Vragen van het lid Bussemaker aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een pact tegen jeugdwerkloosheid en de slechte economische situatie.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. De minister heeft afgelopen zaterdag in een interview in Trouw zijn zorgen uitgesproken over de toenemende jeugdwerkloosheid. Ik kan hem zeggen dat zijn zorg onze zorg is. Wij willen evenmin een verloren generatie.

Per maand worden op dit moment 8000 mensen werkloos. Dat betekent dat elke maand een kleine stad werkloos wordt. Jongeren treft dit in het bijzonder. Vooral in de grote steden is het aantal leerlingen zonder startkwalificatie zorglijk. 50% van de leerlingen gaat van school zonder diploma. Dat is een slecht vertrekpunt voor de toekomst. Het CWI constateert een explosieve groei van werkzoekende jongeren, een groei tot bijna 5000 nieuwe aanvragen, terwijl die een jaar geleden nog 4000 was. Alleen al in Rotterdam zitten 6000 jongeren tot 26 jaar in de bijstand. Dat is een sociale tijdbom. Kortom: er moet wat gebeuren. En snel ook.

De minister heeft het over een pact met sociale partners tegen jeugdwerkloosheid. Ik zie hierin steun voor onze voorstellen om een nieuw jeugdwerkgarantieplan of een jeugdparticipatieplan te realiseren, maar de vraag is wel wat de minister nu precies gaat doen en op welke termijn. In het interview in Trouw is hij concreter over wat het ministerie van OCW verkeerd doet dan over zijn eigen ambities. Daarom stel ik hem de volgende vragen.

Welke plannen heeft de minister nu precies in gedachten om de toenemende jeugdwerkloosheid te bestrijden? Kan hij beloven dat elke jongere die van school komt, binnen twaalf maanden werk of scholing krijgt aangeboden, zoals al beleid is? Is hij bereid dit te verkorten tot zes maanden, zodat jongeren op korte termijn perspectief wordt geboden?

Het MKB ontwikkelt thans 10.000 leerwerktrajecten voor vmbo-leerlingen. De minister refereert daar ook aan in zijn interview. Zij krijgen daarvoor slechts een vergoeding van € 200. Dat is te weinig. Mijn fractie heeft al eerder voorgesteld 30.000 van dergelijke trajecten op te zetten, met een vergoeding van de begeleidingskosten. Het MKB is daar enthousiast over. Is de minister bereid om dit plan over te nemen? Is hij met mij van mening dat werkervaringsplaatsen, zoals van de WIW, in slechte economische omstandigheden onmisbaar zijn om jongeren perspectief op werk te bieden? Hoe staat het met de consequenties van voorgenomen bezuinigingen op de werkgarantie van jongeren? Gaat de minister samen met de sociale partners, het onderwijs en de VNG actie ondernemen om het pact werkelijk van de grond te laten komen? Op welke termijn kunnen wij hierover bericht krijgen? Ik stel voor dat de Kamer binnen vier weken een concreet plan krijgt. Zoals gezegd, de situatie is zorgelijk en vraagt om een zeer snelle aanpak.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik ben blij dat deze vraag gesteld wordt, want het werkgelegenheidsperspectief voor jongeren is uitermate zorgelijk. Ik deel die zorg met de vraagsteller.

Er zijn een paar concrete vragen gesteld. De eerste betrof de tenaamstelling van het plan. Ik moet zeggen dat deze voor mij niet het belangrijkste is. Er zal een plan komen dat betrekking heeft op het werkgelegenheidsperspectief van jongeren. Dat plan komt er binnen een maand. Of dat de naam krijgt van jeugdwerkgarantieplan, jeugdwerkloosheidsbestrijdingsplan of een nog mooiere, laat ik even in het midden.

Als het aan mij ligt, en dat ligt het op dit moment, is het plan er binnen een maand. Het kan zijn dat ik mijn ambt voor die tijd moet neerleggen. In zekere zin hoop ik dat. Het zou voor een goede voortgang nuttig zijn, als een nieuwe minister van Sociale Zaken zich tijdig achter een dergelijk plan kan stellen. Ik heb gisteravond afgesproken met de mensen op mijn departement dat wij een tijdschema hebben dat het plan er op 1 mei moet liggen. Natuurlijk zal de Kamer als eerste vernemen hoe het exact wordt vormgegeven.

