Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 29, pagina 2158-2168 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2002-2003 | nr. 29, pagina 2158-2168 |
Noot 1 (zie blz. 2069)
Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretarissen van Buitenlandse Zaken op vragen gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2003 (28 600-V)
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Heeft Nederland bilateraal condoleances aan Israël overgebracht naar aanleiding van de brute aanslagen in Kenya en op het Likud hoofdkwartier te Beit Shean vorige week donderdag?
Naar aanleiding van deze aanslagen heeft het EU-voorzitterschap een verklaring uitgegeven waarin deze worden veroordeeld.
Vraag van het lid Huizinga (ChristenUnie): Wat heeft het de Minister te zeggen dat juist morele kwesties, als euthanasie en drugsbeleid, een negatief beeld veroorzaken in het buitenland? Wordt de uitgave van deze boekjes ook door deze Minister voortgezet?
Soms veroorzaken morele kwesties een negatief beeld in het buitenland. Het zal zo zijn dat in enig land kritische vragen worden gesteld over ons beleid inzake euthanasie of drugsbeleid. Het behoort tot de internationale verhoudingen elkaar kritische vragen te stellen. Ook Nederland stelt wel eens kritische vragen aan andere landen. Het zijn even zovele kansen om het regeringsbeleid in het buitenland uit te leggen. Het ministerie geeft via de ambassades geen propagandaboekjes uit. Het ministerie geeft wel publicaties uit waarin het beleid van de Nederlandse regering, waarmee de Kamer heeft ingestemd, wordt uiteengezet. Daar zal mee worden doorgegaan.
Vraag van het lid Koenders (PvdA): Overigens zou ik wat Rusland betreft tevens willen vragen waarom het verdrag met betrekking tot samenwerking bij afval van massavernietigingswapens kennelijk niet kan worden ingevuld.
De invulling van de verdragen met de Russische Federatie voor assistentie bij de vernietiging van massavernietigingswapens kan inderdaad beter. Niet alleen Nederland heeft problemen met de Russische absorbtiecapaciteit; hetzelfde geldt ook voor andere donorlanden. Daarom wordt door Nederland op twee sporen gewerkt aan verbetering. Sedert enkele jaren vindt in Den Haag onder Nederlands voorzitterschap een tweemaandelijks informeel donoroverleg plaats, waar de Russische Federatie en de internationale donorgemeenschap elkaar treffen. Doel is de vele toegezegde hulpgelden voor chemische wapenvernietiging zo snel en effectief mogelijk om te zetten in concrete projecten door allerhande institutionele en andere belemmeringen, vooral aan Russische zijde, uit de weg te ruimen. Het tweede spoor betreft de invulling van de twee Nederlandse verdragen. Ook het komend jaar zal ik afdoende financiële middelen reserveren om goede projectvoorstellen van de Russische Federatie te kunnen honoreren. Overigens kon dit jaar een bedrag van 2,3 miljoen Euro worden bijgedragen aan de bouw van de chemische wapenvernietigingsfaciliteit te Gorni.
Vraag van het lid Huizinga (ChristenUnie): Was het imago-onderzoek een eenmalige inventarisatie hoe het buitenland dacht over Paars of is de Minister voornemens een jaarlijkse rapportage te maken?
De eindrapportage van de «Issue Monitor» (een onderzoek naar het imago van Nederland in het buitenland) die uw Kamer recent toeging, is uitgevoerd in het jaar 2000 en bevat de resultaten over één jaar meten. Een imago-onderzoek in het buitenland over Paars heeft niet plaatsgevonden. Op dit moment heb ik geen voornemens voor een jaarlijkse rapportage. Dit laat natuurlijk onverlet dat de ambassades geacht worden in het buitenland de vinger aan de pols te houden en te rapporteren over gevoelens ter plaatse inzake ontwikkelingen in Nederland.
Vraag van het lid Huizinga (ChristenUnie): Op verzoek van o.a. onze fractie heeft één van uw voorgangers, Minister Van Mierlo, een notitie geschreven over de internationale bescherming van de vrijheid van godsdienst of overtuiging. Het bevreemdde ons destijds al dat in die notitie de positie van christenen nauwelijks aan de orde kwam. Is de Minister bereid om van deze notitie een update (of een vervolgnotitie) op te stellen, waarin hij ook specifiek ingaat op de vervolging van christenen? Kan de Minister bevorderen dat onze ambassadeur voor de Mensenrechten jaarlijks over deze schending van het recht op godsdienst rapporteert, zoals ook in de Verenigde Staten gebeurt?
De vrijheid van godsdienst of overtuiging is neergelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en vervolgens uitgewerkt in verschillende mondiale en regionale verdragen en verklaringen op het gebied van mensenrechten. De regering zet zich wereldwijd in voor de bevordering en bescherming van deze vrijheid en voor steun aan slachtoffers. De notitie van 1998 vormt nog steeds de basis voor het Nederlandse beleid als het gaat om schendingen van deze vrijheid, ongeacht om welke godsdienst of overtuiging het gaat. Mede in dit licht is de regering zich bewust van de positie van christenen in diverse landen en maakt haar zorgen ook kenbaar bij de betrokken regeringen al dan niet in EU-verband. Daarnaast wordt de vrijheid van godsdienstvrijheid of overtuiging regelmatig aan de orde gesteld in o.a. de OVSE, waar Nederland woordvoerder van de EU voor dit onderwerp is, en in de VN. Begin 2002 verscheen de tweede druk van de door mijn ministerie uitgegeven publicatie naar aanleiding van het in juni 2001 te Den Haag gehouden OVSE-seminar «Freedom of Religion or Belief in the OSCE Region: Challenges in Law and Practice.»
Voorts wordt onder meer aan de hand van de rapporten van de VN Speciaal Rapporteur inzake vrijheid van godsdienst of overtuiging jaarlijks met actieve inzet van Nederland een resolutie over dit onderwerp aanvaard.
De Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over het Nederlandse mensenrechtenbeleid in het algemeen en de vrijheid van godsdienst of overtuiging in het bijzonder. Deze informatie is mede gebaseerd op de bevindingen van de mensenrechtenambassadeur die onder mijn verantwoordelijkheid haar functie uitoefent.
Vraag van het lid Koenders (PvdA): Wat doet deze Regering overigens aan de vermaatschappelijking van het buitenlandse beleid en het helder maken van deze verbanden?
Wat betreft Europa kan ik deze vraag afdoen door te verwijzen naar de brief die de staatssecretaris voor Europese Zaken op 12 november jl. aan uw Kamer deed toekomen. Meer in het algemeen kan ik stellen dat Buitenlandse Zaken geen kans voorbij wil laten gaan publieke aandacht te vragen voor het buitenlands beleid. Zo was er vorige week een openbaar en goedbezocht symposium op het ministerie over de toekomst van de Nederlandse diplomatie.
Vraag van het lid Koenders (PvdA): Wat is gedaan met de Motie van mijn fractie (motie Koenders) over dit onderwerp (geïntegreerde aanpak voor ondersteuning van wederopbouw en terugkeer van afgewezen asielzoekers) en wat met de plannen voor Afghanen die willen terugkeren?
Op de inhoud van de Motie zal worden ingegaan in de door de Regering toegezegde beleidsnota over opvang in de regio, die in de eerste helft van 2003 aan de Kamer zal worden aangeboden.
Over de Afghaanse vluchtelingen merk ik op dat Nederland momenteel werkt aan een tripartiete overeenkomst met Afghanistan en UNHCR voor de terugkeer van deze groep. Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk sloten vorige maand elk al zo'n overeenkomst met Afghanistan en UNHCR. In deze overeenkomsten ligt het zwaartepunt op vrijwillige terugkeer, ofschoon gedwongen terugkeer niet wordt uitgesloten. Bij de feitelijke terugkeer zal steeds rekening worden gehouden met de situatie in Afghanistan.
Ook in EU-verband zijn de nodige activiteiten ondernomen. De Europese Raad van Sevilla gaf aan dat de uitvoering van het Actieplan Illegale Immigratie, waaronder het terugkeerprogramma Afghanistan valt, topprioriteit heeft. De Raad wilde dit programma voor eind 2002 aangenomen zien. De JBZ-Raad van 28 en 29 november jl. heeft het terugkeerprogramma Afghanistan waarin het element gedwongen terugkeer is opgenomen, goedgekeurd. De komende maanden zal met de concrete voorbereiding worden begonnen, zodat in het voorjaar van 2003 met de uitvoering kan worden begonnen.
