Vragen van het lid Vergeer-Mudde aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het bericht dat extra investeringen in zwarte scholen zinloos zijn.

Mevrouw Vergeer-Mudde (SP):

Voorzitter. Ik stel de minister een vraag over het onderzoek van SCO-Kohnstamm Instituut naar de invloed van het bestaan van zwarte basisscholen op leerprestaties. Hierover stond gisteren een bericht in de Metro.

De mening van de SP dat zwarte basisscholen ongewenst zijn, wordt sinds enige tijd in brede kring gedeeld. Zwarte scholen zijn een belemmering voor de integratie van allochtonen en deze scholen zijn nadelig voor de onderwijskansen van het kind. Daarom pleit de SP voor het opstellen van lokale plannen om zwarte en witte basisscholen te mengen.

Het onderzoek bevestigt dat zwarte scholen een negatieve invloed hebben op de prestaties. Het ligt niet aan de school. Zwarte scholen kunnen prima onderwijs verzorgen. Zij krijgen daar ook extra geld voor. Het taalniveau van de leerlingen wordt echter gunstiger beïnvloed door goed Nederlands sprekende klasgenootjes dan door de kwaliteit van het onderwijs. Spreiding is dus gewenst. In het onderzoek staat dat leerlingen gemiddeld minder presteren, vooral op het gebied van taal, als zij op een school zitten met relatief veel kansarme, zwakpresterende leerlingen of niet Nederlandstalige leerlingen. Deelt de minister de conclusie van het instituut dat leerlingen op een school waar leerlingen met leerachterstanden geconcentreerd zijn, gemiddeld minder presteren?

De ernst van de problematiek wordt breed maatschappelijk erkend en dit rapport bevestigt eerdere conclusies van de inspectie en van de Onderwijsraad. De wethouders van grote steden willen gemengde scholen. Sommige scholen zijn er ook al mee begonnen. De Kamer heeft de minister met klem gevraagd om initiatieven te nemen om te komen tot gemengde basisscholen. De urgentie is groot, want in drie jaar tijd is het aantal zwarte scholen van 500 naar 580 gegroeid. In een uitspraak van november heeft de Kamer met de steun van alle fracties behalve de VVD de regering gevraagd om te bevorderen dat gemeenten convenanten afsluiten met de besturen van openbare en bijzondere scholen, om onderwijssegregatie tegen te gaan. Wanneer en hoe gaat de minister hieraan uitvoering geven?

Minister Van der Hoeven:

Voorzitter. Er zijn de afgelopen maanden twee onderzoeken verschenen, een over sociale integratie in het primair onderwijs en het andere, eveneens van het SCO-Kohnstamm Instituut, over onderwijsachterstanden in het basisonderwijs. Beide onderzoeken zijn gebaseerd op het PRIM-akkoord. In beide rapporten wordt een aantal conclusies getrokken. Mevrouw Vergeer-Mudde vraagt mij of ik de conclusie deel dat de leerlingen op scholen met leerlingen met leerachterstanden minder presteren. Mijn antwoord daarop is dat er zeker scholen zijn waar dat zo is, maar er zijn ook andere scholen. Ik denk dat wij moeten oppassen dat wij niet selectief winkelen in de conclusies van een onderzoeksrapport. Een van de conclusies was namelijk ook dat er van spreiding van achterstandsleerlingen geen wonderen moeten worden verwacht, omdat de invloed van de leerlingenpopulatie op de prestaties van de leerlingen klein is. Ook dit staat in het genoemde onderzoeksrapport.

De Kamer heeft een motie van mevrouw Azough aangenomen, die zich onder andere tegen segregatie richt. Deze motie wordt uitgevoerd. Ik heb gisteren een brief aan de Kamer gestuurd over de manier waarop wij dat gaan doen. Ik weet niet of de brief u al heeft bereikt, maar hij ligt er. Ik ben van plan om dit punt in de toekomst zowel met de VNG als met de schoolbesturen op de agenda te houden. U kent mijn opvatting dat er op basis van vrijwilligheid goede afspraken moeten komen. De vrijwilligheid staat echter voorop. Een aantal gemeenten is al bezig. Een van de manieren waarop wij dit kunnen ondersteunen is om "best practices" te verspreiden, zodat men weet op welke wijze er bijvoorbeeld in Rotterdam is overgegaan tot convenanten.

