Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 29 oktober 2002 over de regeling hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000 (HBD-regeling) en kleine slachterijen (zelfslachtende slagers) die moeten beschikken over een plaats waar veewagens worden gereinigd en ontsmet.

De voorzitter:

Ik wil graag het strakke regime voor een debat naar aanleiding van een overleg toepassen. Ik ga ervan uit dat de gedachtewisseling heeft plaatsgevonden in het algemeen overleg. Ik verwacht dus echt een heel korte inbreng om een motie in te dienen of om nog een enkel woord te zeggen. Ik sta geen onderlinge interrupties meer toe.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Ik geef gaarne gehoor aan uw oproep.

Tijdens het algemeen overleg heeft de staatssecretaris een model op tafel gelegd, waarmee hij wilde aantonen dat de kosten voor zelfslachtende slagers in verband met de voorzieningen die zij moeten aanbrengen dusdanig laag zijn dat dit voor niemand een probleem hoeft te zijn. Wij hebben de afgelopen dagen geïnformeerd en geïnventariseerd wat de kosten zijn en die blijken vele malen hoger te zijn dan de staatssecretaris heeft gesuggereerd. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de regering vasthoudt aan vergaande reinigings- en ontsmettingseisen voor de zelfslachtende slagers;

overwegende dat de Nederlandse eisen verdergaan dan de voorwaarden die binnen de EU aan de zelfslachtende slagers zullen worden gesteld;

overwegende dat het kunnen voldoen aan deze eisen voor veel zelfslachtende slagers aanzienlijk meer kosten met zich brengt dan de staatssecretaris van LNV heeft gesuggereerd;

stelt vast dat de aanvullende nationale eisen voor veel van de zelfslachtende slagers onoverkomelijk zijn en kunnen leiden tot beëindiging van hun activiteiten;

stelt vast dat er een aanvaardbaar alternatief is indien de zelfslachtende slagers voor het reinigen en ontsmetten van de transportmiddelen gebruik mogen maken van een door de RVV erkende reinigings- en ontsmettingsplaats in de regio;

stelt vast dat ook de voorgenomen Europese regelgeving de mogelijkheid biedt gebruik te maken van het hiervoor genoemde alternatief;

verzoekt de regering, de regelgeving zodanig aan te passen dat zelfslachtende slagers gebruik mogen maken van het genoemde alternatief,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Oplaat, Van der Vlies, Teeven en Van Dijke.

Zij krijgt nr. 30(28600 XIV).

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Wij moeten het resterende probleem niet uitvergroten. De staatssecretaris heeft in reactie op wat de Kamer inbracht al bepaalde aanpassingen overwogen. Toch blijft er uiteindelijk een probleem voor zelfslachtende slagers. Ik heb er enkele opgezocht. Dan heb je het vaak over de ambachtelijke slager in een oude dorpskern met een pand dat is ingeklemd in de bestaande bebouwing. Er zijn geen uitbreidingsmogelijkheden en er zijn ook geen mogelijkheden om allerlei voorzieningen te treffen. Overigens zijn die voorzieningen te motiveren, bijvoorbeeld hygiënevoorschriften en voorschriften voor voedselveiligheid en humane gezondheid. Daarmee valt niet te spotten. Op zichzelf is Europese regelgeving prima als een soort integratiekader op Europees niveau. Dat daar reinigings- en ontsmettingseisen uit voortvloeien voor zelfslachtende slagers, is allemaal nog te aanvaarden. Als er dan een knelpunt ontstaat op lokatie, dan is de vraag of tegen billijke voorwaarden te overwegen valt dat er een alternatief wordt gerealiseerd dat door de RVV gecontroleerd wordt. Dan is er een heel heldere inkadering, waardoor het niet gemakkelijk is om misbruik te maken van een dergelijke tegemoetkoming. Overigens is het type van de zelfslachtende slager ook niet de ambachtelijke beroepsbeoefenaar die op voorhand geneigd is te rommelen met bepaalde voorschriften. Immers, hij heeft ook zijn concurrentiepositie. Er kan op dit punt niets fout gaan, want als er wel iets fout gaat, kan hij zijn winkel echt sluiten. Dat doet hij dus niet. Daarom heeft mijn fractie – alles overwegende – de motie van collega Atsma graag mede ondertekend.

De heer Van den Brink (LPF):

Voorzitter. In het algemeen overleg hebben wij gesproken over de zelfslachtende slagers. De regering heeft veel toegezegd. Zij heeft met name toegezegd dat zij bereid is naar een oplossing te zoeken voor die gevallen waarin er geen ruimte is om een ontsmettingsplaats aan te leggen. Wij steunen die motie van de CDA-fractie niet, en wel om de volgende reden. Wij hebben in de afgelopen jaren twee keer een besmettelijke dierziekte gehad in Nederland; één keer na een vorstperiode. Ik vind dat wij al het mogelijke moeten doen om ervoor te zorgen dat dit nooit meer kan gebeuren na een vorstperiode. De motie van het CDA vergroot de risico's. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat per 1 november 2002 ook kleine slachterijen dienen te beschikken over een plaats waar veewagens worden gereinigd en ontsmet (R&O-plaats), zulks in het kader van de HBD-regeling;