Dan kom ik op de vraag over de samenwerking met het midden- en kleinbedrijf. Ik neem de vragen in iets andere volgorde door dan waarin mevrouw Bussemaker ze heeft gesteld. De samenwerking met het midden- en kleinbedrijf is essentieel voor dit plan. Er zijn twee hoofdrichtingen. Enerzijds wordt alles op alles gezet om jongeren van een startkwalificatie te voorzien of in ieder geval te zorgen dat zij hun schoolopleiding afmaken. Anderzijds worden jongeren in contact gebracht met werkgevers voor een reguliere of een andere baan, zoals een stage of een werkervaringsplaats. Die twee lijnen worden in het plan uitgewerkt. Daarvoor is de samenwerking met het bedrijfsleven, en niet alleen met het MKB, van groot belang.

Over de sluitende aanpak hebben wij later deze week nog een algemeen overleg. Op dit moment geldt als beleid dat er voor jongeren binnen twaalf maanden een baan is. Dat beleid laat ik niet los, maar het staat wel steeds meer onder druk van de economische omstandigheden, dus er zal in dit kader meer moeten gebeuren dan tot nu toe is gepresteerd of gerealiseerd.

De Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) geeft jongeren na twaalf maanden een goede garantie dat zij ingeschakeld worden. Dat is geldend beleid. Ik zie geen reden om hier iets van terug te nemen, maar in de toekomst zal de verantwoordelijkheid van de gemeenten wel anders worden. Anders gezegd, wij zullen de realisatie van dit beleid meer decentraliseren naar het gemeentelijk niveau.

Mevrouw Bussemaker heeft voorts gevraagd welke hoofdelementen er zijn. Ik heb die en passant genoemd: (1) het versterken van de startkwalificaties van jongeren en in ieder geval voorkomen dat zij zonder afgeronde opleiding de school verlaten en (2) jongeren in contact brengen met werkgevers. Op die manier moet in ieder geval worden voorkomen dat een generatie verloren gaat.

Zij heeft verder gevraagd of ik mij wel realiseer dat dit extra geld zal kosten. Ik erken dat een aantal maatregelen extra geld zal kosten. Ik weet nu alleen nog niet hoeveel. Ik weet wel dat daarover overleg nodig is met andere partijen, zoals de werkgevers, de vakbeweging en de jongerenorganisaties. Ik denk daarnaast ook aan onderwijsinstellingen en aan mijn collega van Onderwijs. Ik vind het daarbij van groot belang dat er een evenwicht is tussen de kenniseconomie en het "trekken aan de top" aan de ene kant en de jongeren voorzien van startkwalificaties aan de andere kant.

Kortom, ik heb hiermee alvast een aantal elementen en ingrediënten gegeven. Het is echter mijn ambitie om binnen een maand met een concreet plan te komen. Dat zal ik graag met de Kamer bespreken.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik ben blij met het antwoord van de minister. Daaruit blijkt dat hij de jeugdwerkloosheid buitengewoon serieus neemt en dat hij van plan is om, overeenkomstig ons verzoek, binnen vier weken met een plan te komen. Ik ga ervan uit dat dit plan niet alleen beleidsintenties maar ook zeer concrete maatregelen zal bevatten. Ik wijs op al die jongeren die nu werkloos zijn en in de bijstand zitten. Het gaat erom dat wij weten hoeveel jongeren wij uit die bijstand kunnen halen en werk, leerwerktrajecten of werkervaring kunnen aanbieden.

De minister heeft in het interview in Trouw over een breed offensief gesproken. Ik ga ervan uit dat met "breed" wordt bedoeld: met sociale partners, gemeenten en zijn collega van Onderwijs. Er moet gezamenlijk hard aan worden getrokken. Voor het overige wachten wij het plan van de minister af.

Minister De Geus:

Mevrouw Bussemaker heeft allereerst gesteld dat het plan concrete maatregelen zal moeten bevatten. Dat zal vanzelfsprekend het geval zijn. Wat de intenties betreft, hebben wij in dit vragenuurtje al het een en ander gewisseld. Ik heb mijn intenties in ieder geval aangegeven. Over vier weken zal de Kamer niet hetzelfde verhaal krijgen; dan gaat het over maatregelen.

