Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen met betrekking tot scholingsmogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden (28193).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Er ligt een wetsvoorstel voor, waarop wij heel lang hebben gewacht. De discussie over de scholingsmogelijkheden in het kader van de Algemene bijstandswet, IOAW of IOAZ wordt reeds lang gevoerd. Nog de vorige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft toezeggingen gedaan voor nieuwe wetgeving. Al die tijd is het niet mogelijk geweest om voldoende te voorzien in scholing om mensen aan het werk te helpen vanuit een bijstandssituatie. Daarom is de behandeling van dit wetsvoorstel urgent, ongeacht de plannen van dit of het volgende kabinet. Het is goed dat het op de agenda staat.

In het wetsvoorstel is voorzien in drie vormen van scholing die goeddeels leiden tot een verruiming van de scholingsmogelijkheden voor mensen met een uitkering. De eerste vorm is de noodzakelijke scholing waarover de gemeente beslist. Bij deze vorm is het mogelijk om gedurende de opleiding vrijstelling te krijgen van de sollicitatieplicht. Dat is mogelijk tot het einde van de opleiding. Dat lijkt ons heel redelijk. De tweede vorm is de scholing bij sociale activering. Deze vorm, die plaatsvindt op vrijwillige basis met vrijstellingsmogelijkheden, vinden wij ook goed. De derde vorm is het volgen van scholing op eigen initiatief. Daarbij geldt geen vrijstelling van sollicitatieplicht en is er een maximum van toepassing van 19 uur per week en melding bij B en W. Hoewel wij het principe van deze vorm onderschrijven, hebben wij wel enkele opmerkingen. Hiervoor verwijs ik naar de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, waarop ik later terugkom.

Wij hebben kritiek op de uitwerking van de voorstellen. Ik geef hiervan een voorbeeld. Een belangrijke voorwaarde voor noodzakelijke scholing is dat men een aantal keren vruchteloos heeft gesolliciteerd. Daarna kan pas met scholing worden begonnen. Dat betekent dat bijvoorbeeld een alleenstaande bijstandsmoeder met een onvolledige vmbo-opleiding eerst enige tijd moet solliciteren, terwijl iedereen weet dat zij onvoldoende startkwalificaties heeft en nooit met de combinatie van arbeid en zorg zonder aanvullende scholing uit de bijstand komt. Onduidelijk is bepaald welke inspanningen feitelijk moeten zijn verricht en hoe kan worden aangetoond dat er voldoende inspanningen zijn geleverd om toegang tot scholing te krijgen. Ik vraag de staatssecretaris om dit uit te leggen, want mij is het een raadsel.

Voor de PvdA-fractie is scholing geen prijs op solliciteren. Scholing moet ten dienste staan van het bereiken van onafhankelijkheid van bijstand door duurzame arbeid. Met dat doel willen wij scholen en niet omdat iemand een bepaald aantal brieven heeft geschreven. Dat heeft er in beginsel niets mee te maken. Het doel is om mensen zo snel mogelijk en duurzaam uit de bijstand te krijgen. Voor mensen die in deeltijd werken of mensen die arbeid en zorg moeten combineren, omdat zij kinderen hebben in de relevante leeftijd, en voor mensen die gedeeltelijk arbeidsgehandicapt zijn en die aanvullend werken, moet het scholingsniveau zodanig opgekrikt worden dat ook met een deeltijdbaan onafhankelijkheid van de bijstand blijft bestaan. Ik heb daarvoor een amendement ingediend.

De heer Mosterd (CDA):

Mevrouw Noorman verwijst naar haar amendement. Ik vraag of het bij aantoonbare inspanningen alleen gaat om sollicitaties of ook om trajecten. Is mevrouw Noorman niet bang dat als zij een en ander laat vervallen het heel erg gemakkelijk wordt om extra scholing te doen binnen de bijstand? Daar is de bijstandswet nooit voor bedoeld.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Dat denk ik niet. Gemeenten zijn zelf risicodragend voor 25% van de uitkering. Zij hebben er dus een financieel belang bij dat zo min mogelijk mensen een uitkering krijgen. Dat gebeurt zeker als wij straks een andere wet hebben. Waarom zouden gemeenten veel geld uitgeven aan dure scholing, terwijl iemand heel goed aan de slag kan? Het gaat hier echter om noodzakelijke scholing. Dat element heb ik natuurlijk laten staan in de wetgeving. Het criterium is noodzakelijke scholing voor duurzame arbeid en over dat criterium waren u, uw fractiegenoten en ik het ook altijd eens. Wij willen geen draaideurwerklozen, dus mensen die iedere keer in en uit de uitkering komen. Mensen moeten duurzaam aan de slag gaan en zij moeten onafhankelijk van bijstand worden. Daar is een investering voor nodig. Als je niet investeert of te kort of te weinig investeert, dan blijven de kaarten in de bak zitten. Ik heb die angst niet, omdat ik weet dat de gemeenten onder druk staan om de mensen zo snel mogelijk weer aan de slag te krijgen. Gezellig gaan studeren omdat je toch een uitkering hebt, is er al lang niet meer bij. Dat was lang geleden.

De heer Mosterd (CDA):

Ik denk toch dat wij de volgorde goed in de gaten moeten houden. Als iemand scholing nodig heeft omdat hij niet uit de ABW kan komen, dan moet hij maar komen. Wij moeten niet te snel en te gemakkelijk zeggen dat scholing goed is om een betere plaats op de arbeidsmarkt te krijgen. Dat is de omgekeerde wereld.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

U trekt de dingen uit hun verband. Ook met mijn amendement is in de wet bepaald dat het moet gaan om noodzakelijke scholing. Ik heb in de toelichting bij het amendement aangegeven dat de voorwaarde voor scholing, te weten veel mislukte sollicitaties, moet worden geschrapt. Er staat dat de gemeente de noodzaak van scholing moet beoordelen op de benodigde kwalificaties voor het verkrijgen van duurzaam werk. Iets leuks en gezelligs is er niet bij. Voorts zal het voor onder meer alleenstaande ouders met zorgtaken en gedeeltelijk arbeidsgehandicapten door deze bepaling mogelijk zijn een zodanige startkwalificatie te verwerven dat met deeltijdwerk onafhankelijkheid van de bijstand wordt bereikt. Dat zijn de twee doelen: mensen moeten aan het werk gaan en blijvend onafhankelijk van de bijstand worden. Dat heeft niets te maken met twintig sollicitaties.

De heer Aptroot (VVD):

U vindt het niet nodig dat iemand aantoonbaar heeft geprobeerd om aan het werk te komen. U zegt dat je dat aan de kwalificaties kunt zien. Bedoelt u daarmee dat je op basis van iemands CV kunt beoordelen of iemand een baan kan krijgen? Dat is een simplificatie die ik niet begrijp.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Zo zit het niet. Elders in de bijstandswet wordt al bepaald dat mensen met een sollicitatieplicht – die heb je te allen tijde, tenzij je ontheffing gekregen hebt – zich moeten inspannen om duurzaam aan het werk te komen. Dat is in de wet bepaald en dat hoeven wij niet over te doen. Als je dat nog een keer bepaalt, dan geef je in feite aan dat je die eerste bepaling niet gelooft, maar daar maken wij geen wetten voor.

Wij hebben inmiddels een instrument in het kader van SUWI opgestart, te weten de kwalificerende intake waarin beoordeeld wordt in welke mate mensen gekwalificeerd zijn voor en kansrijk zijn op de arbeidsmarkt. Wij hebben het niet over de mensen in fase 1 en 2, maar over de moeilijk plaatsbare mensen. Vervolgens zal een plan gemaakt worden om te kijken hoe mensen weer aan de slag kunnen gaan. Dat staat overigens ook in de bijstandswet. Dat plan wordt in veel gemeenten ook door beide partijen ondertekend. Daarin wordt een traject afgesproken en noodzakelijke scholing voor beroepskwalificatie kan onderdeel van dat traject uitmaken. Het hoeft niet, maar het kan. Dat is afhankelijk van het oordeel van de gemeente of van de instelling die de gemeente inhuurt om die reïntegratie verder vorm te geven. De procedures zijn dus helder. De gemeente komt lang niet altijd eigenstandig tot een oordeel. Het kan ook het reïntegratiebedrijf zijn die de gemeente adviseert bij de trajectbehandeling. Het is zonde van ieders tijd als er moet worden gezegd: gaat u eerst maar eens een halfjaar sollicitatiebrieven schrijven. Ik denk dat helder is waarover wij het hier hebben en dat wij niet zo van opvatting verschillen over wat er moet gebeuren. Het is de vraag hoe dat zorgvuldig in een wet kan worden neergelegd. De formulering die de regering heeft gekozen is eigenlijk niet passend op het doel waarnaar wij naar ik meen allemaal streven.

In de toelichting staat dat de scholing in principe niet langer dan twee jaar mag duren. Wat in de toelichting op een wet staat, heeft niet de functie van dwingend voorschrift. Daarnaast maakt de regering ruimte om een regeling te maken op basis van het wetsvoorstel. Die kennen wij niet. Ik vind het een omissie dat de regeling niet bij het wetsvoorstel is gevoegd. Wij denken dat daarin de gemeente ruimte zal worden geboden om gemotiveerd af te wijken. Ik zou een aantal voorbeelden kunnen geven van gevallen waarin dat wenselijk zou zijn. Natuurlijk mag dat soort regelgeving zich niet onttrekken aan het oordeel en het zicht van de Kamer. Als er een aanvullende regeling komt en als de staatssecretaris van plan is daarin dingen dwingend voor te schrijven, welk risico volgens de VNG meer dan concreet aanwezig is, dan stel ik het op prijs om die regeling hier bij deze behandeling in de Kamer aan de orde te hebben, want dan weten wij waarover wij echt beslissen en worden wij niet achteraf links of rechts ingehaald.

Onze fractie acht die twee jaar op zichzelf als indicatie redelijk, maar meent dat er behoorlijk wat uitzonderingen nodig kunnen zijn voor die gevallen waarin een langere termijn van scholing wenselijk en noodzakelijk is. In Nederland bestaat er op de arbeidsmarkt behoefte aan mensen ter vervulling van verschillende beroepen, bijvoorbeeld beroepen waarvoor wij mensen uit Zuid-Afrika laten komen, zoals verpleegsters. Ik weet dat er bij een veiling een bloembindster werkt die in een ander land volledig gediplomeerd is als verpleegster, maar die hier, terwijl wij verplegend personeel heel hard nodig hebben, niet in haar vak kan werken, omdat op het moment dat zij werkloos wordt om een aanvullende opleiding te volgen, zij verwijtbaar werkloos is. Zij heeft misschien een opleiding van twee jaar nodig en dan hebben wij er een ervaren verpleegster bij, maar alles blokkeert. Er zijn nogal wat mensen uit andere landen die in wezen gekwalificeerd zijn voor bepaalde beroepen waaraan in Nederland veel behoefte is, zoals (huis)arts, maar wier kennis moet worden geactualiseerd naar Nederlands recht. Het lukt ook niet altijd in een beperkte tijd om mensen met een taalachterstand redelijk gekwalificeerd te krijgen om duurzaam op de arbeidsmarkt te opereren. De tweejaarstermijn bij dit wetsvoorstel mag daarom niet dwingend zijn, maar moet kunnen worden aangepast in het belang van de betrokkenen en de arbeidsmarkt.

Juist voor alleenstaande ouders die de mogelijkheid moeten hebben om arbeid en zorg te combineren en voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, maar in deeltijd kunnen werken, is het belangrijk aanvullende scholing te kunnen volgen om zo met een deeltijdbaan uit de bijstand te komen. Als wij straks aan de WAO gaan peuteren, zal een zeer grote contingent gedeeltelijk arbeidsongeschikten naar de IOAW toestromen. In wezen wordt in dit wetsvoorstel aanvullende scholing om met een deeltijdbaan uit de bijstand te komen niet toegestaan aangezien wordt gesteld dat iemand die scholing volgt daarmee moet stoppen als hij een klein baantje zou kunnen krijgen, ook als hij daarmee niet uit de bijstand verdwijnt. Ik heb daar erg veel moeite mee. Ik vind dat de gemeente er altijd op uit moet zijn om iemand onafhankelijk van de bijstand te laten worden. Dat heeft het primaat. Scholing is daaraan dienstbaar. Als iemand duurzaam uit de bijstand kan komen door het afmaken van een opleiding, moet hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. De staatssecretaris stelt nu in feite dat wie een baan krijgt aangeboden, n'importe welk en n'importe voor hoeveel uur, de gevolgde opleiding moet staken. Dat is echt zondegeld.

De heer Mosterd (CDA):

Ik vraag mij af of u de termijn van twee jaar niet te letterlijk neemt. Uit de nota naar aanleiding van het verslag meen ik namelijk te kunnen opmaken dat er in exceptionele situaties mogelijkheden zijn voor gemeenten om die termijn te overschrijden. Datzelfde moet toch ook gelden voor de zojuist door u geschetste situatie?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik ben het met de heer Mosterd eens, maar ik wijs erop dat de VNG heeft gezegd dat niet in het wetsvoorstel zelf, maar in de regeling scholing aanvullend bepaald wordt dat die termijn van twee jaar veel harder is dan wij nu denken. Daarom heb ik de staatssecretaris uitgenodigd deze bij het wetsvoorstel behorende regeling op tafel te leggen. Het is van belang dat de bepalingen in de wet ook landen in de regelgeving. Ik wil niet dat een staatssecretaris regelingen ontwerpt die afwijken van de wet en de toelichting op de wet, zoals eerder is gebeurd in het kader van de bijstand. Ik denk bijvoorbeeld aan de discussie over de intentie. Wij houden daar niet van het hoort zo ook niet te gaan.

Het is aan gemeenten om het type scholing te bepalen. In de wetstoelichting wordt echter bepaald dat algemeen kwalificerende scholing niet in aanmerking komt. Dat vind ik raar. Taalonderwijs is bijvoorbeeld algemeen kwalificerende scholing en ik mag toch hopen dat NT2 valt onder regeling van dit wetsvoorstel. Voor oudkomers die niet vallen onder de nieuwkomersregeling, is taalonderwijs of een combinatie van taalonderwijs en werk een belangrijke ingang tot de arbeidsmarkt. Dit is echter algemeen vormend onderwijs. De in de toelichting verwoorde beperking vind ik ongepast en ik hecht aan een toelichting van de staatssecretaris waaruit blijkt dat algemeen vormend onderwijs in sommige gevallen noodzakelijk is om onafhankelijk van de bijstand te worden. Daar gaat het namelijk om. Komen mensen met een vrijstelling voor de sollicitatieplicht ook niet in aanmerking voor algemeen vormend onderwijs?

Gemeenten hebben in het kader van deze wet een zekere beleidsbevoegdheid. Dat is niet verkeerd en mijn fractie is ook een voorstander van maatwerk, maar hierbij moeten een aantal criteria in het oog gehouden worden. Het kan niet zo zijn dat opleiden alleen een kwestie is van geld en dat gemeenten die een ruimer budget beschikbaar stellen, mensen de kans geven om zich te kwalificeren door het volgen van een opleiding, terwijl andere gemeenten "nee" verkopen. Ik zie daar een spanningsveld. Je kunt wel denken dat gemeenten gestimuleerd kunnen worden door de prikkel op de bijstand te verhogen, maar je moet onder ogen zien dat er sprake kan zijn van rechtsongelijkheid. Soms leidt dit ertoe dat een klant rechteloos is ten opzichte van gemeenten. Wil de staatssecretaris nader ingaan op dit risico?

Studiefinanciering en het aangaan van een lening op basis van studiefinanciering zijn voorliggende voorzieningen. Hoe sluit studiefinanciering aan op de bijstand? Aangezien ook de D66-fractie hierover vragen heeft gesteld, neem ik aan dat de heer Bakker hierop ook in zal gaan.

Nogal wat mensen hebben een bijstandsuitkering in combinatie met een uitkering van UWV. Betaalt de gemeente of UWV in dat geval de kosten van scholing? Als ik mij goed herinner, bepaalt de SUWI-wet dat UWV de kosten moet betalen. Ik heb echter begrepen dat UWV met betrekking tot mensen die een heel lang traject nodig hebben als toegang tot de arbeidsmarkt, tegen een aantal gemeenten heeft gezegd: hier heb je € 1500 en zoek het maar uit. Dat hadden wij niet met elkaar afgesproken. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de verantwoordelijkheid van UWV? In de wetgeving hebben wij UWV het primaat gegeven, maar ook is voorzien in de mogelijkheid dat een en ander via de gemeenten verloopt. Daarbij worden de werkelijke kosten aan de gemeenten vergoed en niet een fictief bedrag dat nergens toe leidt. Ook voor de AOW/IOAW-uitkering geldt dat UWV het primaat zou moeten hebben bij de financiering van de opleiding om iemand weer onafhankelijk van het IOAW-deel te laten worden. Voor deze gevallen is het primaat immers eveneens bij UWV gelegd.