Vraag van het lid Karimi (GroenLinks): Vragen naar de doorvoer van wapens via Nederland naar Israël.
Zoals de Staatssecretaris van EZ als eerstverantwoordelijke voor de uitvoering van het doorvoerbeleid zeer recent nog aan de Kamer heeft uiteengezet is de doorvoerregeling complex en is de uitvoering nog niet perfect. Juist daarom is eerder met de Kamer afgesproken dat de regeling in 2003 zal worden geëvalueerd. Mw Karimi vraagt verder naar het WOB verzoek dat de Volkskrant heeft ingediend bij het Ministerie van Financiën. Bij mijn weten heeft Financiën op dit verzoek nog geen definitief antwoord gegeven. Dat bij de beoordeling van het verzoek ook gekeken wordt naar het effect van openbaarmaking op de betrekkingen met bevriende landen, houdt verband met de criteria van de WOB. Mijn departement zal op dit punt binnenkort advies uitbrengen aan Financiën. Uw vraag naar de risico's van een aanslag op een vliegtuig valt op zich buiten het bereik van het wapenexport- of wapendoorvoerbeleid en is als zodanig veeleer een vraag voor de collega's van Binnenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat. Tot slot pleit u voor een wapenembargo op het Midden-Oosten en een doorvoerverbod. Zoals u bekend is deze regering, maar ook de EU geen voorstander van een Wapenembargo dat vooral politieke betekenis heeft. Zoals u weet voert Nederland de facto al sinds enige tijd geen militair materieel met als eindbestemming Israël uit. Ook t.a.v. een doorvoerverbod blijven Mw Karimi en de regering het oneens. U wilt dat wij alle doorvoer, ook die van bondgenoten onderwerpen aan het Nederlandse wapenexportbeleid. Bij de introductie van de nieuwe regeling door de vorige regering is afgesproken dat wij de wapenexporttoets van bondgenoten niet over zouden doen. Dat lijkt mij nog steeds een juist uitgangspunt.
Vraag van het lid Eurlings (CDA): Een nota betreffende opvang in de regio is aangekondigd voor het voorjaar van 2003. Wanneer zullen de eerste resultaten zichtbaar worden?
Een antwoord op deze vraag is thans nog niet te geven. Wanneer resultaten kunnen worden geboekt is afhankelijk van een aantal factoren, zoals het verloop van de onderhandelingen met de UNHCR en betrokken landen in de regio.
Vraag van het lid Koenders (PvdA): Waar globalisering van terrorisme vooroploopt bij samenwerking tussen staten is het goed van de regering exact te horen hoe het staat met de voortgang in Europees en mondiaal kader en de aard van de bedreigingen voor een kwetsbaar distributieland Nederland. Entameert Nederland gesprekken met de burgerluchtvaart en de toerismesector en is er sprake van optimale intelligence samenwerking?
Gesprekken met de burgerluchtvaart over terrorismebedreigingen vinden plaats in de Nationale Commissie Veiligheid Burgerluchtvaart, die onder leiding staat van Justitie. BZ neemt hieraan deel. De Commissie analyseert bedreigingen en adviseert over te treffen maatregelen. In het licht van recente ontwikkelingen wordt naast de situatie in Nederland, regelmatig gekeken naar de veiligheidssituatie op buitenlandse luchthavens, waarbij de ambassades een rol spelen. Mede naar aanleiding van de aanslag op Bali wordt de samenwerking op het gebied van reisadviezen tussen de EU-partners geïntensiveerd. Het gaat daarbij met name om versterkte coördinatie tussen de ambassades van de Lidstaten ter plaatse en verbetering van de informatie-uitwisseling op het niveau van hoofdsteden.
Vraag van het lid Karimi (GroenLinks): Moeten ambassades een actieve rol krijgen bij het verzamelen van informatie ten aanzien van specifieke personen die zich schuldig maken aan internationale misdrijven zodat politie en OM effectief kunnen overgaan tot vervolging op het moment dat die personen zich in Nederland bevinden?
Hoe staat het met de samenwerking tussen het NOVO-team en het ministerie van buitenlandse zaken?
De rol die ambassades hierbij kunnen spelen is beperkt. Ambassademedewerkers zijn geen opsporingsambtenaren. De bepalingen van het verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer leggen belangrijke beperkingen op aan een eventuele taak van ambassades op dit terrein. Zij mogen zich op grond van artikel 41, eerste lid van dit verdrag niet inlaten met de binnenlandse aangelegenheden van de ontvangende staat, en moeten de wetten en regelingen van de ontvangststaat eerbiedigen. Dit neemt niet weg dat ambassades in sommige gevallen behulpzaam kunnen zijn bij de begeleiding van rechtshulpverzoeken in specifieke zaken.
Het NOVO-team opereert onder gezag van de minister van Justitie. Waar dit team behoefte heeft aan medewerking van Buitenlandse Zaken wordt die medewerking zoveel mogelijk gegeven. Eveneens kan daarbij worden gedacht aan hulp bij het indienen van rechtshulpverzoeken.
Vragen van de leden Huizinga (ChristenUnie) en Van der Staaij (ChristenUnie): Meer in het bijzonder vraag ik de minister aandacht te geven voor de positie van de Papoea's en de staatkundige vrijheden die hen destijds door Wahid zijn toegezegd.
Mogelijk zijn de uitkomsten van het onderzoek van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis aangenaam voor Nederland. Is de regering hierop voorbereid?
Met betrekking tot de positie van de Papoea's zal Nederland richting Indonesië en in internationaal verband blijven benadrukken dat de Indonesische strijdkrachten en politie zich terughoudend opstellen in West Papoea, dat de daders van mensenrechtenschendingen, waar onder die van de moord op Papua Presidium leider Thijs Eluay, berecht worden en dat in het algemeen de Rule of Law wordt nageleefd.
De regering van president Megawati heeft in januari van dit jaar middels de Speciale Autonomie Wet de provincie West Papoea mogelijkheden geboden om een groot deel van de eigen inkomsten te besteden aan o.a. het opbouwen van het lokale bestuur en het verbeteren van het onderwijssysteem. Hierbij hebben de Papoealeiders zelf een grote verantwoordelijkheid om de mogelijkheden die de autonomiewet hen biedt daadwerkelijk te benutten.
De Nederlandse regering heeft opdracht gegeven tot het genoemde onderzoek aan het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis. De resultaten van het onderzoek zijn niet bekend bij de regering en zullen tot op het moment van publicatie ook niet aan de regering bekend worden gemaakt. De regering voert wel regelmatig gesprekken met vertegenwoordigers van organisaties die opkomen voor de belangen van de Papoea's en is zich terdege bewust van de complexe problematiek.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Graag worden we ingelicht over de laatste ontwikkelingen op zowel Papoea als de Molukken en de EU-inzet ter zake.
Direct na de aanslag op Bali heeft de Nederlandse regering er in EU-verband tot tweemaal toe op aangedrongen een ministeriële Troika uit te sturen naar Jakarta. Op 7 en 8 november jl. heeft uiteindelijk een EU-Troika op het niveau van staatssecretarissen Jakarta bezocht en daar met de regering Megawati gesproken. In EU-verband heeft Nederland een dreigingsanalyse van Indonesië opgesteld waarin ook de situatie op de Molukken en Papoea gedetailleerd is uitgewerkt. Op 10 december a.s. vertrekt een EU-identificatiemissie, met Nederlandse deelname, naar Indonesië om advies uit te brengen hoe Indonesië vanuit de EU verder geassisteerd kan worden bij de implementatie van VN-resolutie 1373. De situatie op de Molukken en op Papoea wordt in het pakket EU-maatregelen inzake terrorismebestrijding meegenomen.
Vraag van het lid De Graaf (D66): Welke gevolgen hebben de voorgestelde defensiebezuinigingen voor de samenwerking en specialisatie binnen Europa?
De beantwoording van deze vraag is in eerste aanleg aan mijn collega van Defensie. De aan Defensie in het Strategisch Akkoord opgelegde taakstellingen gaan hand in hand met een veranderingsproces bij de krijgsmacht dat samenwerking en specialisatie binnen Europa hoog in het vaandel heeft staan. Er zal geen wijziging in de bekende bilaterale samenwerkingsverbanden met Duitsland, het VK en België optreden. Verder wijs ik hier op de overeengekomen beleidsintensiveringen t.b.v. het Europese Veiligheids- en Defensiebeleid(EVDB), oplopend tot euro 50 miljoen in 2006, die overigens ook de NAVO ten goede zullen komen. Daarnaast zet de regering zich binnen zowel de NAVO als de EU nadrukkelijk in voor de versterking van de gezamenlijke militair-operationele capaciteiten door middel van prioriteitstelling, taakspecialisatie, modulevorming, pooling van capaciteiten alsmede multinationale planning en verwerving.