overwegende dat pas dan sprake kan zijn van een goede R&O-plaats indien deze ook bij vorst te gebruiken is;

overwegende dat in dat geval een overkapte ruimte neergezet dient te worden;

van mening dat de bouwkosten van een dergelijke R&O-plaats voor deze categorie slachterijen hoog liggen, waardoor deze ondernemers direct in hun voortbestaan worden bedreigd;

van mening dat deze categorie slachterijen een belangrijke functie heeft met betrekking tot het slachten van kleine partijen dieren voor specifieke markten;

van mening dat de realisatie van een eenvoudige R&O-plaats (verharde plaats, opstaande randen, wateraan- en afvoer) voor deze ondernemers uit bedrijfseconomisch opzicht wel acceptabel is;

constaterende dat in de omgeving van deze slachterijen goed uitgeruste R&O-plaatsen ingericht zijn waar ook bij vorst wagens gereinigd en ontsmet kunnen worden;

verzoekt de regering, kleine slachterijen ontheffing te verlenen in die zin dat zij bij vorst de wagens die op hun terrein dieren lossen op de dichtstbijzijnde R&O-plaats kunnen reinigen en ontsmetten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Brink en Tichelaar. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(28600 XIV).

Staatssecretaris Odink:

Voorzitter. In de motie van de heer Atsma wordt gesteld dat de kosten veel hoger zijn. Wij hebben hiernaar nader onderzoek laten doen. De variatie in de kosten van de zelfslachtende slagers is aanzienlijk. De getallen die ik heb genoemd naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Oplaat, blijken ook correct te zijn. Kennelijk kun je in Nederland ook voorzieningen laten aanleggen die nog veel duurder zijn. Dit staat iedereen vrij, maar voor de beperkte kosten die hiermee gemoeid zijn, hoeven bedrijven niet failliet te gaan.

De Europese Unie heeft wetgeving in voorbereiding waarin wordt opgemerkt dat een aantal lidstaten om veterinaire redenen niet de mogelijkheid wil openen om elders te reinigen en ontsmetten. Nederland is een van die lidstaten. Dit betekent dat ik deze motie zal ontraden.

De heer Atsma (CDA):

De minister zegt in een bijzin dat wij ook tot die lidstaten behoren. Wanneer is dat gemeld aan de Kamer?

Staatssecretaris Odink:

In het algemeen overleg is dat wel degelijk gemeld. Ik verwijs u naar voetnoot 2 van de desbetreffende tekst, waar staat dat er met veterinaire zaken rekening gehouden wordt. Een en ander is verder in een werkgroep van de raad aan de orde geweest en wel op 4 november, hetgeen heeft geleid tot de volgende tekst: "Er moet een aparte ruimte zijn met de nodige voorzieningen voor het reinigen, wassen en ontsmetten van transportmiddelen. Deze ruimte en voorzieningen zijn niet vereist wanneer de bevoegde autoriteit toestaat dat gebruik wordt gemaakt van een officieel erkende wasplaats in de directe omgeving." Het draait dus om de vraag of de autoriteit dit wel of niet toestaat. Met het oog op de uniformiteit van het beleid en de controle daarop zien wij echter geen reden om dit toe te staan.

De heer Atsma (CDA):

In het overleg van vorige week heeft de Kamer in meerderheid een heel duidelijk standpunt ingenomen. Vindt u het dan niet vreemd dat het kabinet op 4 november in een ambtelijke werkgroep aangeeft dat deze passage moet worden toegevoegd? Ik vind dat des te vreemder, omdat het niet op voorhand duidelijk is dat een meerderheid van de Kamer hier achter staat.

Voorzitter: Verburg

Staatssecretaris Odink:

In het algemeen overleg heb ik u het standpunt van de regering medegedeeld. In de raadswerkgroep is datzelfde standpunt naar voren gebracht.

Ik ben blij dat de heer Van de Brink aangeeft hoe belangrijk preventie van veterinaire risico's is in de vorstperiode. Waarom is dat zo belangrijk? De varkenspestepidemie heeft laten zien dat de grote uitbraken plaatsvinden als er niet ontsmet kan worden vanwege vorst. Dat is niet alleen een gevolg van technische problemen, maar ook van het feit dat het virus in een vorstperiode veel virulenter is dan in zomerse omstandigheden. De noodzaak om in een vorstperiode echt te reinigen en te ontsmetten staat dan ook niet ter discussie.

In de motie van de heer Van den Brink wordt overwogen dat er een overkapte ruimte neergezet dient te worden. Dat is echter niet juist. Ook zelfslachtende slagers zijn namelijk zeer wel in staat om in die tien dagen per jaar dat wij in Nederland met vorst te maken hebben, een voorziening te treffen die het mogelijk maakt om de vrachtwagen van mest en dergelijke te reinigen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan een heteluchtkanon dat in de vrachtwagen wordt geplaatst. Al met al houd ik staande dat er geen overkapping nodig is en dat men dus niet gedwongen is om grote kosten te maken. Ik ontraad derhalve de aanneming van deze motie.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Wij zullen aanstaande dinsdag stemmen over de ingediende moties.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven