Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2003 (28600 VI).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. Het is inmiddels alweer zo'n tien jaar geleden dat ik de collegebanken heb verlaten. Ik kon het gisteravond niet nalaten enige nostalgie te voelen tijdens het luisteren naar minister Donner. Minister, het was mooi en is het mooi luisteren naar u. Maar het oordeel is iets ernstiger als het gaat om de inhoud van de boodschap die u had te verkondigen, zeker in antwoord op de vragen die door de PvdA-fractie zijn gesteld. Ik zal ze niet allemaal nalopen. Op een aantal kom ik terug in de moties die ik zal indienen, maar een paar noem ik er toch.

De PvdA riep op om te komen met een offensief tegen agressie, uitdrukkelijk ook vanwege het gevoel dat in de samenleving op dit moment heerst en gelet op de actualiteit. Dit is geen nieuw punt, want er ligt een aangenomen motie-Van Heemst tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar. De minister heeft daar niet expliciet op gereageerd. Hij heeft verwezen naar een aantal zaken dat loopt in het kader van het aanpakken van de agressie, vooral het veiligheidsplan dat pas in december wordt behandeld. Het siert de minister als hij onomwonden zou zeggen dat die motie nog steeds erg actueel is en dat de concrete punten die daarin staan, zullen worden meegenomen bij het uitwerken van de plannen die hij aankondigde.

De minister heeft ferme uitspraken gedaan over minimumstraffen. Hij was daar duidelijk tegen. Uit dit debat blijkt dat hij een beetje tegen is, want hij zet de deur weer op een kier. Vervolgens zei de minister dat hij geen behoefte heeft aan een brief over de rol van het OM anno 2002. Ik heb gewezen op het ravijn dat aan het ontstaan is tussen het rechtsgevoel van de burger, die voelt dat het OM niet meer opkomt voor de burger, en de rol die het OM zich soms zelf in de publiciteit wenst aan te meten. Geen brief dus van de minister, maar om die reden heb ik een motie van de heer Teeven met veel liefde meeondertekend.

Preventie vind ik nog het meest zwakke punt uit het verhaal van de minister. Er komt een centrum voor preventie, maar dat wordt op de lange termijn geschoven, want het is niet duidelijk of er geld voor is. Het is al helemaal niet duidelijk wat dit centrum moet gaan doen. Het denken duurt voort, maar er is alvast wel besloten om er geen geld voor uit te trekken. Sterker nog, het budget loopt achteruit in vergelijking met het geld dat er in eerdere jaren was. Wat dat betreft deel ik een dikke onvoldoende uit als het gaat om de balans tussen preventie en repressie. Preventie moet. Sterker nog, het is een belangrijk onderdeel van de aanpak van de onveiligheid in Nederland. Het zou goed zijn als de minister daar niet alleen woorden over bezigt, maar vooral zijn daden laat zien. Ik heb totaal geen reactie gehad op het verzoek van de minister om het MKB-initiatief dat zich richt op het helpen aan een baan van jeugdige criminelen te ondersteunen. Ik heb ook geen reactie gekregen op mijn vraag naar het kabinetsstandpunt over de nota Vasthoudend en effectief, gericht op jeugdcriminaliteit. De rest zal blijken uit de moties die ik nu indien. Ik hoef niet te zeggen dat met name de reactie op de twee amendementen die de PvdA-fractie heeft ingediend ons bijzonder teleur heeft gesteld.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de positie van slachtoffers van geweldsmisdrijven serieus dient te worden genomen;

van mening dat daarbij hoort dat deze slachtoffers ter wille van een gunstig herstel en van verwerking van hun leed, eventuele materiële of immateriële schade zo snel mogelijk vergoed dienen te krijgen;

van mening dat de Albayrakoverheid solidariteit dient te betonen met slachtoffers en dat dit tot uiting dient te komen door het onverwijld betalen van schadevergoedingen aan slachtoffers;

verzoekt de regering, de mogelijkheden tot het oprichten van een solidariteitsfonds voor slachtoffers van geweldsmisdrijven te onderzoeken en daarbij de volgende uitgangspunten te hanteren:

  • - de overheid draagt zorg voor de betaling van schade aan slachtoffers;

  • - de overheid verhaalt deze schadevergoeding bij de daders;

  • - de doorlooptijd van de aanvraag om een schade-uitkering dient te worden bekort;

  • - in spoedeisende gevallen waarbij met name het herstel van de gezondheid in het geding is, dienen voorschotten op eventuele schadevergoeding te worden verstrekt;