Vraag van het lid Eurlings (CDA): De CDA-fractie zou geïnformeerd willen worden over de beschikbaarstelling van informatie in het kader van de decembermoorden, nu exact 20 jaar geleden, aan de justitiële autoriteiten.
Tussen Suriname en Nederland bestaat een rechtshulpverdrag, in het kader waarvan ook informatie beschikbaar wordt gesteld in het kader van de decembermoorden. Over de verdere inhoud van een rechtshulpverzoek en over verleende rechtshulp wordt – in het belang van de betreffende buitenlandse strafzaak – geen informatie verstrekt. De uitvoering van rechtshulpverzoeken geschiedt onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Bijzondere aandacht vraag ik voor Colombia. De regering geeft Colombia onvoldoende prioriteit om er een conflictbeleidskader voor op te stellen. Colombia verdient echter meer aandacht. Ik wijs op het jaarlijks aantal doden, op de grote crisis in het lokaal bestuur a.g.v. een militaire actie van de FARC om het staatsgezag te destabiliseren, op de toenemende regionale uitstraling van het conflict. Ook de drugshandel heeft enorme uitstraling, onder meer naar de Antillen. Weliswaar committeert de EU zich aan het vredesproces, maar anders dan de VS heeft zij organisaties als de FARC niet op de zwarte lijst gezet, hoewel vaak ontvoeringen van werknemers van multinationals plaatsvinden om geld af te persen voor de guerilla. Reden genoeg dus om meer coherentie aan te brengen in de Colombia-politiek. De Latijns-Amerikanotitie schiet op dit punt tekort. Ik hoop op een positieve reactie.
Colombia is een van de landen in Latijns-Amerika waar Nederland actief beleid voert, ook zonder conflictbeleidskader. Juist op het gebied van conflictbeheersing, vredesopbouw, en behoud van de democratische orde is Nederland actief. Het Nederlandse en EU-beleid inzake Colombia is en blijft gericht op een vreedzame oplossing van het conflict. Daartoe wordt de nieuw verkozen president Uribe politiek gesteund om het gezag van de staat in het gehele land te herstellen, evenwel binnen de kaders van de rechtstaat.
In aansluiting hierop werkt Nederland op OS-gebied, in overleg met de EU-partners en andere donoren zoals ook de VS, samen met de Colombiaanse regering en maatschappelijke organisaties teneinde de rechtstaat te versterken, de straffeloosheid te bestrijden en de drugsproductie terug te dringen d.m.v. het ondersteunen van duurzame productiesystemen.
Voorts draagt Nederland via de EU(ECHO) en middels ongeoormerkte financiering van het ICRC bij aan de leniging van humanitaire noden in Colombia. Vooralsnog is de humanitaire nood in Colombia, gemeten aan crises elders in de wereld niet dusdanig dat aanleiding is gevonden om een conflictbeleidskader op te stellen.
Op het gebied van drugsinterdictie in de regio speelt Nederland een rol door het beschikbaar stellen van de FOL's op Curaçao en Aruba voor het traceren en onderscheppen van drugstransporten en door het bevorderen van regionale maritieme samenwerking.
Nederland en de EU hebben zich altijd krachtig uitgesproken tegen schendingen van het internationaal humanitair recht, waaronder de praktijk van ontvoeringen. De activiteiten van de FARC op dit gebied, waardoor het vredesproces schipbreuk heeft geleden, hebben ertoe geleid dat deze organisatie wel degelijk op de zwarte lijst van de EU is geplaatst.
Vraag van het lid Van Velzen (SP): Deelname van Nederlands bedrijf aan SOFEX-wapenbeurs in Jordanië.
Deelname van bedrijven uit andere landen zoals Irak aan dergelijke beurzen, ook als dit landen betreft waarop door Nederland op grond van het wapenexportbeleid geen vergunningen worden afgegeven, is op zich geen criterium van het wapenexportbeleid en kan vanzelfsprekend door Nederland niet worden uitgesloten.
Vraag van het lid Huizinga (ChristenUnie): Nederland zou ervoor kunnen kiezen om in principe alleen vluchtelingen op te nemen uit een selectie van bijvoorbeeld 10 landen, waarbij in EU-verband of anders in overleg met bijvoorbeeld Duitsland of België afspraken worden gemaakt over de «adoptie van regio's»: wie neemt de aanvragen van vluchtelingen uit een bepaalde regio (of land) in behandeling. Graag een reactie van de Minister op dit voorstel.
Het voorstel van de ChristenUnie impliceert dat vluchtelingen uit andere dan de geselecteerde landen geen recht op asiel in Nederland hebben. Vluchtelingen hebben echter krachtens het VN-vluchtelingen- verdrag uit 1951 het recht asiel aan te vragen. Nederland kan derhalve geen vluchtelingen weigeren louter en alleen omdat ze uit een bepaald land komen. Het beleid van de regering is gericht op opvang en statusbepaling in de regio.
Vraag van het lid Palm (LPF): De LPF is voor opheffing van de overbodige West Europese Unie die zichzelf heeft aangematigd ook nog interim parlement te zijn van veiligheid en defensie. Graag vernemen wij een reactie van de regering inzake de opheffing.
Het beleid m.b.t. de WEU is er de laatste jaren op gericht de activiteiten van deze organisatie tot een minimum te beperken. Deze opzet is geslaagd. Desalniettemin laten we de WEU vanwege de in artikel V van het Verdrag van Brussel vastgelegde bijstandsverplichting sluimerend voortbestaan.
In het kader van de WEU komt inderdaad de WEU Assemblée nog bij elkaar. De Regering is overigens wel de laatste die zich over een eventuele opheffing van de WEU Assemblée zou dienen uit te spreken. Dit is vanzelfsprekend in eerste instantie een zaak van de WEU Assemblée zelf.
Vraag van het lid Eurlings (CDA): In hoeverre heeft Rwanda zich werkelijk teruggetrokken uit de Congo?
De terugtrekking van het Rwandese leger uit Congo is voltooid. Uit rapporten van de VN blijkt evenwel dat een aantal landen waaronder Rwanda, maar ook Uganda en Zimbabwe bij de illegale exploitatie van natuurlijke hulpbronnen in Congo zijn betrokken.
Van de intensieve bilaterale contacten die Nederland met Rwanda onderhoudt, zal gebruik worden gemaakt om invloed aan te wenden om deze illegale exploitatie tegen te gaan.
Vraag van het lid Karimi (GroenLinks): Hoe staat het met de ontplooiing van MONUC? Heeft Nederland in de VN gepleit voor een steviger mandaat voor MONUC? Heeft Nederland overwogen om deel te nemen aan MONUC, al is het met een zeer gering aantal militaire of civiele observers?
Nu er goede voortgang wordt gemaakt met de tenuitvoerlegging van de Lusaka akkoorden en het Pretoria proces, worden ook de voorbereidingen voor MONUC III voortgezet. Nederland zet zich reeds geruime tijd in voor de totstandkoming van een zo ruim mogelijk mandaat voor MONUC III, zodat de troepenmacht in staat is om effectief op te treden. Daartoe wordt overleg gevoerd met andere betrokken landen, waaronder de VS. Nederland draagt ook financieel bij aan de Zuid-Afrikaanse deelname aan MONUC III met een bedrag van Euro 300.000,00.
Vraag van het lid Koenders (PvdA): Vraag naar de situatie in Oost-Congo en Rwanda.
De heer Koenders heeft gesproken over het gebied van de Grote Meren en over Rwanda. De uit zijn woorden sprekende zorg wordt door de regering onderschreven. Staatssecre taris Van Ardenne sprak vorige week donderdag tijdens de EU-Afrika bijeenkomst te Ouagadougou met de Congolese Minister van Buitenlandse Zaken Sheokitundu en zij heeft hem bij die gelegenheid duidelijk te verstaan gegeven dat zijn regering er alles aan moet doen om de terugkeer van vrede, stabiliteit en veiligheid in het Oosten van zijn land op de kortst mogelijke termijn te realiseren.