Scholing is in beginsel bedoeld voor het verkrijgen van een startkwalificatie en behoeft niet verder te gaan dan nodig is om onafhankelijk te worden van de bijstand. Scholing moet echter wel gericht zijn op duurzame arbeid en niet op draaideurwerkloosheid. Scholing moet bovendien gericht zijn op specifieke groepen mensen, die voor het bereiken van onafhankelijkheid van bijstand zijn aangewezen op deeltijdwerk. Een alleenstaande ouder kan met een arbeidsduur van drieëneenhalve dag en een inkomen van rond 130% van het minimumloon onafhankelijk worden van de bijstand. Dat moeten wij zien te bereiken en dan loont het dus de moeite om het opleidingsniveau op te sleutelen tot het inkomen van 120% à 130% van het minimumloon, waardoor bijstandsonafhankelijkheid wordt gegenereerd. Dit was de uitkomst van de motie-Bussemaker/Schimmel, die door de gehele Kamer is aangenomen. Ik reken er daarom op dat die gedachte bij de behandeling van het wetsvoorstel wortel heeft geschoten.

Hoewel ik waardering heb voor de verruiming van de mogelijkheden die de regering met dit wetsvoorstel ook aan het hoger en wetenschappelijk onderwijs toestaat voor het volgen van opleidingen om kennis op te frissen of een opleiding met een diploma af te ronden teneinde duurzaam aan de slag te komen, is met betrekking tot een aantal bepalingen het gedachtegoed naar het oordeel van mijn fractie toch wat onvoldragen.

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. De VVD-fractie steunt de gedachte achter het wetsontwerp om een aantal gebreken rond scholingsmogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden op te heffen. Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat bijstandsgerechtigden met arbeidsverplichtingen eerst alles in het werk moeten stellen om aan het werk te komen, zo blijkt vooral uit de memorie van toelichting. Pas als aantoonbare inspanningen van betrokkenen geen resultaat hebben gehad, kan scholing aan de orde zijn. Vervolgens beoordeelt het college van B en W of scholing wel het meest effectieve reïntegratie-instrument is om betrokkenen weer aan het werk te krijgen. Het college van B en W kan dus maatwerk leveren bij het traject naar werk en dat vinden wij op zichzelf genomen positief.

De belangrijkste wijzigingen in ABW, IOAW en IOAZ zijn volgens mijn fractie de volgende. In de eerste plaats wordt de vereiste van aantoonbare inspanning voor het vinden van werk nu wettelijk vastgelegd. De betrokkene dient dus eerst aan te tonen dat hij deze inspanning daadwerkelijk heeft geleverd, voordat scholing aan de orde kan komen. In tegenstelling tot mevrouw Noorman, vinden wij dit een goede zaak. In de tweede plaats is het in de huidige situatie zo dat, na de vaststelling dat scholing noodzakelijk is, de bijstandsgerechtigde gedurende de duur van de scholing ontheven is van de plicht om te solliciteren en passend werk te aanvaarden, ongeacht de voor de opleiding noodzakelijke studiebelasting. Met het huidig wetsvoorstel wordt hieraan een einde gemaakt. Uitgangspunt van de wet is, dat alle arbeidsverplichtingen onverkort van toepassing blijven. Mijn fractie vindt dit een enorme verbetering, want werk gaat uiteindelijk vóór uitkering. Gemeenten kunnen echter per individueel geval ontheffing geven van de arbeidsverplichting, en dus van de sollicitatieplicht, zodat men scholing kan volgen indien dit nodig is voor de kans op werk. Als het college van B en W zorgvuldig met deze individuele ontheffingsmogelijkheid omgaat, is dat ook een duidelijke verbetering. Mijn fractie steunt deze mogelijkheid tot maatwerk. In de derde plaats worden de scholingsmogelijkheden voor bijstandsgerechtigden verruimd. Met het wetsvoorstel wordt het nu mogelijk om alle vormen van scholing onder dezelfde voorwaarden te volgen, dus ook scholing als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000. Dat betekent dat uitkeringsgerechtigden ook een hbo- of een wo-studie kunnen volgen, wat tot nu toe niet mogelijk was. Ik kom hier straks op terug. De VVD-fractie vindt dat geen goede zaak.

De heer Bakker (D66):

Hoe hebt u dat in de wet kunnen lezen? Wij krijgen weliswaar die regeling, mag ik hopen, maar de termijn van twee jaar en de 19-urengrens sluiten toch uit – los van de vraag of ik het daarmee eens ben – dat vanuit de bijstand vier jaar lang een hbo- of een wo-opleiding wordt gevolgd?

De heer Aptroot (VVD):

Op dit moment sluit de bijstandswet hbo- en universitaire opleidingen uit. Het eerste artikel van dit wetsvoorstel schrapt echter die uitsluiting. Ik ben het met u eens dat er in principe een termijn van twee jaar is. Dat betekent dat mensen die eerder met de opleiding zijn begonnen en bijvoorbeeld uit de studiefinanciering zijn gelopen, de studie straks in de bijstand kunnen afmaken. B en W hebben ook in een aantal gevallen de mogelijkheid om de termijn van twee jaar te overschrijden.

De VVD-fractie was in het verleden geen voorstander van het tijdelijk buiten werking stellen van de arbeidsverplichting voor uitkeringsgerechtigden, ook niet in geval van scholing. Wij hebben er altijd veel meer in gezien dat uitkeringsgerechtigden duale trajecten volgen, een combinatie dus van werk en opleiding. Dan gaan zij meteen aan de slag, terwijl theorie en praktijk hand in hand gaan. Dat biedt ook de beste kans dat zij na afloop van de opleiding werk vinden. Bovendien is al driekwart van de bijstandsgerechtigden uitgezonderd van de sollicitatieplicht. Toch staat de VVD-fractie in beginsel positief tegenover dit wetsvoorstel. De huidige regelgeving biedt onvoldoende mogelijkheden voor het genoemde maatwerk; zij is complex en op meerdere manieren uit te leggen. Deze zaken worden in het wetsvoorstel ondervangen. Wij hebben nog wel een aantal vragen en kritiekpunten.

1. Het wetsvoorstel gaat ervan uit – dat blijkt met name uit de nota naar aanleiding van het verslag – dat uiteindelijk de nieuwe bijstandswet met veel meer financiële verantwoordelijkheid voor gemeenten ingevoerd zal worden. Daar past dit voorstel ook bij. Gemeenten leveren maatwerk en worden eveneens verantwoordelijk voor de gevolgen, ook de financiële. Succesvol beleid en zoveel mogelijk mensen uit de uitkering en aan het werk helpen, levert voordeel op. Bij niet succesvol beleid daarentegen is niet alleen sprake van maatschappelijk ongewenste gevolgen, maar ook van negatieve financiële gevolgen voor de gemeente. Deze nieuwe bijstandswet is echter door de Kamer controversieel verklaard; de invoering is dus niet zeker. Hoe ziet de staatssecretaris de onderhavige wet in relatie met de nieuwe bijstandswet? Is invoering van de nieuwe bijstandswet niet eigenlijk een noodzakelijke voorwaarde voor instemming met deze wet?

2. De problemen rondom het functioneren van de sociale diensten in met name de grotere gemeenten zijn algemeen bekend. Denkt de staatssecretaris dat gemeenten een grotere verantwoordelijkheid op het gebied van scholing van bijstandsgerechtigden aankunnen? De VVD-fractie is voor het verschuiven van bevoegdheden naar provincies en gemeenten, maar is dit in een aantal gevallen nu wel verantwoord, vooral gezien het feit dat het Rijk het overgrote deel van de financiële risico's blijft dragen?

3. De VVD-fractie is voorstander van duale trajecten. De staatssecretaris geeft aan dat het kabinet deze voorkeur deelt. Daarom zal in de Regeling noodzakelijke scholing worden opgenomen dat gemeenten aan de mogelijkheden van werkend leren de voorkeur moeten geven. Hoe bindend is deze voorkeur echter voor gemeenten? Is het een alternatief om zo'n verplichting voor gemeenten op te nemen in een ministeriële regeling? Dat lijkt des te belangrijker, omdat wij signalen krijgen dat sommige gemeentelijke sociale diensten en sommige Centra voor werk en inkomen negatief tegenover deze mogelijkheid staan. Zij zien meer in scholing via allerlei overheids- en semi-overheidsinstellingen dan in het gebruikmaken van de mogelijkheden die het bedrijfsleven biedt.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De VVD-fractie heeft hoog opgegeven van het feit dat de gemeenten meer financiële prikkels moeten hebben om het belang van de uitstroom voor de gemeenten te realiseren. Daarvoor willen zij decentraliseren en de gemeenten meer beleidsbevoegdheden geven. Hoe verhoudt zich de wens om één reïntegratievorm dwingend voor te schrijven tot die beleidsvrijheid? Zouden de gemeenten niet zelf hun knopen moeten tellen om na te gaan wat het meest doelmatig en effectief is?

De heer Aptroot (VVD):

Voorzitter. Ik heb niet gezegd dat het dwingend voorgeschreven moet worden, dat kan mevrouw Noorman niet concluderen. Ik heb wel gezegd dat wij een voorkeur hebben voor duale trajecten, waar deze mogelijk zijn. Dan kunnen mensen direct starten met scholing in combinatie met werk, iets wat in een aantal landen om ons heen heel succesvol is. Wij merken nu dat sommige gemeentelijke sociale diensten en CWI's deze mogelijkheid afkeuren en er bij voorkeur geen gebruik van maken. Er ontstaat dan een vicieuze cirkel, want als gemeenten zich zo opstellen, zal het bedrijfsleven minder animo hebben om deze mogelijkheid aan te bieden. Deze negatieve spiraal moet worden doorbroken. Er moet samen met het bedrijfsleven worden gekeken of meer van de mogelijkheden voor combinatie van scholing en werk kunnen worden benut.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het is van tweeën een: of het wordt dwingend voorgeschreven of het wordt als een van de varianten beschouwd. Heel veel gemeenten gebruiken duale trajecten, zeker bij integratietrajecten. De gemeente Den Haag heeft er bijvoorbeeld een vol programma mee. Deze trajecten zijn succesvol. Wij hebben er hier ook een aantal keren over gesproken. Het is dus één mogelijke variant. De heer Aptroot geeft echter geen antwoord op mijn vraag. Hij zei dat hij ervoor voelt om veel dwingender voor te schrijven om dergelijke trajecten te gebruiken en vroeg de staatssecretaris naar zijn mening hierover. Wil de heer Aptroot gemeenten de keuze van instrumenten dwingend voorschrijven of wil hij de gemeente vrij laten in hun keuze?

De heer Aptroot (VVD):

Ik heb niet gezegd dat gemeenten moeten worden gedwongen. Dat is ook niet mogelijk als men maatwerk wil leveren. Er zijn inderdaad gemeenten die de mogelijkheden positief benutten, maar een aantal gemeenten staat er negatief tegenover. Ik heb in feite overgenomen wat de staatssecretaris in de stukken schrijft, namelijk dat het kabinet de voorkeur heeft voor duale trajecten. Als die voorkeur bestaat, moet men zich er wel van verzekeren dat gemeenten die mogelijkheid serieus benutten. Dat is ook wat wij willen en daarom vragen wij de staatssecretaris hoe hij daarvoor kan zorgen.

Het wetsvoorstel beoogt een verruiming van de scholingsmogelijkheden. De VVD-fractie ziet het risico dat initiële opleidingen op grote schaal in de bijstand worden afgerond. De staatssecretaris geeft aan dat doordat gemeenten een grotere financiële verantwoordelijkheid krijgen in de nieuwe bijstandswet, het risico van misbruik van de bijstand als alternatief voor studiefinanciering wordt geminimaliseerd. De nieuwe bijstandswet is er echter nog niet. Hoe denkt de staatssecretaris dit eventuele misbruik tegen te gaan of te voorkomen?

Het is niet goed te verantwoorden dat uitkeringsgerechtigden worden vrijgesteld van de arbeidsverplichting en de sollicitatieplicht om een hbo- of universitaire opleiding te volgen. Is een dergelijke opleiding echt nodig om weer aan het werk te komen? Het lijkt ons niet de meest logische en korte weg naar werk. Integendeel, het is een lange, onzekere en kostbare weg die niet ten laste van de belastingbetaler moet komen. Hiervoor zou dan ook geen ontheffing van de arbeidsverplichting en de sollicitatieplicht moeten kunnen worden gegeven. Deze mogelijkheid is namelijk ook financieel aantrekkelijker dan het volgen van dergelijke studies via de normale weg. De studiefinanciering is immers aanmerkelijk lager dan een bijstandsuitkering. Het lijkt de VVD-fractie dan ook logisch om de bestaande regeling, waarbij hbo- en universitaire opleidingen worden uitgezonderd omdat zij niet noodzakelijk zijn voor terugkeer naar werk, te handhaven. Dan is ook de mogelijkheid van misbruik voor het afronden van deze studies via de bijstand niet aanwezig.

De heer Bakker (D66):

Wat bedoelt de heer Aptroot precies? Doelt hij op studies die in beginsel onder de Wet studiefinanciering vallen of doelt hij op mensen die onder deze wet vallen?

De heer Aptroot (VVD):

Het gaat mij om de studies die onder de Wet studiefinanciering vallen die in het kader van de wet die wij nu bespreken, worden aangeboden als mogelijkheid voor mensen die in de bijstand zitten, met ontheffing van de sollicitatieplicht en de arbeidsverplichting.

De heer Bakker (D66):

Als die mensen nog een beroep kunnen doen op de Wet studiefinanciering, waarvoor een leeftijdsgrens geldt, is dat een voorliggende voorziening. Wat beoogt de heer Aptroot verder met zijn voorstel?

De heer Aptroot (VVD):

Wij willen niet dat degenen die geen studiefinanciering meer krijgen omdat de periode waarin zij daar recht op hadden voorbij is, op een financieel aantrekkelijke wijze hun studie af kunnen maken als zij in de bijstand zitten. Bovendien vinden wij het niet logisch om mensen die in de bijstand zitten een hbo- of universitaire opleiding aan te bieden, omdat er voldoende beroepsgerichte opleidingen zijn waarmee men op een efficiëntere en snellere manier aan het werk kan komen.

De heer Bakker (D66):

Nu weten wij waar het de heer Aptroot om gaat. Eerlijk gezegd, is dat bizar. Immers, als mensen in de bijstand komen, omdat zij geen beroep op studiefinanciering kunnen doen of nog een kleine studie te gaan hebben, moeten zij volgens de heer Aptroot maar liever een Melkertbaan nemen. De overheid zou blij moeten zijn met iedere afgestudeerde. Natuurlijk moet dat wel zijn in de geest van de bijstandswet. Gemeenten zijn toch mans genoeg om dat te regelen?

De heer Aptroot (VVD):

Wat de heer Bakker zegt, vind ik eerder bizar: naast de voorziening van studiefinanciering werken veel studenten in Nederland; aan het eind van de studiefinanciering komen zij in de bijstand en kunnen zij op een financieel veel aantrekkelijker manier, namelijk op kosten van de belastingbetaler, de studie afronden. Dat is niet redelijk. Wij vinden dus dat wij die mogelijkheid niet moeten scheppen.

De heer Bakker (D66):

Het gevolg daarvan is dat degenen die geen andere mogelijkheid hebben om bij te verdienen, bijvoorbeeld omdat zij thuis een kind hebben, hun studie niet kunnen afmaken. Zij kunnen dus niet 's avonds in de kroeg werken, zoals de studenten waarop de heer Aptroot doelt. Daardoor worden die mensen in een cursus timmeren gedwongen. Dit is echt penny wise en pound foolish.

De heer Aptroot (VVD):

Daar ben ik het niet mee eens. De heer Bakker springt van de ene naar de andere situatie. Ook bij ontheffing van de sollicitatieplicht gaat het erom dat betrokkene zo snel mogelijk naar werk wordt geleid. Dit kost de belastingbetaler zo min mogelijk geld. Het is dan gek als betrokkenen een universitaire opleiding of hbo gaan volgen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De heer Aptroot maakt er zich wat al te gemakkelijk van af. Allereerst kan nu heel goed worden gecontroleerd of iemand studiefinanciering heeft naast een uitkering. Het daarvoor bestemde inlichtingenbureau werkt nu eindelijk. Daar zijn wij ook blij mee. Dit hoort ook bij de poortwachtersfunctie van de gemeente.

De voorzitter:

Probeert u een vraag te formuleren.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De heer Aptroot haalt drie dingen door elkaar. Het ene is noodzakelijke scholing. Vindt hij dat iemand die in het buitenland een studie heeft afgerond en in Nederland dat diploma met een of twee jaar aanvullende studie kan actualiseren, toch maar Melkertconciërge op een school moet worden? Ik ken zo iemand; die heeft een opleiding tot dierenarts in een ander land gevolgd en is nu conciërge.

Voorts hebben wij het nu over mensen zonder sollicitatieplicht. Zij hebben de mogelijkheid om een opleiding af te ronden, opdat zij niet afhankelijk van de bijstand worden, als de kinderen wat ouder zijn.

