is vatbaar voor bezwaar en beroep. Ik deel dus niet de mening van de minister dat een verzoek aan haar om de regeling toe te passen, zoiets zou zijn als een verzoek om een reguliere verblijfsvergunning, waarop de MVV-regeling van toepassing zou zijn. Ook op dat punt wil ik dus graag opheldering van de minister.

Tot slot vraag ik de minister om de Kamer uiterlijk 15 december te berichten over de stand van zaken met betrekking tot de inherente afwijkingsbevoegdheid en de toepassing van de pardonregeling zelf. Omdat wij één termijn hebben, dien ik op dat punt een motie in. Ik hoor natuurlijk graag het oordeel van de minister daarover.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer er belang aan hecht dat zij inzicht krijgt in de wijze waarop de minister de eenmalige regeling toepast alsmede gebruikmaakt van haar inherente afwijkingsbevoegdheid;

verzoekt de regering, de Kamer uiterlijk 15 december 2003 te rapporteren over de wijze waarop zij de eenmalige regeling tot dan toe heeft toegepast, alsmede over de wijze waarop zij tot dan toe van haar inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 763(19637).

De heer De Wit (SP):

Als derde punt een opmerking over Stari Most. Ik herhaal dat ik het niet eens ben met de uitleg die de minister in de voorafgaande overleggen heeft gegeven over de heroverweging van die dossiers. Ik blijf van oordeel dat dit niet is geschied zoals het was bedoeld tijdens de bespreking van het rapport over Srebrenica. Het UNHCR-advies dient daarbij betrokken te worden. Ook de UNHCR zou volgens de mensen die Stari Most vormen, in ieder geval bij de advisering betrokken moeten zijn. Dat is niet gebeurd. Ik blijf van mening dat al die dossiers heroverwogen zouden worden. In dat opzicht wacht ik de bijdrage van collega Lambrechts af.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de heer De Wit voor zijn opmerkingen over juridische vraagstukken die nog aan de orde zijn gekomen. Ik zal die opmerkingen niet herhalen, maar ik moet zeggen dat ik het onvoorstelbaar vind dat de minister juist op een punt als de grondslag van de regeling tegen de Kamer zegt dat de landsadvocaat dat wel een goed idee vindt. Dat punt is zo fundamenteel. Alle alarmbellen hadden moeten rinkelen toen de landsadvocaat zei dat het geen goed idee was. Nu beroept de minister zich weer op anderen, namelijk op de juristen van haar departement. Ik ben er niet zo voor dat de regering zich in het contact met de Kamer beroept op landsadvocaten of op ambtenaren. De minister moet voor haar eigen zaak staan. Dat is altijd beter, want als het nu weer niet goed gaat, hebben de juristen het weer niet goed gedaan. Dat verdienen zij volgens mij niet, maar misschien ook wel; dat weet ik niet. De praktische uitvoerbaarheid van de maatregel is zeer uitvoerig in het algemeen overleg aan de orde geweest. Ik heb er grote twijfels over. Ik denk dat de minister in juridische en praktische zin met een maatregel komt die heel moeilijk te hanteren zal zijn.

Voor mij is de grootste vraag wat de maatschappelijke acceptatie is van deze maatregel. Waarom luistert de minister niet naar alle mensen, alle organisaties en alle instellingen die vragen om het anders te doen? De minister heeft een stap gezet. Daar hebben wij waardering voor. Dat is ook vanuit de oppositie gesteld. Om het goed te doen, moet echter nog een stap worden gezet. De bisschoppen, de Raad van kerken, de lokale bestuurders in de VNG, de burgemeesters van de grote steden, Unicef, het Rode Kruis en tal van anderen krijgen het volgende antwoord van de minister. Zij wijst erop dat het in het Hoofdlijnenakkoord staat en dat zij het nog een beetje heeft uitgebreid. De minister stelt goed te hebben geluisterd. Dat is niet waar. De minister heeft niet goed naar deze mensen geluisterd. Het is van belang dat dit deel van het asielbeleid brede steun krijgt in ons land. In het verleden is dat ook al eens opgemerkt. Wij hebben op het ogenblik een streng asielbeleid. Een meerderheid van ons volk vindt dan ook dat wij compassie moeten hebben met de mensen die hier al zeer lang verblijven. Die mensen moeten wij perspectief bieden op verblijf in onze samenleving.

De minister verwijst naar het Hoofdlijnenakkoord. Dat is echter niet uit de hemel komen vallen. Dat akkoord is door een aantal partijen gesloten: D66, CDA en VVD. Mevrouw Lambrechts heeft ons duidelijk gemaakt dat wat haar betreft het akkoord verder had mogen gaan. Dat is een bekend standpunt van D66. Dat is echter in de onderhandelingen niet gelukt. Dat betekent dat wij hier niet aanlopen tegen een ongeluk, maar tegen de expliciete wens van de VVD en het CDA om geen krimp te geven en de bisschoppen de bisschoppen te laten, de kerken de kerken enz. Zij willen het beperkt houden. Men had er immers toch al geen zin in. Ik vind dat heel ernstig. De keuze is echter helder. De verantwoordelijkheid voor wat er met deze regeling gebeurt, is daarmee ook duidelijk gemaakt.

De heer Van Fessem heeft tijdens het algemeen overleg tegen de asielzoekers die terug moeten gezegd: "vriend, vriendin, gezin, het ziet er slecht voor jullie uit, maar kom, ik neem jullie onder de arm." Is het niet eerlijker om te zeggen: het ziet er slecht voor jullie uit, omdat ik, de heer Van Fessem, dat wil? De CDA-fractie heeft immers deze wens neergelegd in het regeerakkoord. Dat geldt ook voor de VVD-fractie. Als zij het anders zouden willen, zou het er niet slecht maar goed uitzien voor deze mensen. Het gaat dus om een politieke keuze. Om die vervolgens af te ronden met de mededeling dat er een collecte gehouden zal worden om een vakantie aan te bieden, gaat te ver.

De voorzitter:

De heer Van Fessem is uit zijn bankje gelokt om te interrumperen. Hij krijgt daarvoor ook de gelegenheid. Na een zeer uitgebreid algemeen overleg in twee ronden zeg ik echter in zijn algemeenheid dat het moet gaan om een politieke afronding door de Kamer ten opzichte van de minister. Ik zal daarom zeer terughoudend zijn bij het toestaan van onderlinge interrupties.

De heer Van Fessem (CDA):

Ik ben op het punt van de vakantie al uitgebreid teruggekomen in de media. Mijn verhaal was louter bedoeld om aan te geven dat wij niet voortdurend in termen van protestprocedures moeten denken. Wij kunnen ook denken dat de rechter heeft gesproken en dat wij vervolgens moeten bekijken of wij kunnen helpen. Als ik spreek van een asielzoeker die denkt dat het er slecht voor hem uitziet, bedoel ik dat deze persoon denkt dat het er voor hem slecht uitziet. Ik doel er niet op dat die man naar een vervelend land terug moet.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Het hoeft niet alleen over de rechter te gaan. De heer Van Fessem zelf kan ook spreken. Hij kan de asielregeling verbreden, zoals ook de keuze is gemaakt die in het Hoofdlijnenakkoord staat. De minister heeft die vervolgens heel verdienstelijk uitgebreid. Daar ben ik dankbaar voor. De heer Van Fessem had echter een bredere keuze kunnen maken. Hij had voor de VNG-optie kunnen kiezen. Het is een keuze van de politieke partijen. De heer Van Fessem had overigens gelijk toen hij stelde dat er het er slecht uitziet. Voor de meeste mensen die er nu uit moeten, ziet het er slecht uit. Dat redden wij niet door te zeggen dat deze mensen eens in de twee jaar terug op vakantie mogen. Ik doe een beroep op de heer Van Fessem om na te denken over de vraag waarom wij dit doen. Wie maken wij hier gelukkig mee? VVD en CDA? Ik weet overigens niet wie in de Kamer nog meer op dit standpunt staat. De meeste mensen in de samenleving zeggen: doe het ruimer. Waarom luistert de heer Van Fessem daar niet naar? In het beleidsprogramma van het kabinet stond: het kabinet wil graag luisteren; als de regering niet naar de mensen luistert, raakt iedereen gefrustreerd. Wij moeten dus onze oren open houden. Er was een paar jaar geleden eens een politieke partij die grote oren op het hoofd zette om goed te kunnen luisteren. Waarom doet de regering dat niet? Misschien moet de minister vandaag uitspreken: wij doen dat ten principale niet omdat wij vinden dat al die mensen het land uit moeten. Het ziet er slecht voor hen uit, maar dat willen wij ook. Daarmee zou de regering tenminste haar politieke verantwoordelijkheid nemen.

De samenleving, de overheid, maar vooral de mensen die al zo lang in ons land wachten op perspectief in hun leven, zou een enorme dienst worden bewezen door dat perspectief te bieden. Bij de stemmingen volgende week kunnen wij dat met zijn allen doen. Niemand zal de minister daarover een verwijt maken: ik hang de vlag uit en prijs haar de hemel in. Ik vrees overigens dat dit laatste ongeveer het ergste is wat haar kan overkomen, dus ik ben bereid daarover te overleggen. Indien zij dat verkiest, wil ik er ook best het zwijgen toe doen. Het zou echter ongelooflijk goed zijn voor dit land als die maatregel werd uitgebreid. Indien wij deze kans missen, krijgen wij te maken met een juridische maatregel die praktisch onuitvoerbaar is, en die naar mijn overtuiging tot duizenden procedures zal leiden. De regeling is voor gemeenten praktisch gezien onuitvoerbaar. Wij komen nog wel te spreken over het uitzettingenbeleid, maar het is de vraag of dat wel zo glad zal verlopen. Het gaat om mensen die vijf tot twaalf jaar in ons land verblijven en die in belangrijk mate zijn ingeburgerd. Geef die mensen perspectief! Maak een eind aan het lijden, het wachten en de onzekerheid. In een dergelijke ruimere regeling zal de minister ongetwijfeld ook iemand meenemen die zij liever het land had uitgezet, maar wij kunnen dat als Nederlandse samenleving gemakkelijk hebben. Die samenleving heeft ook gezegd: haal daar nou een streep door!

Ik zal nu mijn moties gaan voorlezen om niet te veel gebruik te maken van de clementie van de voorzitter.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering een regeling voorbereidt om een groep asielzoekers die langer dan vijf jaar in ons land verblijft onder voorwaarden een verblijfsvergunning toe te kennen;

overwegende dat de voorgestelde regeling in onvoldoende mate de problematiek die het zeer langdurig verblijf van asielzoekers voor betrokkenen, de samenleving en de overheid met zich meebrengt tot een oplossing brengt;

overwegende dat de Kamer een petitie heeft ontvangen van de Raad van kerken, Justitia et Pax, Kerkinactie, VluchtelingenWerk en de stichting Inlia met het dringend verzoek voor een ruimere regeling;

overwegende dat ook door de Nederlandse bisschoppen en vele andere personen en organisaties, zoals de burgemeesters van de vier grote steden, Unicef, het Rode Kruis, met klem op een ruimere regeling wordt aangedrongen;

constaterende dat de regeling die door de Vereniging van Nederlandse gemeenten is voorgesteld op zeer brede steun kan rekenen en dat de regering deze regeling qua uitvoeringsconsequenties vergelijkbaar heeft genoemd met het kabinetsvoorstel;

verzoekt de regering, haar voorstel te baseren op dat van de Vereniging van Nederlandse gemeenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, Vos en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 764(19637).

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Mijn tweede motie gaat over een asielprocedure die volgt op eenKlaas de Vries andere asielprocedure.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het onder de oude Vreemdelingenwet mogelijk en soms – in verband met het verkrijgen van nieuwe gegevens – noodzakelijk was een volgende asielprocedure te beginnen;

overwegende dat, onverlet de verantwoordelijkheid van betrokkene, nieuwe asielprocedures in bepaalde gevallen ook op advies van de betrokken autoriteiten werden aangevangen;

overwegende dat het niet rechtvaardig is langdurig in ons land verblijvende asielzoekers die meer dan een procedure hebben aangevangen, om die reden van de voorgestelde regeling uit te sluiten;

verzoekt de regering, hen alsnog onder deze regeling te laten vallen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 765(19637).

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Mijn laatste, korte motie gaat over mensen die worden uitgezet, en zich vervolgens maar moeten redden op straat, onder de bruggen en in de portieken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het om redenen van humanitaire aard, van openbare orde en van volksgezondheid ongewenst is dat uitgeprocedeerde asielzoekers uit hun opvang worden gezet, zonder dat dit onmiddellijk gevolgd wordt door een andere opvang, dan wel door feitelijke uitzetting;

verzoekt de regering, dit met onmiddellijke ingang als uitgangspunt voor het beleid te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Klaas de Vries, De Wit, Vos en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 766(19637).

De heer Van Fessem (CDA):

Voorzitter. Onze fractie is vóór de eenmalige regeling die de regering voorstelt. Waarom geen bredere regeling? Deze regeling is nu een gegeven; ze is duidelijk en goed afgebakend en uitbreiding van de regeling zou niet rechtvaardig zijn tegenover degenen die wél vertrokken zijn. Een verbreding levert altijd nieuwe grijze gebieden op en uitgeprocedeerd is uitgeprocedeerd.