Nederland heeft met een bijdrage van 111 miljoen Euro een grote bijdrage geleverd aan het Demobilisatie en Ontwapeningsprogramma voor de regio. De coördinatie tussen UNDP, Wereldbank en de afstemming met het mandaat van MONUC – de voorbereidingen voor MONUC III zijn in volle gang – dient in Nederlandse visie verder te verbeteren. De meest betrokken medewerkers van het Ministerie hebben recent deelgenomen aan missies die mede gericht waren op de verbetering van de tenuitvoerlegging van het Demobilisatie en Ontwapeningsprogramma. Ook de regering is voorstander van een actieve rol van MONUC en overleg hierover wordt thans in internationaal verband gevoerd.
Tussen Nederland en Rwanda bestaat, door de jarenlange samenwerkingsrelatie intensief contact. Nederland oefent onverminderd druk op de regering van Rwanda uit om zich constructief op te stellen bij de oplossing van de situatie in Oost-Congo.
Bij de oplossing van het Grote Meren conflict blijft Nederland een actieve rol spelen; door het uitoefenen van druk op Rwanda en Uganda, door het bijdragen aan de bevordering van de dialoog binnen de DRC, door het bijdragen aan herstel van vrede, stabiliteit en veiligheid in Oost-Congo en door het bijdragen aan het herstel van vreedzame verhoudingen in Burundi. Hiertoe wordt intensief internationaal overleg gevoerd, zowel met de betrokken landen in Afrika als met de partners buiten Afrika.
Vragen van het lid Eurlings (CDA): Hoe kan het zijn dat het Verenigd Koninkrijk wel een succesvol terugkeerbeleid voor Afghanen heeft? Is de regering bereid de UNHCR in te schakelen en zo nodig ODA-middelen in te zetten? Is de regering bereid om Afghanen desnoods met dwang terug te zenden naar hun vaderland?
Ik kan thans nog niet beoordelen of het Britse terugkeerbeleid werkelijk als succesvol kan worden bestempeld. Wel is het zo dat het Verenigd Koninkrijk inmiddels een tripartiete terugkeerovereenkomst met Afghanistan en UNHCR gesloten. Nederland werkt ook aan een dergelijke overeenkomst. Na het afsluiten daarvan zal de feitelijke terugkeer van Afghanen ter hand worden genomen.
Ik verwijs voor de mogelijke rol van de UNHCR naar mijn antwoord op de vraag van dhr. Koenders. In dat antwoord memoreerde ik al de betrokkenheid van de UNHCR bij het plan van aanpak voor de terugkeer van Afghanen. De regering zal alle financieringsmogelijkheden in kaart brengen. Indien nodig kunnen ook OS-fondsen worden ingezet.
Op het aspect van de gedwongen terugkeer ben ik in mijn beantwoording van de vraag van dhr. Koenders al ingegaan. Ik verwijs dan ook naar dit antwoord. In het algemeen stel ik mij op het standpunt: «vrijwillig waar het kan, gedwongen waar het moet.»
Vraag van het lid Palm (LPF): De LPF pleit voor een evenredige verdeling van asielzoekers die niet in veilige landen in de regio terecht kunnen. Op welke termijn denkt de regering dat een dergelijk Europees asielbeleid tot stand zal worden gebracht?
De huidige overeenkomst van Dublin voorziet in de verantwoordelijkheid van de EU-lidstaat van eerste binnenkomst voor de zorg van opvang en het in behandeling nemen van de asielaanvraag. Het is de bedoeling dat de Raad deze maand de overeenkomst van Dublin aanscherpt tot wat genoemd wordt «Dublin II». Hierin worden enige tekortkomingen uit Dublin I weggenomen. Aldus wordt verder invulling gegeven aan de afspraken die in 1999 in Tampere zijn gemaakt over de totstandkoming van een gemeenschappelijk Europees asiel- en migratiebeleid. Dit moet ook leiden tot een betere verdeling van lasten.
Vraag van het lid De Graaf (D66): De VS weigeren de meer dan 300 Taliban en Al Qaeda-strijders als krijgsgevangenen te behandelen, maar er wordt ook geen strafrechterlijke vervolging ingesteld. Een niemandsland, waarin detentie juridische grondslag ontbeert en de rechtmatigheid niet kan worden getoetst.[...] Welke initiatieven zal de EU in dit kader ontplooien?
De Europese regeringen blijven de ontwikkelingen ten aanzien van de gevangenen volgen, ook omdat er vijftien staatsburgers uit EU-landen worden vastgehouden. In EU-verband is vastgesteld dat de behandeling van deze gevangenen bevredigend is. Hoewel de VS de gevangenen formeel niet beschouwen als krijgsgevangenen, wordt de derde Conventie van Genève in de praktijk toegepast. Het Internationale Rode Kruis bezoekt de gevangenen en verzorgt een «message service» voor de gevangenen en hun familie. Er zijn geen aanwijzingen dat de gevangenen niet in overeenstemming met het internationaal recht worden behandeld.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Wel mis ik in de brief [over VS veiligheidsstrategie] aandacht voor de negatieve houding van de VS ten opzichte van het Strafhof (..) Blijkt hieruit niet een instrumentele visie op internationale recht, afspraken of instellingen, zo vraag ik de regering ? Zij kan niet ontkennen dat toch tendensen tot Amerikaanse isolatie aanwijsbaar zijn.
De reden dat ik in de brief over de nieuwe Amerikaanse veiligheidsstrategie niet op het ICC ben ingegaan is dat dit onderwerp slechts in één paragraaf in de Amerikaanse strategie wordt vermeld – en er ook niets nieuws over wordt gezegd. De Nederlandse opstelling t.a.v. ICC – en ons meningsverschil met de VS op dit punt – is u evenwel voldoende bekend. Wat betreft de zgn. «instrumentele visie» van de VS t.a.v. recht, afspraken en instellingen, blijkt uit de nieuwe veiligheidsanalyse de noodzaak tot internationale samenwerking. Maar de VS maakt daarbij wel steeds de afweging of instemming met internationale rechtsregels en afspraken en inschakeling van bepaalde internationale instellingen, het bereiken van de doelstellingen, die de VS zich stelt, ondersteunt.
Vraag van het lid Eurlings (CDA): Wereldwijd moet worden toegezien op de naleving van de mensenrechten. Organisaties als de Commissie voor de Mensenrechten van de VN speelt hierbij een belangrijke rol. Des te verbazender is het dat landen als Sudan (2004), Algerije (2003) en, jawel Zimbabwe (2005) lid van deze commissie zijn of zullen zijn. Dit is toch weinig geloofwaardig. Op welke manier denkt de minister te bevorderen dat zich deze situatie niet meer kan voordoen?
Ook de regering betreurt het dat landen met een slechte reputatie op mensenrechtengebied lid zijn van de VN Mensenrechtencommissie (MRC). Hier is echter niet veel invloed op uit te oefenen. In de VN wordt namelijk gewerkt met het systeem van een vast aantal zetels per regionale groep. In het algemeen wordt binnen deze groep intern overeenstemming bereikt over kandidaat-landen voor het aantal toebedeelde zetels, waardoor het niet mogelijk is andere landen uit die groep te kiezen. Uiteraard kan wel teleurstelling worden geuit over het feit dat de regionale groep zelf niet of onvoldoende de mensenrechtensituatie in het betreffende land meeweegt bij haar besluit. Dit gebeurt ook, zowel bilateraal als in EU-verband. Daarnaast blijft Nederland, bilateraal en in EU-verband, de mensenrech- tensituatie in de betreffende landen kritisch volgen.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): We hebben begrepen dat Nederland al EUR 135 miljoen heeft gestort in het Global Fund to fight Aids. Tot nu toe is uit het fonds niets uitgekeerd aan de hulpbehoevende landen. Wat zijn de oorzaken? Hoe is dit probleem op te lossen?
Nederland heeft inderdaad een totale bijdrage van EUR 135 miljoen toegezegd aan het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria, maar dit betreft de totale bijdrage voor de periode 2002 tot en met 2005. Inmiddels is EUR 7,5 miljoen overgemaakt als eerste uitbetaling van de bijdrage over 2002. Het Global Fund werd in april 2002 officieel gelanceerd en keurde op dat moment ook de eerste aanvragen uit 40 landen goed. In elk van deze landen moesten vervolgens systemen worden opgezet om een verantwoord financieel beheer te garanderen. Dit gegeven – in combinatie met het feit dat het Global Fund zelf in een opstartfase was – heeft tot vertragingen geleid. In november is het contract met Ghana getekend, en het Global Fund hoopt op korte termijn contracten te tekenen met drie andere landen. De ervaringen die met deze eerste groep landen zijn opgedaan zal ervoor zorgen dat dit proces voor de andere landen sneller kan verlopen. Het Global Fund streeft er naar om voor eind 2002 de onderhandelingen te starten met elk van de betreffende 40 landen. De voortgang hiervan heeft de hoogste prioriteit van het secretariaat van het Global Fund, en wordt nauwlettend gevolgd door zowel donoren als ontvangende landen.