Tevens is er de mogelijkheid om de arbeidshandicap te combineren met een deeltijdbaan. Daar gaat de heer Aptroot aan voorbij. Maakt hij voor alle categorieën dat perspectief onmogelijk of alleen voor degenen bij wie sprake is van noodzakelijke scholing?

De heer Aptroot (VVD):

In het kader van dit wetsontwerp praten wij in principe over voor arbeid noodzakelijke scholing. Wij zijn het eigenlijk eens met de tot nu toe bestaande regeling: voor de gang naar werk is een opleiding aan de universiteit of hbo niet noodzakelijk.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

In alle overleggen heeft ook uw fractie uitgesproken dat het raar is dat er zo weinig mogelijkheden zijn om diploma's te actualiseren, zodat mensen op een goede manier de arbeidsmarkt op kunnen gaan. Gaat de heer Aptroot daaraan voorbij? Hij zegt dus: alles is goed, zo lang er maar geld binnenkomt, ook al is dat misschien niet duurzaam.

De heer Aptroot (VVD):

Nee, u noemt zelf het voorbeeld van diploma's actualiseren. Dat geldt voor heel veel mensen, maar die doen dat wel terwijl zij de kost verdienen. Het gaat er niet om of iemand die in de bijstand zit graag de universiteit of hbo wil afronden. Het gaat om de vraag of iemand zo snel mogelijk weer aan het werk kan gaan.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Nee, mijnheer Aptroot, u gaat voorbij aan het belang dat iemand op een goede manier duurzaam de arbeidsmarkt op gaat. Het gaat nu ook om hoog opgeleide mensen die hier hun diploma niet te gelde kunnen maken, in een baan aan de onderkant van de arbeidsmarkt zitten en op 45-jarige leeftijd zijn opgebrand. Het gaat dus ook om de wijze waarop met het arbeidspotentieel in Nederland wordt omgegaan. Dit is niet dat wij ze laten afbranden. Dat is te lang gebeurd en daarom zijn er zoveel mensen in de WAO. Welk toekomstperspectief biedt u die mensen en waar is uw echte interesse in de werkgelegenheid?

De heer Aptroot (VVD):

Het toekomstperspectief is dat de mensen zo kort mogelijk een uitkering nodig hebben en zo snel mogelijk weer aan het werk gaan. Je kunt dan wel de doelen over de opleiding en dergelijke steeds hoger stellen, maar dat is ook een verantwoordelijkheid van de betrokkenen.

De heer Mosterd (CDA):

Voorzitter. Betere scholingsmogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden zijn belangrijke instrumenten om de kansen op betaald werk te vergroten. Deze scholingsmogelijkheden moeten dan wel op de persoon, op het individu, toegesneden zijn. Door de huidige complexe wetgeving is dat niet altijd het geval. Met het voorstel wordt geprobeerd wat meer maatwerk te leveren. Vanuit dat standpunt staan wij sympathiek tegenover het voorstel.

Volgens de fractie van het CDA moet het doel wel duidelijk voor ogen gehouden worden. Het gaat om mensen die door hun gebrek aan opleiding belemmerd worden om uit te stromen uit de Algemene bijstandswet. Juist voor die groep is de aanvullende scholing bedoeld. Wanneer dan na zorgvuldige afweging geconcludeerd moet worden dat het nodig is om die scholingsmogelijkheden te bieden, vinden wij dat dit ook daadwerkelijk moet gebeuren en dat er maatwerk mogelijk moet zijn. Wel moet nadrukkelijk het doel voor ogen gehouden worden. Niet de scholing staat primair, maar de blijvende uitstroom uit de ABW. Dat is het vertrekpunt.

De regering schrijft dat het voorstel geheel past in de door het kabinet voorgenomen invoering van volledige budgettering van de bijstand en het flexibel besteedbare reïntegratiebudget. Door die budgettering ontstaat er voor de gemeenten een grotere prikkel om effectieve uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt te realiseren en ontstaat een grote behoefte aan beleidsvrijheid en ruimte voor maatwerk.

Een punt is natuurlijk wel hoe de nieuwe ABW er uit zal gaan zien. Wij verkeren nu in een bijzondere situatie, met een demissionair kabinet, een formatie en een aangekondigde ABW, die hier nog helemaal niet behandeld is. Wij weten ook niet hoe die er uit zal gaan zien. Ondanks die onzekerheid steunt mijn fractie de intrekking van de regeling noodzakelijke scholing, die inmiddels heeft plaatsgevonden. Wij zijn het eens met de staatssecretaris dat de algemene uitgangspunten die aan het wetsvoorstel ten grondslag liggen blijven bestaan en voldoende zekerheid bieden dat een goede uitvoering van de wet mogelijk is.

Naast de mogelijkheden en de ruimte die de gemeenten krijgen, waar wij achter staan, moeten de gemeenten natuurlijk ook duidelijk verantwoording gaan afleggen over hun gebruik van het instrument scholing. Hoe gaan zij om met de ABW? In een AO hebben wij daar de vorige week nog uitgebreid over gesproken. Onderdeel daarvan zal straks ook met nadruk zijn hoe de gemeenten zijn omgegaan met het instrument scholing. De gemeente moet duidelijk maken welke scholingstrajecten onder welke voorwaarden zijn afgelegd.

Het lijkt mij ook goed dat het verloop van de scholingstrajecten wordt bekeken, zodat wij inzicht krijgen in de resultaten daarvan. Het is natuurlijk heel mooi om met een scholingstraject te beginnen, maar het belangrijkst is dat je ziet wat uiteindelijk de resultaten van dat scholingstraject zijn. Heeft dat geleid tot passende arbeid?

De fractie van het CDA is het van harte eens met het uitgangspunt van het kabinet dat degenen die afhankelijk zijn van de bijstand zelf alles in het werk dienen te stellen om die afhankelijkheid zo snel mogelijk te beëindigen. Pas wanneer aantoonbare inspanningen geen resultaat hebben gehad, kan die scholing aan de orde zijn. Mevrouw Noorman heeft een amendement ingediend. Zij vraagt zich af of er eerst een half jaar gesolliciteerd moet worden voordat duidelijk is dat die scholing nodig is. Ik begrijp uit het voorstel dat zij het ruimer ziet. Die conclusie zou ook kunnen worden getrokken uit andere omstandigheden of uit een zuiver individuele beoordeling. Ik hoor graag van de staatssecretaris of de interpretatie van mevrouw Noorman de juiste is, namelijk dat het volgens het voorstel alleen kan blijken uit de resultaten van sollicitaties. Of kan het ook blijken uit een traject dat samen met de sociale dienst is ingegaan, waarin naar voren is gekomen dat de nodige scholing ontbreekt?

De voorzitter:

Voor de goede orde, het gaat nu om het amendement op stuk nr. 6.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Ik zou de heer Mosterd willen voorhouden dat wat er in de wet is vastgelegd, toch nog altijd het primaat heeft boven de toelichting. De wetstekst die de regering hanteert, sluit iedere andere vorm uit; er wordt uitdrukkelijk gesproken van sollicitaties en van niets anders. Daarmee is iedere toelichting in de trant van "dat staat er wel, maar dat bedoel ik niet zo" niet relevant.

De heer Mosterd (CDA):

Voorzitter. Ik ben het er zonder meer mee eens dat de wetstekst voorop staat en ik vraag ook nadrukkelijk naar de zienswijze van de staatssecretaris hierop. Zoals ik al bij interruptie zei, leeft bij mijn fractie de angst dat wij in de Abw soms te gemakkelijk een poort naar scholing open zetten, terwijl wij toch steeds het doel van snellere uitstroom voor ogen moeten houden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Maar als er in artikel 106 van de Abw staat dat het college van B en W de sollicitatieverplichting moet hanteren voor iedereen die bijstand krijgt, met uitzondering van bepaalde categorieën, waarom zou dat dan nog een keer in de wet moeten worden opgenomen? Dat staat er dan toch al?

De heer Mosterd (CDA):

Maar ook al staat het er, het college van B en W kan op een gegeven moment de ruimte voor het bieden van scholing toch wat meer oprekken dan wat de bedoeling is. Het gaat er in wezen om, hoe ruim dit instrument wordt toegepast.

Voorzitter. Wat ons betreft is de poort tot scholing dus heel smal en moet het heel duidelijk zijn waarom iemand erdoor mag. Wie er eenmaal door is, moet dan wel maatwerk krijgen, de scholing die echt nodig is. Wij vinden het daarbij positief dat er dan in uitzonderlijke situaties niet gemillimeterd hoeft te worden bij die termijn van twee jaar. Ook kan er afgeweken worden van de bepaling van 19 uur per week, als daar in verband met de scholing niet aan vastgehouden kan worden.

Nu heeft de VNG ons erop gewezen dat het volgens de stukken mogelijk lijkt om een hbo- of wo-studie te doen en daarbij studiefinanciering te krijgen. Komt men in aanmerking voor studiefinanciering, dan is er niets aan de hand, maar als dit niet zo is, lijkt het volgens de antwoorden van de regering mogelijk dat men toch studiefinanciering krijgt, en wel via de bijstand. Volgens de VNG kan dit niet, zodat de zaak dan vast zou lopen. Dit punt is ook door anderen al genoemd en wij zouden er graag uitsluitsel over verkrijgen of iemand die door de smalle poort is gegaan, maar niet in aanmerking komt voor studiefinanciering, toch nog mogelijkheden heeft.

Ook ik heb, net als de heer Aptroot, een sterke voorkeur voor de duale trajecten, maar ik ben het met de regering eens dat wij deze niet kunnen opleggen als wij juist gaan decentraliseren. Maar bovendien, een duaal traject klinkt wel mooi, maar is het wel altijd mogelijk, vooral als het gaat om mensen die nauwelijks aan het werk te krijgen zijn door "in de persoon gelegen oorzaken"? Het is mogelijk dat de eis van een duaal traject ervoor zorgt dat er helemaal niets gebeurt, en dat wil ik ook niet. Ik heb er dus een sterke voorkeur voor, maar het moet wel mogelijk zijn. En de beleidsvrijheid van de gemeenten staat niet toe dat wij dit wel even precies gaan regelen. Die duale trajecten kunnen ook ideaal zijn om kansen voor inburgeraars te bieden, maar men moet daartoe ook de mogelijkheden hebben. Wij zullen dat van harte ondersteunen en denken graag in die richting verder.

Met dit voorstel vervallen de automatische ontheffingen van arbeidsverplichtingen gedurende de periode dat de uitkeringsgerechtigde scholing krijgt en wordt het een discretionaire bevoegdheid van B en W. Dat is een goede zaak. Zo kunnen B en W op een gegeven moment verantwoordelijkheid nemen voor een bepaalde zaak en kunnen zij daarop worden afgerekend. Het is geen automatisme omdat het in de wet staat, men moet uitleggen waarom men iets heeft gedaan. Verantwoording afleggen is een goede zaak waarmee de CDA-fractie van harte instemt. Houdt de regering op die punten ook met het oog op de verantwoording over de bijstand de vinger aan de pols? De gemeenten krijgen de ruimte en moeten verantwoording afleggen, maar kunnen zij het ook voldoende doen?

Het moge duidelijk zijn dat de CDA-fractie blij is met dit voorstel en de extra ruimte die gemeenten krijgen om maatwerk te leveren. Ik ben ook voor decentralisatie, maar ik worstel altijd met de verschillen tussen gemeenten. Op zichzelf vind ik dat niet zo erg, want ik heb ook vertrouwen in de raad van de gemeente. Het Rijk heeft echter de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat die verschillen niet te groot worden. De volgende week discussiëren wij waarschijnlijk over de WVG. Dan zal waarschijnlijk de vraag aan de orde zijn of de verschillen niet te groot worden. Hoe houden wij dit in redelijkheid in de gaten? Misschien kunnen wij hiervoor iets bedenken voor de toekomst.

Wij vinden het ook positief dat personen die zijn vrijgesteld van arbeidsverplichtingen, zoals alleenstaande ouders met zorg voor kinderen onder de vijf jaar, geen beperkingen voor scholing meer hebben. Wij vinden het ook positief dat een studie in het hbo of wo op een gegeven moment onder bijzondere omstandigheden, uitgaande van het doel van dit wetsvoorstel, kan worden afgemaakt. Ik heb alleen nog gevraagd of het op dit moment kan.

De heer Varela (LPF):

Mevrouw de voorzitter. De Nederlandse overheid is altijd erg goed geweest in het ontwikkelen van regelgeving om ontstane problemen op te lossen. Voor elk nieuw probleem heeft zij wel een nieuwe regel. De regeldruk in Nederland behoort daardoor ook tot de grootste van de westerse wereld. Meer nadruk zal echter moeten worden gelegd op het voorkomen van problemen, zodat corrigerende regelgeving niet meer nodig is.

Enige weken geleden lanceerde de Eindhovense burgemeester Welschen een plan om de snel stijgende werkloosheid in zijn regio te beteugelen. Het voorstel van Welschen hield in dat de metaalsector rond Eindhoven zou worden gesteund door een overcapaciteit als gevolg van een verslechterende economie op te vangen door voor werknemers collectief arbeidstijdverkorting aan te vragen. Deze atv zou nuttig worden opgevuld door werknemers cursussen te laten volgen waarmee hun vaardigheden verbeterd konden worden. De werknemers zouden de atv uitbetaald krijgen via de UWV, zodat daarmee de personele lasten van het bedrijfsleven gedrukt konden worden op voorwaarde dat de werknemers binnen een bepaalde afgesproken tijd weer volledig in dienst zouden komen bij de betreffende werkgever. Op die manier zou massale werkloosheid in de metaalsector kunnen worden voorkomen, zou het bedrijfsleven de economische recessie kunnen overleven en zouden de werknemers beter geschoold en gemotiveerd het werk weer kunnen oppakken. Kortom, iedereen blij.

Dit in zijn eenvoud zeer charmante plan werd echter door de minister naar de prullenbak verwezen. Daardoor zullen de komende tijd meer mensen in de WW verdwijnen en gaan bedrijven failliet, waardoor ook voor de toekomst arbeidsplaatsen blijvend verdwijnen en lapmiddelen zoals dit wetsvoorstel moeten worden bedacht om mensen bij te spijkeren voor de arbeidsmarkt.

Ik heb ter illustratie nog een tweede voorbeeld. In het Rotterdams Dagblad van 4 april jl. wordt melding gemaakt van een plan van het CNV, dat voorstelt om havenwerkers om te scholen tot procesoperators. Het overschot aan personeel in de op- en overslagsector kan het tekort aan analisten en procesoperators in de chemie wellicht opvangen. Omscholing kan daarbij het ei van Columbus zijn waarbij iedereen welvaart. Niet wachten tot beide bedrijfstakken in de problemen zijn gekomen en veel mensen afvloeien naar de uitkeringspotten, maar tijdig afstemmen van behoeftes. Dit zijn zo maar twee voorbeelden van proactief handelen op de arbeidsmarkt. Naar mijn oordeel is dat zinvoller dan het repareren van problemen achteraf. De gedachte hierbij is dat voorkomen nog altijd beter is dan genezen.

De centrale gedachte achter het voorliggende wetsvoorstel is dat scholing de kansen op de arbeidsmarkt vergroot en daarmee de uitstroom uit de Algemene bijstandswet en andere regelingen. Onder normale omstandigheden lijkt dit een terechte veronderstelling. In de huidige situatie met een sterk verslechterende economie en een snel toenemende werkloosheid ligt de zaak echter anders. In een tijd waarin sterk bezuinigd moet worden en de overheid ieder dubbeltje drie keer moet omdraaien alvorens het uit te geven, moet er voorzichtig omgesprongen worden met scholingsgelden. De wetswijziging die nu wordt voorgesteld, heeft volgens ons het nadelige gevolg dat de scholingskeuze van werkzoekenden veel te vrijblijvend wordt. Wij ondersteunen de gedachte achter het wetsvoorstel, maar hebben daar een aantal kanttekeningen bij.

Wij hebben het gevoel dat de voorgestelde wetswijziging gemeenten weliswaar meer armslag geeft voor de begeleiding van uitkeringsgerechtigden naar de arbeidsmarkt, maar dat dit niet gepaard gaat met een uitbreiding van de middelen. De gemeenten worden als het ware opgezadeld met een extra taak, namelijk de begeleiding naar de arbeidsmarkt zonder dat er sprake is van uitbreiding van de capaciteit van de sociale diensten. Zolang deze taak niet uitbesteed kan worden aan gespecialiseerde externe bureaus, zal de behoefte aan uitbreiding van de capaciteit groot zijn. Kan de staatssecretaris toezeggingen doen over mogelijkheden om de capaciteit van de sociale diensten uit te breiden met scholingsdeskundigen teneinde de regeling optimaal te laten werken?