Onze fractie hecht hierbij sterk aan het oordeel van de rechter, in veel gevallen meermalen gegeven. Deze beslissingen dienen in een rechtsstaat ten uitvoer te worden gelegd. Degenen die een tweede of volgend asielverzoek hebben ingediend, al dan niet op advies van de IND, kunnen hier gewoon de uitslag afwachten. Als er inderdaad sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, dan zullen die tot een positieve beslissing van de IND of van de rechter kunnen leiden.

Wij vinden dat er alleen een draagvlak voor het asielbeleid kan blijven als het streng is, maar met plaats voor wie het echt nodig heeft. Er moet in ons land altijd ruimte zijn voor degenen die in hun land vervolging te vrezen hebben vanwege hun politieke of godsdienstige overtuiging en dergelijke. Dit draagvlak moet blijven bestaan, ook daar moet de Kamer voor staan. Een goed asielbeleid staat of valt met een goed terugkeerbeleid. De minister heeft aangegeven dat zij druk bezig is om vorm te geven aan een terugkeerbeleid en dat zij ontvankelijk is voor alle suggesties die kunnen bijdragen aan het welslagen van het terugkeerbeleid. Wij dringen er nogmaals bij de minister op aan, dit beleid goed handen en voeten te geven.

Verder heeft de minister aangegeven dat zij wil bewerkstelligen dat opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers door gemeenten niet meer nodig is. Zij gaat daartoe structureel met gemeenten overleggen. Wij juichen dit toe en wij vragen haar, dit als een van de prioriteiten in het nieuwe terugkeerbeleid aan te merken.

De Kamer heeft in februari jl. de motie-Van Vroonhoven-Kok aangenomen. De boodschap hiervan is duidelijk: als er bij degenen die al lang in ons land verblijven, sprake is van echt schrijnende gevallen, dan moet er voor hen iets worden gedaan. Deze motie zag op alle schrijnende gevallen, dus zowel op uitgeprocedeerde asielzoekers als op degenen die met een tweede of volgende procedure bezig zijn. Los van de vraag of het mogelijk is om in dergelijke gevallen de discretionaire bevoegdheid of de inherente bevoegdheid om van het beleid af te wijken te gebruiken, hecht onze fractie er sterk aan dat er voor echt schrijnende gevallen een oplossing wordt geboden. Wij begrijpen de problemen van de minister en haar zorgen over allerlei openingen voor het voeren van procedures. Die zijn ook al aangekondigd, maar die komen er door de procedeercultuur in dit land toch wel. Wij doen dan ook nogmaals een klemmend beroep op de minister om linksom of rechtsom schrijnende gevallen te helpen. Beoordelingscriteria zijn daar niet voor te geven en die willen wij ook niet weten. Wij vertrouwen erop dat de minister dergelijke gevallen zorgvuldig zal bekijken; kan zij dit toezeggen?

Voorzitter. Ik vind dat de fractie van de PvdA hierbij niet te hoog van de toren behoort te blazen. In 2002 is er een motie-Hoekema/Halsema ingediend; die zou het gehaald hebben als deze fractie ervóór had gestemd. Dat de heer De Vries het onze fractie nu kwalijk neemt dat de motie-Varela wordt uitgevoerd, zelfs nog uitgebreid, vind ik te bizar voor woorden.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Het eerste wat u zegt, is juist. Dat heb ik ook al vaak op verschillende plaatsen medegedeeld. Wij hebben inderdaad niet vóór die motie gestemd. Maar ik neem u helemaal niets kwalijk, ik ben heel blij dat ook uw fractie nu vóór een eenmalige maatregel is; dat was in januari nog niet zo. U zult het zien, naarmate de tijd vordert, zullen steeds meer mensen zeggen dat dit probleem moet worden opgelost. Ik doe alleen een beroep op u om in de huidige situatie net even nog een stap te zetten, omdat een heleboel mensen die hier veel over weten, aangeven dat dat veel beter zou zijn. Ik neem u dus niets kwalijk, ik probeer u alleen een beetje verder te helpen in de richting die ik thans voor de juiste houd.

De heer Van Fessem (CDA):

Dit vind ik een andere toon, voorzitter. Hier laat ik het bij.

De heer De Wit (SP):

Wij praten over in totaal 7000 mensen. Dat is een afgerond geheel waarvan, als de regeling in dat opzicht verruimd zou worden, beslist geen aanzuigende werking zou kunnen uitgaan. Hoe kan de CDA-fractie en hoe kan de heer Van Fessem het tegenover al die mensen die naar de Kamer toe gereageerd hebben, verantwoorden om deze signalen in feite naast zich neer te leggen? Het betreft immers ook signalen vanuit zijn eigen achterban: wethouders van het CDA, burgemeesters en gemeenteraden en voorts al die organisaties die de heer De Vries heeft opgesomd en die voor een deel de CDA-achterban vormen.

De heer Van Fessem (CDA):

Het is in de eerste plaats een illusie om te denken dat een pardonregeling iets oplost. Ik verwijs naar de witte illegalen. Wij krijgen naar ik meen morgen of overmorgen een petitie van witte illegalen. Welnu, dat is al een oude regeling. Ik denk dat het nooit opgelost wordt.

Ten tweede heeft de Tweede Kamer een andere verantwoordelijkheid – dat vind ik een heel serieuze zaak – dan de mensen in het land, mensen wier buurman wellicht moet vertrekken. Wij moeten zorgen voor houdbaarheid van het asielbeleid. Wij moeten ervoor zorgen dat er geen aanzuigende werking komt. U stelt dat er geen aanzuigende werking komt, maar ik stel dat dit wel het geval is. Wij praten over criminelen en over mensensmokkel: zij letten heel goed op wat er hier gaat gebeuren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Om in het kader van deze regeling over criminelen en mensensmokkel te praten, vind ik stuitend.

Mijn vraag aan u is deze. Wat heeft u al uw wethouders en uw gemeenten te bieden, die allemaal zeggen: met deze regeling kunnen wij niet uit de voeten? Immers, juist voor de gezinnen die hier al zolang zijn, gezinnen met kleine kinderen, biedt deze regeling geen oplossing. Wat heeft u hun te melden?

De heer Van Fessem (CDA):

Als u zegt dat het stuitend is als ik over criminelen praat, dan denkt u misschien dat ik de asielzoekers bedoel, maar dat is niet zo. Het gaat dan om degenen die smokkelen en de mensen aanvoeren in allerlei stromen. Voor het overige kan ik geen ander antwoord geven dan het antwoord dat ik aan de heer De Wit heb gegeven: wij hebben onze eigen verantwoordelijkheid en die nemen wij zeer serieus.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Mijnheer de voorzitter. Er is in een uitgebreid algemeen overleg lang gesproken over de voorgestelde eenmalige regeling. Ik voel er niet voor om alle argumenten die ik toen voor het voetlicht heb gebracht, hier te herhalen. Ik volsta ermee om op te merken dat mijn fractie denkt dat de pardonregeling zoals deze nu is voorgesteld, niet voldoende soelaas biedt voor de mensen die zich in schrijnende situaties bevinden. Mijn fractie is er voorts van overtuigd dat deze regeling de maatschappelijke onrust die nu bestaat, niet zal wegnemen maar eerder zal doen aanwakkeren. Wij steunen daarom de motie die door de heer Klaas de Vries is ingediend en die de minister nogmaals oproept een regeling op te stellen volgens het voorstel van de VNG.

Vervolgens is onze insteek in dit debat de volgende. Wanneer de nieuwe regeling niet volgens het voorstel van de VNG wordt voorgelegd, willen wij proberen om op onderdelen toch zoveel mogelijk verbeteringen aan te brengen; het zal dan gaan om zaken die althans in onze ogen verbeteringen zijn. Wij zullen daarom ook alle moties steunen die voorstellen doen in die richting.

De minister heeft toegezegd dat zij haar hart zal laten spreken ingeval van toepassing van haar inherente afwijkingsbevoegdheid. Daar zijn wij blij mee. Ik heb ook wel goede verwachtingen van het hart van de minister. De minister heeft tegelijkertijd duidelijk gemaakt dat haar inherente afwijkingsbevoegdheid zich niet tot uitgeprocedeerden uitstrekt. Daarvoor heeft zij een discretionaire bevoegdheid. De minister zegt echter dat zij niet van plan is deze discretionaire bevoegdheid te gebruiken voor uitgeprocedeerden. Ik vind het feit dat de minister uitgeprocedeerden op voorhand uitsluit van clementie, onaanvaardbaar. Los van de juridische aspecten van de opmerkingen van de minister, wil ik dan ook de volgende motie indienen, samen met de heer Klaas de Vries.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de eenmalige regeling als criterium kent dat de betrokkene nog in de eerste procedure moet zitten;

overwegende dat de inherente afwijkingsbevoegdheid niet openstaat voor vreemdelingen die zijn uitgeprocedeerd;

overwegende dat de minister in deze gevallen wel van haar discretionaire bevoegdheid gebruik kan maken maar heeft medegedeeld ten aanzien van personen uit deze groep niet van de discretionaire bevoegdheid gebruik te zúllen maken;

overwegende dat in het bijzonder onder uitgeprocedeerde asielzoekers situaties voorkomen die schrijnend zijn te noemen op grond van de lange verblijfsduur in Nederland, klemmende redenen van humanitaire aard of medische factoren;

verzoekt de minister, met toepassing van haar discretionaire bevoegdheid te beoordelen of uitgeprocedeerde asielzoekers zich in een schrijnende situatie bevinden en in voorkomende gevallen hun een verblijfsvergunning te verstrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Huizinga-Heringa en Klaas de Vries. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 767(19637).

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

De heer Van derHuizinga-Heringa Staaij zal een toelichting geven op onze motie over een uitbreiding van de groep mensen die onder het pardon vallen. Alle moties die daarop gericht zijn, zullen wij steunen.

Tot slot wil ik een motie indienen over de peildatum. De heer De Wit heeft een soortgelijke motie ingediend. Misschien kunnen wij die moties samenvoegen?

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de eenmalige regeling als peildatum 27 mei kent, de datum van beëdiging van het nieuwe kabinet;

overwegende dat de details van de regeling eerst op 29 augustus bekend zijn geworden via de brief van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie per die datum;

verzoekt de regering om redenen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur de datum van 29 augustus in de op te stellen definitieve regeling als peildatum te hanteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Huizinga-Heringa, Klaas de Vries en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 768(19637).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Wij hebben een aantal keren uitvoerig van gedachten gewisseld over de problematiek van de langdurig in ons land verblijvende asielzoekers. Het is een goed en verhelderend debat geweest. Ik dank de minister ook voor de brief die zij ons onlangs heeft gestuurd waarin nog een aantal vragen beantwoord is. Ook bevat deze brief een correctie ten opzichte van een eerdere opmerking. Ik kom daarop later nog even terug.

Nu de keuze is gemaakt om tot een eenmalige regeling te komen, heeft onze fractie getoetst of de gekozen afbakening en de juridische vormgeving van de conceptregeling billijk, houdbaar en juridisch waterdicht zijn. Als er een regeling getroffen wordt, moet dat goed gebeuren. Voor mijn fractie betekent dat overigens niet dat hoe ruimer de regeling, hoe billijker zij per definitie is. De langdurige onzekerheid is niet in alle gevallen toe te schrijven aan de inactiviteit van de overheid. Wat dat betreft mis ik in het maatschappelijke debat een bepaalde reflectie aan de kant van de rechtshulpverleners. Hebben zij niet veel te gemakkelijk mensen gestimuleerd om door te procederen? Ik heb regelmatig met verbazing kennisgenomen van het feit dat zaken al jarenlang liepen terwijl reeds in een zeer vroeg stadium duidelijk was dat zij kansloos waren. Er is ook moed voor nodig om te zeggen: wacht eens even, wij moeten eerlijk vaststellen dat het in dit geval geen zin heeft om mensen te stimuleren door te procederen en dientengevolge langdurig in onzekerheid te zitten. Voor het evenwicht in deze discussie wilde ik die opmerking gemaakt hebben.