  • - ook bij de financiering van het fonds dient solidariteit met de slachtoffers voorop te staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Van de Camp en Halsema. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40(28600 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Kamer reeds enkele malen bij amendement stichtingen die zich bezighouden met de nazorg voor (ex-)gedetineerden subsidies heeft toegekend;

van mening dat reïntegratietrajecten van (ex-)gedetineerden ook als die in een vrijwillig kader plaats hebben onderdeel vormen van de justitietaak;

van mening dat stichtingen zoals de Stichting Exodus en de Stichting Ontmoeting derhalve blijvend publieke financiering behoeven;

verzoekt de regering, indien nodig in samenwerking met de ministeries van Justitie en VWS, met ingang van het komende begrotingsjaar voortaan zorg te dragen voor structurele financiering van genoemde stichtingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Van der Staaij, Rouvoet, Van de Camp, Halsema en Dittrich.

Zij krijgt nr. 41(28600 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat het gratis verstrekken van heroïne op doktersvoorschrift bijdraagt aan het verminderen van overlast en criminaliteit door verslaafden;

verzoekt de regering, de gratis verstrekking van heroïne op doktersvoorschrift te blijven faciliteren in alle steden waar deze problematiek speelt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Schonewille, Halsema en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42(28600 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de strafrechtelijke opvang van verslaafden onder drang ertoe kan bijdragen dat de kans op recidive wordt verkleind;

verzoekt de regering, de strafrechtelijke opvang van verslaafden onder drang structureel te blijven (co)financieren;

verzoekt de regering tevens, deze opvang open te stellen voor vrouwen en uit te breiden naar een vierde fase waarin ruimte wordt gecreëerd voor nazorg waarbij ex-verslaafden worden geholpen bij het beheren van hun inkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Albayrak, Van de Camp en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43(28600 VI).

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik wil nog een verduidelijkende vraag stellen over de motie over heroïneverstrekking op doktersvoorschrift. Mevrouw Albayrak sprak over alle steden. Bedoelt zij daarmee alle grote steden, de G30, de G4 of alle gemeenten waarin deze problematiek zich voordoet en dan kan het dus ook gaan om steden met 30.000 of 40.000 inwoners?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het antwoord staat in feite al in de tekst van de motie. Het is de bedoeling dat alle steden waarin deze problematiek speelt en waar de gratis verstrekking van heroïne een oplossing kan bieden, onder het beleid van de minister vallen.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb een vraag over dezelfde motie. In de vorige kabinetsperiode toen de heroïne-experimenten speelden, is nadrukkelijk naar voren gebracht dat veiligheid en criminaliteit niet echt een criterium waren voor de heroïne-experimenten. Die beogen in de eerste plaats het welzijn en de gezondheid van de mensen die aan het experiment meedoen. Waarom licht mevrouw Albayrak nu de aspecten criminaliteit en veiligheid hier zo uit, terwijl de gezondheid toch voorrang heeft?

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Beide kanten spelen een rol. De fractie van de PvdA heeft dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde gesteld in de debatten die in het kader van de volksgezondheid over dit onderwerp zijn gevoerd. Dit neemt niet weg dat de budgetten worden toegekend door deze minister die een argument nodig heeft om verder te gaan met de financiering van dit project. Dit betekent dat het overlastcriterium tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Justitie wel van belang is.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben een heel bijzonder debat achter de rug. Waarom? Omdat deze combinatie van beleidsterreinen binnen een ministerie zo bijzonder is. Ik heb aan het begin van dit debat gezegd dat het beleid met betrekking tot integratie niet in balans is met dat met betrekking tot immigratie. Door de informatie die ik tijdens dit debat heb gekregen, ben ik niet van mening veranderd. Ik ben zelfs juist minder gerust gesteld door de woorden van minister Nawijn, want wie staat er nu nog naast de nieuwe Nederlanders als zelfs de minister van Integratie dit niet opbrengt en hooguit zegt dat er nog veel problemen zijn, de goeden niet te na gesproken? Natuurlijk zijn er problemen, maar het is niet goed daarop steeds maar weer te hameren. De minister van Integratie moet ook eens naast de mensen gaan staan.

Wij zijn voor een streng en rechtvaardig toelatingsbeleid. Dit is op vele manieren bewezen, onder andere bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet. Het kabinet heeft een aantal voorstellen in dit kader gedaan. Ik vraag daarover nu geen uitspraak van de Kamer, omdat ik zeker weet dat in Europa nog het nodige is te doen over de indirecte discriminatie. Wij hebben daarvan allerlei voorbeelden gezien in de sociale zekerheid en wij zullen dit debat zeker nog voeren.