Mevrouw Bussemaker heeft voorts opgemerkt dat er bij dat brede offensief andere partijen moeten worden betrokken. Ik heb in eerste termijn al een aantal partijen genoemd. Ik heb toen verzuimd om de gemeenten te noemen. Dat is echt even een omissie geweest. Wij hebben op het departement al gesproken over de relatie met de gemeenten en hun betrokkenheid. Ik sluit niet uit dat er nog enkele andere partijen zullen zijn. Ik noem bijvoorbeeld de ROC's. Het gaat nu echter niet om een uitputtende opsomming; het gaat erom dat de zekerheid wordt verschaft dat ook de gemeenten erbij betrokken worden. Dat is dus het geval.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb een vraag aan mevrouw Bussemaker. De heer De Geus heeft er altijd op gewezen dat hij momenteel een demissionair minister is. Hij heeft ook nog gezegd: als er ontkoppeld gaat worden, maak ik dat niet mee. Men is inmiddels aardig op weg om dat tijdens de formatie te bewerkstelligen. Ik vrees derhalve dat minister De Geus niet zal terugkomen. Of hij moet zijn invloed aanwenden om die ontkoppeling terug te draaien! Ik zie op de televisie steeds het duo Bos en Bussemaker uit de onderhandelingskamer komen. Ik vind het dan toch wel opmerkelijk dat mevrouw Bussemaker vandaag deze vragen stelt, want zij zou toch heel goed moeten weten wat er al is afgesproken. Is het haar zelf wel helder wat de inzet is van de PvdA-fractie op het punt van de werkgelegenheid, de gesubsidieerde arbeid en een sluitende aanpak voor jongeren? Dat had ik dan graag hier van haar willen horen. Of is dit nu een act van twee personen die eigenlijk in een ander kamertje uitgevochten moet worden? Mijn concrete vraag aan mevrouw Bussemaker luidt: wat doet zij daar met Bos als zij daar achteraan loopt? Wat is de inzet van de PvdA-fractie in de formatie op het punt van de werkgelegenheid en de gesubsidieerde arbeid? Misschien kan zij ook wel een tipje van de sluier oplichten over de ontkoppeling?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Mevrouw Van Gent vraagt naar de bekende weg. Zij weet wat wij van de Melkert- en de I/D-banen vinden. Wij zijn altijd tegen die bezuinigingen geweest en wij zullen dus ook proberen om die bezuinigingen, waar dan ook, ongedaan te maken. Ik heb niets gehoord over ontkoppeling. Er stond wel een bericht over dit onderwerp in de Volkskrant, maar dat is onmiddellijk ontkend. Ik weet daar helemaal niets van.

Mevrouw Van Gent (GroenLinks):

Ik concludeer dat u er wel bij zat, maar dat u er niet helemaal bij was. Bent u er nou uit of niet? Ik zou denken dat u de gesubsidieerde arbeid als nummer één op uw lijstje had gezet en dat dit ook geldt voor de werkgelegenheid. Het is al de tweede keer dat u hier vragen over stelt en het is steeds een beetje een vage act tussen twee personen. U geeft zelf niet aan wat de PvdA-fractie nu werkelijk heeft bereikt. Dat wil ik van u weten, want anders houden wij elkaar voor de gek.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Als u ons de afgelopen tijd hebt gevolgd, weet u hoe buitengewoon belangrijk het thema werkgelegenheid, met name voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, voor ons is. Dat geldt ook voor gesubsidieerde arbeid. Wij moeten echter niet blijven stilstaan terwijl er wordt gepraat over een nieuw kabinet. Het is erg belangrijk dat er nu maatregelen worden genomen inzake jeugdwerkloosheid. Dat kan natuurlijk ook in de informatie worden geregeld, maar ik verwacht van deze minister dat hij zijn uitspraken gestand doet en beleid ontwikkelt.

De voorzitter:

Mijnheer De Ruiter, hebt u een vraag aan de minister?

De heer De Ruiter (SP):

Ja, maar ik heb ook een vraag aan mevrouw Bussemaker. Ik begin met mijn vraag aan haar.