De rechtvaardiging voor de eenmalige regeling wordt met name gevonden in het feit dat mensen langer dan vijf jaar in Nederland in procedure zijn gebleven, terwijl dat in belangrijke mate is toe te schrijven aan het tekortschieten van de overheid. Dat criterium spreekt ons aan, maar de koppeling aan het zich bevinden in de eerste procedure vinden wij te rigide. Wij menen dat in twee opzichten een uitbreiding van de groep die in aanmerking komt voor deze regeling in de rede ligt. Dan denk ik in de eerste plaats aan de mensen die nu in een vervolgprocedure zitten, maar die evenzeer langer dan vijf jaar hebben moeten wachten op een definitief uitsluitsel over de eerste aanvraag en in de tweede plaats aan de mensen die al meer dan vijf jaar wachten op een definitieve beslissing over hun herhaalde aanvraag. Op dit punt wil ik een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering bij de keuze voor de voorgestelde eenmalige regeling "inactiviteit van de overheid" als belangrijkste argument gehanteerd heeft;

van mening dat asielzoekers die aansluitend op hun eerste procedure een nieuwe aanvraag ingediend hebben, maar destijds langer dan vijf jaar hebben moeten wachten op een definitieve beslissing over hun eerste aanvraag op gelijke wijze geconfronteerd zijn met genoemde "inactiviteit van de overheid";

overwegende dat hetzelfde geldt voor diegenen die reeds langer dan vijf jaar wachten op een definitief oordeel over een herhaalde aanvraag;

verzoekt de regering om, uit oogpunt van consistentie en gelijke behandeling, de eenmalige regeling ook van toepassing te verklaren op deze beide groepen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij en Huizinga-Heringa. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 769(19637).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Tot slot wil ik nog iets zeggen over de juridische houdbaarheid van deze regeling. Tijdens de algemene overleggen hebben we ook daarover met de minister kunnen spreken. In de laatste brief die wij van de minister hebben ontvangen is een belangrijke correctie aangebracht op het antwoord op de vraag van de SGP-fractie: heeft de regering zich ervan vergewist dat de regeling juridisch houdbaar is en zijn er volgens de landsadvocaat voor diegenen die een beroep doen op de regeling mogelijkheden om te procederen over de afwijzing? De minister heeft in eerste instantie gezegd dat de landsadvocaat haar benadering deelt. Zoals anderen al hebben gezegd is dat bij brief gecorrigeerd. Daarin staat namelijk: nee, de landsadvocaat was het daarmee juist niet eens. Hij heeft gezegd dat de grondslag die nu is gekozen, de grondslag die eigenlijk de basis was voor het structurele driejarenbeleid, geen goede basis vormt voor deze eenmalige regeling. De juridische sleutel voor deze regeling komt bij mij ook wat moeizaam en geforceerd over. NuVan der Staaij kun je lang en breed praten over de vraag hoe het zit met de juridische grondslag en of die houdbaar zal blijken. In belangrijke mate zal hierover toch het oordeel van de rechter moeten worden afgewacht. Wel wil ik de minister hierover nog een vraag stellen. Is sprake geweest van terugkoppeling met de landsadvocaat toen bleek dat de juristen van het ministerie op dit punt een andere opvatting hadden en, zo ja, is de landsadvocaat toen gebleven bij het aanvankelijk ingenomen standpunt dat de grondslag van de regeling die door de minister is voorgesteld juridisch discutabel is? Wat zal de consequentie zijn van de rechterlijke uitspraak dat inderdaad bezwaar en beroep mogelijk is? Ik ben het met de minister eens dat het beleidsmatig niet erg wenselijk is dat wij allerlei nieuwe procedures krijgen, maar hoe zal de minister handelen als dat volgens de rechter wel de juridische mogelijkheid zal zijn? Moeten wij dan wachten tot de zaak in hoger beroep aan de orde is? Dat zou weer veel tijd kosten. Kortom, is de regering zich bewust van de juridische risico's?

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Visser voor het houden van zijn maidenspeech.

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. We zijn aanbeland in het derde deel van de trilogie van de eenmalige maatregel. Ogenschijnlijk is dit een merkwaardig debat, want aanvankelijke tegenstanders van de eenmalige maatregel zijn positief over het kabinetsinitiatief en aanvankelijke voorstanders ervan lijken de grootste criticasters. Hun bezwaren zijn deels gelijk aan de bezwaren van de voormalige tegenstanders.

De VVD-fractie gaat akkoord met de voorgestelde maatregel en het voornemen van de minister om, zoals zij het zegt, met het hart te kijken naar individuele, schrijnende gevallen. Ik wil er met nadruk aan toevoegen dat naast deze voorstellen een restrictief toelatingsbeleid noodzakelijk blijft.

Voorzitter. Mijn fractie is op een onderdeel kritisch over het verloop van dit debat. Al in onze eerste publieke reactie op het kabinetsvoorstel hebben wij aangegeven dat de juridische houdbaarheid voor ons zwaar weegt. In de antwoorden op de schriftelijke vragenronde leek dit punt afgedekt. In de eerste termijn van het algemeen overleg, zorgde het desondanks voor onduidelijkheid. In de tweede schriftelijke ronde en in tweede termijn is de minister verder ingegaan op de juridische inbedding van de eenmalige maatregel. Vandaag, vlak voor het debat, ontvingen wij een brief waarin de minister aangaf zich toch vergist te hebben met haar opmerking dat de landsadvocaat positief was. Hij bleek juist kritisch.

In dezelfde brief geeft zij aan op welke juridische basis zij de eenmalige maatregel baseert. Die redenering komt overeen met adviezen die wij vanuit andere hoeken hebben ontvangen, bijvoorbeeld gisteren van de Rijksuniversiteit Groningen. De VVD-fractie kan die redenering volgen, maar ik maak er wel een kritische opmerking bij. Als die toelichting al was gegeven in de allereerste informatievoorziening, dan was ons een hoop verwarring bespaard gebleven.

Rest de vraag of de voorgenomen voorstellen nieuwe juridische procedures zullen opleveren. Een deel van het antwoord ligt in de eenduidigheid van de voorstellen. De eenmalige maatregel lijkt niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Het andere deel van het antwoord ligt niet in onze hand. Dan gaat het over het beoordelen van individuele schrijnende gevallen. Dat is een kwestie waar naar de aard van de zaak geen beleid, geen criteria voor gemaakt kunnen worden. De VVD-fractie vertrouwt erop dat de minister verstandig zal handelen. Zij hoopt dat adviseurs van asielzoekers dat ook zullen doen en dat zij geen verwachtingen zullen wekken in kansloze situaties.

Het vreemdelingenbeleid staat of valt met een effectief terugkeerbeleid. Dat is in dit debat door alle partijen onderstreept. De minister heeft aangegeven binnen enkele maanden te zullen komen met nieuwe voorstellen daartoe. Om dat beleid vast richting te geven, leg ik de Kamer een motie voor. Het is eerder gezegd dat uitgeprocedeerde asielzoekers een eigen verantwoordelijkheid hebben voor hun vertrek uit Nederland. De staten waar zij vandaan komen, hebben echter evenzeer de verantwoordelijkheid om hun eigen onderdanen op te nemen. Daartoe leg ik de Kamer de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het doel van het asielbeleid is opvang te bieden aan vluchtelingen onder meer middels een tijdelijke verblijfsvergunning en huisvesting;

overwegende dat asielzoekers die rechtelijk niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning en huisvesting daar zo snel mogelijk van op de hoogte dienen te worden gesteld;

overwegende dat bij asielzoekers die niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning een einde komt aan de opvang van overheidswege;

spreekt uit dat derhalve een adequaat en effectief uitzettings- en terugkeerbeleid onmisbaar is bij een sluitend asiel- en vreemdelingenbeleid;

roept het kabinet op, alle mogelijke bilaterale en multilaterale relaties, inclusief de diverse internationale verdragen, aan te wenden om staten aan te sporen hun eigen onderdanen terug te nemen, en waar nodig weigerachtige staten bij voorkeur in Europees verband op krachtige wijze hierop aan te spreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Visser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 770(19637).

De heer Visser (VVD):

Voorzitter. Zoals u weet, sta ik voor de eerste keer op deze plaats in de plenaire zaal. Het is helaas een debat met korte spreektijden. Ik sluit af met een korte opmerking. Toen ik lid werd van een politieke partij en mij kandideerde voor de Tweede Kamer, deed ik dat twee keer met dezelfde overtuiging. Die bestond uit een visie op de samenleving, idealisme, maar altijd gepaard aan het voornemen om nuchter en realistisch te blijven over het vermogen van staat, overheid en samenleving. Het is met die instelling dat ik de voor- enVisser nadelen van de eenmalige maatregel heb beoordeeld, er kanttekeningen bij heb geplaatst en er uiteindelijk mee heb ingestemd. Ik voeg toe dat het niet alleen een eer is om hier te mogen staan, maar dat het ook als een eer voelt om hier te mogen staan.

De voorzitter:

Mijnheer Visser, toen u zich kandidaat stelde voor de Tweede Kamer heeft u mij en anderen wel eens gezegd dat u eraan toe was om niet langer naast andere politici te werken, maar ook zelf het woord te gaan voeren. Ik heb vandaag naar u geluisterd. Ik denk dat dat een zeer goede opvatting van u was. Ik feliciteer u van harte met uw maidenspeech.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Als een oud-minister zijn maidenspeech houdt, heb ik altijd moeite de mate van het maidenspeech-zijn te beoordelen, maar ik vestig er wel de aandacht op dat de heer Nawijn voor de eerste keer vanaf deze plaats in de plenaire zaal van de Kamer spreekt.

De heer Nawijn (LPF):

Voorzitter. Ik hoorde zojuist dat het gebruikelijk is, als je aan het woord komt na een spreker die zijn maidenspeech heeft uitgesproken, dat je die spreker feliciteert. Ik feliciteer de heer Visser dus van harte met het uitspreken van zijn maidenspeech. Ook inhoudelijk wens ik hem alle succes in deze Kamer toe.

Wij hebben vandaag te maken met een moeilijk onderwerp, een onderwerp dat de gemoederen danig in beweging brengt, zowel menselijk als bestuurlijk. De LPF is altijd voor een streng vreemdelingenbeleid en een streng asielbeleid geweest. Het gaat nu echter over asielzoekers die al jarenlang zijn uitgeprocedeerd, maar niet zijn uitgezet, weggestuurd of aan wie vertrek is aangezegd. Integendeel, velen van hen hebben in de opvang verbleven. Mijn fractie is voor een streng vreemdelingenbeleid, maar wij zijn er ook voor dit probleem, dat al jaren speelt en waarbij veel partijen in deze Kamer betrokken zijn geweest, zo snel mogelijk op te lossen. Dat is nodig, want wij moeten verder met een nieuw, streng vreemdelingenbeleid. Wat dat betreft steunen wij de minister als zij spreekt over een streng vreemdelingenbeleid, zoals dat ook in de begroting van Justitie uiteen is gezet.

Dat neemt niet weg dat wij kritisch zijn. Wij zijn blij dat de motie-Varela nu eindelijk wordt uitgevoerd. De uitvoering daarvan werd in het vorige kabinet nog tegengehouden door VVD en CDA, terwijl de motie nu volledig wordt onderschreven en waargemaakt door deze fracties. Dat had dus ook eerder gekund. Wij moeten echter ook kijken naar de bestuurlijke dimensie van dit probleem, gelet op de groep waarover wij hebben. De minister heeft zich wat dat betreft in een moeilijke positie gemanoeuvreerd door heel strak om te gaan met haar discretionaire bevoegdheid of inherente afwijkingsbevoegdheid. Het kan mij niet zoveel schelen wat het precies is. Als de minister een moeilijk bestuurlijk probleem wil oplossen, dan moet zij een bevoegdheid hebben waarmee ze uit de voeten kan. Kijkend naar alle signalen op dit punt, met name die van de VNG, word je er niet geruster op. De minister doet er goed aan zichzelf de ruimte te verschaffen om met betrekking tot deze regeling haar discretionaire bevoegdheid of inherente afwijkingsbevoegdheid te kunnen hanteren. Dat heeft ze ook nodig, ook in het overleg. Het uitzettingsbeleid is namelijk niet alleen een zaak van het beëindigen van voorzieningen en het op straat zetten van mensen. Het Rijk en de gemeenten moeten de handen ineenslaan en die zaak aanpakken.

Het kan ook gebeuren dat de minister in schrijnende gevallen een beslissing neemt ten gunste van de asielzoeker, bijvoorbeeld als het gaat om een asielzoeker die hier al jarenlang zit en niet meer terug kan. Ik ben wat dat betreft blij met de vraag van de heer Van Fessem hoe het staat met de uitvoering van de motie-Vroonhoven-Kok, die zowat unaniem is aangenomen. Daarin staat dat de minister alle mogelijkheden moet hebben op het gebied van de discretionaire bevoegdheid of de inherente afwijkingsbevoegdheid. In de brief van 2 april van de ambtsvoorganger van de minister staat een aantal criteria, aan de hand waarvan de schrijnendheid van gevallen zou worden beoordeeld. Hoe gaat de minister de motie-Vroonhoven-Kok uitvoeren? Hoe gaat zij de schrijnendheid beoordelen? Gaat zij de vastgelegde criteria in de brief van 2 april hanteren? Mijn fractie is niet voor een uitbreiding van de groep als zodanig, maar zij is wel voorstander van het heel zorgvuldig omgaan met de inherente afwijkingsbevoegdheid. Als de minister die bevoegdheid hanteert, hoop ik dat zij heel snel tot overeenstemming komt met de VNG. Als er de komende jaren wederom strijd zal zijn tussen de minister en de VNG en de wethouders en burgemeesters in dit land is dat geen goede zaak richting de burgers. De overheid moet als één geheel spreken en moet als één geheel dit probleem oplossen. Daarvoor is enige flexibiliteit, ook van de kant van de minister nodig.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb zo-even 832 handtekeningen in ontvangst genomen van kinderen van 10 en 11 jaar uit Baarn die vinden dat kinderen die al heel lang in Nederland zijn met hun ouders, gewoon zouden moeten mogen blijven. Dat is maar een van de vele voorbeelden van acties die overal in het land plaatsvinden van mensen die zeggen: het kan toch niet zo zijn dat onze buren, onze broeders, onze zusters, de kinderen uit mijn klas die hier al jaren wonen, gewoon Nederland uit moeten. Mensen begrijpen niet waar dit kabinet mee bezig is en ze vinden dat dit kabinet hardvochtig en niet menselijk bezig is. En mijn fractie steunt dat.