De wetswijziging komt erop neer dat gemeenten de ruimte krijgen om op individuele basis uitkeringsgerechtigden de mogelijkheid te geven om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten door scholing met behoud van uitkering. Hiermee wordt een grote verantwoordelijkheid bij de sociale diensten van de gemeenten gelegd. De LPF-fractie vraagt zich af of de gemeentelijke sociale diensten deze verantwoordelijkheid wel aankunnen. De primaire taken van deze diensten waren tot op heden het verzorgen van de intake, begeleiding van uitkeringsgerechtigden en beoordeling van de rechtmatigheid van de uitkeringsaanvraag. Dat is iets wezenlijk anders dan begeleiding terug naar de arbeidsmarkt, waar scholing een onderdeel van is. Dit was tot de omvorming tot CWI de taak van de arbeidsbureaus. De LPF-fractie is van mening dat de medewerkers van de gemeenten te ver van de arbeidsmarkt kunnen afstaan om goed te kunnen beoordelen aan welke scholing wel en aan welke scholing geen behoefte is op de arbeidsmarkt. Daarmee is het gevaar dat gemeenteambtenaren opleidingstrajecten gaan goedkeuren die minimale kansen op een baan opleveren, niet denkbeeldig.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Wij hebben ook nog de WIW die vastgeklonken is aan de bijstand. Dat is een onderdeel van de organisatie die helemaal gericht is op toeleiding naar de arbeidsmarkt. De gemeenten hebben daar vanaf 1992, toen zij de eerste instrumenten kregen om hiermee te werken, ervaring mee opgedaan. De gemeenten hebben voorts ervaring opgedaan met regelgeving die er eerder was. De heer Varela vreest dat gemeenten scholingsaanvragen te ruimhartig zullen beoordelen, maar ingevolge het wetsvoorstel moet het gaan om noodzakelijke kosten. Verder heb ik ter zake een amendement ingediend. In de toelichting daarop wordt nog eens nadrukkelijk gesteld dat het doel is dat mensen onafhankelijk worden van de bijstand. Cursussen waardoor mensen niet aan werk kunnen komen, passen daar niet in. Daarmee heb ik de tekst eigenlijk wat aangescherpt.

De heer Varela (LPF):

Ik heb willen aangeven dat voorkomen moet worden dat, als iemand naar de gemeente gaat met de mededeling dat hij mandvlechter is, maar geen werk meer heeft, de gemeenteambtenaar dan zegt dat hij maar een cursus moet gaan doen en dat vervolgens wel zal blijken of hij daardoor weer een arbeidsplaats kan krijgen. Ik vind dat je vraag en aanbod beter op elkaar moet afstemmen en dat je daar expertise voor moet inhuren.

Reïntegratie van uitkeringsgerechtigden is een vak waarvoor een zekere expertise nodig is. In Nederland is de afgelopen jaren een bedrijfssector ontstaan die zijn beroep maakt van het reïntegreren van werkzoekenden. Dit soort bedrijven is veel beter in staat om vraag en aanbod van arbeid bij elkaar te brengen en kan ook beter adviseren over scholing om kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Daarom vragen wij de staatssecretaris of hij met ons van mening is dat het beter is om de scholing van uitkeringsgerechtigden verplicht onderdeel te laten uitmaken van een reïntegratietraject, geleid door gespecialiseerde bureaus op zogenaamde "no cure, no paybasis".

De uitbreiding van de scholingsmogelijkheden, zoals die uit de wetswijziging voortvloeit, zal er naar alle waarschijnlijkheid toe leiden dat meer uitkeringsgerechtigden, al dan niet voor de sociale dienst, gedwongen een opleiding zullen gaan volgen. Ook minder gemotiveerde mensen in de Algemene bijstandswet zullen een cursus starten. De kans op studie-uitval zal daarmee ook toenemen. Om de vrijblijvendheid bij het beginnen van een cursus enigszins tegen te gaan, is het wellicht verstandig om sancties in te voeren in de zin van het korten op de uitkering bij het voortijdig afbreken van de studie. Is de staatssecretaris van plan een systeem van sancties toe te voegen aan de uitbreiding van scholingsmogelijkheden voor uitkeringsgerechtigden teneinde misbruik te voorkomen?

Ook aan de kant van de sociale dienst kan de nu voorliggende wetswijziging gemakszucht in de hand werken. De kosten van de opleiding worden niet betaald uit de zogenaamde lumpsumfinanciering die in de wijziging van de Algemene bijstandswet in 2004 is opgenomen, maar uit het WIW-bezit. Het voordeel van financiering op no cure, no paybasis van externe, gespecialiseerde reïntegratiebureaus vanuit de WIW is in ieder geval dat een wezenlijk deel van de uitkeringsgerechtigden een baan vindt. Wat kan en wil de staatssecretaris nog ondernemen om ervoor te zorgen dat de ambtenaren van de sociale dienst omzichtig met het WIW-bezit zullen omgaan?

De heer Bakker (D66):

Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt een oude wens van D66 bewaarheid, namelijk om meer mogelijkheden tot scholing en studie aan bijstandsgerechtigden te bieden, ook als zij een hbo/wo-opleiding hebben genoten. Ik heb het niet precies nagezocht, maar in mijn herinnering hebben wij daar de eerste moties over ingediend in 1981. Soms is een lange adem dus nodig.

Begin vorig jaar is dit wetsvoorstel met als doel een verruiming van de Algemene bijstandswet naar aanleiding van de motie-Bussemaker/Schimmel en de motie-Bussemaker ingediend. Toen ik die de afgelopen dagen nog eens las, kon ik er eigenlijk geen verruiming in ontdekken. De staatssecretaris heeft nadien in de nota naar aanleiding van het verslag over het wetsvoorstel aangegeven dat hij het allemaal heel anders wil regelen in het kader van de nadere overheveling van financiële verantwoordelijkheden aan de gemeenten. Van dit laatste ben ik een sterk voorstander, omdat dit betekent dat de lusten en lasten van beslissingen krachtens de Algemene bijstandswet bij elkaar worden gebracht. Ik ben het dus helemaal eens met de heer Aptroot. Het is goed dat een ambtenaar van de sociale dienst beseft dat de rekening in verband met zijn beslissing niet ergens anoniem op het bureau van de minister in Den Haag ploft, of zelfs dat niet, maar op dat van de wethouder twee deuren verderop die die rekening moet verantwoorden. In dat licht moet die ambtenaar wel de mogelijkheden hebben om in alle situaties maatwerk te kunnen bieden.

Mijn fractie vindt dus dat het huidige wetsvoorstel niet ver genoeg gaat. Het voorstel biedt gemeenten namelijk onvoldoende ruimte om die afweging te maken en biedt mensen onvoldoende mogelijkheden om zelf een route te kiezen. Ik wil verder gaan, maar het is niet mijn bedoeling om van de bijstandsuitkering een soort algemene, verkapte studiefinanciering te maken. Deze mogelijkheid wordt al uitgesloten, want als voorliggende voorziening als studiefinanciering geldt, kun je er sowieso geen beroep op doen. Wat mij betreft kunnen een afgestudeerde socioloog die nog eens lekker een paar jaar filosofie wil studeren of iemand die acht jaar heeft gestudeerd en nog twee jaar wil studeren evenmin een beroep op de Algemene bijstandswet doen. Dit is niet de bedoeling. Daar gaat het natuurlijk allemaal niet om.

Op het moment dat je in de bijstand komt, zijn er mensen die jouw positie en kansen op de arbeidsmarkt beoordelen alsmede jouw motivatie om zo snel mogelijk op die arbeidsmarkt te komen. Zij nemen op grond daarvan beslissingen. Daar moet het om gaan. De heer Mosterd had het over een smalle poort tot scholing. Ik vind het ook heel belangrijk dat er een goede beoordeling is, maar dat is al in de bijstandswet en in deze regeling geregeld. Ik vind de bepaling van maximaal twee jaar en de beperking tot 19 uur in het vrijwillige traject te restrictief. Dat betekent namelijk dat in veel gevallen de mogelijkheden niet kunnen worden benut om tot goede afspraken te komen. Waarom zou je niet kunnen afspreken dat men dat wel doet, maar dat men op het moment dat er inderdaad werk is, geacht wordt die studie als een avondstudie af te maken? Natuurlijk, dat ligt voor de hand! Waarom zouden wij dergelijke afspraken niet kunnen maken voor tienermoeders? Ik kreeg gisteren een e-mail van de gemeente Groningen, waarin werd meegedeeld dat er in die gemeente een project loopt voor tienermoeders die in de bijstand zijn terechtgekomen, die om de een of andere reden een ander pad volgen dan de meesten en vervolgens nog wel graag willen studeren. Dan is studiefinanciering voorliggend, maar niet in alle situaties. Kan dat of gaat dat niet op?

Waarom kan iemand die gestopt is met studeren, niet twee jaar later, nadat hij op de arbeidsmarkt actief is geweest en vervolgens werkloos is geworden, zeggen: ik moet nog twee tentamens doen, ik moet nog een afstudeerscriptie schrijven; daar heb ik vier maanden voor nodig, dus mag ik daar vier maanden voltijd aan werken? Dat is toch veel nuttiger dan een jaar in de bijstand hangen en vervolgens in een trajectplan komen dat voorbereidt op een Melkertbaan. Waarom zou je niet, ter voorbereiding op de nadere verplichting als je jongste kind vijf jaar wordt, alsnog afstuderen als dat kind drie jaar is? Waarom geldt het niet voor iemand die aan het werk was, die tijdens dat werk ook nog een studie volgde, die wordt ontslagen en die op het moment dat hij in de bijstand komt, zegt: mag ik alsjeblieft mijn studie afmaken; natuurlijk doe ik mijn best om aan de slag te komen; ik zal dat elke drie maanden met u bespreken? Dat soort dingen moet toch mogelijk zijn! Er is momenteel sprake van massaontslagen. Wij kennen allemaal de voorbeelden om ons heen.

De gemeenten zijn naar mijn gevoel mans genoeg om die situaties te beoordelen. Daarbij is het altijd essentieel of het gaat om plannen, om routes, om wensen, om verplichtingen soms, die gericht zijn op het zo snel mogelijk onafhankelijk zijn, op het zo snel mogelijk op de arbeidsmarkt actief worden. Daarvoor kan het echter nodig zijn dat je beslissingen neemt die nu net niet in het toch wat beperkende keurslijf van deze wet zitten.

De heer Varela (LPF):

U zegt net dat de gemeenten mans genoeg zijn om dat zelf te beoordelen. Ik heb in eerste termijn aangegeven dat dat niet altijd het geval hoeft te zijn. Hoe staat u tegenover het idee om hierbij externe deskundigheid in te schakelen?

De heer Bakker (D66):

Er spelen eigenlijk twee dingen. Ik heb inderdaad gezegd dat de gemeenten naar mijn gevoel mans genoeg zijn, maar ik heb er net bij gezegd: wel in het licht van die verschuiving van de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de bijstandswet naar de gemeenten. Dan kan een ambtenaar immers niet zomaar meer een handtekening zetten terwijl de rekening ergens anders terechtkomt. Dan moet die ambtenaar naar zijn baas en de wethouder toe om te zeggen: ik heb dit besloten, want dat leek mij in deze omstandigheden het beste en ook het nuttigste voor de gemeente. De heer Varela heeft een verhaal over reïntegratiebedrijven gehouden. Naar mijn mening moet je niet op voorhand vastleggen of dat nu intern of extern is, of scholing nu via allerlei reguliere of via irreguliere zaken totstandkomt. Reguliere bedrijven kunnen dat soms heel goed, maar zij kunnen één ding niet: oordelen over de vraag of iemand al dan niet terecht aanspraak maakt op een uitkering conform de Algemene bijstandswet. Dat moeten zij ook niet kunnen! Daarbij gaat het immers om het besteden van belastinggeld. Het zal dus altijd een samenspraak moeten zijn tussen de gemeente en het reïntegratiebedrijf.

Ik kom zo te spreken over een aantal specifieke punten, onder andere over een amendement op dat punt, maar ik voeg eerst nog een voorbeeld toe teneinde duidelijk te maken waar het om gaat. Dat is het voorbeeld van een vluchtelinge uit Iran, die hier gehuwd is en van wie de echtgenoot is komen te overlijden. Zij kwam vervolgens in de bijstand terecht, omdat er geen aanspraak was op de ANW of iets dergelijks. Zij was in haar moederland altijd kraamverzorgster geweest en zei: laat mij een snelle opleiding doen om mij in Nederland te kwalificeren. Een snelle opleiding zou betekenen dat zij die opleiding bijvoorbeeld een jaar lang fulltime had gevolgd, misschien via werkend leren, misschien via een volledige schoolopleiding, en dan alsnog een Nederlandse kwalificatie had gekregen. Er is in Nederland nog steeds een groot tekort aan kraamverzorgsters. Dat was in de tijd waarin dit speelde, ook al zo. Kortom, het lag zeer voor de hand om dat te doen, maar het mocht niet. Mag het nu straks wel? Volgens mij mag het straks dus nog steeds niet. Een van de dingen die daarbij in de weg staat, is het voltijdselement. Wat in die situatie overigens wel mocht, was in de bijstand blijven hangen en na een jaar worden opgeroepen voor een eventuele Melkertbaan. En die wil de VVD dan weer afschaffen! Kortom, wij moeten op dit punt een verruiming bewerkstelligen.

Ik kom te spreken over een paar specifieke punten. Ik noem allereerst die 19 uur. Dat doet zich natuurlijk met name voor bij een vrijwillige situatie. Ik heb het voorbeeld gegeven van iemand die net werkloos is geworden en die tijdens het werk een opleiding volgde. Die komt vervolgens in de bijstand terecht en moet ineens met de opleiding stoppen omdat de bijstand dat niet toestaat. Dat is toch raar? Men moet dan toch met die man of vrouw aan tafel gaan zitten om te bekijken hoe die zo snel mogelijk aan de slag kan? Dat kan zijn door iemand in vier maanden een opleiding af te laten maken. Als dat ook gebeurt in die vier maanden, is er in mijn ogen geen probleem. Zoals de Heer blij is met elke bekeerling, zo moet de overheid toch blij zijn met elke afgestudeerde?

De heer Aptroot (VVD):

De heer Bakker spreekt van iemand die naast zijn werk een opleiding volgt en die deze vervolgens niet kan afmaken. Ik neem aan dat het dan gaat om minder dan 19 uur. In de huidige situatie is dat dus mogelijk.

De heer Bakker (D66):

Dan heeft degene in dit voorbeeld nog een jaar te gaan. Misschien wil die wat sneller tentamens doen, zodat hij of zij over een half jaar klaar is. Waarom kan dat niet? Waarom moeten wij regelen dat het niet kan? Omdat hij of zij morgen moet timmeren? Dat is toch raar? Het is niet de bedoeling dat wij hier regelen dat iets kan in een specifiek voorbeeld of op een specifieke manier. Wij willen immers af van alle regeltjes. Omdat het de gemeenten geld kost, willen wij vrijheid voor de gemeenten om in het licht van hun financiële verantwoordelijkheden te beoordelen wat in een bepaalde situatie het beste is. Waarom moeten wij de gemeenten dan specifiek vertellen dat iets niet mag?

De heer Aptroot (VVD):

De paarse kabinetten waaraan D66 deelnam hadden "werk, werk, werk" als motto. Werk gaat dus voor een uitkering. Ik stel vast dat de heer Bakker dat loslaat.

De heer Bakker (D66):

De heer Aptroot begrijpt mij niet. Het gaat niet om een verkapte studiefinanciering, zodat mensen in de bijstand kunnen studeren. Het gaat om werk. De heer Aptroot denkt blijkbaar dat de gemeenten het beter weten dan de mensen zelf als die vragen om in drie maanden fulltime af te mogen studeren. Dat mag straks niet. Staatssecretaris Rutte heeft immers bepaald dat het niet mag. Dat moest hij van de heer Aptroot. Dat is toch raar? Waarom zouden wij dat doen? Wij betalen het straks niet eens meer. Ik ben het overigens eens met de heer Aptroot dat een en ander gezien moet worden in het licht van de financiële verantwoordelijkheid van de gemeenten. Een ambtenaar kan het dan niet op een akkoordje gooien. Die ambtenaar moet naar zijn baas en naar de wethouder met zijn beslissing, omdat hij van mening is dat die beslissing in die situatie het beste is. Dat is niet uitkering boven werk. Dat is werk boven uitkering. Het is vooral ook het geven van kansen aan mensen.

De heer Varela (LPF):

Ik kan mij goed voorstellen dat het idee van de heer Bakker toegepast kan worden in het geval het mensen zijn die met twee tentamenvakken en een scriptie klaar zijn met hun studie. Die termijn wordt echter vaak overschreden. Wat dan?

De heer Bakker (D66):

Stel dat een student geen recht meer heeft op studiefinanciering, maar wel een titel heeft voor de bijstand. Hij moet dan door de nauwe poort van de heer Mosterd: is het noodzakelijk, is het nuttig, et cetera. Daarbij geldt de afspraak dat iemand nog drie maanden krijgt om een afstudeerscriptie te maken. Daarna kan hij of zij snel aan de slag. In dit geval wordt voorkomen dat er sprake is van kapitaalvernietiging. Als de studie na drie en een halve maand niet is afgerond, moet hij of zij opgeroepen worden. Als blijkt dat de persoon in kwestie niets heeft gedaan, is er sprake van een andere situatie.