De voorzitter:

Als u ook een vraag aan de minister hebt, moet u daarmee beginnen.

De heer De Ruiter (SP):

Vindt de minister dat er ook aan de andere kant van de arbeidsmarkt iets moet worden gedaan aan de oplopende werkloosheid? Hij refereerde daar zelf aan in het artikel in Trouw. Is de minister met mij van mening dat wij de sollicitatieplicht voor mensen ouder dan 57,5 moeten laten varen om op die manier ruimte te maken voor jongeren op de arbeidsmarkt?

Ik wil graag van mevrouw Bussemaker weten of gesubsidieerde arbeid een breekpunt in de onderhandelingen is voor de PvdA.

Minister De Geus:

De heer De Ruiter vroeg mij of ik het met hem eens ben dat de kabinetsvoorstellen inzake een sollicitatieplicht voor mensen van 57,5 jaar en ouder moeten worden ingetrokken. Ik ben dat niet met hem eens. Ik realiseer mij dat het in een tijd van oplopende werkloosheid moeilijker is om aan een baan te komen. Ik vind echter principieel en structureel dat de participatie van ouderen moet worden verhoogd. Juist omdat wij een evenwicht voorzien tussen de sollicitatieplicht en prikkels voor werkgevers om ouderen langer in dienst te houden, denk ik dat het goed is om deze voornemens nader uit te werken. Ik verschil dus van mening met de heer De Ruiter over het opnieuw invoeren van een soort VUT om ouderen plaats te laten maken voor jongeren. Daarmee kunnen wij ons namelijk over tien jaar weer problemen op de hals halen over de financiering van die VUT en over hoe deze weer kan worden afgeschaft. Ik wil de lessen die wij in het verleden hebben geleerd, niet veronachtzamen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Bij de bestrijding van jeugdwerkloosheid zijn gesubsidieerde arbeid en gesubsidieerde werkervaringsplaatsen van groot belang. Gemeenten moeten jongeren nu simpelweg een baan aanbieden en als er geen andere banen beschikbaar zijn, moet dat een WiW-baan zijn. Het is echter te makkelijk om het probleem van jeugdwerkloosheid te beperken tot gesubsidieerde arbeid. Daarom heb ik heb de minister gevraagd of hij bereid is om werkgevers aan te spreken en om daar samen met werknemers en gemeenten plannen voor te maken. Hij heeft daar bevestigend op geantwoord. Ik ben dus zeer benieuwd waar de minister mee komt in het kader van dat pact tegen jeugdwerkloosheid. Ik ga er als vanzelfsprekend van uit dat de huidige WiW-banen daar onderdeel van uitmaken.

De heer Bruls (CDA):

De CDA-fractie wil allereerst voorstellen om 1 mei te benoemen tot dag van de jeugdarbeid. Het is blijkbaar de bedoeling dat er op de inmiddels roemruchte 1 mei een pact tegen de jeugdwerkloosheid, of hoe het dan ook mag heten, wordt gesloten. Mijn vraag aan de minister is wat er dan nu gebeurt. Het CWI en alle anderen die samenwerken met het CWI, zouden toch ook nu al ruimte moeten hebben om specifiek aandacht aan jeugdwerkloosheid en werkloosheid van andere doelgroepen te geven? Er wordt toch niet alleen maar tot 1 mei met elkaar vergaderd, terwijl mensen zich nu melden aan loketten? Zij worden ook nu toch geholpen met het zo snel mogelijk vinden van een baan?

Minister De Geus:

Voorzitter. Het antwoord daarop is bevestigend. Er speelt al het een en ander bij betrokken partijen, waaronder het CWI, de verschillende gemeenten en het ministerie waar het gaat om de regelgeving. Verder wordt er bij enkele werkgeversorganisaties al gedacht aan eigen plannen op dit gebied. Er is wel een nieuwe situatie in vergelijking met vijf à tien jaar geleden: de vraag vanuit de arbeidsmarkt naar jongeren is een aantal jaren zó groot geweest dat ook jongeren zonder een startkwalificatie, een afgeronde schoolopleiding of werkervaring gemakkelijk een baan konden vinden, terwijl nu een extra inspanning nodig is op grond van conjuncturele ontwikkelingen, maar wel met een structurele ondergrond. Dat zetten wij nu in werking, uiteraard met behoud van de al bestaande verplichtingen en taakstellingen op dit vlak. Er geldt dus niet dat het helpen van jongeren aan de poort op dit moment geen taak van het CWI zou zijn, of dat men daarvoor een extra budget nodig zou hebben. Wel geldt dat de richting waarin die taakvervulling gaat, en het aantal jongeren aan de poort voor het CWI en voor vele anderen een nieuwe uitdaging vormen. Daar zal het plan ook op gericht zijn.