Wij zijn er teleurgesteld over dat ondanks al deze signalen en oproepen, gisteren nog van de Raad van kerken en de bisschoppen in Nederland, de minister en de coalitie vasthouden aan de voorliggende regeling, waarvoor naar onze mening geen maatschappelijk draagvlak bestaat. Een regeling die volgens ons juridisch onhoudbaar en praktisch onuitvoerbaar is en die geen oplossing zal bieden voor het probleem waar velen mee zitten. De gemeenten zitten met mensen die legaal in Nederland zijn maar al wel uitgeprocedeerd zijn. Hun problemen worden niet opgelost. Zij geven aan het niet te zien zitten om deze mensen uit te zetten. Wij zijn dan ook zeer kritisch op het voorstel.

Vervolgens wil ik ingaan op de brief van de minister die gisteren is binnengekomen, onder meer naar aanleiding van het verzoek van mijn fractie om het advies van de landsadvocaat te ontvangen. Eerlijk gezegd kon ik mijn ogen niet geloven toen ik deze brief las. De minister weet dat het een zaak betreft die de Kamer zeer hoog zit, juist waar het gaat om de vraag of de juridische grondslag van de regeling wel klopt. Hoe kan het bijvoorbeeld dat mensen niet in beroep kunnen gaan tegen de regeling? Wij hebben dat in een eerste en een tweede overleg met de minister gewisseld. De heer Van der Staaij heeft gevraagd of er een advies van de landsadvocaat ligt. De minister heeft daarop bevestigend geantwoord met de toevoeging dat de landsadvocaat haar steunt. In de brief moeten wij nu lezen dat zij zich tot haar spijt heeft vergist toen ze voor de juridische juistheid op het desbetreffende punt – dat betreft de grondslag van de regeling – verwees naar het advies van de landsadvocaat. Zij schrijft: deze was in zijn advies juist kritisch ten aanzien van de vraag of zonder wijziging van het Vreemdelingenbesluit juridisch gezien de mogelijkheid bestaat tot ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier. Vervolgens schrijft zij dat deze stelling werd betrokken na overleg met haar juristen op het departement van Justitie.

Voorzitter. Ik vind dit een onbegrijpelijke en onacceptabele gang van zaken, juist op een punt dat de Kamer zeer aangelegen is. Ik wil dan ook dat de minister ons precies uitlegt hoe dit heeft kunnen gebeuren, hoe zij zich heeft laten bijstaan en hoe zij zich heeft vergewist van de juridische juistheid van hetgeen waarmee zij bezig is. Wij hechten zeer aan een diepgaande uitleg van de minister op dit punt, want het zit ons uitermate hoog.

Ook wat betreft de verdere inhoud van de brief kunnen wij de minister niet volgen in haar redenering. De minister noemt als grondslag voor haar regeling artikel 3.6. van het Vreemdelingenbesluit, het zogenaamde driejarenbeleid. Zij maakt echter, om het simpel te zeggen, van het driejarenbeleid een vijfjarenbeleid en vervolgens baseert zij daarop haar beleid. Minister, dit kan gewoon niet. Het is juridisch onmogelijk om het Vreemdelingenbesluit op deze wijze aan te passen en de grondslag van beleid te doen zijn. Ook daarop willen wij een nadere reactie.

In de brief is ons verder nog opgevallen dat volgens de minister de aanvragen voor de ambtshalve vergunning moeten voldoen aan de geldende voorschriften, waaronder het bezit van een machtiging voorlopig verblijf. Dat klopt absoluut niet. Artikel 3.71, lid 2, sub b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 maakt nu juist een uitzondering op het punt van de verplichting tot een machtiging voorlopig verblijf ingeval van toepassing van het driejarenbeleid. Kortom, op dit punt klopt de regeling niet. Ook geeft de minister geen uitsluitsel over de vraag hoe het paspoortvereiste zich tot deze eenmalige regeling verhoudt. Ook op deze punten wil ik een reactie van de minister. Dit is een afsluitend debat en het kan niet zo zijn dat deze Kamer moet stemmen over een regeling waarover op allerlei mogelijk cruciale punten nog onhelderheid bestaat.

Onze opvatting is dat deze regeling aan alle kanten rammelt. De procedurele rechten van mensen worden met voeten getreden. Ik dien dan ook een motie in op dit punt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in het algemeen overleg over de eenmalige maatregel op 10 september 2003 en 17 september 2003 door de Tweede Kamer vragen zijn gesteld over de wettelijke grondslag voor de eenmalige regeling;

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie in het algemeen overleg van 17 september 2003 aan de Tweede Kamer heeft meegedeeld dat artikel 3.6. onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000 een wettelijke grondslag biedt voor de eenmalige regeling en dat de landsadvocaat hierover positief heeft geadviseerd;

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij brief van 22 september 2003 aan de Tweede Kamer heeft meegedeeld dat de landsadvocaat juist kritisch was over de vraag of het Vreemdelingenbesluit 2000 een wettelijke grondslag biedt voor de eenmalige regeling, maar dat de juristen van het ministerie van Justitie van oordeel zijn dat wel degelijk een juridische grondslag voor de eenmalige maatregel bestaat;

overwegende dat uit het oogpunt van goede regelgeving, mede gelet op de grote belangen van de betrokkenen, geen onduidelijkheid mag bestaan over de vraag of de eenmalige regeling berust op een deugdelijke wettelijke grondslag;

verzoekt de regering, alvorens de eenmalige regeling uit te voeren, aan de Adviescommissie vreemdelingenzaken advies te vragen of artikel 3.6. onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000 voorziet in een deugdelijke wettelijke grondslag voor de eenmalige regeling,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 771(19637).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie sowieso een aantal cruciale punten van kritiek heeft op de door de minister voorgestelde regeling, zoals zojuist kort door mij verwoord. Vandaar dat wij een aantal moties hebben ondersteund die door leden van deze Kamer zijn ingediend, waaronder de motie van de heer De Vries waarin wordt verzocht om het voorstel van de VNG te honoreren en die lijn na te trekken. Ik dien een motie in die een aanvulling is op de motie die ik samen met de heer De Vries heb ondertekend. Wij vinden het belangrijk dat ook ter zake van de peildatum naar andere peilmomenten wordt gekeken. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een voorstel heeft gedaan voor een eenmalige maatregel ten behoeve van asielzoekers;

overwegende dat het voorstel van deVos minister voorziet in een peildatum op de dag waarop het Hoofdlijnenakkoord is vastgesteld;

overwegende dat deze peildatum voorbijgaat aan de op 14 januari 2003 gedane mededelingen van de ambtsvoorganger van de minister over de op handen zijnde eenmalige maatregel;

verzoekt de regering, asielzoekers die vóór 1 september 1998 asiel hebben aangevraagd, dan wel op 14 januari 2003 nog een asielprocedure hadden lopen of in de opvang verbleven, voor een eenmalige maatregel in aanmerking te laten komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 772(19637).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien ook een motie in over het gebruikmaken van de inherente afwijkingsbevoegdheid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voorgestelde eenmalige maatregel vergezeld gaat van een slechts zeer beperkte toepassing van haar inherente afwijkingsbevoegdheid in schrijnende gevallen waarin de rechter nog niet tot een oordeel is gekomen;

overwegende dat de minister hiermee een te strikte uitleg geeft aan haar inherente afwijkingsbevoegdheid;

verzoekt de regering, ruimhartig gebruik te maken van haar inherente afwijkingsbevoegdheid, vooral in de gevallen waarin sprake is van een lange verblijfsduur in Nederland, van medische factoren, van gezinnen met kinderen die onderwijs genieten of van overige klemmende redenen van humanitaire aard en de Kamer daarover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 773(19637).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan wil ik nog een motie indienen over de contra-indicaties om in aanmerking te komen voor de regeling.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de thans door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voorgestelde eenmalige maatregel niet wordt toegepast indien sprake is van contra-indicaties;

overwegende dat de Kamer zich heeft uitgesproken voor een beperking van de toepassing van contra-indicaties tot ernstige strafbare feiten;

verzoekt de regering, bij de eenmalige maatregel de toepassing van de contra-indicaties met betrekking tot de openbare orde of de nationale veiligheid te beperken tot de gevallen waarin de asielzoekers zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Vos. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 774(19637).

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Graag wil ik bij dezen de regering, maar ook de coalitiefracties oproepen tot de moed om in te zien dat de regeling die nu voorligt, niet is wat de Nederlandse samenleving wil, en uit mededogen deze regeling aan te passen voor al diegenen die al vijf, zes, acht, tien, twaalf jaar in dit land zijn en gewoon hier thuishoren.

Ook wil ik de regering zeggen: gebruik uw gezond verstand en los het probleem nu goed op in plaats van straks weer een reeks van juridische procedures aan te gaan, met eindeloze discussies, omdat zeer veel mensen zich niet kunnen vinden in en zich niet zullen neerleggen bij deze eenmalige maatregel.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Na zeven uur debatteren is het tijd om de balans op te maken. Dat is lastig, maar niet onmogelijk. Wij steunen het voorstel voor die eenmalige regeling. Ik heb al gezegd dat wij dit op zichzelf een redelijk voorstel vinden, maar wel beperkt. Voor de doelgroep is het redelijk, maar beperkt. Het is een compromis, dat is waar, van drie partijen die er uiteenlopende standpunten over hebben. In het debat dat wij erover hebben gevoerd, is veel aan de orde geweest wat ik hier niet hoef te herhalen, maar ik heb wel behoefte om de toezeggingen die zijn gedaan, nog even op een rijtje te zetten. Hier en daar zal ik er een vraag aan toevoegen en ik zal er nog twee wilsuitingen bij neerleggen.

Er is een toezegging om niet het getalscriterium, maar de mate van schrijnende omstandigheden leidend te laten zijn bij de beoordeling van de aanvragen. De minister gaat de Nawijnbrieven met hoofd en hart beoordelen en niet tellend. Ik hecht eraan om nog eens te zeggen dat er niet een van tevoren bepaald maximum is voor de uitkomst van het met hoofd en hart beoordelen van de mate van schrijnendheid.

Wij hebben vanochtend in onze fractie lang gediscussieerd over de vraag op wie de inherente afwijkingsbevoegdheid van toepassing is. Is dat uitsluitend op degenen die nog in procedure zijn, zoals de minister een- en andermaal tegen de Kamer heeft gezegd, of moet en kan deze ook betrekking hebben op degenen die uitgeprocedeerd zijn? Het gevoelen van de fractie van D66 is dat deze groep juridisch, maar in elk geval ook moreel daarvoor in aanmerking moet kunnen komen. Om dat te ondersteunen heb ik de volgende motie geformuleerd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat los van deLambrechts eenmalige regeling er omstandigheden kunnen zijn in de levenssituatie van (uitgeprocedeerde) asielzoekers die zodanig schrijnend zijn dat het verlenen van een verblijfsvergunning op zijn plaats is;

spreekt als haar mening uit dat de minister van haar bevoegdheden ter zake onverkort gebruik zal blijven maken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Lambrechts. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 775(19637).

Mevrouw Lambrechts (D66):

De minister heeft ook de toezegging gedaan dat gezinnen met kinderen niet zomaar op straat worden gezet. Wij willen graag ondersteunen dat een actief uitzettingsbeleid meer handen en voeten wordt gegeven. Prima, dat kunnen wij voor onze rekening nemen, maar gezinnen met kinderen dakloos op straat zetten, past daar niet in. Wij zullen daarop toezien.

Door de minister is een toezegginkje gedaan om na te gaan of er mogelijkheden zijn in de Wet arbeid vreemdelingen, of door aanpassing daarvan, voor mensen die een beroep of opleiding hebben waar in Nederland grote tekorten aan zijn, zoals verpleegkundigen en technici. Er wordt bezien of het mogelijk is om die mensen hier te werk te stellen zonder dat zij eerst terugkeren naar het land van herkomst. Ik heb het voorbeeld aangehaald van verpleegkundigen uit Somalië. Het is toch te zot dat zij worden teruggestuurd en dat er vervolgens wordt gesmeekt of er verpleegkundigen uit Zuid-Afrika hiernaartoe komen.

Rest mij nog terug te komen op Stari Most en de ongeveer 200 gezinnen die de val van Srebrenica hebben meegemaakt, maar pas na 18 februari naar Nederland zijn gekomen. Deze mensen hebben geprobeerd zich aldaar te hervestigen. Zij zijn vaak zwaar gediscrimineerd en getraumatiseerd en doen nu een beroep op ons. Voor D66 is dit een zwaarwegend punt. In het Srebrenicadebat dat door de Kamer is gevoerd met de minister-president is uitdrukkelijk gesteld dat Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid voelt voor degenen die de val van Srebrenica hebben meegemaakt. Er is geen sprake van schuld, maar wel van een bijzondere verantwoordelijkheid door alles wat er is gebeurd.

Die bijzondere verantwoordelijkheid moet ook vorm krijgen door de bijzondere bril waarmee naar deze aanvrage voor asiel moet worden gekeken op basis van het UNHCR-advies dat uitdrukkelijk stelt dat het moet gaan om terugkeer naar de plaats van herkomst, dat wil zeggen de oorspronkelijke woonplaats en niet slechts het land van herkomst. Dat staat geheel los van de eenmalige regeling. De minister heeft daarover zelf gezegd dat zij die beoordeling heeft gedaan met haar gewone bril op. Zij heeft dat ongetwijfeld zorgvuldig gedaan, maar wel met haar gewone bril op, waarbij uitsluitend de vraag aan de orde is of terugkeer naar het land van herkomst mogelijk is en niet naar de oorspronkelijke woonplaats.