De heer Varela (LPF):

Als iemand vervolgens stelt recht op hertentamens te hebben?

De heer Bakker (D66):

Ik stel mij voor dat daarvoor geen vrijstelling van de sollicitatieplicht hoeft te gelden. Het gaat echter om specifieke situaties. De bijstandswet biedt alle mogelijkheden en verplichtingen op het punt van sollicitaties om maatwerk te bieden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

De heer Bakker gaf het voorbeeld van een vroedvrouw. Ik kan mij daarbij voorstellen dat er daarbij sprake is van een noodzakelijke studie. De bepaling van 19 uur geldt voor mensen die vrijwillig een studie volgen. De vraag is of de vroedvrouw met deze nieuwe regeling onder de term noodzakelijke opleiding valt. Ik stel die vraag ook aan de staatssecretaris. In dat geval is het probleem kleiner. In dat geval is ook het probleem van de heer Bakker kleiner. Als dat echter niet het geval is, heb ik moeite met de uitleg die de heer Bakker aan de verruiming geeft. Studiefinanciering is immers een voorliggende voorziening. Als je er recht op hebt, ontvang je geen bijstand; ook al heb je die financiering half opgebruikt. Het gaat dus om incidenteel voorkomende situaties. Daarvoor zou geen heel algemene bepaling uit de bijstandswet moeten worden verwijderd. Er zou een ontheffingsvorm moeten worden gevonden om het oordeel in incidentele situaties aan de gemeente over te laten.

De heer Bakker (D66):

In de eerste plaats is een ontheffing natuurlijk een regel die zal moeten worden uitgelegd en die ook weer nadere regeling vereist. In de tweede plaats kan die door mij genoemde Iraanse vroedvrouw natuurlijk onder die regeling voor noodzakelijke scholing vallen. Daar ligt het probleem niet. Het probleem ligt bij al die andere situaties. Ik geef als voorbeeld iemand die al eens gestudeerd heeft en aan het einde van zijn studiefinanciering gaat werken, maar werkloos wordt. Stel dat deze persoon nog een afstudeerscriptie en twee tentamens te doen heeft, 32 is en er dus geen voorliggende studiefinanciering is. Waarom zou het dan niet kunnen?

De voorzitter:

Het lijkt mij dat deze discussie bij het antwoord van de staatssecretaris gevoerd kan worden.

De heer Bakker (D66):

Dat is juist.

Ik heb nog enkele punten. Ik sluit mij graag aan bij de door mevrouw Noorman besproken regeling voor twee jaar. Zij heeft ook gesproken over de uitsluiting van het algemeen vormend onderwijs. Het is evident dat een bijstandsgerechtigde, als het even kan, werkend moet leren om zo snel mogelijk aan het werk te gaan. Ik vind dat de heer Mosterd het mooi heeft verwoord: dat zal niet altijd de oplossing zijn.

De meldplicht vind ik terecht. Er moet dan wel een open relatie zijn en moet men niet bang zijn voortdurend te worden belemmerd. In die open relatie past het om in dat maatwerk tot een aantal hier besproken regelingen te komen. In het kader van die meldplicht kwam mij het voorbeeld ter ore van een afgestudeerde student die niet meer wilde studeren, maar niet aan de bak kwam. Hij kon wel bij een bedrijf een onbetaalde stage lopen, waardoor het hem onmogelijk zou worden om de hele dag vrij te houden voor sollicitatiegesprekken. Na die stage zou hij echter wel de ervaring hebben die in de vacatures wordt gevraagd. Mag hij dat? De ambtenaar zegt dan dat dit niet mag, maar dat hij het maar wel moet doen, zonder het te melden. Dit soort relaties tussen bijstandsgerechtigde en ambtenaar van de sociale dienst moeten wij niet willen. Ook in dergelijke situaties moet de goede wil van de mensen als uitgangspunt worden genomen, ongeacht de mensen die er een loopje mee proberen te nemen. Vandaar dat ik pleit voor meer ruimte voor de gemeenten.

Staatssecretaris Rutte:

Voorzitter. Ik kan de heer Bakker meteen op één punt geruststellen. Mijn partij is geen voorstander van afschaffing van de Melkertbanen en ik evenmin. Wel willen wij dat systeem opnieuw uitvinden en ervoor zorgen dat de gesubsidieerde arbeid er echt toe leidt dat mensen aan werk worden geholpen en niet, zoals nu, worden opgesloten in een gesubsidieerde baan.

Ik zal eerst iets zeggen over de reden van dit wetsvoorstel. De discussie sleept zich al een tijdje voort, sinds 1999 of 2000. Die discussie is op een gegeven moment concreet geworden door moties die zijn ingediend door de leden Bussemaker en Schimmel. Daarin is aandacht gevraagd voor het probleem van maatwerk. Mensen in de bijstand kunnen, als dat noodzakelijk is, geen scholing op hbo- of wo-niveau volgen. Een ander probleem is dat die regeling behoorlijk ingewikkeld is. Dit wetsvoorstel probeert tegemoet te komen aan de uitspraken in die moties. De achterliggende filosofie is dat werk vooropstaat. Daarna is er pas sprake van werk en scholing samen, de zogenaamde duale trajecten of het werkend leren.

Voorzitter: Weisglas

Staatssecretaris Rutte:

Pas in de laatste instantie is scholing aan de orde. Daaraan wordt met dit wetsontwerp niets afgedaan. Sterker nog, ik zal zo proberen aan te tonen dat die uitgangspunten van de bijstandswet eerder scherper worden aangezet, maar dat tegelijkertijd ruimte wordt geboden om tot meer maatwerk te komen als scholing echt nodig is en om daarbij eventueel hbo- en wo-opleidingen in te schakelen.

De lijn in het Strategisch akkoord van het kabinet-Balkenende I – wij zijn natuurlijk allemaal in spannende afwachting van wat de lijn wordt in het Strategisch akkoord of hoe dat ook gaat heten van het kabinet-Balkenende II – is volstrekt helder: deregulering, het zoveel mogelijk delegeren en decentraliseren van de uitvoering van de bijstandswet aan de gemeenten. Ik heb de afgelopen negen maanden geprobeerd om de Agenda van de toekomst, die mijn voorganger de heer Vermeend heeft opgesteld om meer mensen aan de slag te helpen, zoveel mogelijk toe te spitsen en te laten voorsorteren op een situatie van vergaande deregulering aan en grotere eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten.

Gevraagd is of gemeenten dat wel kunnen en hoe het zit met de financiële prikkel die gemeenten moeten ervaren. Ook in de huidige context is er al sprake van de nodige prikkelwerking. De bijstandswet wordt namelijk al voor 25% gedecentraliseerd uitgevoerd. Er zit ook een gedecentraliseerd risico in. Daarnaast zijn de budgetten voor vorming en opleiding (WIW-budget voor scholing en activering) toegekend aan de gemeenten. Die moeten daar natuurlijk verstandig mee omgaan. Als het geld op is, is het op. Als gemeenten dan nog meer ambities hebben, moeten zij die uit andere middelen betalen. Er zit in de huidige wet dus al een zekere prikkel, zij het niet voldoende.

De heer Aptroot van de VVD heeft gevraagd of de duale trajecten niet wat dwingender zouden moeten worden voorgeschreven als een soort tussenstap in het geval dat directe arbeidsinschakeling niet mogelijk is en scholing misschien nog niet aan de orde is. Mijn gevoel is dat dit niet helemaal past in de lijn die wij op dit moment met elkaar trekken naar een grotere mate van deregulering. Ik ben het met de heer Aptroot eens dat op zichzelf duale trajecten zeer belangrijk zijn, maar ik vind dat wij voorzichtig en niet al te dwingend moeten zijn in onze voorschriften. Ik kan mij wel voorstellen dat ik in het overleg met de gemeenten nog vaker de nadruk zal leggen op goede voorbeelden uit de praktijk en die zal doorgeven. Op dit moment worden in Dordrecht bijvoorbeeld bedrijven benaderd voor afspraken over duale trajecten. Dat soort best practices zal ik nadrukkelijker onder de aandacht van andere gemeenten brengen. Dat is ook weer een kwestie van voorsorteren op een grotere mate van deregulering die mogelijk in de toekomst zal plaatsvinden, want dan zal het delen van inzichten en ervaringen steeds belangrijker worden. Ik denk dat dit tegemoetkomt aan de zorg van de heer Aptroot, zonder dat ik zover ga dat ik heel dwingend iets op dat gebied voorschrijf. Wel zal ik er voldoende helderheid over geven en er de schijnwerper op richten.

De regeling Noodzakelijke scholing is per 1 januari ingetrokken. In die regeling stond een aantal voorwaarden waaronder gemeenten weliswaar geen hbo- en wo-opleidingen konden laten volgen door bijstandsgerechtigden, maar wel in staat waren opleidingen op dat niveau mogelijk te maken in met name de ICT-sfeer. Aanvankelijk was het voornemen een aantal beperkende bepalingen uit de regeling te schrappen, maar het leek mij uiteindelijk toch passender om de hele regeling in te trekken, gegeven de algemene tendens die wij hebben ingezet naar deregulering. Daarmee is ook de in die specifieke regeling genoemde tweejaarsgrens vervallen. Ik kan mevrouw Noorman geruststellen: ik ben niet van plan een nieuwe regeling te maken. Ik wil best toezeggen dat mocht een toekomstig bewindspersoon dat wel willen, die regeling aan de Kamer zal worden toegestuurd, zodat een discussie daarover tussen Kamer en regering mogelijk zal zijn. Ik ben in ieder geval niet van plan een dergelijke regeling te maken, omdat dat absoluut niet aansluit bij de decentralisatiegedachte.

Ik kom nu op de vragen hoe de sociale diensten functioneren en of ik daaraan in de praktijk vorm kan geven. De heer Varela heeft daarover het nodige gezegd en hij vroeg zich af of er wel voldoende expertise voorhanden is bij de sociale diensten. Ook de vragen van de heer Mosterd over verantwoording en effectiviteit van scholing hangen hiermee samen. De wijzigingen die nu in het wetsontwerp zijn opgenomen, zijn met het oog op de uitvoering beperkt. Ik zie deze wijzigingen als versimpeling, vergemakkelijking en deregulering waardoor capaciteit vrijkomt bij gemeenten om sneller en gerichter tot maatwerk te komen. Dat is natuurlijk het doel van dit hele wetsontwerp en daardoor is het op dit moment niet direct noodzakelijk om de bestaffing van de gemeentelijke sociale diensten qua omvang uit te breiden. Ik ben wel met de heer Varela van mening dat er soms zorg is over de vraag of alle sociale diensten in alle gevallen in staat zijn om dit aspect van het beleid goed uit te voeren.

Wij hebben eerder gediscussieerd over het grote verschil in uitvoering van de bijstandswet door individuele sociale diensten. Ik ben onder de indruk van de inspanningen van de vereniging van directeuren van sociale diensten (DIVOSA) op dat terrein. Toch blijft hierover zorg bestaan. Dat betreft geen zorg over de capaciteit, maar zorg over de vraag of sociale diensten in alle gevallen kennis en kunde in huis hebben om goed vorm te geven aan de uitvoering. De tendens van deregulering en toenemende risicospreiding bij de uitvoering van de bijstandswet, zal hier ongetwijfeld invloed op hebben.

Gemeenten leggen inderdaad verantwoording af aan de raad. Ook nu al hebben wethouders sociale zaken een rechtstreekse relatie met de raad in het kader van de uitvoering van de sociale dienst. De raad van Amsterdam heeft zich bijvoorbeeld de laatste jaren intensief bemoeid met de Amsterdamse sociale dienst. Dat neemt niet weg dat ik hoop dat de betrokkenheid in de toekomst zal toenemen, zeker als wij er in slagen om de risicospreiding en de decentralisering van de bijstandswet gestand te doen.

Door middel van de Monitor scholing en activering proberen wij op een goede manier inzicht te krijgen in de uitvoering van het scholingsbeleid. Ik zeg echter in algemene zin dat ik voorzichtig wil zijn bij het verder op gang brengen van de gegevensstroom naar het ministerie. Een van de doelstellingen van de WWB, zoals die hopelijk ooit in de Kamer behandeld wordt, is het beperken van de gegevensstroom. Overigens is dat ook het algemene kabinetsbeleid in de context van de huidige bijstandswet. De Monitor scholing en activering zou toereikend moeten zijn. Ik ben het echter met de Kamer eens dat wij goed zicht op de uitvoering van dit beleid moeten houden.

Er is gevraagd of je niet eerst een nieuwe bijstandswet moet hebben voordat je kunt overgaan tot de uitvoering van dit wetsontwerp en de bijbehorende deregulering. Ik begrijp de vraag en de nieuwe bijstandswet kan ook wat mij betreft niet snel genoeg van kracht worden, maar dit wetsontwerp past mijns inziens ook in de context van de huidige bijstandswet. Als de WWB in de toekomst van kracht wordt, zal de budgettering maximaal worden. Ook in de huidige situatie ervaren gemeenten echter al een aantal financiële prikkels, zowel betreffende het scholings- en activeringsbudget als de 25% budgettering van de bijstand. De lijn is volstrekt duidelijk in de bestaande bijstandswet, dit wetsontwerp en het wetsontwerp Werk en bijstand: werk staat voorop, vervolgens komen de duale trajecten en pas als dat niet werkt, komt scholing aan de orde. B en W bepalen ook in dit wetsontwerp de noodzaak van scholing en daarbij staat de arbeidsmarktrelevantie van de scholing voorop. Mijn taxatie is dat er ook in de huidige bijstandswet voldoende waarborgen zijn om deze verdergaande deregulering vorm te geven.

De bijstand als alternatief voor studiefinanciering is een lastig punt. De vraag doet zich voor of het met dit wetsvoorstel mogelijk wordt om een initiële opleiding in de bijstand af te ronden. Het afronden van een initiële opleiding, in voortgezet onderwijs of mbo, kan in incidentele gevallen noodzakelijk zijn voor de arbeidsinschakeling. De gemeenten moeten hierbij de afweging maken. Het wetsvoorstel laat dus ruimte voor het afronden van initiële opleidingen. De studiefinanciering is een voorliggende voorziening. De Bakker heeft daarover vragen gesteld, die zullen worden beantwoord door mevrouw Nijs, staatssecretaris van OCW, mede namens mij. Ik zal daarbij aangeven dat de studiefinanciering als een voorliggende voorziening geldt, dat wil zeggen inclusief de mogelijkheid tot aanvullende leningen die in de Algemene bijstandswet is geregeld. Dit alles maakt deel uit van het gehele stelsel van een voorliggende voorziening. Dit wetsvoorstel brengt hierin verder geen wijziging. Daarbij kan het probleem ontstaan dat de studiefinanciering als zodanig niet toereikend is, maar de discussie daarover moet ook worden gevoerd in de commissie-Vermeend die mevrouw Nijs heeft ingesteld. Deze commissie houdt zich bezig met het gehele complex van de studiefinanciering. Laten wij echter wat de bijstand betreft het er met elkaar over eens worden dat de WSF, indien van toepassing, een voorliggende voorziening is.

De heer Bakker (D66):

Dat is natuurlijk juist, maar de Wet studiefinanciering 2000 kent beperkingen, zoals de leeftijdsgrens. Ik pleit er niet voor, om van de bijstand een verkapte studiefinanciering te maken, ook niet in incidentele gevallen. Als men echter geen beroep kan doen op studiefinanciering omdat de wet niet meer van toepassing is, terwijl men nog een paar maanden te gaan heeft, zou het toch mogelijk moeten zijn de opleiding af te ronden. Stel dat jarenlang in een persoon is geïnvesteerd, maar dat betrokkene om welke reden dan ook langer over de studie heeft gedaan of later is begonnen. Dan is het toch raar dat niemand daarvan vervolgens zou mogen profiteren? In welke gevallen is het afronden van een hbo- of wo-opleiding mogelijk?

Staatssecretaris Rutte:

Dat kan alleen als de gemeente tot de conclusie komt, nadat de betrokken persoon andere inspanningen heeft verricht om aan de slag te komen, dat het noodzakelijk is de opleiding af te ronden. In dat geval loopt de bijstandsuitkering door, terwijl de betrokkene is vrijgesteld van de sollicitatie- en arbeidsverplichting. De gemeente heeft de opleiding dan echter als noodzakelijke scholing aangemerkt. Het is mogelijk om in een uitkeringssituatie een hbo- of wo-opleiding te volgen, maar dan geldt de 19-urengrens. Dient zich een baan aan, dan moet betrokkene die accepteren.

De heer Bakker (D66):

Ik vind dat dit laatste in alle gevallen moet gelden. Als er echter geen baan beschikbaar is, waarom zou men dan woensdagmiddag met studeren moeten stoppen?