Vraag van het lid Koenders (PvdA): UNAIDS vraagt om een verdubbeling van de uitgaven voor AIDS, de PvdA stelt voor de Nederlandse bijdrage vanwege de enorme urgentie dan ook te verdubbelen.
De urgentie van de AIDS problematiek staat buiten kijf. AIDS is een ontwikkelingsprobleem dat de vruchten van jarenlange ontwikkelingsinspanningen dreigt uit te vlakken, en dramatische gevolgen heeft voor de sociale en economische ontwikkeling van landen. AIDS wordt inmiddels algemeen erkend als een bedreiging voor politieke stabiliteit en veiligheid. Het belang dat de Nederlandse overheid aan de internationale Aids bestrijding geeft, wordt geïllustreerd door de toename van financiële middelen voor AIDS bestrijding in de afgelopen jaren. De bilaterale uitgaven stegen van EUR 2,4 miljoen in 1998 tot EUR 40 miljoen in 2002. Ook de bijdrage aan UNAIDS is sterk gestegen van EUR 4,5 miljoen in 1998 tot EUR 17,9 miljoen in 2002. De totale uitgaven voor 2002 aan AIDS bestrijding bedragen rond de EUR 85 miljoen; zoals het er nu uitziet zal dit rond de 100 miljoen zijn in 2003. Nederland behoort daarmee zowel relatief als absoluut gezien tot de grote spelers op dit veld, en de oproep van UNAIDS zal dan ook vooral gericht zijn op de donoren die minder ruimhartig over de brug komen. AIDS heeft vanzelfsprekend mijn onverminderde aandacht en ik erken de grote noden. Ik zal de in de loop van de afgelopen jaren opgebouwde Nederlandse steun dan ook gestand doen en druk uitoefenen op de andere donoren om ook hun aandeel te leveren.
Vraag van het lid Terpstra (VVD): Wat betekent voor de staatssecretaris de aanbeveling dat «om versnippering te voorkomen, de MFO's in hun beleid meer aansluiting moeten zoeken met het bilaterale beleid»?
De Stuurgroep Evaluatie MFP beveelt aan om «meer aansluiting tot stand te brengen tussen bilateraal beleid en het MFP». Zij schrijft dat bij de sectorale benadering op terreinen als onderwijs, gezondheid en decentralisatie veel mogelijkheden liggen om complementariteit in praktijk te brengen.
Zoals u weet functioneren er sinds 1999 werkafspraken tussen de MFO's en de ambassades. Deze worden jaarlijks geëvalueerd. Op dit moment is de relatie tussen de MFO's en de ambassades er vooral een van informatie-uitwisseling. Wel is er de laatste jaren duidelijk een verbetering te zien in de onderlinge contacten en in de kwaliteit daarvan. Van beide kanten komen nu signalen dat meer afstemming en een betere invulling van complementariteit gewenst is. Het is verstandig om die afspraken op landenniveau verder te laten invullen want daar kan concreter worden aangegeven op welke punten de MFO's en het bilaterale kanaal elkaar kunnen versterken en aanvullen. Overigens zullen bij de nieuwe invulling van de werkafspraken ook de SNV, het vakbondsmedefinancieringsprogramma en de TMF-organisaties betrokken worden.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Hoe wordt het extra geld (voor internationaal waterbeheer-) besteed? Waar liggen de prioriteiten? Wat is de regeringsinzet voor het WWF3 in Kyoto?
Met de additionele middelen van € 45 miljoen per jaar wordt ondersteuning gegeven aan: de ontwikkeling van strategische partnership programma's; programma's die in overeenstemming zijn met de zeven uitdagingen zoals die zijn geformuleerd in de Ministeriele Verklaring van Den Haag (maart 2000); en aan de follow-up van het tweede Wereld Water Forum (WWF2).
Met de ontwikkelingsbanken zijn strategische partnership programma's afgesloten op het gebied van verbeterd waterbeheer en drinkwater & sanitatie. Programma's die worden ondersteund en in overeenstemming zijn met de zeven uitdagingen in de Ministeriële Verklaring van Den Haag zijn o.a. het «Water for African Cities» en het «Water for Asian Cities» programma van UNHCS; het «Water for Nature» programma van IUCN; het «Water for Peace» programma van Green Cross International; en het «Partners for Water Education» programma van IHE/UNESCO. In het kader van de follow-up van het tweede Wereld Water Forum wordt onder meer ondersteuning gegeven aan de dialogen voor «Water, Food and Environment» en «Water and Climate», aan de «Water and Gender Alliance» en aan organisaties als het Global Water Partnership en de World Water Council, die beide een belangrijke rol spelen bij de voorbereidingen van WWF3 in Japan.
U zult volgend jaar een voortgangsrapportage ontvangen over de besteding van de additionele middelen. De rapportage zal, conform het verzoek van de Kamer, expliciet ingaan op de impact van de additioneel beschikbaar gemaakte middelen.
De regeringsinzet voor het WWF3 is het formuleren van concrete actie om follow-up te kunnen geven aan de uitkomsten van WWF2 en de resultaten van de WSSD in Johannesburg. Nederland zal zich vooral sterk maken voor het tot stand brengen van nieuwe partnerships, waarbij met name gestreefd zal worden naar nieuwe vormen van publiek-private samenwerking. Ik ben op dit moment in discussie met o.a. het Netherlands Water Partnership om te bekijken welke mogelijkheden er zijn om samen met de private sector invulling te geven aan de nieuwe doelstellingen zoals die in het Actieplan WSSD zijn vastgesteld voor de watersector.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Wat is de inzet van de regering om bij te dragen aan het stoppen van de branden in Sumatra en Kalimantan en te streven naar natuurherstel?
De jaarlijks terugkerende branden in Indonesië zijn een grote bedreiging voor de biodiversiteit en een aantasting van het wereldklimaat. Voor de lokale bevolking die in die bossen leeft en van die bossen afhankelijk is zijn de branden een bedreiging voor hun bestaan. In de verschillende multilaterale fora en organisaties (biodiversiteits- en klimaatverdrag, FAO) wordt hier veel aandacht aan besteed. Op verzoek van Indonesië en in afstemming met de andere donoren is Nederland in Indonesië actief in de watersector. Nederland is bilateraal dus niet betrokken bij de problematiek van de branden. Engeland, Duitsland en de Europese Commissie ondersteunen programma's gericht op het tegengaan van de bosbranden en het bevorderen van natuurherstel op Sumatra en Kalimantan.
Vraag van het lid Van der Staaij (SGP): Wij hebben gevraagd naar transparante en verantwoorde besteding van deze hulpgelden aan de Palestijnse Gebieden, aangezien wij daar grote zorgen over hebben. Een antwoord daarop is niet gekomen. Ik vraag dat opnieuw aan de regering.
Het antwoord op vraag 40 van de schriftelijke vragen inzake de begroting 2003 luidde als volgt:
quote
Overigens worden uitdrukkelijk alleen projecten en programma's met goedgekeurde begrotingen gesteund, inclusief financiële controle en clausules in de contracten dat externe accountants te allen tijde de boeken kunnen controleren. Een groot deel van de steun wordt gekanaliseerd via (internationale) NGO's. Nederland geeft geen begrotingssteun.
unquote
Transparante en verantwoorde besteding van de Nederlandse hulpgelden is dus gegarandeerd via de projectmatige aanpak (geen begrotingssteun) waarbij specifieke eisen – die overigens overal aan OS-projecten worden gesteld – van financiële transparantie en controle worden gesteld. Ook bij de keuze van samenwerkingspartners is de financiële beheerscapaciteit een uitdrukkelijk criterium.
Vraag van het lid Ferrier (CDA): De fractie van het CDA vraagt de staatssecretaris om op korte termijn te komen met een voorstel voor een Latijns Amerika beleid waarin economische, maatschappelijke, sociale en culturele aspecten in hun samenhang centraal staan. Op korte termijn, want nu kan er nog gebruik gemaakt worden van redelijk functionerende netwerken die er straks misschien niet meer zijn.