Wij vragen deze minister die beoordeling te laten plaatsvinden op basis van het UNHCR-advies. Het gaat om de mogelijkheid terug te keren naar de oorspronkelijke woonplaats. Daartoe hebben wij de volgende motie geformuleerd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de toenmalige Nederlandse regering heeft erkend "medeverantwoordelijkheid" te dragen voor de val van Srebrenica;

overwegende de toezegging van de regering om bij de herbeoordeling van de zogenaamde Stari Mostdossiers zorgvuldig te toetsen aan humanitaire aspecten en trauma's met inachtneming van het UNHCR-advies van 8 november 2002;

overwegende dat in het UNHCR-advies onder andere is aangegeven dat alleen terugkeer naar de woonplaats van herkomst conform het Daytonakkoord aan de orde is en dat van gedwongen terugkeer geen sprake kan zijn;

overwegende dat de regering bij de herbeoordeling van de dossiers de criteria uit het UNHCR-advies niet volledig heeft gevolgd, in het bijzonder het criterium dat slechts terugkeer naar de oorspronkelijke woonplaats aan de orde kan zijn;

overwegende dat de regering daarmee niet volledig gehoor heeft gegeven aan de oproep van de gehele Tweede Kamer, zoals gedaan in het debat over Srebrenica van 17 en 18 juli 2003 om de dossiers van Stari Most ruimhartig individueel te toetsen op basis van het UNHCR-advies;

overwegende dat Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid heeft met betrekking tot de slachtoffers van de val van Srebrenica;

verzoekt de regering, de beoordeling van de Stari Mostdossiers opnieuw uit te voeren, overeenkomstig het advies van de UNHCR, in het bijzonder met inachtneming van de criteria dat kwetsbare vluchtelingen niet gedwongen worden teruggestuurd en het criterium dat slechts wordt beoordeeld of terugkeer naar de oorspronkelijke woonplaats mogelijk is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Vos, Klaas de Vries, De Wit, Huizinga-Heringa en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 776(19637).

De heer Nawijn (LPF):

Mevrouw Lambrechts, beoogt uw motie de hele groep te beoordelen of vraagt u de minister naar de individuele gevallen te kijken met inachtneming van het advies van de UNHCR?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik beoog dat er individueel naar deze dossiers gekeken wordt op basis van het UNHCR-advies.

Naar aanleiding van de brief die wij vanochtend hebben ontvangen over het advies van de landsadvocaat, vraag ik de minister hoe het kon gebeuren dat zij zich in haar uitleg zo vergist heeft. Het gaat niet om een kleinigheid. Er moet haar veel aan gelegen zijn, die uitspraak te doen op voldoende juridische grondslag. Ik krijg daarop graag een heel zorgvuldig antwoord.

De vergadering wordt van 16.35 uur tot 16.44 uur geschorst.

De voorzitter:

Alvorens ik het woord geef aan de minister, a veryLambrechts hearty welcome to the members of the legal affairs committee of the Finnish parliament, who are visiting us today. You are very, very welcome and we are happy that you are here today.

(Applaus)

Minister Verdonk:

Voorzitter. Het is misschien goed om wat uitgebreider stil te staan bij het begrip "discretionaire bevoegdheid", met name als het gaat om de invulling hiervan in de zogenaamde schrijnende gevallen. Er blijken hierover – zo wordt ook nu weer duidelijk – de nodige misvattingen te bestaan. Op grond van artikel 13 van de Vreemdelingenwet wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ingewilligd indien internationale verplichtingen daartoe nopen, met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. Op grond van artikel 14 ben ik bevoegd om een vergunning op aanvraag te verlengen, een vergunning af te wijzen of ambtshalve een vergunning te verlenen. Deze twee artikelen vormen het hart van de Vreemdelingenwet. Beide artikelen geven het kader, maar bovenal bieden zij de grondslag tot het verlenen of niet verlenen van een verblijfsvergunning. Dit is de kern van de discretionaire bevoegdheid die ik als minister heb. Op basis hiervan bestaat de bevoegdheid tot het invullen van de kaders van de wet door het opstellen van beleidsregels. De eenmalige regeling is een voorbeeld van een dergelijke beleidsregel. Hiermee wordt gewaarborgd dat het bestuursorgaan in gelijke gevallen gelijk handelt. Voor de rechtszekerheid is dat van groot belang. In een individueel geval kan ik alsnog besluiten om toestemming te verlenen om in het verblijf in Nederland te berusten. Daarbij maak ik dan gebruik van een discretionaire bevoegdheid in individuele gevallen. In het spraakgebruik worden dat vaak "de schrijnende gevallen" genoemd.

Met betrekking tot de vraag welke criteria een geval schrijnend maken, herhaal ik de algemene notie die is beschreven in de brief van 2 april 2003. Het gebruik van de discretionaire bevoegdheid gebeurt daar waar het gaat om een combinatie van bijzondere factoren die er, in hun onderlinge samenhang bezien, toe leiden dat ik een individueel geval alsnog toestemming verleen om in het verblijf in Nederland te berusten. Het gaat hierbij met name om de combinatie van bijzondere factoren, zoals een zeer lange verblijfsduur in Nederland, medische factoren, gezinsomstandigheden en overige klemmende redenen van humanitaire aard. Het gaat dus niet, zoals bij de inherente afwijkingsbevoegdheid, om afwijking van de reeds bestaande beleidsregel. Mijn discretionaire bevoegdheid zou daarom in individuele gevallen ook toe te passen zijn op uitgeprocedeerden. Ik zeg dan ook toe dat ik van mijn discretionaire bevoegdheid gebruik zal maken indien zich onder uitgeprocedeerde asielzoekers personen in schrijnende situaties bevinden, waarbij te denken valt aan de zojuist genoemde combinatie van bijzondere factoren. Ook van deze bevoegdheid in individuele gevallen zal ik slechts zeer terughoudend gebruikmaken.

De heer Van der Staaij (SGP):

Begrijp ik het goed dat dit toch een ander standpunt is dan datgene wat de minister in het algemeen overleg heeft gezegd? Op zichzelf ben ik het daarmee eens, maar voor de duidelijkheid is het goed om dat te horen. Klopt het dat de minister in het algemeen overleg heeft gezegd dat zij daarvoor in geen geval haar discretionaire bevoegdheid zal aanwenden, terwijl zij nu zegt dat zij wel zal bezien of er bijzondere situaties zijn die daarvoor in aanmerking komen?

Minister Verdonk:

Ik had aan het eind van mijn stuk inderdaad staan dat dit dus een ander gezichtspunt is dan wat ik in eerdere debatten heb gezegd. Ik heb geluisterd. In het debat van vandaag is een aantal keren gezegd: "Minister, u moet luisteren"; ik heb geluisterd. Het is een bevoegdheid die ik volgens de wet heb. Ik heb geluisterd naar de debatten die wij hier met elkaar hebben gehad. Ik heb natuurlijk ook een achterban die mij nog wel eens wat laat weten. Ik heb ook berichten gehoord uit de samenleving. Ik zeg de Kamer dat ik het wederom met mijn hart en vanuit mijn hart zal doen. Meer kan ik de Kamer niet toezeggen. Ik zal zorgvuldig gebruik maken van deze bevoegdheid. Ik zal de bevoegdheid gebruiken, indien nodig.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dit is heel goed nieuws. Wij hebben hier buitengewoon lang over gesproken. Ik moet eerlijk zeggen dat wat de minister nu heeft gezegd al door mij werd verwacht, namelijk dat de inherente afwijkingsbevoegdheid hiervoor in aanmerking komt. Dat maakt echter niet uit. Als het deze bevoegdheid is die kan worden toegepast, zijn wij daar erg blij mee.

Minister Verdonk:

Een ander punt dat, terecht, voor de Kamer erg zwaar weegt, gaat om de rechtsgrondslag van de regeling. In het algemeen overleg van 17 september jl. is de vraag gesteld of de huidige regelgeving wel voorziet in het ambtshalve kunnen verlenen van een reguliere verblijfsvergunning aan hen die onder de eenmalige regeling vallen. Deze vraag heb ik in mijn brief van 22 september jl. bevestigend beantwoord. Immers, in de Vreemdelingenwet is bepaald dat de minister in bepaalde gevallen de bevoegdheid heeft, ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning te geven. Die gevallen zijn uitgewerkt in het Vreemdelingenbesluit in artikel 3.6. Daar wordt onder andere genoemd dat ambtshalve een vergunning kan worden verleend in verband met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag. Tot op heden is deze mogelijkheid in de vreemdelingencirculaire uitgewerkt in het zogenaamde driejarenbeleid. Immers, deze regeling is inmiddels uit de vreemdelingencirculaire geschrapt. Op termijn zal deze mogelijkheid tot ambtshalve vergunningverlening ook uit het vreemdelingenbesluit worden verwijderd. Tot die tijd verzet niets zich tegen de toepassing van artikel 3.6 in gevallen waarin asielzoekers aan de criteria van de voorgenomen eenmalige regeling voldoen. Ook in die gevallen is immers sprake van een situatie waarin na drie jaren niet onherroepelijk op een asielaanvraag is beslist. Het betreft dezelfde termijn van vijf jaren of meer. Het past daarmee binnen de bedoeling van artikel 3.6 om de aldaar gegeven bevoegdheid te gebruiken voor de gevallen die onder de voorgenomen regeling vallen. Naar ik heb begrepen wordt deze stelling inmiddels ook onderschreven door de heer Winter van de Rijksuniversiteit Groningen. Het formuleren van een afzonderlijke bepaling voor deze groep, bijvoorbeeld door aanpassing van het Vreemdelingenbesluit, is daarmee overbodig en overigens onwenselijk gezien de breed gevoelde wens om binnen afzienbare tijd in een eenmalige regeling te voorzien en daarmee aan de onzekerheid voor vreemdelingen een einde te maken.

Zoals ik gisteren heb geschreven in mijn brief met betrekking tot de rechtsgrondslag van de regeling heb ik mij tijdens de voortzetting van het algemeen overleg op 17 september jl. tot mijn grote spijt vergist toen ik voor de juridische juistheid van mijn opvatting op dit punt verwees naar het advies van de landsadvocaat. Deze was in zijn advies juist kritisch ten aanzien van de vraag of zonder wijziging van het Vreemdelingenbesluit juridisch gezien de mogelijkheid bestaat tot ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier. Deze stellingname heb ik betrokken bij de andere departementale besluitvorming, waarbij ik mij van de adviezen van de juristen van Justitie heb voorzien. De conclusie dat er wel degelijk een juridische grondslag voor de regeling bestaat, heb ik in mijn brief uitvoerig toegelicht. Het is nu aan de rechter om hierover een oordeel te vormen. Wat betreft de terugkoppeling moet duidelijk zijn dat er telefonisch contact is geweest met de landsadvocaat. Er is geen formeel, maar informeel contact geweest.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb hier grote moeite mee. Wij hebben twee keer uitvoerig gediscussieerd met de minister over deze regel, het punt van de juridische grondslag en de grote twijfels die daarover bij een deel van de Kamer bestaan. In het tweede overleg heeft de minister gezegd dat de landsadvocaat haar in haar visie steunt. Hoe kan de minister deze stelling betrekken tegenover de Kamer als zij weet dat dit punt bij de Kamer heel nauw luistert?

Minister Verdonk:

Ik kan mij de opmerking van mevrouw Vos voorstellen. Het enige wat ik kan zeggen is dat ik mij heb vergist. Het advies van de landsadvocaat zoals het zal worden uitgebracht bevat veel aspecten. De landsadvocaat heeft integraal naar de regeling gekeken. Ik heb twee aspecten door elkaar gehaald. Dat is de reden van mijn vergissing. Ik bied de Kamer daarvoor nogmaals mijn excuses aan.

De heer De Wit (SP):

De minister zegt dat zij via de telefoon contact heeft gehad met de landsadvocaat. Wat heeft deze gezegd over de uitleg van de minister van artikel 3.6 over de ambtshalve toekenning?

Minister Verdonk:

Ik kan de landsadvocaat om advies vragen en deze vertegenwoordigt mij in zaken. Ook over deze kwestie heb ik de landsadvocaat advies gevraagd. Daarnaast werken er op het ministerie van Justitie een aantal heel professionele juridische adviseurs. Het advies van de landsadvocaat heb ik met hen besproken en vervolgens hebben zij mij advies gegeven. Op basis daarvan ben ik tot de overtuiging gekomen dat de rechtsgrondslag voor de regeling is verzekerd. Dit laat onverlet wat de rechter hiermee doet.

De heer De Wit (SP):

De landsadvocaat was het dus niet met de minister eens.

Minister Verdonk:

Ik heb al gezegd dat de landsadvocaat een kritisch standpunt heeft ingenomen.

De heer De Wit (SP):

De minister geeft geen antwoord op mijn vraag naar de reactie van de landsadvocaat in het telefonisch overleg nadat bleek dat zij zich had vergist.

Minister Verdonk:

In het telefonisch overleg is ons standpunt aan de landsadvocaat meegedeeld. De landsadvocaat blijft daarin kritisch. Dit heb ik nogmaals meegenomen. Uiteindelijk heb ik op basis van het advies van al mijn adviseurs deze beslissing genomen.