Staatssecretaris Rutte:

Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk een opleiding op hbo- of wo-niveau te volgen. De opleiding moet dan wel worden aangemerkt als noodzakelijke scholing voor het weer verwerven van een positie op de arbeidsmarkt. In de wet staat hiervoor een aantal voorwaarden. Een daarvan is, dat betrokkene alles in het werk heeft gesteld om een baan te vinden. Als blijkt dat dit niet lukt en de gemeente het afronden van de opleiding aanmerkt als een vorm van noodzakelijke scholing, kan de betrokkene de opleiding afronden.

De heer Bakker:

"Noodzakelijk" is geen eenduidig begrip. Iemand die werkloos is en een opleiding volgt die niet als noodzakelijk is aangemerkt, mag niet meer dan 19 uur studeren, want hij moet zich inspannen op de arbeidsmarkt. Ik vind dat dit altijd moet, maar zolang dit geen resultaat oplevert, mag betrokkene toch ook die andere 19 uur college lopen?

Staatssecretaris Rutte:

Neen, de wet is daarin volstrekt helder. Stel dat de gemeente tot de conclusie komt dat het volgen of afronden van de opleiding niet noodzakelijk is en dat de betrokkene aan het solliciteren is en een bijstandsuitkering geniet, maar ervoor kiest om toch een hbo- of wo-opleiding te volgen, dan moet hij dit op grond van het wetsvoorstel melden. De gemeente moet dan vaststellen of dit niet in de weg staat aan de arbeidsinschakeling, maar ik ga ervan uit dat, als de opleiding niet uitkomt boven 19 uur per week, dit normaal gesproken zal worden geaccepteerd. Als de opleiding boven de 19 uur uitkomt, ontstaat er een probleem, want solliciteren en het vinden van een baan kost tijd. Ofwel het is noodzakelijk, dan krijg je vrijstelling voor de omvang en duur van de opleiding. Ofwel het is niet noodzakelijk en het is vrijwillig, dan zit er een 19-urengrens op. Ik wil de Kamer voorhouden dat dit echt verstandig is.

De heer Bakker (D66):

De VNG zegt dit niet verstandig te vinden, omdat men die mogelijkheid toch wil. Wat je anders krijgt, is dat de meldplicht niet functioneert, omdat men het gewoon niet meldt, of dat ambtenaren van de sociale diensten tegen de aanvragers zeggen: ach, als u op de woensdag, de donderdag en de vrijdag ook college loopt, meldt u het gewoon niet officieel. Dat is een verhouding die niet wenselijk is.

Staatssecretaris Rutte:

Ik denk dat daarin nou just financiële prikkels werken. Ook in de huidige context van de bijstandswet met de 25%-budgettering zit er al een algemene prikkel. Er is een onderlinge positieve strijd gaande over de vraag welke gemeente het met de uitstroom het beste doet. Dat merk je ook nu al. Verder noem ik de Agenda van de toekomst, waarin bijna alle gemeenten zich hebben gecommitteerd aan zeer ambitieuze uitstroomdoelstellingen. Dat zijn allemaal stokken achter de deur om te voorkomen dat gemeenten doen wat de heer Bakker vreest, namelijk een oogje dichtknijpen en het aanzien. Het is volstrekt helder: als het noodzakelijke scholing betreft, krijgt iemand voor de omvang en duur van de opleiding vrijstelling van de sollicitatieplicht en anders niet.

De heer Mosterd (CDA):

Voorzitter. Ik heb nog een vraag over de voorliggende voorziening. Stel er is een 35-jarige die geen recht meer heeft op studiefinanciering. Het wordt echter wel noodzakelijk gevonden dat die persoon haar wo-opleiding afrondt. Wat gebeurt er in dat geval? Kan deze persoon bijstand krijgen of wordt er gezegd: u zou een lening kunnen afsluiten, want dat had een ander ook moeten doen als hij of zij buiten de studiefinanciering valt?

Staatssecretaris Rutte:

Als die persoon niet meer in aanmerking komt voor studiefinanciering – dat is voorwaarde één – en dus die voorliggende voorziening niet meer aanwezig is en als door het college van B en W wordt geconstateerd – dat is voorwaarde twee – dat de scholing noodzakelijk is om weer aan de slag te kunnen, dan krijgt die persoon ontheffing van de sollicitatie- en arbeidsverplichting voor de omvang en duur van de hbo- of wo-opleiding. Die persoon krijgt dus een bijstandsuitkering naast het volgen van de opleiding. Maar dan moet wel aan alle voorwaarden voldaan zijn!

De heer Mosterd (CDA):

Voorzitter. Ik vind het belangrijk dat de staatssecretaris de voorliggende voorziening niet meer aanwezig acht, want daar gaat de discussie steeds over. In de visie van de staatssecretaris is de voorliggende voorziening niet meer aanwezig en kan de scholing met behoud van uitkering plaatsvinden.

Staatssecretaris Rutte:

Het is een ander geval als de WSF nog wel van toepassing zou zijn, omdat het op een of andere manier toch nog mogelijk is in aanmerking te komen voor een lening. Ik ken de WSF niet goed genoeg en zou liever een keer schriftelijk op uw vraag terug willen komen. Als de WSF echt niet meer aan de orde is, dan is er geen voorliggende voorziening meer en komt de bijstandswet in beeld. Als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, kan zo'n persoon met behoud van de bijstandsuitkering een opleiding volgen, mits die opleiding noodzakelijk is om weer aan de slag te kunnen. Dan geldt een ontheffing voor de duur en omvang van de opleiding.

De heer Varela (LPF):

Is de staatssecretaris ook van mening dat de beoordeling van gemeenteambtenaren subjectiviteit in de hand kan werken? Het kan zo zijn dat een verzoek in de ene gemeente wordt afgewezen en dan na een verhuizing door de nieuwe woongemeente wel wordt toegewezen. Wat wil de staatssecretaris doen om dat te ondervangen? Ik kan mij voorstellen dat een gemeente dit ook laat afhangen van de financieringsruimte die zij nog heeft.

Staatssecretaris Rutte:

Mevrouw Noorman stelde al de vraag of dit ongelijkheid tussen de gemeenten in de hand werkt. Ik maak mij daar geen zorgen over en heb niet het gevoel dat hier nieuwe gronden worden gecreëerd om ongelijkheid in de hand te werken. Het is tenslotte in het belang van gemeenten om uitkeringsgerechtigden door middel van noodzakelijke scholing uit de bijstand te laten stromen. Dat geldt natuurlijk ook nu al, alleen praten wij nu over een uitbreiding met hbo- en wo-opleidingen. Gemeenten werken nu al hard om een zo groot mogelijke uitstroom te krijgen, daar hebben zij een financieel belang bij. Als een gemeente de wo-opleiding aanmerkt als noodzakelijke scholing, dan moet zij deze ook betalen uit het scholings- en activeringsbudget. Dat zijn hoge kosten. Waarom zou de gemeente dat doen als het niet nodig is? Natuurlijk zou ik ook willen dat het niveau van alle hierbij betrokkenen zo hoog mogelijk is, maar wij weten dat het beeld wisselend is en dat er hard wordt gewerkt aan een verhoging van het niveau. Als die nieuwe wet er komt, is er een extra stimulans om die beweging te versterken. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat allerlei gemeenten ineens bijstandsgerechtigden toestemming geven om hun hbo- of wo-opleiding af te ronden op hun kosten.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik wil de staatssecretaris een casus voorleggen. Een aio is door de tijd heen die hij voor zijn promotie heeft gekregen, maar zijn dissertatie is nog niet helemaal af. Hij heeft geen recht op WW. Hij kan over vier of vijf maanden een baan krijgen op voorwaarde dat hij dan gepromoveerd is. Er zou kunnen worden gezegd dat hij tijdelijk een baantje moet zoeken, zodat hij geen beroep hoeft te doen op de bijstand. Het probleem is echter dat zijn dissertatie niet af is en dat hij de tussenliggende tijd nodig heeft om deze af te maken. Heeft deze persoon recht op bijstand, terwijl hij impliciet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt maar wel een baangarantie heeft op voorwaarde dat de dissertatie af is?

Staatssecretaris Rutte:

De criteria in de wet zijn heel duidelijk. De gemeente zal moeten beoordelen of deze man of vrouw voldoende heeft gedaan om aan het werk te komen. Als dat het geval is, maar het is niet gelukt, kan een bijstandsuitkering worden toegekend. Ik kan mij voorstellen dat deze persoon voor de genoemde vier of vijf maanden 's avonds aan zijn dissertatie werkt en overdag vakken vult, dus dat hij gewoon zijn eigen geld verdient.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Wat gebeurt er als hij zijn onderzoek moet doen in een laboratorium en hij dus niet acht, maar twaalf uur per dag bezig is om zijn dissertatie af te maken? Dit is overigens een bestaande casus.

Staatssecretaris Rutte:

Natuurlijk. Dit is zo'n fuik waar men inzwemt.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Daar gaat het dus om. Ik heb moeite met de algemene ruimte die mijnheer Bakker wil geven, maar het gaat er nu om wat er binnen de wet mogelijk is. Als men van mening is dat het zou moeten kunnen, maar dat het niet mogelijk is binnen de wet moet de wet dus worden gewijzigd. Mijn vraag is wat er gebeurt als mensen hun volledige tijd besteden aan iets wat binnen afzienbare tijd tot een baan leidt en die dus geen tijd hebben om er een baantje al vakkenvuller bij te hebben. Ik vind overigens dat zo iemand zo'n baantje moet nemen als hij de mogelijkheid heeft. Maar wat moet er gebeuren als die mogelijkheid er niet is?

Staatssecretaris Rutte:

Mevrouw Noorman heeft al gevraagd of het noodzakelijk is dat mensen hebben gesolliciteerd. Deze wet geeft aan in artikel 1, onder b – dat betreft een verandering van artikel 114 – dat er sprake moet zijn van aantoonbare inspanningen van de belanghebbende om aan het werk te komen. Dat gaat dus niet alleen om het schrijven van sollicitatiebrieven. Het volgen van reïntegratietrajecten valt hier ook onder.

De sociale dienst moet in het genoemde geval vaststellen of de betrokkene pogingen heeft gedaan om werk te vinden voor die vier of vijf maanden. Als blijkt dat dit niet is gelukt, krijgt hij een bijstandsuitkering. Wij kunnen alle mogelijke gevallen bedenken – ik kan er ook wel een paar verzinnen – die zich in de praktijk voor kunnen doen. Ik ga ervan uit dat een gemeente in zo'n geval een verstandige afweging probeert te maken tussen alle middelen die haar ter beschikking staan. Ik ben van mening dat in deze wet voldoende ruimte zit om tot een verstandige afweging te komen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het is Oost-Groningen, dus er zijn 7700 werklozen en 80 vacatures.

Staatssecretaris Rutte:

Dan is er dus geen probleem, althans niet voor deze persoon.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het gaat mij erom of de staatssecretaris vindt dat het afmaken van de opleiding noodzakelijk is op grond van de eerste bepaling van deze wet, zodat de persoon vrijgesteld wordt van sollicitatieplicht. Of vindt hij dat de persoon geen ontheffing moet krijgen, maar dat de 19 uur kan worden opgerekt? Dat is namelijk van belang. Mogen burgemeester en wethouders in zo'n geval kiezen voor het oprekken van die 19 uur?

Staatssecretaris Rutte:

Ik wil dat hier niet zo zeggen. Ik kan mij goed voorstellen dat burgemeester en wethouders in deze specifieke situatie onderzoeken of de betrokkene mogelijkheden heeft om de vier of vijf maanden te overbruggen en of hij de zekerheid heeft dat hij over vijf maanden een baan heeft. Op grond van dit wetsontwerp is dan dus de vraag aan de orde of betrokkene inspanningen heeft verricht ter verkrijging van een inkomensvoorziening gedurende die vier of vijf maanden. Als dat tot niets heeft geleid, is de bijstand aan de orde. B en W zullen dan de scholing als noodzakelijk aanmerken. Nogmaals, eerst zal moeten worden nagegaan of betrokkene kansen heeft gehad c.q. mogelijkheden gevonden om zelf in een inkomen te voorzien. Het lijkt mij verstandig om die lijn te volgen.

De heer Aptroot (VVD):

Is deze verruiming van de 19-urentermijn en de mogelijkheid van een opleiding aan de universiteit of hbo juist bedoeld voor degenen met de zwaardere opleidingen en degenen die na vier of vijf maanden de beter betaalde banen krijgen? Zij zouden toch gewoon een lening kunnen sluiten?

Staatssecretaris Rutte:

Precies om die reden wil ik geen richtinggevende uitspraak doen in een specifieke casus. Dit wetsontwerp geeft namelijk B en W de ruimte om dan een aantal afwegingen te maken. Dat kan de vraag zijn of betrokkene zijn best heeft gedaan om aan de slag te komen, meer dan alleen sollicitatiebrieven te versturen. Natuurlijk is dan tevens de vraag aan de orde of er voor betrokkene andere middelen zijn geweest om in een inkomen te voorzien. Als dat alles niet gewerkt heeft, is de bijstand het laatste vangnet.

Belangrijk aan dit wetsontwerp is ook het principe van het laatste vangnet. Vandaar de aanscherping van scholing met behoud van uitkering. Tegen deze achtergrond heb ik ook enigszins bezwaar tegen enkele voorstellen van de heer Bakker ter zake; naar mijn gevoel wil hij iets te veel afbreuk aan dat principe doen. Het risico is dan dat er een alternatieve vorm van studiefinanciering ontstaat.

Het principe van laatste vangnet houdt ook in dat B en W de regeling op alle onderdelen moeten checken, voordat de uitspraak wordt gedaan dat het redelijk is. Daarbij komt dat je dit punt niet tot in detail moet willen regelen. De wet is er nu helder over: B en W hebben een bevoegdheid in dezen. Ik ben ervan overtuigd dat zij een verstandige afweging maken. De huidige situatie in Oost-Groningen met een hoge werkloosheid is misschien anders dan die in de midden jaren negentig tijdens de hoogconjunctuur met een grote werkgelegenheid. Als ik medewerker van de sociale dienst was, zou ik de volgende uitspraak helemaal niet gek vinden: de dissertatie wordt afgeschreven en bij eventuele afwezigheid van mogelijkheden voor een lening kan worden overwogen om 10 of 15 uur per week bij Albert Heijn te gaan werken. Ik geloof dat mevrouw Noorman het daarmee eens is.

Ook ingevolge dit wetsontwerp kunnen gemeenten het voortzetten van scholing als noodzakelijk aanmerken, als, ondanks alle inspanningen van belanghebbende, de duurzame gang naar betaald werk niet is gelukt. Ik herhaal dat eerst moet worden nagegaan of alle pogingen zijn gedaan om duurzaam werk te vinden. Dit is mijn reactie op de opmerking dat de bijstand als alternatieve studiefinanciering fungeert.

De heer Aptroot maakt bezwaar tegen de uitbreiding met wo en hbo. Er zijn evenwel drempels ingebouwd in het kader van de agenda voor de toekomst. Ik denk aan de prikkelwerking met de 25% risicofinanciering als onderdeel van de bijstandswet. Ik wijs op de te constateren opgaande lijn in de uitvoering van de bijstandswet in het huidige regime van de sociale diensten. Met het oog hierop maak ik mij geen grote zorgen over problemen bij de uitvoering van de onderhavige uitbreiding. Ik zie er zeker de voordelen van om wo en hbo onder de werking van de wet te laten vallen. Ik heb overigens nog vergeten te zeggen dat de studiefinanciering een voorliggende voorziening is. Men kan niet op grond van dit wetsvoorstel gaan studeren terwijl men een beroep op de ABW doet, omdat dat meer geld oplevert dan studiefinanciering. Dat kan überhaupt wettelijk niet. Er zijn echter allerlei groepen mensen waarvoor het goed is dat wij dit wetsvoorstel doen.

Mevrouw Noorman noemde zo'n geval, van een verpleegster die nu bij de bloemenveiling bloemen samenbindt. Dat is ook belangrijk werk, maar er zijn vermoedelijk toch gemakkelijker mensen te vinden die dit goed kunnen doen dan goed opgeleide verpleegsters. Het afronden van een opleiding op hbo-niveau kan belangrijk zijn om tot uitstroom te komen, tenzij men natuurlijk al een baan heeft. Als de inkomensvoorziening op die manier al gegarandeerd is, zal de sociale dienst niet zeggen dat die baan maar moet worden opgegeven om weer te gaan studeren. Je moet altijd eerst alles gedaan hebben om zelf aan geld te komen.

De heer Aptroot (VVD):

Als de staatssecretaris het zo stelt is er een behoorlijke ongelijkheid tussen burgers in vergelijkbare omstandigheden. Als men al in de bloembollen werkt moet men de hbo-opleiding maar afmaken in de avonduren of in de weekends. Iemand in de bijstand die zo'n baan zou kunnen krijgen, maar ook de hbo-opleiding of een universitaire studie wil afronden, behoeft die baan niet te accepteren. Dat kan toch eigenlijk niet?