Mevrouw Vergeer-Mudde (SP):

De minister zegt dat er ook scholen zijn waar het goed gaat. Dat is natuurlijk zo, maar dat is al zo lang gezegd. Op de meeste scholen gaat het helaas niet goed, ondanks alle inspanningen van het onderwijzend personeel. Daarom benadrukt dit instituut ook dat spreiding zo belangrijk is. Zo staat in het rapport dat er veel wordt geïnvesteerd in het verbeteren van de basisscholen met hoge concentraties kansarme en zwak presterende leerlingen. De verbeteringen laten echter de schoolcompositie en de samenstelling van de klas buiten beschouwing en die lijken nou net medebepalend voor wat scholen kunnen bereiken. Ook de inspectie van het ministerie heeft al gezegd dat het merendeel van de zwarte scholen op taalgebied onder de maat presteert. In deze scholen loopt groep acht nog steeds twee jaar achter op wat andere kinderen kunnen presteren. Er zijn genoeg indicaties dat spreiding nodig is om tot betere leerprestaties te komen. Dan is er ook nog het bijzonder sterke argument van de integratie, de sociale samenhang. Ik noemde al de urgentie; het aantal zwarte scholen neemt toe. Er kan dus ook preventief worden opgetreden.

Ik scherp mijn vraag over de uitspraak van de Kamer aan door de minister te vragen met welke gemeenten zij convenanten heeft afgesloten. Het gaat namelijk om én-én. Het is niet alleen meer investeren, maar ook spreiden. Met hoeveel gemeenten heeft zij dat gedaan? Dat is de vraag van de Kamer. Heeft de minister de gemeenten gevraagd daarover bindende afspraken te maken, zodat dit werkelijk van de grond komt?

Minister Van der Hoeven:

Ik wil eerst een andere opmerking maken. Mevrouw Vergeer moet nu niet het achterstandenbeleid ter discussie gaan stellen. Het is ongelooflijk belangrijk dat wij ook in de toekomst blijven investeren in scholen waarop kinderen zitten die een achterstand hebben.

Mevrouw Vergeer-Mudde (SP):

Dat is absoluut niet het geval. Ik wil graag dat de minister ingaat op de opmerking van het instituut, namelijk dat naast een extra investering, spreiding noodzakelijk is voor het bereiken van resultaten. De extra investeringen leveren onvoldoende resultaten op. Er moeten gemengde scholen komen. Wil de minister daarop ingaan?

Minister Van der Hoeven:

Misschien mag ik mijn antwoord afmaken, anders lukt het niet. Ik ga daarom verder op het punt waarop mevrouw Vergeer mij interrumpeerde.

Het is ongelooflijk belangrijk dat wij overeind houden dat het geld dat de scholen hebben ontvangen om achterstanden te bestrijden, nuttig is besteed. Dat wij daar meer mee kunnen bereiken, is een tweede. Hierover wil ik graag drie opmerkingen maken.

1. Segregatie is geen specifiek onderwijsprobleem, maar houdt ook verband met factoren zoals huisvesting of de sociale positie van iemand. Op dit moment wordt door verschillende departementen bekeken op welke manier stappen kunnen worden gezet. Ik verwijs hiervoor naar de brief die collega Kamp recentelijk naar de Kamer heeft gezonden over het huisvestingsbeleid in een aantal wijken.

2. Als wordt nagegaan waardoor de achterstanden worden veroorzaakt, blijkt dat wij nog iets anders in de gaten moeten houden. De variëteit naar herkomstland is fors toegenomen. Wij hebben een aanhoudende stroom van vaak laag opgeleide nieuwkomers. Dat vertraagt het inhaalproces. De successen van allochtone leerlingen in het onderwijs die al wat langer in Nederland zijn, worden vertroebeld door de grote stroom nieuwkomers.

3. Ik sluit geen convenanten af. Dat was ook niet de strekking van de motie. In de motie wordt de regering verzocht te bevorderen dat gemeenten convenanten afsluiten met besturen van zowel openbare als bijzondere scholen om onderwijssegregatie tegen te gaan. Ik bevorder dit ook, en wel door over dit onderwerp met de schoolbesturen te spreken, door te spreken met de Vereniging van Nederlandse gemeenten en door ervoor te zorgen dat voorhanden zijnde best practises onder de aandacht worden gebracht.

Hoeveel gemeenten op dit moment een convenant hebben afgesloten, zal ik navragen. Dat antwoord zal mevrouw Vergeer ontvangen.