De heer De Wit (SP):

In artikel 3.6 staat heel uitdrukkelijk dat er niet onherroepelijk is beslist na drie jaar. Dat is de enige wettelijke bepaling op dit moment, waaraan de minister haar ambtshalve bevoegdheid nu blijkt te ontlenen. In dat artikel staat dus niet vijf jaar. Die vijf jaar betreft een totaal andere regeling dan de in de wet vastgelegde drie jaar. Hoe kan de minister een bepaling die op de driejarenregeling betrekking heeft, zomaar opeens verstaan alsof daar ook vijf jaar geschreven is?

Minister Verdonk:

In de wet staat dat het gaat om gevallen waarin "na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag". Het gaat in dit geval om vijf jaar, en dat is ná drie jaren.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik hecht er toch zeer aan dat de minister ons het advies van de landsadvocaat doet toekomen, om te kunnen beoordelen hoe wij deze regeling moeten zien. Het is een cruciaal advies en er zijn grote twijfels in deze Kamer. Ik zou haar dus nogmaals willen vragen of zij bereid is om dat advies de Kamer te doen toekomen.

Minister Verdonk:

Ik heb net al gezegd dat ik advies aan de landsadvocaat vraag en dat vervolgens in mijn beoordeling betrek. Ik zie geen reden om het advies van de landsadvocaat te overhandigen aan de Kamer.

Er zijn een aantal vragen gesteld over de feitelijke mededeling. Er is uitgebreid gedebatteerd over de vraag of tegen mijn reactie op een door de vreemdeling ingezonden brief bezwaar, beroep en wellicht zelfs hoger beroep kan worden aangetekend. In de brief die ik gisteren heb geschreven, ben ik nogmaals ingegaan op de vraag naar de juridische status van een reactie op een verzoek om toepassing van de regeling. Ik heb in die brief aangegeven dat ik een antwoord op een verzoek om toepassing van de eenmalige regeling beschouw als een feitelijke mededeling, waartegen derhalve geen bezwaar en beroep openstaat. Let wel, de procedure loopt dan dus gewoon door. De feitelijke mededeling bestaat eruit dat ik de betreffende vreemdelingen, die feitelijk vragen om herbeoordeling van hun specifieke situatie, zal aangeven dat zij hiertoe een aanvraag kunnen indienen bij de korpschef. Uiteraard zijn zij dan leges verschuldigd en zal gevraagd worden een machtiging tot voorlopig verblijf te overleggen. Uiteindelijk is het natuurlijk aan de rechter om hierover een oordeel te geven.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Ik zou het zeer op prijs stellen, van de minister te horen of de landsadvocaat het met haar eens is dat het hier om een feitelijke mededeling gaat, of dat hij zegt: dit is een besluit of beschikking waartegen kan worden opgekomen.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Als u het mij toestaat, wil ik hier verder niet inhoudelijk ingaan op het advies van de landsadvocaat. Ik heb dit meegewogen in de adviezen die ik heb gehad van mijn andere juristen. Op basis daarvan heb ik besloten hoe ik met deze zaak zal omgaan.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De minister moet toch toegeven dat dit een cruciale zaak is. De landsadvocaat zal speciaal hebben gelet op zaken waarvoor hij straks eventueel wordt ingeroepen om namens haar procedures te voeren.

Minister Verdonk:

Ik zie geen reden om inhoudelijk in te gaan op het advies van de landsadvocaat.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter. Volgens mij klopt het absoluut niet, wat de minister zegt. In het Vreemdelingenbesluit wordt nu juist in artikel 3:71, tweede lid, sub b, een uitzondering gemaakt bij de verplichting van het tonen van een machtiging tot voorlopig verblijf ingeval van toepassing van het driejarenbeleid.

Minister Verdonk:

Dit was een van de vragen die u stelde; ik geef u graag een compliment voor deze vraag. U heeft gezegd dat vreemdelingen die voor het driejarenbeleid in aanmerking willen komen, worden vrijgesteld van het MVV-vereiste, overeenkomstig artikel 3:71 van het Vreemdelingenbesluit. In verband met de afschaffing van het driejarenbeleid zal dit artikel ingetrokken zijn op het moment waarop de regeling in werking treedt. De MVV-vrijstelling zal dan dus vervallen zijn. Ik kan u alvast vertellen dat dit besluit overmorgen, 25 september, in het Staatsblad zal worden gepubliceerd.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar waar zijn wij nu mee bezig? Gisterenavond kregen wij een brief van u waarin staat dat een aanvraag voor een vergunning moet voldoen aan de geldende voorwaarden, waaronder het in het bezit hebben van een machtiging tot voorlopig verblijf. Ik heb gezegd dat dit gewoon niet kan en nu zegt u plotseling dat het allemaal weer anders is. Ik kan u echt niet volgen. Hoe informeert u de Kamer nu eigenlijk?

Minister Verdonk:

Ik heb u zojuist verteld wat de feitelijke mededelingen behelzen. Het is heel duidelijk, er moet een vraag neergelegd worden bij de korpschef. Dan zijn er leges verschuldigd en dan zal er gevraagd worden om een MVV te overleggen, gewoon de normale procedure. U gaat nu ineens met artikel 3:71 aan de gang; ik heb u daarvoor al een compliment gemaakt, uw juristen hebben dit uitstekend uitgezocht. Voordat ik weer een vergissing maak, wil ik hier even advies over inwinnen. Ik zal u bij een volgende gelegenheid antwoord geven.

De heer De Wit (SP):

Komt nu ook artikel 3.6 morgen te vervallen?

Minister Verdonk:

Nee, dat komt niet te vervallen.

De heer De Wit (SP):

Dus degenen die met de procedure van het aanvragen van een MVV bezig zijn – het gaat bij de pardonregeling om mensen die op het idee komen om aan de minister te vragen of zij voor toepassing van deze regeling in aanmerking komen – krijgen dus van u te horen dat zij maar naar het land moeten gaan waar zij misschien tien jaar geleden uit gevlucht zijn, om een MVV aan te vragen. Dit is toch onmogelijk? Bovendien vraagt u deze mensen ook nog om leges te betalen, terwijl deze met 400% verhoogd zijn. Wij praten nu over een specifieke regeling en als iemand vraagt of hij voor toepassing ervan in aanmerking komt, dan heeft dat niets te maken met de officiële aanvraag van een reguliere vergunning. Het gaat in zo'n geval gewoon om een antwoord, om een besluit.

Minister Verdonk:

Dat klopt, voorzitter. Dat besluit zal ook in de brief staan, wat dan een feitelijke mededeling is. En ik geef dan meteen aan, welke weg de vreemdeling kan volgen om een procedure te beginnen. In de meeste gevallen is de betrokkene al uitgeprocedeerd, dus hij heeft al een aantal keren "nee" te horen gekregen, ook al is hij misschien nog met een nieuwe procedure bezig. Het moet duidelijk zijn, ik geef dus alleen maar aan wat dan de inhoud van de feitelijke mededeling zal zijn.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik betwijfel de juistheid van de uitleg die de minister nu aan haar eigen regeling geeft. Zij treft een regeling voor lopende procedures. De specifieke regeling is alleen van toepassing op degenen die voor het eerst met een procedure bezig zijn. Nu spreekt zij van mensen die allang uitgeprocedeerd zijn, maar de regeling is niet bestemd voor die gevallen. De mensen die van de minister willen weten of zij voor toepassing van de regeling in aanmerking komen, kijken natuurlijk naar de criteria die de minister zelf heeft opgeschreven. Als zij daarop antwoordt, dan heeft dat geen enkele betekenis in de sfeer van een MVV, dan is dat gewoon een antwoord op de vraag die door juristen, door de rechter zal worden uitgelegd als een besluit over een aanvraag.

Minister Verdonk:

Als het gaat om het toepassen van de regeling, dan is het zo dat 2200 mensen "ja" krijgen te horen. De mensen worden ambtshalve aangeschreven en 2200 krijgen een "ja" te horen. Andere mensen die mij een brief schrijven, zitten nog in procedure of zijn uitgeprocedeerd; zij zitten niet in deze procedure maar in een herhaalde procedure, of zij zijn korter dan vijf jaar in de procedure. Zij voldoen in ieder geval niet aan de criteria zoals die in de regeling zijn gesteld. Deze mensen krijgen een brief terug, waarin staat dat zij niet in aanmerking komen voor de regeling. Daarbij zit de feitelijke mededeling wat zij dan wel kunnen doen, namelijk het aanvragen van de MVV.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Even terug naar het advies van de landsadvocaat. Ik vraag mij af of de minister zich realiseert welke indruk het wekt als zij zegt dat zij, nadat er eerst een vergissing heeft plaatsgevonden ten aanzien van de strekking van dit advies, eigenlijk geen zin heeft om het advies naar de Kamer te sturen. Wekt zij daarmee niet de indruk dat het advies veel negatiever was dan het waarschijnlijk in werkelijkheid is geweest? Is het niet wijs en verstandig om dit advies met gezwinde spoed naar de Kamer te sturen?

Minister Verdonk:

Mijn antwoord is hetzelfde. Ik vraag de landsadvocaat om advies en deze geeft mij advies. Ik gebruik dit advies bij de afweging; daarvoor gebruik ik ook het advies van juristen op het departement. Dat is gebeurd. Ik heb daar een besluit over genomen en ik zie geen reden om het advies van de landsadvocaat naar de Kamer te sturen.

Voorzitter. Een aantal woordvoerders heeft gesproken over Stari Most...

De voorzitter:

Ik zie dat de heer Van der Staaij nog een vraag wil stellen. Ik wijs erop dat ik de Kamer de redelijke ruimte heb gegeven om vragen te stellen en dat er al zeer uitgebreid is gedebatteerd. De minister heeft op één punt toegezegd nader, wellicht schriftelijk, met een antwoord te komen en ik heb, namens de Kamer, de minister beloofd dat zij om zes uur weg kan.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik had de vraag gesteld of de minister de consequenties al in kaart heeft gebracht, indien zou blijken dat het, naar rechterlijk oordeel, wel voor bezwaar en beroep vatbare besluiten zijn.

Minister Verdonk:

Dat heb ik gedaan; daar heb ik rekening mee gehouden. Het is aan de rechter om te beslissen. Wij houden er in onze totale planning rekening mee dat de rechter zowel kan zeggen dat het niet mogelijk is, alsook dat het wel mogelijk is.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

De minister wil nu met Stari Most beginnen en dat valt een beetje buiten de eenmalige maatregel. Is de minister nu over de eenmalige maatregel uitgesproken?

Minister Verdonk:

Ik wilde eerst nog wat zeggen over Stari Most en vervolgens wil ik graag de moties behandelen; daarbij kan ik op afzonderlijke punten ingaan.

Voorzitter. Wat betreft Stari Most krijg ik de indruk dat een aantal fracties in de Kamer schijnt te twijfelen aan de zorgvuldigheid waarmee de dossiers van de Bosnische Moslims, om wie het hier gaat, zouden zijn bekeken. Ik kan daar kort over zijn. Die dossiers zijn zorgvuldig bekeken, niet alleen door mijzelf en mijn ambtsvoorganger, maar in veel gevallen ook door de rechter.

Ik wil in dit kader even stilstaan bij het traumatabeleid dat al geruime tijd wordt gevoerd. Indien een asielzoeker zich beroept op traumatische gebeurtenissen als grond voor verblijf, is het aan de asielzoeker om aannemelijk te maken dat dit de reden is geweest voor het vertrek uit zijn land. De gebeurtenissen die als traumatische ervaring kunnen worden aangevoerd, zijn limitatief opgesomd in de Vreemdelingencirculaire. Binnen het beleid wordt het beginsel gehanteerd dat de asielzoeker binnen zes maanden na zijn traumatische ervaring het land heeft moeten verlaten. In dat geval wordt het al snel aannemelijk geacht dat de traumatische gebeurtenis reden voor het vertrek uit het land van herkomst is geweest. Indien er sprake is van een vertrek uit het land van herkomst dat zes maanden of langer na de traumatische gebeurtenis ligt, wordt aangenomen dat de asielzoeker zich blijkbaar in het land van herkomst heeft kunnen handhaven en dat daarom van hem kan worden gevergd naar zijn land terug te keren. Indien de asielzoeker aannemelijk kan maken dat hij het land van herkomst niet eerder heeft kunnen verlaten, komt hij alsnog voor inwilliging op grond van het traumatabeleid in aanmerking.

Ik kan niet anders dan vaststellen dat de vreemdelingen waarover wij hier spreken, ongeveer vijf jaar na de val van Srebrenica het land van herkomst hebben verlaten. Verder stel ik vast dat zij niet aannemelijk hebben kunnen maken dat zij hun land niet eerder hebben kunnen verlaten. Zij komen dus niet voor inwilliging op grond van het traumatabeleid in aanmerking.