Staatssecretaris Rutte:

Wij moeten even teruggaan naar het principe. De bijstand is het sluitstuk van ons prachtige stelsel van sociale zekerheid. Die komt alleen in actie als iemand niet in staat is om zelf in een inkomen te voorzien en ook in geldtermen niet het vermogen heeft om zich anderszins overeind te houden. Daarvoor geldt de bijstand. De mevrouw in het voorbeeld heeft een baan, dus de bijstand kan daarvoor niet in beeld komen. Dat is ondenkbaar.

De heer Aptroot (VVD):

Wie in de bijstand zit en een baan kan krijgen, kan dus gaan werken. Die zou dat ook moeten doen. Het is dan jammer als dat geen baan is op het gewenste niveau, waarvoor de opleiding al bijna is afgerond, maar dat geldt voor zoveel mensen die naast hun werk een opleiding volgen. Ik vind het een ongelijkheid als de baan wel acceptabel is voor iemand die hem heeft, maar dat iemand die in de bijstand zit die baan niet hoeft te accepteren, omdat die de "luxe" – bijstand is natuurlijk niet van een heel luxe niveau – heeft gewoon overdag op kosten van de belastingbetaler een opleiding te volgen.

Staatssecretaris Rutte:

Nee, dat geldt alleen als hij er niet in slaagt een baan te vinden. Eerst geldt, ook in het wetsvoorstel, dat alles moet zijn gedaan om zelf aan een inkomen te komen. Als dat niet lukt, gaat de gemeente kijken of een bepaalde scholing als noodzakelijk kan worden aangemerkt om de betrokkene wel aan de slag te helpen. Is dat het geval, dan kan zij helpen. Wij praten dan bijvoorbeeld over de hoogopgeleide vluchteling die inmiddels een verblijfsstatus heeft gekregen. Dat was de concrete casus die in relatie tot de motie-Bussemaker aan de orde is gekomen. Lukt het niet om werk te vinden, dan wordt bekeken welke scholing noodzakelijk is. Tot nu toe konden wo en hbo binnen het regime van de bijstandswet niet zo worden aangemerkt, maar dadelijk kan dat wel. Dat lijkt mij uitermate goed nieuws voor het land en ook voor de mensen die op die manier aan de slag kunnen komen. Nogmaals, dat kan pas als de gemeente heeft vastgesteld dat het de betrokkene niet lukt om aan de slag te komen.

De heer Aptroot (VVD):

Ik ben het daar niet met de staatssecretaris over eens. Wij willen een uitsluiting van wo en hbo zien. In ieder geval moet het voorbeeld van mevrouw Noorman afgewezen worden. Iemand moet niet rustig zijn hbo-opleiding kunnen afmaken in plaats van vier maanden, zij het onder zijn niveau, te gaan werken. Zo iemand heeft in feite de plicht om aan het werk te gaan.

Staatssecretaris Rutte:

Altijd geldt dat er eerst alles aan moet worden gedaan om een baan te vinden. Lukt dat niet, dan moet de gemeente kijken of een bepaalde vorm van scholing denkbaar of noodzakelijk is om aan de slag te komen. Een hoogopgeleide vluchteling, bijvoorbeeld met een artsenkwalificatie uit Afghanistan, zou bijvoorbeeld in staat kunnen worden gesteld om die om te zetten in een artsenkwalificatie hier. Dat is natuurlijk veel verkieslijker dan dat die persoon wat voor werk dan ook zou accepteren. Als er werk is, gaat dat altijd voor. Het is belangrijk om het principe vast te houden dat de Algemene bijstandswet geen vrijbrief is om allerlei opleidingen te gaan volgen. Het is een laatste vangnet, waar je zo gauw mogelijk uit moet. Juist omdat je er zo gauw mogelijk, en natuurlijk als het enigszins kan duurzaam, uit moet, kan ik mij heel goed voorstellen dat een wethouder of een sociale dienst in een bepaald geval vaststelt, dat het beter is om bijvoorbeeld de scholing die er al is geweest om te zetten in een Nederlandse kwalificatie. Als de mevrouw uit het voorbeeld werkloos wordt, zou zij in staat moeten worden gesteld na scholing weer als verpleegster aan de slag te gaan.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Is de staatssecretaris het ermee eens dat het in het geval van de verpleegster en de bloemen in wezen primair de werkgevers in de zorg zijn die voor deze mensen eventueel met behulp van O&O-fondsen in een leer-werkbaan moeten voorzien om hen weer verpleegster te laten worden, voordat zij verpleegkundigen uit Zuid-Afrika halen? De financiering van de opleiding is maatschappelijk gezien gewaarborgd, als de betrokkene eenmaal aan het werk is, maar mijn vraag was juist of wij alles op alles willen zetten om iemand snel om te scholen voor een beroep waarnaar zeer veel vraag op de arbeidsmarkt is, ook als daarvoor een hbo-opleiding nodig is. De U-bocht via de werkgever werkt nog steeds niet, dat moeten wij gewoon eerlijk toegeven.

Staatssecretaris Rutte:

In algemene zin begrijp ik uw redenering, maar ik vind het lastig om die direct aan dit wetsvoorstel te koppelen, want hierbij gaat het om de zeer bijzondere situatie waarin iemand niet zelf kan voorzien in een inkomen en ook geen eigen vermogen heeft om in het levensonderhoud te voorzien, zodat hij bijstand heeft en er bekeken wordt of de betrokkene er alles aan gedaan heeft om er weer uit te komen. Ik kan me in dit concrete geval trouwens voorstellen dat de sociale dienst eerst heel goed nagaat of er niet uit andere fondsen geput kan worden om die omscholing te financieren. Dat is inderdaad absoluut noodzakelijk, maar ik kan me ook voorstellen dat er zich een situatie voordoet waarin men tot de slotsom komt dat het er gewoon niet in zit. Dan is het met deze wet wél mogelijk om die aanvullende hbo-opleiding aan te bieden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik vind het verstandig om de gemeenten deze bevoegdheden te geven, ook uit sociaal-economisch oogpunt, maar daarmee wordt de rekening voor een deel van het arbeidsmarktbeleid wel bij de gemeente gelegd, zonder dat zij daarvoor enige compensatie krijgt. Sterker nog, de rekening voor het eventueel nog wat langer in de bijstand blijven van de betrokkene gaat ook naar de gemeente. Is dit eigenlijk wel redelijk? Zou de onderwijscomponent in een aantal situaties niet door bijvoorbeeld UWV betaald moeten worden? Daar heb ik een aantal vragen over gesteld.

Staatssecretaris Rutte:

U doelt waarschijnlijk op uw vraag over het bedrag van € 1500 dat UWV dan verstrekt. Wel, er is overleg gaande tussen UWV en de VNG, zowel over de bedragen als over de samenwerking in dit verband. In de voortgangsrapportage over de SUWI is aangegeven dat wij hierover in mei meer duidelijkheid zullen verschaffen. Dit is dus onderkend en er wordt aan gewerkt. Op het meer algemene punt van de verantwoordelijkheid van werkgevers in een dergelijke sector ben ik het ook voor een groot deel met u eens, maar in het kader van dit wetsvoorstel gaat het om de vraag of een gemeente, als alle mogelijkheden zijn uitgeput en iemand er alles aan gedaan heeft om zelf geld te kunnen verdienen, ook een hbo-opleiding mag aanbieden om de betrokkene voor te bereiden op een structurele plaats op de arbeidsmarkt. Dit wordt met het wetsvoorstel mogelijk gemaakt, nu kan het nog niet.

Voorzitter. In reactie op de vraag van de heer Aptroot zou ik zeggen: laten wij die uitbreiding wél in de wet opnemen, want met het wetsvoorstel worden op tal van punten enorme beperkingen aangebracht. Het wordt voor de gemeenten veel belangrijker om nog beter na te gaan of scholing nodig is; dat wordt bijna wettelijk afdwingbaar. Er is geen vrijstelling voor de totale opleiding meer mogelijk, doch alleen nog maar voor de concrete omvang en de duur van de opleiding. Dit betekent dat er in bepaalde gevallen gedurende de tijd dat er niet gestudeerd hoeft te worden, gewerkt moet worden of dat er in ieder geval pogingen moeten worden gedaan om aan de slag te komen. En ten slotte is de gemeente nu gehouden om expliciet een beslissing op dit punt te nemen. Het wordt een facultatieve bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om een individuele ontheffing te verlenen. Ook dit is een aanscherping van de bestaande praktijk. Ik ben het eens met de opmerkingen van een paar fracties in de schriftelijke ronde dat het wetsvoorstel een verruiming is, maar ook een verscherping. Het is een verruiming door het toelaten van hbo- en wo-opleidingen en een verscherping door alle dammen die wij opwerpen om mensen zo lang mogelijk te bewegen zelf alles eraan te doen om aan de slag te komen.

In het kader van de verruiming van de mogelijkheden heeft mevrouw Noorman gevraagd naar de duurzaamheid voor alleenstaande ouders. Dit wetsvoorstel biedt die ruimte. De gemeenten moeten daarin een afweging maken.

Mevrouw Noorman heeft ook gevraagd of taalonderwijs en algemeen vormend onderwijs mogelijk zijn. Het antwoord daarop is bevestigend. Taalonderwijs is mogelijk. Algemeen vormend onderwijs is ook mogelijk, maar alleen als de gemeente tot de conclusie komt dat het noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling. Iedere keer geldt weer de vraag of het een noodzakelijke vorm van scholing is om zo snel mogelijk tot een eigen inkomensvoorziening te komen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Wat de staatssecretaris nu zegt, staat niet in de toelichting op het wetsvoorstel. Daarin staat nadrukkelijk dat het is uitgesloten.

Staatssecretaris Rutte:

Ik heb de toelichting nog even doorgebladerd naar aanleiding van uw vraag. Ik heb dat niet kunnen vinden.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

In de toelichting staat dat algemeen vormend onderwijs niet is toegestaan.

Staatssecretaris Rutte:

Op pagina 10 van de nota naar aanleiding van het verslag vragen de fracties van de VVD en het CDA of initiële opleidingen in de bijstand kunnen worden afgerond. Het antwoord is dat het wetsvoorstel B en W de vrijheid laat om in individuele gevallen afronding van de initiële opleiding toe te staan, omdat dit in het specifieke geval de meest snelle weg naar inschakeling voor arbeid kan zijn.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Dat is de afronding; daar heb ik het niet over. Mijn vraag is of algemeen vormend onderwijs in situaties, dus niet als regel, is toegestaan. Dat is niet zo. Het afronden is wel toegestaan, maar daar gaat het niet om. Taalonderwijs is een algemene initiële opleiding en is niet afrondend.

Staatssecretaris Rutte:

Ik kan mij heel slecht voorstellen dat gemeenten iemand die een bijstandsuitkering geniet en die aan de slag moet komen, een volledige opleiding laten volgen die algemeen vormend van karakter is, tenzij het een kortdurende opleiding is zoals een taalopleiding kortdurend kan zijn. Algemeen vormende opleidingen zijn toch aanmerkelijk langer van duur. Daarvan kan ik mij voorstellen dat het wordt beperkt tot het afronden van een dergelijke opleiding. Ik zal het ambtelijk laten nagaan, maar ik heb niet uit de teksten gehaald dat het onder geen enkele omstandigheid mogelijk is. Mijn indruk is dat het wetsvoorstel zo is geschreven dat allerlei dammen worden opgeworpen om die beslissing zo lang mogelijk uit te stellen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik heb in mijn amendement nadrukkelijk aangegeven dat het doel moet zijn het onafhankelijk worden van bijstand en dat het voor mensen die zijn aangewezen op deeltijdwerk, bijvoorbeeld alleenstaande ouders die zorg en arbeid combineren of gedeeltelijk arbeidsongeschikten, mogelijk moet zijn om een zodanig opleidingsniveau te volgen dat zij met dat deeltijdwerk onafhankelijk worden van een bijstandsuitkering. Daar gaat het toch om. Kan de staatssecretaris hierover duidelijkheid verschaffen? Het zou namelijk betekenen dat hij ook mijn amendement een goed idee vindt.

Staatssecretaris Rutte:

Ik kom daarop straks terug in verband met andere vragen die zijn gesteld.

Vervolgens is gevraagd of het mogelijk is voor alleenstaande ouders om een opleiding af te maken. Ik ben het ermee eens dat hier scholing dienstbaar kan zijn. Ook bij deeltijdwerk en dus gedeeltelijke bijstand mag men scholing afmaken. Die keuze is aan de gemeente. Het wetsvoorstel biedt die ruimte.

De heer Bakker (D66):

Ik heb met het Bureau wetgeving overleg gehad over een mogelijke wijziging van mijn amendement op stuk nr. 7. Ik heb gezien dat die inmiddels ook is ingediend en rondgedeeld, maar dat was niet de bedoeling. Ik vraag u dus om het gewijzigde amendement op stuk nr. 7 als niet ingediend en niet rondgedeeld te beschouwen.

De voorzitter:

Mevrouw Noorman, wilt u het nu bij korte vragen houden?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik heb gevraagd of alleenstaande ouders en gedeeltelijk arbeidsongeschikten een hogere opleiding zouden moeten kunnen volgen om met deeltijd uit de bijstand te komen. Daar heeft de staatssecretaris geen antwoord op gegeven. Dat is evenwel beleidsruimte die wettelijk toegestaan moet worden.

Verder blijft onduidelijk of de bepaling dat, zodra een baan wordt aangeboden, de opleiding gestaakt moet worden, wel zo rigide gelezen moet worden. Het kan namelijk van belang zijn dat de opleiding wordt afgemaakt, maar dat wordt nu uitgesloten. Daarom hoor ik graag van de staatssecretaris hoe hij het betreffende artikel interpreteert.

Staatssecretaris Rutte:

Het wetsvoorstel strekt ertoe – mijn voorganger heeft dit ingediend en ik heb het van harte overgenomen – dat de gemeente bepaalt of men in geval van deeltijdarbeid en ook deeltijdbijstand de scholing mag afmaken. Als de scholing is aangemerkt als noodzakelijk om volledig aan de slag te komen, dan is er een vrijstelling voor een deel van de arbeidsverplichting, overeenkomend met de omvang en de duur van de scholing. Als de scholing op initiatief van betrokkene plaatsvindt, moet hij of zij, zodra zich een baan aandient, die baan accepteren. Ik begrijp de casus van mevrouw Noorman, maar volgens mij past die precies in de kaders van het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Noorman weer wil interrumperen. Ik sta haar nog een interruptie toe.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het gaat wel om wetsgeschiedenis.

De voorzitter:

Een keer is een keer. Dat is nu ook geschiedenis.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Als een alleenstaande ouder die een opleiding volgt, maar nog geen sollicitatieverplichting heeft om straks duurzaam aan het werk te gaan, onafhankelijk van de bijstand, een baan krijgt aangeboden – die baan leidt overigens niet tot duurzame arbeidsgeschiktheid – moet zij die dan accepteren? Nu wordt dat verboden.

Staatssecretaris Rutte:

Als de scholing door de gemeente is aangemerkt als noodzakelijk, niet. Als de scholing op initiatief van betrokkene plaatsvindt en alleen gemeld is bij de gemeente, dan moet zij de baan accepteren. Dat volgt uit de discretionaire bevoegdheid die de sociale dienst heeft gehad bij het accepteren van die opleiding en het erop plakken van het label "noodzakelijk" of "vrijwillig". Bij "vrijwillig" moet zij de baan accepteren; bij "noodzakelijk" niet.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Dat kan betekenen dat de gemeente voor iemand zonder sollicitatieverplichting nooit een noodzakelijke scholing indiceert. Dat zou echt een probleem zijn.

Staatssecretaris Rutte:

Voor mensen zonder sollicitatieverplichting geldt niet de grens van 19 uur. Voor hen mogen ook opleidingen op eigen initiatief gevolgd, langer duren dan 19 uur. Dat geldt bijvoorbeeld voor alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf, mensen van 57,5 jaar en ouder en mensen die individueel ontheven zijn van de arbeidsverplichting en daarmee van de sollicitatieverplichting. Als iemand ontheven is van de sollicitatieverplichting, kan de gemeente scholing wel degelijk als noodzakelijk aanmerken, als het vermoeden gerechtvaardig is dat de ontheffing van de sollicitatieverplichting op afzienbare termijn eindigt. Dat geldt bijvoorbeeld voor een vrouw met een kind van vier jaar. Ik kan mij voorstellen dat, als betrokkene een vrouw of man van allochtone herkomst is die slecht Nederlands spreekt, de gemeente dan zegt dat taalonderwijs een vorm van noodzakelijke scholing is en dat dit dus ook gefinancierd zal worden.

Ik heb nog even ambtelijk laten checken hoe het precies zit met een initiële opleiding. Wij interpreteren de tekst zo dat het in zeer bijzondere omstandigheden mogelijk moet zijn om, als de gemeente na al die voorwaarden waaraan voldaan moet worden, tot de conclusie komt dat het volgen van een initiële opleiding noodzakelijk is om aan de slag te komen, die opleiding ook te volgen. Mevrouw Noorman interpreteert de tekst evenwel anders. Daarom moeten wij misschien nog even kijken naar de onderliggende tekst in het wetsvoorstel.