Mevrouw Vergeer-Mudde (SP):

Het is prima dat de minister ons een overzicht geeft waaruit blijkt welke gemeenten convenanten hebben afgesloten. De Kamer heeft echter gevraagd of de minister dat met alle gemeenten wilde regelen. Daarop wil ik dan ook graag een antwoord.

Verder heb ik de indruk dat de minister wegloopt voor mijn vraag. Wij spreken over leerachterstanden ten gevolge van segregatie op basisscholen. Dat de minister de volkshuisvesting noemt, is goed, maar dat is langetermijnpolitiek. Als binnen gemeenten afspraken worden gemaakt, kunnen de basisscholen al binnen een of twee jaar gemengd worden. De aanpak via de volkshuisvesting duurt veel langer. De problematiek van de nieuwkomers in ons land is een aparte problematiek. Ik wil graag dat de minister ervoor zorgt dat dit jaar wordt begonnen met het maken van afspraken over spreiding op openbare en bijzondere basisscholen.

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw Vergeer doet mij een beetje glimlachen. Wat zij nu vraagt, komt er eigenlijk op neer dat de minister een gedwongen spreiding van leerlingen moet realiseren. Dat heeft de Kamer afgewezen en dat wijs ik ook af. Ik wil wel bevorderen dat convenanten worden afgesloten. Op dat aspect zitten wij op dezelfde lijn. De wens van de Kamer staat duidelijk in de aangenomen motie waaruit ik zojuist heb geciteerd. Dat betreft het verzoek aan de regering, te bevorderen dat gemeenten op basis van vrijwilligheid – dat was de afspraak die met de Kamer is gemaakt – overgaan tot het afsluiten van dit soort convenanten. Dat wil ik graag doen. Pleit mevrouw Vergeer echter direct of indirect toch voor een gedwongen spreiding – en dat doet zij in haar laatste vraag – dan vindt zij mij niet aan haar zijde.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik wil aan mevrouw Vergeer en aan de minister vragen of zij het met mij eens zijn dat spreiding niet het enige medicijn is om te werken aan de taalachterstand en prestaties van deze leerlingen. De Kamer heeft bij de onderwijsbegroting een motie aangenomen over integraal taalbeleid. Ik wil graag weten hoe de minister deze uitvoert.

Als ik het goed heb, heeft de onderwijsmonitor uitgewezen dat de twee jaar achterstand in rekenprestaties van allochtone kinderen, maar ik dacht ook in taalprestaties, wordt ingelopen en dat autochtone kinderen met leerachterstanden verder achterop raken dan allochtone kinderen. Heb ik deze cijfers goed in mijn hoofd of zit het anders?

Mijn veronderstelling is dat dit veel te maken heeft met de wijze waarop wij omgaan met de gewichtenregeling en de toekenning van middelen; niet zozeer aan de school als wel aan het kind. De Onderwijsraad heeft hierover advies uitgebracht. Wij hebben gevraagd om de voor- en vroegschoolse educatie daaraan toe te voegen, om er zo vroeg mogelijk mee te beginnen. Ik wil graag weten wanneer wij hierover voorstellen van de minister kunnen ontvangen.

Minister Van der Hoeven:

Mevrouw Hamer heeft gelijk dat de achterstand van allochtone leerlingen met meer te maken heeft dan alleen het spreiden van allochtone leerlingen. De vooruitgang bij het vak rekenen is groot. Allochtone leerlingen gaan ook vooruit als het gaat om taal. Als je in die cijfers niet de voortdurende instroom van nieuwe leerlingen meeneemt, zijn de cijfers vertroebeld. Ik denk dat het van ongelofelijk groot belang is dat wij die twee punten uit elkaar houden. Hiermee heb ik ook de vraag over de onderwijsmonitor behandeld.

Over het integraal taalbeleid is een motie aangenomen. Dat is een heel belangrijk punt. Ik heb de antwoorden gisteren toegestuurd. Ik denk dat wij met elkaar moeten kijken hoe wij het integraal taalbeleid kunnen verbinden met voor- en vroegschoolse educatie. De effecten daarvan zijn van belang om een deel van de achterstanden weg te nemen, maar dan moet je er niet mee ophouden. Op het moment dat je ermee ophoudt, is er een terugval. Het is een kwestie van voortdurend blijven investeren.