Verder constateer ik dat de zaken van deze Bosnische vreemdelingen die door Stari Most onder de aandacht zijn gebracht, niet voor inwilliging op grond van de Srebrenicaregeling in aanmerking komen omdat zij niet voldoen aan de criteria van deze regeling, daar deze regeling zag op asielzoekers die vóór 2000 in Nederland asiel hadden aangevraagd. Enkel en alleen een gebaar maken naar de personen die op de lijst van Stari Most staan, acht ik niet wenselijk. Dit leidt immers tot willekeur omdat er in Nederland wellicht meer Bosnische asielzoekers zijn die de val van de enclave hebben meegemaakt en die níet voorkomen op de lijst van Stari Most. Tevens wil ik niet afhankelijk zijn van lijsten die door actiegroepen zijn opgesteld om personen wél of geen verblijf toe te staan. Dat blijft mijn beslissing in individuele aanvragen. Ik zie geen aanleiding om voor de betrokken Bosnische vreemdelingen die zich nog in procedure bevinden van mijn inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik te maken en hun op grond van het traumatabeleid een vergunning te verlenen. Dit doe ik immers ook niet bij andere vreemdelingen in vergelijkbare situaties. Ook zie ik geen andere reden om gebruik te maken van mijn inherente afwijkingsbevoegdheid. Uiteraard mogen zij hun procedure in Nederland afronden. Ik ben niet bereid gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid voor degenen die al zijn uitgeprocedeerd. Dat betekent immers dat het door mij gevoerde beleid op het terrein van traumata ondergraven zou worden. Bovendien zal daarvan een aanzuigende werking uitgaan. De stelling dat deze zaken niet conform het advies van de UNHCR zouden zijn behandeld, waarbij wordt verwezen naar het Srebrenicadebat van juni van dit jaar, deel ik niet. Alle zaken zijn op hun individuele merites beoordeeld. In een deel van de gevallen heeft ook de rechter reeds een oordeel gegeven. Deze groep asielzoekers heeft daarnaast nog een bijzondere behandeling genoten omdat op aandringen van uw Kamer nogmaals naar de door Stari Most aangedragen gevallen is gekeken en niet één keer maar twee keer! Het resultaat daarvan heb ik u Kamer meegedeeld. Ik heb geen aanleiding gevonden om voor deze groep asielzoekers een uitzondering te maken. Dit oordeel is niet veranderd.

Ik deel het standpunt van de UNHCR dat terugkeer naar Srebrenica van personen die de val van de enclave hebben meegemaakt, niet in de rede ligt, maar daartoe zal ik hen ook niet verplichten. Veel mensen op de lijst van Stari Most hebben die val niet meegemaakt, zij zijn daar slechts geboren. Het Nederlandse vreemdelingenbeleid gaat uit van terugkeer naar het lánd van herkomst. Buiten Srebrenica zijn er voldoende mogelijkheden tot hervestiging elders in Bosnië-Herzegovina. Als zich onder deze groep Bosnische asielzoekers personen bevinden die getraumatiseerd zijn, zijn er in Bosnië-Herzegovina door Nederland ondersteunde projecten die speciaal voor traumaverwerking zijn bedoeld. Ik wijs de Kamer erop dat de Nederlandse regering ongeveer 600 mln euro ter beschikking heeft gesteld voor al dit soort projecten.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter.

De voorzitter:

Nee, mevrouw Lambrechts, u hebt een zeer uitgebreid antwoord gekregen. Er is veel over gesproken in het AO en er is een motie die wellicht nog apart behandeld wordt. Mij lijkt dat het oordeel van de Kamer zal blijken wanneer er over die motie gestemd wordt.

Minister Verdonk:

De heer De Wit vraagt mij om in het kader van mijn inherente afwijkingsbevoegdheid mijn hart te laten spreken. Dat zal ik zeker doen, maar niet ruimhartig dat gaat mij te ver.

De motie van de heer Wit op stuk nr. 763 vraagt de regering, de Kamer uiterlijk 15 december 2003 te rapporteren over de wijze waarop zij de eenmalige regeling tot dan toe heeft toegepast, alsmede over de wijze waarop zij tot dan toe van haar inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Ik heb wat moeite met de datum van 15 december want dan zitten wij midden in de uitvoering van de regeling. Kan de heer De Wit die datum veranderen in 1 januari? Op 1 januari ben ik namelijk klaar en daarvan wil ik de Kamer graag op de hoogte stellen.

Wat de inherente afwijkingsbevoegdheid betreft, ik kan wel het totale aantal geven maar niet ingaan op individuele zaken. Als de motie zodanig wordt aangepast, kan ik haar overnemen.

De heer De Wit (SP):

Als de minister toezegt dat zij uiterlijk 1 januari 2004 het bedoelde overzicht geeft zowel met betrekking tot de toepassing van de pardonregeling als met betrekking tot de inherente afwijkingsmogelijkheid, wil ik mijn desbetreffende motie intrekken.

Minister Verdonk:

Dan gaat het dus om getallen en niet om individuele gevallen. Akkoord!

De voorzitter:

Aangezien de motie-De Wit (19637, nr. 763) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Verdonk:

Voorzitter. In zijn andere motie verzoekt de heer De Wit de regering de voorgestelde regeling te verruimen tot die asielzoekers die op 29 augustus 2003 vijf jaar of langer in Nederland verblijven, in de opvang zitten, al dan niet uitgeprocedeerd zijn en geen criminele antecedenten hebben. Wat mij betreft zijn de criteria van de regeling heel erg duidelijk. Ik zie dan ook geen enkele reden om daarvan af te wijken. Dat betekent dat ik de datum van 27 mei 2003, de datum waarop het kabinet is beëdigd en het Hoofdlijnenakkoord in werking is getreden, zal handhaven. Ik ontraad dus aanneming van deze motie.

De heer De Vries zei dat de hele samenleving een beroep op mij heeft gedaan en hij vraagt mij om te luisteren. Ik zeg hem nogmaals dat ik zeker heb geluisterd naar de signalen uit de maatschappij. Eerder hebben wij gesproken over het Hoofdlijnenakkoord. Dat is verruimd. Ik heb dus geluisterd naar de signalen en ruimte geschapen. Tegelijk wil ik eraan herinneren dat er mensen terugkunnen als zij terug willen. De uitlatingen van de heer Van Fessem in dit verband, gedaan in een eerder debat, zijn al aan de orde geweest. Ik wil in ieder geval de boodschap die hij wilde uitspreken herhalen: burgers van Nederland, denk ook eens aan het feit dat mensen terug kunnen keren. Ook voor die mogelijkheid wil ik een lans breken. De heer De Vries zei: die mensen zitten al heel lang in onzekerheid en wachten al heel lang. Dat ben ik niet met hem eens. Dat heb ik al een aantal malen gezegd. Deze mensen hebben al een aantal keren nee te horen gekregen en zij hebben ten minste te maken gehad met een onherroepelijke rechterlijke uitspraak. Het eigen van een rechtsstaat is nu eenmaal dat wij die ten uitvoer moeten brengen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Sinds de eenmalige regeling is gepubliceerd zijn tal van organisaties met reacties gekomen. Nog eergisteren kwam er een van de bisschoppen. Ik noem echter ook: de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de burgemeesters van de grote steden. Met die signalen doet u niets. U zegt namelijk eerder al geluisterd te hebben en toen de motie-Varela in ruimere zin in aanmerking te hebben genomen. U komt overigens precies op hetzelfde aantal uit als waarover de heer Varela sprak, zo'n 2200. Echter, met alle signalen en alle hartenkreten die zeer breed in de samenleving zijn geuit, heeft u niets gedaan. Waarom niet? Waarom luistert u niet?

Minister Verdonk:

Ik bestrijd nogmaals dat ik niet heb geluisterd. Ik doe wel degelijk iets om een oplossing voor deze problematiek te vinden. De oplossing is echter niet: laat iedereen maar blijven. De oplossing is: een duidelijk beleid en gestalte geven aan het terugkeerbeleid. Daarmee ben ik heel druk bezig. Medio november krijgt de Kamer een stuk. Zo kun je het probleem ook oplossen.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat was de vraag niet. Die was: waarom luistert u niet serieus naar de Raad van kerken, de bisschoppen en al die anderen die zeggen: mevrouw, gaat u nu een stapje verder? U zegt: ik ben bezig het probleem op te lossen; maar dat is niet een antwoord op het verzoek van die mensen. Zij zeggen juist: zo lost u het probleem niet op. Dus u luistert niet. U gaat door als een denderende trein met een plan dat u in augustus al in uw zak had. Wat de samenleving naar voren brengt, legt u naast u neer. U hebt gelijk!

Minister Verdonk:

Laat heel duidelijk zijn: over de regeling is heel goed nagedacht. Er staan heel duidelijke criteria in de regeling. Wat mij betreft dendert de trein en dendert die door. Oké.

Voorzitter. In zijn motie op stuk nr. 765 zegt de heer De Vries dat het niet rechtvaardig is langdurig in ons land verblijvende asielzoekers die meer dan een procedure hebben aangevangen om die reden van de voorgestelde regeling uit te sluiten. Zojuist heb ik al gezegd dat wij in Nederland in een rechtsstaat leven. Dat is een belangrijk gegeven. Er is een onherroepelijke rechterlijke uitspraak geweest naar aanleiding van een of meerdere asielaanvragen. Een onherroepelijke rechterlijke uitspraak dient ten uitvoer te worden gelegd. Dus mensen die meer dan een procedure hebben aangevangen vallen niet onder de regeling.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Wij leven inderdaad in een rechtsstaat en in die rechtsstaat hebben wij het mogelijk gemaakt dat mensen een tweede procedure aanspannen. Dat is vaak gebeurd met instemming van de overheid, zoal niet op advies van de overheid. Wat de minister over de rechtsstaat zegt, is echt volstrekte onzin, net als sommige andere opmerkingen die zij over juridische zaken maakt.

Minister Verdonk:

Dat bestrijd ik. Mensen hebben hun eigen verantwoordelijkheid genomen door een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Ik heb de Kamer al eens eerder gemeld dat het een heel slechte zaak is dat asielzoekers steeds weer valse hoop gegeven wordt door ze een nieuwe aanvraag te laten indienen. Mensen die meer dan één procedure hebben aangespannen, vallen niet onder de regeling. Ik ontraad aanvaarding de motie.

Ik kom op de motie op stuk nr. 766. Om redenen van humanitaire aard, van openbare orde en van volksgezondheid zou het ongewenst zijn dat uitgeprocedeerde asielzoekers uit hun opvang worden gezet zonder dat dit onmiddellijk gevolgd wordt door een andere opvang dan wel door een feitelijke uitzetting. De regering zou dit met onmiddellijke ingang als uitgangspunt voor het beleid moeten nemen. Ik heb de Kamer gezegd dat ik op dit moment heel druk bezig ben, ook in samenspraak met andere overheden waaronder natuurlijk de gemeenten, met de inhoud van het terugkeerbeleid. Eind van de maand zal ik overleg met de VNG voeren. Ik ben echt heel daadkrachtig bezig met een aanpak. Dat kan ik dus niet met onmiddellijke ingang garanderen, maar ik sta er wel voor om het zo snel als mogelijk te doen. Ik ontraad de motie.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dus u blijft mensen uitzetten zonder dat ze opvang hebben en zonder dat ze het land uitgezet worden? Die gaan dus weer zwerven door de gemeenten. De minister is niet bereid om daar een eind aan te maken.

Minister Verdonk:

Het beleid is heel duidelijk; er kan geen misverstand over bestaan. Ik heb al eens eerder gezegd dat ik begrip heb voor de gemeenten en voor hun problemen. Ik probeer ze zo snel mogelijk tegemoet te komen, juist met een effectieve terugkeerregeling. Daar ben ik met de gemeenten over bezig, daar ben ik binnen Justitie over bezig. Half november zal ik met een plan naar de Kamer komen. Nogmaals, ik ontraad de motie.

Met de motie op stuk nr. 764 wordt mij verzocht, mijn voorstel te baseren op dat van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Ik ben daar al duidelijk over geweest. Ik ontraad de motie.

Ik ben blij met de steun van de heer Van Fessem voor het overleg wat ik ga houden met de gemeenten. Ik ben er absoluut voorstander van dat de overheid met één mond spreekt. Ik ben druk bezig om het overleg op een inhoudelijk goede manier vorm te geven. Dingen kunnen bepraat worden.

De heer Van Fessem vraagt mij om schrijnende gevallen vanuit mijn hart te bekijken. Ik heb dat reeds toegezegd.

Mevrouw Huizinga heeft op stuk nr. 767 een motie ingediend over mijn discretionaire bevoegdheid. Ik raad haar aan om deze motie in te trekken, omdat zij overbodig is geworden.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Ik begreep dat u de motie overneemt.

Minister Verdonk:

Ik heb goed geluisterd naar de Kamer en naar signalen die mij bereikt hebben. Ik heb met juristen nog eens bekeken wat mijn discretionaire bevoegdheid behelst. Ik ben tot de beslissing gekomen om van mijn "nee" van de vorige keren een "ja" te maken. Ik heb gezegd dat ik dat vanuit mijn hart doe en niet ruimhartig. Ik stel voor dat de motie wordt ingetrokken.

Mevrouw Huizinga-Heringa (ChristenUnie):

Het zijn een hoop woorden, maar ik zie het verschil niet. Daarnet zei u dat u luisterde. Ik neem dat u in het algemeen overleg ook heeft geluisterd naar wat door de diverse Kamerleden is gezegd. Ik ben blij dat de minister tot de overtuiging is gekomen dat datgene wat de motie beoogt, inderdaad moet gebeuren en dat zij dat gaat doen.