De heer Bruls (CDA):

Het is prima dat er een nader plan wordt opgesteld, maar wat belemmert het CWI en alle anderen om daar nu al vorm aan te geven? Als het inderdaad tot het normale takenpakket behoort, zoals u aangeeft, dan moet men nu toch al kunnen inspelen op de actualiteit van het moment, net zo goed als er nu met een vacatureoffensief wordt gewerkt binnen de bestaande budgetten?

Minister De Geus:

Het CWI is een instantie die bemiddelt. Daarbij zijn er nu twee belemmeringen: het aanbod vanuit jongeren is onvoldoende scholingsgekwalificeerd, en anderzijds blijft de vraag vanuit werkgevers ver achter. De belemmeringen liggen dus niet bij het CWI zelf, maar in de kwalificaties van jongeren en in de mogelijkheden van de markt om die jongeren op te nemen. Daarom moet er wat extra's gebeuren en moeten wij nagaan of het CWI zijn werk met die twee belemmeringen beter kan doen.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter. De vraag van mijn collega De Ruiter is niet beantwoord door mevrouw Bussemaker. Daarom stel ik die vraag nog een keer. Omdat zij zelf dit belangrijke onderwerp ter discussie heeft gesteld, vind ik dat wij haar mogen vragen of bezuiniging op gesubsidieerde arbeid voor de PvdA een breekpunt in de onderhandelingen is.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. Ik heb al eerder gezegd dat de gesubsidieerde arbeid voor ons van bijzonder groot belang is. Ons standpunt is altijd geweest: moderniseren waar het kan, en behoud van de banen waar het moet. Dat is altijd onze inzet geweest en dit kan dus absoluut geen verrassing zijn. Een jaar geleden, toen het kabinet de bezuinigingen aankondigde, is dit ons standpunt geweest en dit zal ook ons standpunt zijn bij onderhandelingen over een regeerakkoord. Ik heb overigens vanmiddag gezegd dat het niet alleen over gesubsidieerde arbeid gaat. Het is belangrijk dat ook andere fondsen aangesproken worden en dat ook werkgevers hun verantwoordelijkheid nemen. In ieder geval is ons standpunt over gesubsidieerde arbeid zo helder als glas en daar is de afgelopen maanden helemaal niets aan veranderd.

Mevrouw Kant (SP):

Het is mij wel duidelijk wat uw standpunt is, maar ik heb zoveel standpunten gehoord, ook al vóór de verkiezingen. U brengt dit belangrijke probleem nu ter sprake en gesubsidieerde arbeid is daar een onderdeel van. Doet u dan eens een uitspraak hoe hard dit voor de PvdA is. Ik ben erg bang, zoals wij dat op meerdere terreinen zien, dat dit standpunt binnenkort in één keer weg is en dat u van standpunt bent veranderd. Hoe hard is dit punt voor u in de onderhandelingen?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

U weet dat gesubsidieerde arbeid voor ons altijd een bijzonder belangrijk en hard punt is geweest. U hoeft zich er dan ook geen zorgen over te maken dat wij akkoord zouden gaan met vergaande bezuinigingen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Nu beginnen wij ergens te komen. Mevrouw Bussemaker zegt dat het voor haar een hard punt is; dat is bijna een breekpunt. Althans, zo begrijp ik het. Ik verzoek mevrouw Bussemaker alsnog antwoord te geven op de vragen van mijn collega Van Gent. Zorgt de PvdA-fractie ervoor dat gesubsidieerde arbeid in het regeerakkoord behouden blijft, dat daarin voldoende ervaringsplaatsen voor jongeren zijn en dat er geen ontkoppeling plaatsvindt van lonen en uitkeringen?