De heer Mosterd heeft gezegd dat de poort naar scholing smal moet zijn. Wij hebben net al even gesproken over studiefinanciering als onderdeel van zijn vraagstelling. Ik ben het daar volstrekt mee eens. Daarom wordt in het wetsvoorstel ook op allerlei punten een verscherping geboden van de weg naar scholing. Daardoor worden veel meer afwegingen gevraagd, voordat die weg open komt te staan. Als die evenwel open komt te staan, is er nu ook sprake van een verbreding, in die zin dat er, als het noodzakelijk is, ook hoger onderwijs gevolgd kan worden. Als er geen voorliggende voorziening is in de vorm van bijvoorbeeld studiefinanciering, dan zijn er bij ontheffing van de arbeidsverplichting geen beperkingen. Normaal gesproken, zal er dan echter ook geen sprake zijn van gemeentelijke financiering. Een uitzondering vormt het bijzondere geval dat iemand op afzienbare termijn weer onder de arbeids- en sollicitatieverplichting gaat vallen. Als iemand geen vrijstelling van de sollicitatieplicht krijgt, zal de gemeente de volgende drieslag maken. Eerst moet die persoon werk vinden. Als dit niet lukt, moet hij werkend leren. Als dat ook niet lukt, kan een opleiding inderdaad noodzakelijk zijn, wil die persoon weer aan de slag komen. Het algemene uitgangspunt van dit wetsvoorstel is dat de poort smal moet zijn.

Ik ben het eens met mevrouw Noorman dat scholing noodzakelijk is voor de inschakeling op de arbeidsmarkt. Daarom moeten er eerst aantoonbare inspanningen zijn geleverd om aan de slag te komen. Die inspanningen zijn niet noodzakelijk enkel aantoonbaar door het overleggen van een stapel sollicitatiebrieven. De gemeente bepaalt, gebruikmakend van haar uitvoeringsvrijheid, wat aantoonbare inspanningen zijn. Het schrijven van sollicitatiebrieven kan daar onderdeel van zijn, maar ook het raadplegen van vacatures bij het CWI of het volgen van een reïntegratietraject bij een reïntegratiebureau dat tot niets geleid heeft. Overigens verkeren alleenstaande ouders met een kind boven de vijf jaar niet in een uitzonderingspositie.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Dat is niet waar ik op doel. Er gaat kostbare tijd verloren als er eerst naar uw oordeel een serie inspanningen moet zijn geleverd zonder dat u specificeert waar die uit bestaan en wat het minimale tijdsbestek is dat daarvoor wordt gehanteerd. Wij hebben een kansenmeter. Bovendien geven het CWI en vervolgens de sociale dienst er een oordeel over. Toch moeten sommige mensen een tijd met kansloze dingen bezig zijn. Dat is toch niet reëel? Beeldt u zich eens in wat het effect op de motivatie van mensen is als zij eerst eindeloos dingen hebben moeten doen, waarvan van tevoren al vaststaat dat het volledig zinloos is omdat zij bijvoorbeeld in Oost-Groningen wonen of de taal niet spreken. Het is volledig zinloos om een half jaar lang te niksen, althans brieven te schrijven of ergens langs te gaan.

Staatssecretaris Rutte:

Ik weet niet of wij het oneens zijn met elkaar. Misschien zijn wij het niet met elkaar eens over de vraag of je het goed vindt dat zo'n wet een zekere uitvoeringsvrijheid aan de gemeenten geeft, doordat zij het begrip aantoonbare inspanningen mogen definiëren. Dat vind ik wel degelijk reëel. Ik kan mij niet goed voorstellen dat een wethouder van Sociale Zaken van de gemeentelijke sociale dienst accepteert dat die allerlei onzinnige activiteiten door mensen laat ontplooien, omdat zij een extreem ingewikkelde definitie heeft gegeven van het begrip aantoonbare inspanning. Ik heb dus wel vertrouwen in de gemeentelijke uitvoering, als ik het polemisch mag zeggen. Aantoonbare inspanningen bestaan niet alleen maar uit sollicitaties, maar ook uit een reïntegratietraject dat tot niets geleid heeft of uit het raadplegen van vacatures bij het CWI.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik heb er moeite mee dat u vindt dat er een voortraject moet zijn. Dat zal in veel gevallen zo zijn. Dat zal ik niet bestrijden, maar in de wet is al bepaald dat er gesolliciteerd moet worden. Er zijn echter situaties waarin dat niet aan de orde is. Door deze bepaling op te nemen wordt dat uitgesloten. Deze bepaling is in wezen overbodig, omdat de verplichting om je beschikbaar te stellen al in een ander artikel van de bijstandswet is bepaald. Dus waarom doet u het hier nog een keer? Door dit te doen, voegt u een periode toe waarin niet geschoold mag worden omdat er een pauzetermijn tussen moet zitten. Dat begrijp ik niet. Wat moet iemand die volledig kansloos is op de arbeidsmarkt naar uw oordeel doen om wel voor scholing in aanmerking te komen?

Staatssecretaris Rutte:

Ik kom nog even terug op de persoon die in uw ogen volledig kansloos is op de arbeidsmarkt. De heer Oudkerk schetste in het Financieele Dagblad eind vorig jaar – vaak aangehaald – de situatie waarin Albert Heijn om 20 vakkenvullers vraagt en de sociale dienst, met een bestand van 40.000 mensen, niet in staat is om die 20 mensen te leveren. Ik vind dat een sociale dienst, die het vangnet moet zijn van de sociale zekerheid, gehouden is eerst de check te doen of een persoon in het bestand wel die aantoonbare inspanning heeft gedaan, zoals het in het wetsvoorstel heet. Dat is niet een kwestie van het inlassen van een afkoelingsperiode of iets wat maandenlang moet gaan duren. Een medewerker van een sociale dienst moet één keer checken of een poging is gedaan, ofwel via een reïntegratietraject ofwel via het bezoeken van vacaturesites en het CWI ofwel via een daadwerkelijke sollicitatie. Het gaat dus om de vraag of de inspanningen zijn gedaan. Als het volstrekt helder is dat die inspanningen zijn gepleegd en dat die vacatures bij Albert Heijn wegens bijzondere omstandigheden voor die persoon niet openstaan, dan komt de vraag in beeld of noodzakelijke scholing aan de orde is.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Het door u geschetste voorbeeld van Amsterdam is een karikatuur. Het feit dat Amsterdam in ieder geval tot voor kort zijn klanten niet kende, is geen maat der dingen. Er zijn gemeenten genoeg die dat wel doen en die ook verstand hebben van het leren kennen van de klanten. Amsterdam heeft daar moeite genoeg voor gedaan.

Ik geef een casus om te laten zien hoe krom uw redenering is. Een alleenstaande ouder in de bijstand met een kind onder de vier jaar, dus zonder arbeidsverplichting, wil een opleiding doen van twee jaar of wellicht nog langer waardoor het mogelijk wordt om arbeid en zorg te combineren en uit de bijstand te komen. Zij heeft een onafgemaakte vmbo-opleiding en wil graag in bijvoorbeeld de zorg werken. Zij komt in Oost-Groningen niet aan de slag. Wat moet zij gedaan hebben voordat zij van u die opleiding mag volgen?

Staatssecretaris Rutte:

Zij mag die opleiding gewoon volgen, want zij is vrijgesteld van een sollicitatieplicht.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Nu is het kind zes jaar.

Staatssecretaris Rutte:

Dat is een makkelijker voorbeeld. Met het vorige voorbeeld had u het mij moeilijker kunnen maken. Het kind is zes jaar. Dat betekent dat de arbeidsverplichting en de sollicitatieplicht actueel zijn en er geen sprake meer is van een categorale ontheffing voor die persoon. Als ik medewerker van de sociale dienst zou zijn, dan zou ik allereerst naar de thuissituatie vragen en vervolgens zou ik zeggen: wij moeten snel proberen om u weer aan de slag te krijgen; laten wij eens kijken wat u de laatste tijd gedaan heeft. Als die persoon aangeeft dat zij in het jaar nadat het kind vijf jaar is geworden, eigenlijk niet zoveel heeft gedaan, dan heb ik als medewerker van de sociale dienst mijn werk niet goed gedaan. Dan zeg ik: ik had u eigenlijk al een jaar lang veel meer moeten aansporen om weer een baan te vinden, want u komt al een jaar niet meer in aanmerking voor de categorale ontheffing.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Zij is net gescheiden.

Staatssecretaris Rutte:

Dat is allemaal vreselijk vervelend. Nogmaals, het gaat hier wel om het vangnet van de sociale zekerheid. Ik vind dat de medewerker van de sociale dienst op dat moment aan die mevrouw mag vragen of zij er alles aan gedaan heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Wij hebben ook de regeling voor kinderopvang in de bijstand. Wij hebben allerlei mogelijkheden om vangnetten aan te brengen, maar wij mogen wel degelijk tegen een moeder van een kind van bijvoorbeeld vijf jaar en drie maanden zeggen dat zij weer moet solliciteren. Als zij vrijwillig een opleiding wil volgen, mag dat eigenlijk altijd wel, mits die opleiding niet meer dan 19 uur in beslag neemt en mits die opleiding arbeidsinschakeling niet in de weg staat. Als het echter op kosten van de gemeente gaat gebeuren, moet de gemeente het eerst aanmerken als noodzakelijke scholing. Dat kan echt pas nadat de gemeente heeft gezegd: het zit er voor u ook even niet in om het op een andere manier te doen. Maar dat is niet iets wat maanden hoeft te duren! Dat kan toch heel snel!

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Noorman weer wil interrumperen. Zij heeft gezegd dat alles wat hier wordt gezegd, van belang is voor de wetsgeschiedenis. Dat is waar. Maar dat wil niet zeggen dat ik daardoor de verplichting heb om ieder gedetailleerd voorbeeld bij iedere interruptie toe te staan. Ik sta het nu gewoon even niet toe. Als zij nadere vragen wil stellen, dan doet zij dat maar in tweede termijn of desnoods in een nader commissieoverleg. Dit is niet de manier om in eerste termijn een wet te behandelen.

Het woord is aan de staatssecretaris.

Staatssecretaris Rutte:

Ik ontraad de Kamer dus de aanvaarding van het amendement van mevrouw Noorman. Wij moeten ervoor oppassen om geen karikatuur te maken van het begrip "aantoonbare inspanning". Dat is niet een afkoelingsperiode, dat is niet een kwestie van maandenlang solliciteren voordat je in aanmerking komt voor noodzakelijke scholing. Het is wel de vraag of de sociale dienst kan vaststellen dat er inderdaad pogingen zijn gedaan om in een eigen inkomen te voorzien. Daar gaat het om. Ik ontraad de Kamer dus de aanvaarding van het amendement.

Ik wil de Kamer voorts de aanvaarding van het amendement van de heer Bakker inzake de 19 uur ontraden. Ik doe dat om de volgende reden. De grens van twee jaar is vervallen. Wij gaan er in principe van uit dat opleidingen twee jaar duren. Op zichzelf is die grens echter vervallen. Ik doel dan op de strikte bepaling van de grens van twee jaar in de Regeling noodzakelijke scholing. Het is weldegelijk mogelijk om in bijzondere gevallen, als er reden voor is, een opleiding van langer dan twee jaar mogelijk te maken.

De grens van 19 uur per week geldt niet als scholing noodzakelijk is. Daarover zijn wij het eens. Als scholing noodzakelijk is, kan de opleiding meer tijd in beslag nemen dan 19 uur per week. De grens van 19 uur geldt ook niet als er een ontheffing is van een sollicitatie- en arbeidsverplichting. Het kan dan gaan om een alleenstaande mevrouw of mijnheer met een kind onder de vijf jaar. Die kan een opleiding volgen die meer tijd in beslag neemt dan 19 uur per week. Dat geldt alleen voor arbeidsplichtigen die op eigen initiatief scholing gaan volgen. In die gevallen stelt de gemeente dat scholing niet noodzakelijk is, maar vindt de persoon in kwestie die wel noodzakelijk. Die mag vervolgens de scholing volgen. Daarbij gelden twee beperkingen: de kosten voor de scholing liggen bij de persoon en de scholing mag qua tijd niet meer dan 19 uur per week in beslag nemen. Ik ben bang dat de voorgestelde uitbreiding het voor sociale diensten lastiger maakt om in gevallen waarin sprake is van een arbeidsplicht en niet noodzakelijke scholing mensen naar arbeid te leiden.

De heer Bakker (D66):

Ik heb twee vragen. Wat betekent de term noodzakelijk in dit verband? Daar ligt de crux. Niemand wil een situatie van vrijheid en blijheid, zodat men in de bijstand kan studeren wat men wil. Mensen met een kind onder de vijf jaar mogen vrijwillig niet noodzakelijke scholing volgen. Wat als het kind vijf jaar wordt?

Staatssecretaris Rutte:

In dat geval moet de gemeente vaststellen of, als de scholing meer tijd in beslag neemt dan 19 uur per week, die scholing noodzakelijk is. Als de scholing niet noodzakelijk is, ligt er een probleem. Dan moet de scholing afgebroken worden. Ik maak mij op dit punt niet veel zorgen over de praktijk. Een gemeente die goed werk levert, voert immers regelmatig gesprekken met alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar. Op een aantal punten is dat wettelijk voorgeschreven. Op een aantal andere punten vormt het onderdeel van een goede uitvoering van de wet door de gemeenten. Er is dus in een dergelijk geval al eerder vastgesteld of de gevolgde opleiding leidt tot een aanvaring of juist gezien wordt als hulpvol om aan de slag te komen. Ik maak mij dus niet veel zorgen over dit specifieke punt, mits de dialoog op een goede manier wordt gevoerd.

Er is overigens geen sprake van democratie in dit overleg. Uiteindelijk bepaalt de sociale dienst dat. De vraag wat noodzakelijk is, behoort tot de uitvoeringsvrijheid van de sociale dienst, zij het nadat aan een aantal criteria is getoetst. Het belangrijkste criterium is of een persoon zonder noodzakelijke scholing aan de slag kan komen. De vrijheid die in het gemeentelijke domein nu al in de praktijk vorm krijgt voor de niet-hbo- en niet-wo-opleidingen, is naar mijn taxatie en waarneming niet het grootste probleem bij de uitvoering van de bijstandswet.

De heer Varela en de heer Mosterd hebben gevraagd hoe wordt toegezien op het volgen van een opleiding en op de geboekte resultaten. Over de kwaliteit van degene die moet bepalen of een opleiding de juiste is, is reeds gesproken in de discussie over uitvoering van de bijstandswet door de gemeentelijke sociale diensten. Op dit specifieke punt is sprake van oplopende kwaliteit. Een ander aspect is hoe de sociale dienst te weten komt of een persoon een opleiding al dan niet volgt. Op het moment is een wijziging van het SUWI-besluit in voorbereiding, waarin staat dat bij verlening van trajectopdrachten in de contracten wordt opgenomen dat het reïntegratiebedrijf moet terugmelden als betrokkene niet meewerkt. Deze wijziging hangt voor bij de Kamer, geloof ik. Ik heb daarover een brief aan de Kamer gestuurd. Dit heeft werking op UWV-domein en het gemeentelijke domein. Daarnaast beschikken gemeenten reeds over sancties bij het niet meewerken aan arbeidsinschakeling. De uitkering kan volgens vreselijk ingewikkelde regels met een bepaald percentage worden verlaagd voor een bepaalde duur als blijkt dat iemand niet meewerkt. Deze aanpassing van het SUWI-stelsel, in combinatie met wat nu wettelijk mogelijk is binnen WW en WAO en de Algemene bijstandswet, is sluitend in die zin dat voorkomen wordt dat mensen buiten de boot vallen.

De voorzitter:

Wij zijn nu gekomen aan het slot van de eerste termijn. Bestaat er behoefte aan een tweede termijn? Mevrouw Noorman geeft aan dat zij hieraan behoefte heeft. Gezien zijn vele internationale verplichtingen heb ik de minister van Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken beloofd, om 13.30 uur met het volgende onderwerp te beginnen. Ik stel voor, om 15.30 uur met de tweede termijn van de behandeling van het nu aan de orde zijnde wetsvoorstel te beginnen of die volgende week op een nader te bepalen tijdstip te laten plaatsvinden.

Staatssecretaris Rutte:

Vanmiddag van 14.00 uur tot 16.00 uur moeten de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik aanwezig zijn bij een algemeen overleg. Laat de agenda toe om de tweede termijn aansluitend te doen?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Voorzitter. Met alle respect vraag ik om de tweede termijn tot volgende week uit te stellen. Ik heb namelijk een fractievergadering over een belangrijk onderwerp.

De voorzitter:

Naar mij blijkt, is er geen bezwaar tegen de tweede termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel te verdagen naar volgende week. In overleg met de staatssecretaris zal ik de precieze datum vaststellen.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 12.43 uur tot 13.30 uur geschorst.

Naar boven