Minister Verdonk:

Bedankt.

Mevrouw Huizinga heeft ook nog een motie ingediend over de peildatum. Dat zou 29 augustus moeten zijn. In de motie wordt de regering verzocht, om redenen van rechtszekerheid en behoorlijk bestuur, de datum van 29 augustus in de op te stellen definitieve regeling als peildatum te hanteren. Ik zie daar geen reden toe. Iedereen die wilde, heeft vanaf 14 januari kunnen schrijven. Veel mensen hebben dat ook gedaan. Dat betreft dus mijn inherente afwijkingsbevoegdheid. Anderzijds zijn de criteria heel duidelijk. Mensen worden er ook ambtshalve op aangeschreven. Ik zie geen reden de datum van 27 mei te wijzigen. Ik ontraad de aanneming van deze motie.

Ik ben het eens met de reflexie van de heer Van der Staaij over de rechtshulpverleners die mensen te lang laten doorprocederen. Ik heb al antwoord gegeven op een aantal vragen van de heer Van der Staaij. Ik kom dadelijk nog te spreken over zijn motie op stuk nr. 769.

Ik complimenteer de heer Visser met zijn maidenspeech. Ik vergelijk die maar met mijn maidendebat dat wij nu voeren. Wij voelen daarover hetzelfde. Heel veel succes in ieder geval. In zijn motie roept de heer Visser het kabinet op alle mogelijke bilaterale en multilaterale relaties, inclusief de diverse internationale verdragen, aan te wenden om staten aan te sporen hun eigen onderdanen terug te nemen en om, waar nodig, weigerachtige staten bij voorkeur in Europees verband op krachtige wijze aan te spreken. Ik sta helemaal achter deze motie. Wij zijn er in het kabinet ook heel druk mee bezig. Ik ondersteun de motie.

De heer Van der Staaij (SGP):

Een vraag over de motie-Visser, waarmee ik het inhoudelijk eens ben. Wat is de meerwaarde van de motie ten opzichte van het bestaande beleid en de gedane toezeggingen?

Minister Verdonk:

De meerwaarde is dat er nog eens met nadruk op wordt gewezen dat het heel belangrijk is internationale verdragen aan te wenden en staten steeds aan te sporen hun mensen terug te nemen. De nadruk waarmee dit wordt gesteld, is nieuw. Voor de rest is het lopend beleid dat ik met daadkracht zal uitvoeren.

In de richting van de heer Nawijn merk ik op dat ik de komende jaren zeker zal proberen om alle overheden met een mond te laten spreken en een beleid te laten verkondigen. Ik ben al voldoende ingegaan op de kwestie van de schrijnendheid.

Tegen mevrouw Vos kan ik zeggen dat artikel 3.71 vervalt in verband met de afschaffing van het driejarenbeleid. Vrijstelling van het MVV-vereiste vervalt daarmee ook. Per 25 september wordt dit gepubliceerd in het Staatsblad. Dit is al met de Kamer besproken bij de discussie over het driejarenbeleid en de afschaffing ervan. Artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit is juist nog even in stand gelaten ten behoeve van de uitvoering van de eenmalige regeling. Ik zou ervoor willen pleiten dat wij de regeling voor betrokkenen heel snel gaan uitvoeren.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Vos wil interrumperen. Ik sta haar toe om op dit punt nog een korte vraag te stellen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dit gaat wel over een punt dat mij zeer na aan het hart ligt.

De voorzitter:

Dat kunt u best in een korte vraag vervatten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dan wordt het een wat lange vraag, maar goed, ik zal mijn best doen. De minister zegt dat de driejarenbevoegdheid nog steeds bestaat en dat in dat kader de bepalingen van artikel 3.71 gelden, die in feite een vrijstelling voor het MVV-vereiste regelt. Zij stelt nu voor dat per 25 september af te schaffen. Ik heb daar grote moeite mee omdat het lijkt dat de minister nu maas na maas in de wet zoekt om haar regeling te realiseren. Zij stuit op een probleem en vervolgens schaft ze het desbetreffende onderdeel van de wet af. Dit gaat lijken op regeren per decreet. Waar de minister zo hoog opgeeft over de rechtsstaat, vraag ik mij af of dit wel de juiste manier is om haar maatregel neer te zetten op basis van een goede rechtsgrondslag en rechtsbescherming. Ik heb grote twijfels over de manier waarop zij hier haar voorstel verdedigt, waarbij zij nu plotseling als een duveltje uit een doosje met het voornemen komt om artikel 3.71 overmorgen af te schaffen. Dit kan gewoon niet, minister!

Minister Verdonk:

Toen ik mij op het departement bezig ging houden met het vorm geven van deze regeling, heb ik meteen gekeken naar de rechtsgrond, aangezien die heel erg belangrijk is. Die rechtsgrond is gevonden in artikel 3.6 waarin gesproken wordt over "na drie jaren". In het onderhavige geval gaat het om vijf jaren, zodat de rechtsgrond wel degelijk aanwezig is. Om uitvoering aan de regeling te kunnen geven was het ook nodig om de MVV-bepaling te schrappen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Maar...

De voorzitter:

Nee, ik had gezegd één vraag. U heeft er een langere vraag van gemaakt waarop u antwoord heeft gekregen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik ben tot nu toe uitermate terughoudend geweest met interrupties. Dit punt gaat mij zeer aan het hart.

De voorzitter:

Dat heeft u in uw vraag duidelijk gemaakt en u heeft antwoord gekregen. U bent het niet met elkaar eens maar dat kan gebeuren in een debat.

Minister Verdonk:

Voorzitter. In haar motie op stuk nr. 771 verzoekt mevrouw Vos de regering om alvorens de eenmalige regeling uit te voeren, aan de adviescommissie Vreemdelingenzaken advies te vragen of artikel 3.6 onder b van het Vreemdelingenbesluit 2000 voorziet in een deugdelijke wettelijke grond voor de eenmalige regeling. Ik zie geen aanleiding om de adviescommissie daarover advies te vragen. Ik wil graag met spoed ervoor zorgen dat de onzekerheid voor alle asielzoekers in Nederland die denken dat ze onder de regeling zouden kunnen vallen, zo snel mogelijk tot een eind komt. Derhalve ontraad ik aanvaarding van deze motie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Deze motie is van belang omdat wij van oordeel zijn dat de regeling een goede rechtsgrondslag en een goede rechtsbescherming moet bieden. Ik heb wat dat betreft grote twijfels. De minister schaft nu zomaar de MVV-bepaling af. Dat betekent dat mensen naar hun eigen land moeten reizen om een aanvraag te kunnen doen in het kader van de regeling. Dat is voor velen volstrekt onmogelijk. Dat is één van de juridische punten waar ik grote problemen mee heb. Ik vraag de minister dan ook dringend om wel genoemd advies te vragen. Verder vraag ik de minister om, waar zij te kennen heeft gegeven het advies van de landsadvocaat niet aan de Kamer te willen sturen, het ons in ieder geval vertrouwelijk ter inzage te leggen, zodat wij nog voor de stemmingen een goede beoordeling kunnen maken van de rechtsgrondslag van de regeling.

Minister Verdonk:

Ik onderschrijf dat deze regeling een goede rechtsgrondslag moet hebben en mijns inziens is die er ook. Wat betreft uw opmerking dat men naar het buitenland moet gaan voor een aanvraag in het kader van de regeling, zeg ik dat degenen die in aanmerking komen voor de regeling, ambtshalve worden aangeschreven. Op het moment dat duidelijk is dat iemand niet aan de criteria voldoet, krijgt deze de feitelijke mededeling waarin staat dat hij of zij niet aan de criteria voldoet en zich kan melden bij de korpschef. Dat is de reguliere procedure.

Ik zie geen reden om het advies van de landsadvocaat vertrouwelijk te doen inzien. Ik ontraad aanneming van de motie op dat punt.

Bij motie is gevraagd om asielzoekers die voor 1 september 1998 asiel hebben aangevraagd dan wel op 14 januari 2003 nog een asielprocedure hadden lopen of in de opvang verbleven, voor de eenmalige maatregel in aanmerking te laten komen. Ik zie geen reden om aan de criteria voor gebruikmaking van de regeling te tornen. Ik ontraad aanvaarding van de motie.

Bij motie wordt de regering gevraagd, ruimhartig gebruik te maken van haar inherente afwijkingsbevoegdheid, vooral in de gevallen waarin sprake is van een lange verblijfsduur in Nederland, van medische factoren, van gezinnen met kinderen die onderwijs genieten of van overige klemmende redenen van humanitaire aard, en om de Kamer daarover te informeren. Ik heb al toegezegd dat ik de Kamer over de getallen in relatie tot het gebruik van de regeling zal informeren. Ik zal niet ruimhartig gebruikmaken van de regeling. Ik zal er met mijn hart gebruik van maken. Ik ontraad aanneming van de motie.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dit zijn toch onverdraaglijke woordspelletjes. U wilt het met uw hart doen, maar niet ruimhartig. Wilt u het enghartig doen? Als normale mensen zeggen: ik doe dat met mijn hart, dan bedoelen zij dat zij er met gevoel naar zullen kijken. Ik begrijp de problematiek, maar u wekt de indruk...

De voorzitter:

Ik sta u niet weer een heel lang verhaal toe. U hebt enkele keren op deze wijze uw mening naar voren gebracht en u hebt antwoord gekregen. Nu zegt u het naar aanleiding van de motie van mevrouw Vos nog een keer. De minister kan hier nog kort op reageren. Het spijt mij, maar het woord is aan de minister.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

U neemt meer tijd dan ik, voorzitter.

De voorzitter:

Van dit soort opmerkingen ben ik absoluut niet gediend, dat weet u.

De heer Klaas de Vries (PvdA):

Dat is mij bekend, voorzitter, en ik ook niet van uw opmerkingen.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering een ogenblik.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

Voor het vervolg van haar beantwoording geef ik het woord aan de minister.

Minister Verdonk:

Voorzitter. Ik ben er zeker niet op uit om woordspelletjes, ondraaglijk of niet, hier te houden. Ik houd daar helemaal niet van. Ik zeg nogmaals dat ik met gevoel ernaar zal kijken, als mij gevraagd wordt om mijn inherente afwijkingsbevoegdheid toe te passen. Ik ontraad de motie ter zake.

Ik kom op de motie waarin de regering wordt verzocht om bij de eenmalige maatregel de toepassing van de contra-indicatie met betrekking tot de openbare orde of de nationale veiligheid te beperken tot de gevallen waarin de asielzoekers zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met de contra-indicatie wordt beoogd om degenen die een misdrijf hebben gepleegd, niet onder de regeling te laten vallen. Ik zie geen reden om dit te wijzigen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De minister weet waar ik op doel. Bij het plegen van een misdrijf waarvoor vervolgens een boete is betaald, een taakstraf is verricht of waarop een transactie is gevolgd, gaat het vaak om lichtere zaken, die helaas wel een misdrijf worden genoemd. Ik vind het een te zware straf om iemand die veroordeeld is voor een licht vergrijp niet in aanmerking te laten komen voor de regeling.

Minister Verdonk:

Ik denk dat wij van mening verschillen over wat een licht vergrijp is. Wat mij betreft, is een misdrijf een misdrijf, dus ik handhaaf de contra-indicatie. Ik ontraad aanvaarding van de motie.

Mevrouw Lambrechts heeft mij nogmaals gevraagd om met mijn hart te beoordelen. Dat zal ik zeker doen. Daar is van tevoren geen bepaald maximum aan, laat dat duidelijk zijn. Er is ook geen minimum aan.

Dan de motie dat er los van de eenmalige regeling omstandigheden kunnen zijn in de levenssituatie van uitgeprocedeerde asielzoekers die zodanig schrijnend zijn... Ik neem aan dat ik deze met mijn antwoord over de discretionaire bevoegdheid heb beantwoord. Ik zou willen vragen om deze motie in te trekken, want volgens mij is zij overbodig.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik begrijp dat de minister de motie overneemt. Als zij deze overneemt, trek ik haar in.

Minister Verdonk:

Nee, ik ben begonnen met te zeggen dat ik heel goed heb geluisterd naar de Kamer, dat ik ook heb geluisterd naar andere signalen uit de samenleving en dat ik het besluit heb genomen om gebruik te maken van mijn wettelijke bevoegdheid, namelijk de discretionaire bevoegdheid.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dan houd ik de motie nog heel even aan.

Minister Verdonk:

De motie over Stari Most heb ik ook al uitgebreid besproken. Ik wil deze motie ook ontraden.

Ik zat nog even te kauwen op de formulering van de motie-Van der Staaij, omdat daarin een aantal keren vijf jaar door elkaar werd gebruikt. Ik kan heel duidelijk zijn. De motie gaat over asielzoekers die aansluitend op hun eerste procedure een nieuwe aanvraag hebben ingediend, maar destijds langer dan vijf jaar hebben moeten wachten op een definitieve beslissing op hun eerste aanvraag. Zij zijn op gelijke wijze geconfronteerd met genoemde inactiviteit van de overheid. De motie vraagt om uit het oogpunt van consistentie en gelijke behandeling de eenmalige regeling ook op hen van toepassing te verklaren. Die motie wil ik ook ontraden. De criteria van de regeling zijn heel helder en die wil ik ook zo houden.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week dinsdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 17.42 uur

Naar boven