Mevrouw Hamer heeft ook gevraagd naar de gewichtenregeling voor allochtone en autochtone leerlingen. Je ziet dat allochtone leerlingen hun achterstand inhalen en dat de onderwijsachterstand van autochtone leerlingen in de periode 1988-1998 nauwelijks is veranderd. Dat is inderdaad een probleem dat wij moeten aanpakken. Het heeft te maken met de gewichtenregeling: 1.25, 1.9 en de drempel van 9%. Wij hebben het advies van de Onderwijsraad hierover gezien. Ik ben bezig met het maken van een reactie. Als de ministerraad mij toestaat en het niet controversieel wordt verklaard door de Kamer, kunnen wij er hopelijk over niet al te lange tijd gezamenlijk over praten.

Mevrouw Vergeer-Mudde (SP):

Ik begreep uit de opmerking van mevrouw Hamer dat de PvdA nog steeds aarzelend staat tegenover spreiding als middel om achterstanden op te heffen. Dat vind ik heel jammer. Het is helaas aan de Partij van de Arbeid te danken dat wij zwarte wijken hebben en dat er zwarte scholen zijn. Er is een enorme toename. Ik zie dat mevrouw Hamer het daar niet mee eens is. Zwarte wijken ontstaan doordat mensen met dezelfde lage inkomens allemaal bij elkaar wonen. De PvdA heeft er met het CDA bij de volkshuisvesting voor gezorgd dat het zo ver is gekomen. Wij zitten nu met zwarte scholen. Iedereen vindt dat het heel goed zou zijn om gemengde scholen in Nederland te hebben. Ook alleen witte scholen zijn niet goed, wij moeten gemengde scholen hebben. Ik doe een dringend beroep op de Partij van de Arbeid om zich in te zetten voor het hebben van gemengde scholen in Nederland.

De voorzitter:

Ik kan mij voorstellen dat dit wordt gezien als uitlokking, maar mevrouw Hamer is door haar minuut spreektijd heen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijn vraag is niet beantwoord.

De voorzitter:

Daar gaan wij helaas niet over.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Het is iedereen duidelijk dat er een probleem is dat wij in gezamenlijke verantwoordelijkheid moeten zien op te lossen. Dat zal niemand betwisten. Ik val de minister volstrekt bij als zij zegt dat vrijwilligheid het scharnierpunt moet zijn bij het tot stand komen van taakstellende convenanten. Hoe de motie van mevrouw Azough ook uitgelegd dient te worden, mijn vraag is of de fundamentele keuze niet is om de beslissingen over individuele leerlingen in de context van de omgeving van die leerlingen bij de scholen te leggen, in casu bij de gemeenten als bestuur van de scholen. Daarover wil ik een heldere uitspraak hebben. Als wij het op rijksniveau houden, denk ik dat wij een te zware ambitie naar ons toe trekken die wij te enen male niet kunnen waarmaken. Mag ik daar eens een reactie op vernemen?

Minister Van der Hoeven:

Het antwoord is "ja".

De heer De Vries (CDA):

Het Kohnstamm Instituut concludeert ook dat zwarte scholen niet ontstaan doordat scholen leerlingen weigeren. In de Kamer wordt weleens de suggestie gewekt dat dit het geval is. Deelt de minister de conclusie van het Kohnstamm Instituut dat de oorzaak van het ontstaan van zwarte scholen niet is dat leerlingen door scholen geweigerd worden? Ik vraag mevrouw Vergeer-Mudde of ook zij de conclusie van het Kohnstamm Instituut deelt? Is zij ook van mening dat een verplicht toelatingsbeleid het probleem volstrekt niet oplost, zoals ook het Kohnstamm Instituut terecht stelt?

Zwarte scholen krijgen veel middelen, ook via de gewichtenregeling. Daarnaast doen zij vaak een beroep op gemeentelijke gelden. Mijn fractie krijgt van scholen vaak de klacht dat zij met verschillende subsidieregelingen te maken hebben die het zelf maken van keuzes – waarop ook de heer Van der Vlies doelt – bemoeilijken. Is de minister bereid om zelf en met de gemeenten te zoeken naar mogelijkheden om meer besliskracht en beslisruimte op zwarte scholen te realiseren?

Minister Van der Hoeven:

Het antwoord op de eerste vraag van de heer De Vries is "ja". Uit de cijfers en ook uit het onderzoek blijkt dat bijzondere scholen hun verantwoordelijkheid nemen; daar is niets mis mee.