Mij is gevraagd om op korte termijn te komen met een voorstel voor een Latijns Amerika beleid waarin economische, maatschappelijke, sociale en culturele aspecten in hun samenhang centraal staan. Nu is een dergelijke notitie de Kamer per brief van de (toenmalige) ministers voor BZ en OS en de staatssecretaris voor EZ op 2 april jl. toegegaan, en heeft de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken deze beleidsnotitie «niet-controversieel» verklaard. Daarmee is behandeling in de Kamer, nog zeer kortgeleden, geschied. Ik kan mij overigens voorstellen, doch ik wil daar geen voorschot op nemen, er zal dan immers een nieuw kabinet zijn, dat genoemde notitie in de loop van het volgend jaar geactualiseerd wordt. Want natuurlijk is het zo dat er zich sinds april nieuwe, en helaas ook negatieve, ontwikkelingen in dit werelddeel hebben voorgedaan en voordoen. Toch ben ik van mening dat de uitgangspunten van de notitie, en de daarin geschetste samenhang waarmee de verschillende beleidsinstrumenten door Nederland worden ingezet, niet aan gelding hebben verloren. Bovendien is Latijns-Amerika ook niet de grote afwezige in het OS-beleid. Nederland is op OS-gebied actief in tien landen in Latijns Amerika, sommige in een totale structurele ontwikkelingsrelatie, andere op één of meer (soms wel drie zoals Guatemala en Colombia), thematische gebieden, zoals uiteengezet in genoemde notitie.
Vraag van het lid Koenders (PvdA): Ik zou de Staatssecretaris willen vragen hoe ervoor gezorgd wordt dat de Millennium Development Goals serieus worden genomen en in de VN, Wereldbank en IMF op democratische wijze gechecked worden of deze geïmplementeerd worden. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de parlementen hier voldoende democratische controle kunnen uitoefenen?
De MDG's worden gelukkig al heel serieus genomen in de door de vragensteller genoemde instellingen. In het kader van de VN is een zgn. Road Map tot stand gekomen voor de implementatie van de MDG's, waarover de SGVN jaarlijks rapporteert. De MDG's spelen voorts een belangrijke rol in de PRSP's, de nationale ontwikkelingsplannen van arme landen die tot stand gebracht worden in brede consultatie met de maatschappij inclusief de parlementen in die landen. Voor wat de rol van het Nederlandse parlement betreft, blijf ik streven naar regelmatige gedachtewisselingen over de ontwikkelingsproblematiek, bijvoorbeeld via het gebruikelijke overleg over de halfjaarlijkse vergaderingen van Wereldbank en IMF.
Vraag van het lid Huizinga (ChristenUnie): De belangstelling voor Afrika mag niet wegzakken. Ik meen dat de staatssecretaris dat met mij eens is, mede gelet op haar bezoek samen met de minister van BZ aan de Hoorn van Afrika. Ik vraag aandacht voor de moedeloos makende situatie in Soedan, met name in het Zuiden, waar niet alleen de voedselsituatie nijpend is, maar ook de verdrukking van christenen door moslim-fundamentalisten niet afneemt. Doet Nederland daar iets tegen, al of niet in internationaal verband?
De Minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking hebben in oktober jl. een bezoek aan de Hoorn van Afrika gebracht. Tijdens deze reis, die naar Soedan, Ethiopië en Eritrea voerde, is de hernieuwde Nederlandse aandacht voor de problematiek in de Hoorn bevestigd. Nederland wil een meer intensieve relatie met de landen in de Hoorn en actief bijdragen aan conflictbeheersing, wederopbouw en ontwikkeling, waarbij nadrukkelijk voor een regionaal perspectief gekozen wordt. Voorts staat Nederland een integrale aanpak voor waarin de buitenlandse politiek en ontwikkelingssamenwerking samenkomen.
Gelet op de mogelijke totstandkoming van een vreedzaam Soedan, onderkent Nederland de noodzaak om met voortvarendheid een aanvang te maken met de voorbereiding van het proces van vredeshandhaving, wederopbouw en ontwikkeling. Nederland ziet een actieve opstelling van de internationale gemeenschap als een belangrijke voorwaarde voor succes. Het beklijven van de vrede hangt mede af van economische en bestuurlijke vooruitgang, vooral in de fase direct volgend op een akkoord. Deze voortgang zal direct ten goede moeten komen aan de lokale bevolking.
Van Nederlandse kant zal na overeenstemming over vrede, en voortgang op ijkpunten als herstel van de democratie, mensenrechten en de «rule of law», steun worden toegezegd zowel bilateraal als via multilaterale kanalen zoals de EU en de VN.
Nederland staat een «even-handed approach» voor: zowel in regionaal verband als m.b.t. de binnenlandse situatie van de landen in de regio zal Nederland – zonder vooroordeel of onderscheid – een actieve en kritische dialoog voeren met de betrokken autoriteiten waarbij onderwerpen als onderdrukking, discriminatie en ongelijkheid aan de orde komen.
Vraag van het lid Ferrier (CDA): Civil society organisaties die activiteiten ontwikkelen die, in het kader van conflictpreventie of anderszins, gericht zijn op het bevorderen van de interreligieuze en etnische dialoog zouden op voldoende steun en middelen moeten kunnen rekenen. De CDA-fractie vraagt de Staatssecretaris welke specifieke activiteiten op dit terrein momenteel ontwikkeld worden en in hoeverre zij hieraan prioriteit wil geven.
Ik ben het geheel met u eens dat de bevordering van interetnische en interreligieuze dialogen op voldoende steun moet kunnen rekenen. Voor ondersteuning van goede initiatieven op dit terrein is en blijft dan ook volop ruimte. In het kader van de VN, OVSE en de Raad van Europa worden diverse initiatieven op dit terrein ontplooid die actief door Nederland worden gesteund. Ook ondersteunt Nederland diverse non-gouvernementele organisaties die dialoog bevorderen.
Vraag van het lid De Graaf (D66): Wij roepen de regering op tot een duurzaam inkoopbeleid op het gebied van kleding, bijvoorbeeld te beginnen bij defensie, met duidelijke criteria.
Zoals reeds is gemeld door Staatssecretaris Wijn tijdens de behandeling van de begroting van Economische Zaken is er een interdepartementale werkgroep ingesteld, bestaande uit beleids- en «inkoop»ambtenaren, die de nieuwe regelgeving uit Brussel om maatschappelijk verantwoord in te kopen onderzoekt. Er komt een Plan van Aanpak, dat half 2003 gereed zal zijn. Daarnaast kan worden gemeld dat wij de mening van D66 rond de goede activiteiten van de Schone Kleren Campagne delen. Een TMF-aanvraag van deze organisatie is dan ook afgelopen week gehonoreerd.
Vraag van het lid Koenders (PvdA): Hoe staat deze regering overigens ten aanzien van rapportage over MVO en een eventuele wet openbaarheid van productie en ketens?
De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft op 19 juni 2002 een nieuwe ontwerp-Richtlijn 400 Jaarverslag gepubliceerd. Hierin zijn de aanbevelingen opgenomen voor het directieverslag betreffende informatie over maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Raad houdt op dit moment een consultatieronde, die deze maand wordt afgesloten. Daarna wordt de definitieve Richtlijn opgesteld. Het is de bedoeling dat de Richtlijn wordt gepubliceerd in editie 2003 van de bundel «Richtlijnen voor de jaarverslaggeving» die in november 2003 verschijnt. De Richtlijn zal vervolgens van kracht zijn voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2004. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft bij de uitvoering van het project een onderscheid gemaakt tussen voorstellen die op korte termijn zouden kunnen worden gedaan en voorstellen die een enigszins langere termijn van formulering vragen. Voor de korte termijn heeft de Raad het bestaande hoofdstuk 400 Jaarverslag aangepast. Op wat langere termijn wordt een conceptueel kader ontwikkeld voor een afzonderlijk maatschappelijk verslag. Dit vormt de tweede fase van het project. De verwachting is dat een eerste voorstel in dit verband begin 2003 zal kunnen worden gepresenteerd. Bedrijven nemen over het algemeen de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving over, zodat mag worden verwacht dat de rapportage over MVO in de toekomst zal verbeteren. Ook het onlangs in Amsterdam gevestigde Global Reporting Initiative (GRI), dat internationale richtlijnen en aanbevelingen ten aanzien van verslaggeving opstelt, speelt hierin een belangrijke rol.