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Volgens mij heb ik al die vragen binnen het bestek van dit thema beantwoord.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb zeer goed geluisterd ...

De voorzitter:

Mevrouw Bussemaker maakt haar antwoord af.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik weet helemaal niets van ontkoppeling. Ik heb slechts één bericht uit de Volkskrant gelezen. De PvdA-fractie heeft daar onmiddellijk op gereageerd door te zeggen dat het absoluut niet klopt. Wat mij betreft hoeven wij het over dit punt dan ook verder niet te hebben. Wij hebben altijd gezegd dat gesubsidieerde arbeid behouden moet blijven, hoewel er gemoderniseerd moet worden waar het kan. Vooral in slechte economische tijden moet de mogelijkheid van gesubsidieerde arbeid worden opengehouden voor hen die niet aan een reguliere baan kunnen worden geholpen. Ik heb daarover een vraag gesteld aan de minister. Ik ben zeer benieuwd met wat voor plan hij over een maand komt en in hoeverre hij ervoor zorgt dat de werkervaringsplaatsen, oftewel de gesubsidieerde arbeid, in dat plan een duidelijke plaats krijgen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik hoop niet dat de minister opnieuw met een plan hoeft te komen, maar dat wij over een maand een nieuw kabinet hebben. Dat zou mooi zijn. Voor de duidelijkheid vraag ik of er voor de PvdA-fractie sprake zal zijn van een ontkoppeling van lonen en uitkeringen. Ik wil graag dat mevrouw Bussemaker met "ja" of "nee" antwoordt.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Dat punt is toch helemaal niet aan de orde?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Wij stellen het aan de orde.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik stel hier vragen over jeugdwerkloosheid. U brengt de ontkoppeling aan de orde. Ik weet van geen discussie waarin dat onderwerp aan de orde is. Wat wilt u nog meer van mij weten?

Mevrouw Verburg (CDA):

Elk nadeel heeft zijn voordeel; door zo'n vragenuurtje wordt een noodzakelijk vragenuurtje met de informateurs voorkomen. Hier wordt helderheid verschaft. Ik heb hulde voor het initiatief van de minister. Wij onderschrijven allemaal de noodzaak om het onderwerp aan te pakken. Het verhaal heeft voor ons een heel belangrijk kernpunt, namelijk de vraag of de minister in zijn pact de grote drop-outproblematiek meeneemt. Zorgt hij ervoor dat jongeren die ertussenuit vallen, die werkloos worden en tot in de criminaliteit wegzakken, bij wijze van spreken bij hun lurven worden gepakt en al dan niet via een leerwerktraject aan werk worden geholpen? Wil de minister toezeggen dat dit in ieder geval onderdeel wordt van zijn plan?

Minister De Geus:

Het antwoord is ondubbelzinnig "ja". Op Europees niveau is al in de Lissabon-strategie een belangrijke doelstelling opgenomen, namelijk dat het aantal jongeren dat zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt betreedt, tot 2010 wordt gehalveerd. Nederland heeft zich daaraan gecommitteerd. Op dit moment beraad ik mij op de vraag of die doelstelling ambitieus genoeg is. Het probleem van de drop-outs heeft twee aspecten. Enerzijds gaat het om de kansen op de arbeidsmarkt en anderzijds om integratie en de mogelijke ontwrichting van de samenleving door een gebrek aan integratie. Daarbij maak ik geen nader onderscheid tussen afkomst. Het gaat gewoon om jongeren die de school verlaten zonder dat zij aan het werk kunnen. Het tweede aspect was nog niet ter sprake geweest. Ik merk daarom bij dezen op dat dit eveneens een motief is. Om de twee redenen is het van belang om niet alleen te letten op jongeren zonder startkwalificatie. Zoals de Kamer weet is die kwalificatie verbonden aan het volgen van onderwijs tot een bepaald niveau in het mbo. Dat is het niveau waarop men startklaar is voor het uitoefenen van een beroep. Daarnaast is er nog een groep die niet eens een opleiding – het maakt niet uit of dit mavo, havo of vmbo is – heeft afgerond. Wat mij betreft zal ook deze groep onderdeel uitmaken van het plan, maar hierover zal ik mij nog verstaan met mijn collega van onderwijs.

Naar boven