Wat let de heer de Vries om het, door hem bepleite, stroomlijnen van de huidige regelingen in te brengen in de informatie voor het nieuwe kabinet?

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Vergeer-Mudde voor haar antwoord op de vraag van de heer De Vries over de bijzondere scholen.

Mevrouw Vergeer-Mudde (SP):

Zowel witte als zwarte scholen zijn niet goed. Daarom is het goed als gemeenten met de scholen afspreken hoe zij tot een gemengd leerlingenbestand kunnen komen. Het grootste deel van de bijzondere scholen doet hieraan allang mee. Er zijn echter scholen die het nog niet doen. De Onderwijsraad heeft gezegd dat scholen die niet alleen leerlingen toelaten die de grondslag van de school onderschrijven alle leerlingen zouden moeten toelaten die binnen het spreidingsbeleid op de desbetreffende school passen. Ik houd de CDA-fractie voor dat bijzondere scholen die nog niet meedoen en die zich kennelijk afzijdig willen houden ook hun taak dienen te vervullen.

Mevrouw Kant (SP):

Ik kom terug op het laatste antwoord van de minister op de vragen van mevrouw Vergeer-Mudde. De minister zei dat de SP dus voor gedwongen spreiding is. Deze conclusie is de dooddoener die jarenlang in deze Kamer is gebruikt om de discussie over dit belangrijke onderwerp uit de weg te gaan. Ik wil dit rechtzetten. De SP-fractie is niet voor gedwongen spreiding, in die zin dat wij ouders en kinderen willen dwingen tot een schoolkeuze. Wij willen wel af van de vrijblijvendheid. Wij willen de gemeenten en de scholen verplichten om afspraken te maken om tot gemengd onderwijs te komen. Ik hoor in de woorden van de minister niet dat zij ook af wil van die vrijblijvendheid en ik constateer dat zij de urgentie om iets aan dit probleem te doen, nog steeds niet inziet.

Minister Van der Hoeven:

Ik heb mevrouw Kant geen vraag horen stellen, maar ik wil graag reageren op hetgeen zij te berde heeft gebracht. Ik heb al vaker gezegd dat er best op vrijwillige basis convenanten kunnen worden gesloten in een gemeente, maar ik denk dat wij het daarbij moeten laten. Er is geen enkele mogelijkheid om ouders te dwingen hun kinderen in te schrijven ...

Mevrouw Kant (SP):

De vraag was of het gemeenten opgelegd kan worden om met beleid te komen.

De voorzitter:

Mevrouw Kant, u hebt net één minuut de tijd gehad. Óf u stelt een korte vraag en dan kunt u ook nog reageren, óf u houdt een betoog. U hebt voor het laatste gekozen. Het woord is nu aan de minister.

Minister Van der Hoeven:

Er is geen enkele wettelijke mogelijkheid om ouders te dwingen hun kinderen op een bepaalde school in te schrijven en dat willen wij graag zo houden. Er is ook geen wettelijke mogelijkheid om gemeenten te dwingen om een convenant af te sluiten. Daarom heb ik net in antwoord op de vraag van uw collega gezegd dat ik dat niet van plan ben. Dan ben je af van de vrijwilligheid en ga je de kant op van gedwongen spreiding en dat heeft de Kamer terecht afgewezen.

De voorzitter:

Ik zie dat er nog drie leden zijn die de minister een vraag willen stellen. Als zij het kort houden, kan dat nog.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Dit korte debat gaat over de motie van onze oud-collega Naima Azough, die haar motie helaas niet kan verdedigen. Daarom doe ik dat maar namens de fractie van GroenLinks. Volgens mij was de intentie van de motie heel duidelijk: het einddoel moet zijn dat er gemengde scholen zijn naar kleur of anderszins. De school moet daarbij een afspiegeling zijn van de bevolkingssamenstelling van de buurt, het dorp of de stad waar de school zich bevindt. Geen enkele school kan zich daaraan onttrekken. Ik wil dit debat toch een beetje positief besluiten, want ik hoor de minister in haar laatste woorden tegen mevrouw Kant alleen maar roepen wat zij niet kan. De motie gaat nu juist over wat zij wel kan. Ik neem aan dat zij het gevoel van urgentie van de Kamer deelt om absoluut tot gemengde scholen te komen. Dat doel is verwoord in de motie. Ik neem eveneens aan dat zij het gevoel van urgentie deelt dat geen enkele school, openbaar of bijzonder, zich daaraan kan onttrekken. De minister is er door de motie aan gehouden om in woord en daad uit te spreken dat alle Nederlandse gemeenten en alle scholen in Nederland die publiek gefinancierd worden, een bijdrage moeten leveren aan dat ene einddoel, namelijk gemengd onderwijs. Zo verstaan wij de motie van oud-collega Azough. Mag ik de minister aan deze interpretatie houden? Voert zij de motie uit door met een groot gevoel van urgentie het land in te trekken om gemeenten en scholen bij elkaar te brengen?