De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen spreken zich helder uit over de ketenaansprakelijkheid die bedrijven hebben. Dit is een belangrijke stap op weg naar meer transparantie en openbaarheid omtrent productieprocessen en ketens. Het Kenniscentrum MVO, dat in 2003 zal worden opgericht, zal daarenboven hierover meer informatie vergaren en ontsluiten. Tenslotte steunt Ontwikkelingssamenwerking, samen met de Ministeries van EZ en VROM, de pogingen van de Consumentenbond om binnen haar onderzoeken meer aandacht te gaan besteden aan waar en de wijze waarop producten die op de Nederlandse markt worden verkocht zijn geproduceerd.
Vragen van het lid Terpstra (VVD): De Staatssecretaris heeft onlangs een 5-jarenplan ondertekend om het watermanagement in Afrika te verbeteren. Hoe wordt dat uitgewerkt?
Kan de Staatssecretaris aangeven wat in maart aanstaande de Nederlandse inzet tijdens het Wereld Water Forum in Japan zal zijn?
Ik neem aan dat u in uw vraag verwijst naar mijn toezegging in Johannesburg ondersteuning te zullen geven aan de Consultative Group on International Agrarian Research (CGIAR) voor het onlangs gelanceerde «Water and Food Challenge Programme». Dit programma gaat wereldwijd onderzoek doen naar het verbeteren van de productiviteit van water in de landbouw: «more crop per drop». Het programma richt zich niet alleen op Afrika maar zal wereldwijd worden uitgevoerd. Met name droge gebieden in Afrika en andere delen in de wereld zullen van het programma profiteren omdat verwacht wordt dat zij onder invloed van klimaatverandering in de toekomst extra zullen worden getroffen door droogte.
De regeringsinzet voor het WWF3 is het formuleren van concrete actie om follow-up te kunnen geven aan de uitkomsten van WWF2 en de resultaten van de WSSD in Johannesburg. Nederland zal zich vooral sterk maken voor het tot stand brengen van nieuwe partnerships, waarbij met name gestreefd zal worden naar nieuwe vormen van publiek-private samenwerking. Ik ben op dit moment in discussie met o.a. het Netherlands Water Partnership om te bekijken welke mogelijkheden er zijn om samen met de private sector invulling te geven aan de nieuwe doelstellingen zoals die in Johannesburg zijn vastgesteld voor de watersector.
Vraag van het lid Karimi (GroenLinks): De laatste tijd is er steeds meer sprake van publiek-private initiatieven, veelal ook buiten de VN om zoals in het Global Health Fund. Wat voor eisen worden er aan deelnemende bedrijven gesteld, bijv. in het kader van MVO? Waaruit blijkt dat die publiek-private samenwerking op dit gebied werkt? En waarom heeft Noorwegen besloten om niet aan het Global Health Fund te doneren? De precieze opzet alsook de criteria voor deelname en uitvoering zijn nog te onduidelijk. Naar de mening van GL kan je dit geld beter bilateraal of in VN verband besteden. Stop AIDS Now! betekent ook massaal investeren in voorlichting, preventie en bestrijding van AIDS en basisgezondheidszorg. Hoeveel procent van de begroting wordt hieraan besteed?
De laatste jaren is inderdaad een aantal nieuwe publiek-private initiatieven op het gebied van gezondheid gelanceerd. In de meeste van deze initiatieven nemen de VN organisaties overigens deel. In het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria bijvoorbeeld maken de WHO, UNAIDS en de Wereldbank deel uit van de bestuursorganen, en worden met WHO en UNAIDS overeenkomsten afgesloten waarin principes over samenwerking en complementariteit worden vastgelegd. Het Global Fund gaat dus niet buiten de VN om, maar werkt met de VN samen.
Het Global Fund is bezig richtlijnen te ontwikkelen ten aanzien van mogelijke belangenverstrengelingen, zoals bijvoorbeeld zou kunnen optreden bij deelname van bedrijven binnen de bestuursorganen. Op dit moment wordt de private sector in het bestuur vertegenwoordigd door het consultancy bedrijf McKinsey. Directe betrokkenheid in de bestuursorganen van bedrijven die commercieel voordeel behalen uit het Global Fund, zoals farmaceutische bedrijven, heeft zich tot dusver niet voorgedaan en wordt ook niet aangemoedigd.
Ook deze nieuwe initiatieven worden uiteindelijk afgerekend op effectiviteit en meerwaarde. Het Global Fund ontwikkelt een uitgebreid systeem voor monitoring en evaluatie waarin met name effectiviteit en meerwaarde worden gemeten.
Noorwegen heeft wel degelijk geld toegezegd aan het Global Fund. De besprekingen over de administratieve afhandeling, tussen Noorwegen en de beheerder van het Fund, de Wereldbank, zijn vrijwel afgerond.
Alle landen die niet tot de DAC behoren en die een aanzienlijke ziektelast hebben t.g.v. Aids, tuberculose en malaria kunnen een beroep doen op het Global Fund. Het Global Fund draagt financieel bij om de uitvoering van nationale plannen voor bestrijding van AIDS, tuberculose en malaria mogelijk te maken. Bij de uitvoering van deze plannen zijn niet alleen overheden, maar ook private organisaties, en met name NGO's betrokken. Naar mijn mening zijn dit glasheldere criteria.
Ik zou er zeer ongelukkig mee zijn als de Nederlandse bijdrage ten koste zou gaan van bijdragen in de bilaterale samenwerking, bijdragen aan VN organisaties of aan NGO's. De Nederlandse bijdrage betrof nadrukkelijk nieuw én additioneel geld. Tot dusver geldt dit ook voor de andere donoren. Als donor van het Global Fund kunnen we ook een constructieve rol spelen om er voor te zorgen dat de programma's die ondersteund worden aansluiten bij bredere nationale ontwikkelingsprocessen, dat ze de samenwerking tussen NGO's en overheid bevorderen en dat het Global Fund een duidelijke meerwaarde ontwikkelt ten opzichte van bestaande financie- ringskanalen en organisaties.
De organisatie Stop Aids Now! ondersteun ik van harte, en ik ben het met u eens dat dit een goede investering in voorlichting, preventie en AIDS bestrijding is.
Het percentage van de begroting dat aan AIDS en gezondheid (inclusief reproductieve gezondheid) was in 2001 10%, voor 2002 wordt dit zelfde percentage verwacht.
Vraag van de leden Terpstra (VVD) en Palm (LPF): De inzet voor de Doha-ronde van de WTO ten behoeve van vergroting markttoegang, geconditioneerd vrijmaken van landbouwmarkten en verbetering van de handelssystemen in landbouw, industrie en diensten klinkt goed. Maar het is daarbij een voorwaarde dat Nederland zich juist binnen de EU sterk maakt voor de noodzakelijke landbouwhervormingen. Wat is daarvoor het traject nu we tot 2007 geen uitzicht hebben op die hervormingen?
De Europese Commissie heeft hervormingsvoorstellen op tafel gelegd in het kader van de Midterm Review van het GLB. Voor een standpuntbepaling van de regering verwijs ik naar de brief van minister Veerman van 4 oktober 2002 aan de Kamer. Nadien is in de Europese Raad van 24-25 oktober 2002 in de discussie over de uitbreiding van de Unie een financieel plafond vastgesteld voor de uitgaven voor markt- en prijsbeleid en inkomenssteun voor de periode 2007-2013. De politieke marge voor hervorming lijkt daarmee enigszins afgenomen, maar Nederland blijft zich actief inzetten voor verdere hervormingen van het GLB. Het financiële plafond kan tevens de noodzaak tot hervorming in bepaalde sectoren vergroten. Naar verwachting zal de Commissie in januari 2003 met definitieve wetgevingsvoorstellen in het kader van de Midterm Review komen waarbij rekening wordt gehouden met de uitkomst van de Europese Raad in Brussel. Dat betekent dus dat voor 2007 wel degelijk verdere hervormingen mogelijk zijn. Met name het Commissievoorstel om de landbouwsteun zo veel mogelijk los te koppelen van productie kan een belangrijke stap zijn in de richting van meer marktwerking en liberalisering. Ook staan in 2003 herziening van marktordeningen van specifieke producten zoals suiker en katoen, op de Europese agenda. Daarnaast zal er grote druk uitgaan van de lopende landbouwonderhandelingen in de WTO op hervorming van het EU-landbouwbeleid. Eind maart 2003 en de Ministeriële Conferentie in september 2003 vormen belangrijke deadlines. Voor de Nederlandse inzet in deze onderhandelingen verwijs ik naar de recente notitie beleidscoherentie OS-landbouw die mede vanuit het perspectief van ontwikkelingslanden is geschreven.