Minister Van der Hoeven:

Wij praten over twee verschillende zaken. Enerzijds zijn er kinderen met achterstand. Ik ben zeer gemotiveerd om op dat punt de nodige stappen te zetten. Als er anderzijds overal gemengde scholen in een bepaalde samenstelling moeten komen, wordt dat punt verlaten en komt een ander politiek doel naar voren. Dat is echt iets anders. In de motie en in het debat dat wij daarover gevoerd hebben, ging het om de toekomst van jonge mensen, namelijk leerlingen. Aan dat doel mag de Kamer mij houden. Dat is iets anders dan voorschrijven op welke manier er gemengde scholen moeten komen. Die uitspraak is ook niet verwoord in de motie.

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

De stelling is dat achterstanden uitsluitend worden opgelost door spreidingsbeleid. Mevrouw Hamer heeft gevraagd of er nog andere manieren zijn om achterstanden op te lossen. Die vraag is niet beantwoord.

Minister Van der Hoeven:

Achterstanden hebben inderdaad met een aantal dingen te maken. Er moet vooral extra aandacht zijn voor de kinderen met achterstand. Daarom moeten wij blijven inzetten op de voor- en vroegschoolse educatie en moeten wij de kansen die de brede school biedt aangrijpen en moeten er bij het toedelen van extra geld vooral middelen gaan naar de scholen die daaraan het meest behoefte hebben.

Mevrouw Tjon-A-Ten (PvdA):

Wil mevrouw Vergeer die vraag ook beantwoorden?

Mevrouw Vergeer-Mudde (SP):

Ik heb heel duidelijk gezegd dat er sprake moet zijn van én-én. Er moet geïnvesteerd worden in leerlingen met achterstand. Dat zijn leerlingen met laagopgeleide ouders en leerlingen die thuis geen Nederlands spreken. Dat is niet het enige. Juist in dit rapport, maar ook in andere rapporten en door de Onderwijsraad en de inspectie wordt gesteld dat er gemengd moet worden. Zonder spreiding krijgen wij de achterstand niet weggewerkt. Daar gaat het om vandaag.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Ik wil terugkomen op de eigenlijke doelstelling van de vraag. Die ging namelijk over de conclusie dat extra investeren in zwarte scholen zinloos is. Heeft de minister in dit rapport een extra aanleiding gezien om de investeringen die momenteel in zwarte scholen worden gedaan, terug te draaien of aan te passen, of verbindt zij er andere conclusies aan?

Minister Van der Hoeven:

Ik ben op dit moment echt niet van plan om de extra investeringen die wij doen in zwarte scholen, terug te draaien. Daarover hoeft mevrouw Van der Laan zich absoluut niet ongerust te maken. Dan zijn wij bezig met iets wat niet goed is. Wij zijn dan namelijk selectief aan het winkelen in dit rapport. Op een aantal punten daarin wordt aangegeven dat er sprake moet zijn van én-én. Het gaat om achterstanden van leerlingen die er al zijn. Je moet ervoor zorgen dat de gegevens over hen niet vertroebelen door gegevens over nieuwkomers. Er wordt namelijk vaak naar gemiddelden gekeken. Ik ben het zeer met mevrouw Van der Laan eens dat je niet selectief moet winkelen in dit rapport.

Mevrouw Van der Laan (D66):

Verbindt u wel andere conclusies aan dit rapport?

Minister Van der Hoeven:

Wij moeten in ieder geval heel goed kijken naar het effect van onze inspanningen op de achterstanden. Daarom moeten wij de werking van onder andere de gewichtenregeling nog eens bestuderen. Ik zal de Kamer op niet al te lange termijn een reactie op het rapport sturen. Wellicht geeft deze aanleiding tot een debat in de vaste Kamercommissie, maar dat laat ik graag aan de Kamer over.

Naar boven