Vraag van het lid Palm (LPF): Wat gaat het kabinet concreet doen om de wereldconcurrentie eerlijker te maken en de EU en nationale markt toegankelijker te maken? LPF wil concrete voorstellen zien van de regering voor afbraak van de tarieven.
Samen met de 14 andere lidstaten stelt Nederland het handelsbeleid van de EU vast. Namens de lidstaten onderhandelt de Commissie in de WTO. Zowel in de koninkrijksinstructie voor Seattle als in de instructie voor Doha heeft de regering gepleit voor verdere afbraak van tarieven. Nederland vindt dat die afbraak in de nieuwe ronde minstens zo groot moet zijn als in de Uruguay Ronde. Ook in het mandaat voor de Commissie staat dat de EU streeft naar verdere afbraak van tarieven. Voor industriële producten heeft de Commissie onlangs in de WTO zeer concrete voorstellen gedaan. Voor een volledig overzicht van de stand van zaken over de Doha ontwikkelingsronde en de Nederlandse inzet, verwijs ik naar de brief van Staatssecretaris Wijn van 29 november jl.
Vraag van het lid Karimi (GroenLinks): Nederlandse bedrijven moeten verplicht worden zich aan de OESO-code voor MVO te houden en daar ook jaarlijks over te rapporteren. Geeft de nieuwe sanctiewet mogelijkheden om op te treden tegen Chemie Pharmacie Holland? Is er al contact geweest met dit bedrijf?
De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen zijn vrijwillige richtlijnen voor internationaal opererende bedrijven. Nederland loopt bij de implementatie van het onder de richtlijnen liggende beleid internationaal voorop door bedrijven te verplichten een verklaring te ondertekenen dat zij kennis hebben genomen van de Richtlijnen en dat zij ernaar streven hier in hun handelen zoveel mogelijk rekening mee te houden, willen zij in aanmerking komen voor financiële ondersteuning uit het buitenlandinstrumentarium van Economische Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Het is niet de intentie van de regering om nog verder te gaan en de Richtlijnen in algemene zin verplicht te stellen.
Vragen omtrent vermeend maatschappelijk onverantwoord gedrag van bedrijven kunnen worden voorgelegd aan het Nationaal Contactpunt (NCP) voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Het NCP onderzoekt de klacht en probeert partijen met elkaar in contact te brengen teneinde een (maatschappelijke) dialoog tot stand te brengen, met als doel te komen tot een gezamenlijk standpunt die meer duidelijkheid geeft omtrent de handelwijze van de betrokken onderneming.
Op dit moment wordt nader onderzocht met welke Nederlandse bedrijven, actief in het Grote Merengebied, contact zou moeten worden gezocht teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent hun rol binnen het conflict aldaar.
De Sanctiewet biedt geen mogelijkheden om op te treden tegen Chemie Pharmacie Holland.
Deze week vindt wel overleg plaats tussen Chemie Pharmacie Holland en de ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken.
Vraag van het lid Karimi (GroenLinks): Kunnen deze twee departementen (VROM en BuZa) met een nota van wijziging komen waarin aangegeven wordt hoe een instituut voor milieu en veiligheid financieel ondersteund kan worden?
VROM heeft een studie gefinancierd naar de haalbaarheid van dit initiatief. Die zal in de loop van volgend jaar klaar zijn. We zullen op de uitkomsten hiervan niet vooruit lopen. U zult te zijner tijd over het resultaat worden geïnformeerd. Dan zal ook de vraag naar financiering kunnen worden beantwoord.
Vraag van het lid Karimi (GroenLinks): In Afghanistan komt wederopbouw niet of nauwelijks uit de grond. Nederland heeft wel de toegezegde bedragen overgemaakt maar aan een logge bureaucratische wereldbank en de VN. Ook voor de bijdrage aan NGO's heeft Nederland het geld aan de VN uitbesteed. Dat het woud van bureaucratie moeilijk te doorgronden is, blijkt uit het feit dat geen enkele NGO er in 2002 in is geslaagd om geld te krijgen voor activiteiten in Afghanistan. Wij vinden het budget van EUR 7,8 miljoen veel te weinig.
Ten aanzien van wederopbouw geldt inderdaad dat deze langzaam van de grond komt. Dit is overigens een universeel verschijnsel, en niet specifiek voor Afghanistan. Het geldt in Afghanistan ook zeker niet uitsluitend voor hulp via het door de wereldbank beheerde ARTF (Afghanistan Reconstruction Trust Fund), maar ook voor bilaterale wederopbouwactiviteiten. Degelijke voorbereiding kost nu eenmaal tijd, en gebrek aan veiligheid in delen van Afghanistan is een extra complicerende factor. Ondertussen is, onder meer voor de coördinatie van het wederopbouwproces, een zo goed mogelijk functionerende overheid onmisbaar. De fondsen uit het ARTF, inclusief de Nederlandse bijdragen, stellen de regering Karzai in staat haar werkzaamheden uit te voeren, en helpen daarmee terugval naar de onderdrukking en anarchie uit het verleden te voorkomen. Tekenend voor het belang van het ARTF (en impliciet de Nederlandse bijdrage) is de steeds sterker wordende nadruk van Afghaanse regering en VN-vertegenwoordiger Brahimi op juist dit soort steun.
Daarbij heeft de keuze voor deze modaliteit geresulteerd in een bevoorrechte positie voor Nederland in Kabul, waar zeer nauw wordt samengewerkt met de Minister van Financiën bij de coördinatie van donoren en wederopbouw.
Ten aanzien van de kanalisering van «NGO-fondsen» via de VN het volgende. Ten eerste betreft het hier een strategische keuze voor een centrale rol van de Afghaanse regering – in nauwe samenwerking met de VN – en allerminst een keuze tegen NGO's. Ik sluit niet uit dat de ervaringen met deze constructie in Afghanistan elders consequenties zullen hebben. Ik erken dat er aanloopproblemen zijn geweest, onder meer doordat de VN aanvankelijk over onvoldoende capaciteit beschikte, maar voor zover ik weet zijn deze problemen sterk afgenomen nadat het UNAMA-kantoor personeelsmatig werd versterkt.
Volgens mijn informatie heeft de VN in Kabul lastens de Nederlandse bijdrage inmiddels voor US $ I,5 miljoen contracten gesloten, en zit voor een bedrag van US $ 2,8 miljoen in de pijplijn. De betreffende projecten worden in vier van de dertien gevallen uitgevoerd door lokale NGO's, hetgeen ik positief waardeer. Overigens werd in een recent overleg tussen de directie verantwoordelijk voor noodhulp van het departement en «noodhulp-NGO's» onder meer dit onderwerp aangesneden. Door aanwezige Nederlandse NGO's werden de voordelen van de gevolgde constructie – verbeterde coördinatie en ownership bij de regering – onderschreven, al werd gewezen op praktische problemen, waaronder de lage apparaatskosten die de VN vergoedt.
Vraag van het lid Palm (LPF): De LPF onderschrijft deze kritische blik en zou graag meer inzicht hebben in de gelden die bijvoorbeeld naar de overhead van internationale instellingen in Washington verdwijnen.
Het reguliere programma van de Wereldbank bestaat enerzijds uit leningen tegen een «near market»-rente (IBRD), anderzijds uit leningen tegen een nulprocentsrente (IDA). De kosten die voor deze leningen (en sinds het laatste IDA-fonds ook giften) gemaakt worden zijn verwerkt in het administratieve budget van de Bank, dat echter niet kan worden betiteld als «overhead». Uit het administratief budget worden immers ook wetenschappelijk onderzoek, publicaties en andere bijdragen aan internationale ontwikkelingssamenwerking betaald.
Voor administratieve kosten rekent de Wereldbank bij het bilaterale Bank-Nederland «Partnership Programme» (BNPP) een bedrag van 5 % van de totale besteding. Voor Nederlandse financiering van betalingsbalans- en begrotingssteun via Wereldbankprogramma's brengt de Wereldbank in het geheel geen kosten in rekening.
Vraag van het lid Terpstra (VVD): Bij interruptie sprak het kamerlid Terpstra over de terugkeer- en overnameclausules van het Verdrag van Cotonou.
Hierover is de Kamer reeds uitgebreid geïnformeerd bij brief van 26 september 2002 (TK 27 672, nr. 6)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20022003-2158-2168.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.