Ik wil wel een motie indienen over de inburgeringcursussen waarop bij voorhand de eigen bijdrage van mensen in mindering is gebracht, terwijl de minister zelf al heeft gezegd dat er bijna 0,5 miljoen mensen al zo nog in aanmerking moeten kunnen komen voor de inburgeringcursussen. Die motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat goede inburgeringscursussen van essentieel belang zijn voor een betere toerusting van nieuwkomers en oudkomers in Nederland;

van mening dat intensiveringen op het terrein van veiligheid eveneens van groot belang zijn, maar niet ten koste mogen gaan van de financiële middelen voor inburgering;

verzoekt de regering om af te zien van haar voornemens om ten behoeve van de intensiveringen op het terrein van veiligheid middelen aan te wenden die binnen het inburgeringsbudget vrijkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Adelmund, Halsema, Dittrich en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44(28600 VI).

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Voorzitter. Een kleine prijsvraag: wie citeer ik? "In onze Grondwet zijn normen en waarden vastgelegd van de Nederlandse samenleving. Het gaat om vrijheden als de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting, maar ook de gelijkwaardigheid van man en vrouw en het niet-discrimineren op grond van ras of seksuele voorkeur. Wij zullen deze waarden moeten verdedigen en uitdragen, ook naar degenen die van buiten Nederland hier zijn komen wonen. Cultuurrelativisme is niet op zijn plaats." Gezien de mooie woorden die hieraan gewijd zijn in dit debat, zou ik ervan uit moeten mogen gaan dat de volgende motie door de Kamer wordt overgenomen. Overigens was het citaat van de heer Zalm.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat allochtone vrouwen die slachtoffer zijn van (seksueel) geweld binnen de relatie bescherming behoeven;

overwegende dat deze vrouwen op basis van het ondervinden van (seksueel) geweld binnen de relatie alleen, geen voortgezet verblijf wordt toegestaan na het verbreken van hun relatie;

van mening dat het aantoonbaar ondervinden van (seksueel) geweld binnen de relatie zo ernstig is dat de mogelijkheid moet bestaan voor het slachtoffer om op zelfstandige verblijfstitel verder te kunnen leven in Nederland;

vraagt de regering om het beleid zodanig aan te passen dat het aantoonbaar slachtoffer zijn van (seksueel) geweld binnen de relatie een zelfstandige verblijfsgrond wordt voor personen die hun relatie beëindigen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Adelmund, Halsema, Teeven, Dittrich en De Wit.

Zij krijgt nr. 45(28600 VI).

Mevrouw Adelmund (PvdA):

U begrijpt dat ik zeer hecht aan duidelijkheid op dit punt van de Kamer. Vandaar dat ik deze uitspraak aan de Kamer voorleg. Verder is hier de vraag aan de orde of wij de grondrechten wel of niet ook voor nieuwe Nederlanders willen garanderen.

De heer Van de Camp (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Ik sluit mij aan bij de woorden van mevrouw Albayrak die zei dat ze diep onder de indruk was van het betoog van de minister in eerste termijn. Ik was wel een beetje bang dat hier de grenzen van het dualisme zouden worden overschreden, want na zo'n betoog voel je je meer student dan controleur! Daar moet je altijd een beetje voorzichtig mee zijn. Wij waren overigens weer weleens toe aan een fundamenteel verhaal over het recht in onze samenleving. Ik denk dat de minister dat gelukt is en daarom heb ik zijn bijdrage toegevoegd aan het mapje dat ik gebruik voor mijn spreekbeurten in Doesburg en Dieren.

De minister heeft met zijn uitspraak dat preventie alleen effectief is als de repressie is gewaarborgd, ware woorden gesproken. Ik blijf mij echter zorgen maken over de verkokering binnen de rijksoverheid. Twintig jaar geleden sprak prof. Brussaert al over de veertien onverenigde departementen. Ik moest daaraan terugdenken toen hier werd gesproken over preventie in samenspraak tussen Justitie, OCW en VROM. Ik blijf de minister om aandacht vragen voor het gegeven dat preventie niet alleen een taak is van het ministerie van Justitie, maar dat Justitie het wel kan aanjagen.

Ik heb er goede nota van genomen dat het door mij op dinsdag jongstleden gepresenteerde tienpuntenplan wordt meegenomen in de discussie met de Raad voor de rechtspraak en waarschijnlijk ook in de discussie met de Nederlandse vereniging voor rechtspraak. Ik heb verder begrepen dat de ideeën van de heer Dittrich over de verkennende verdachte en het overleg met de officier van justitie daar ook aan de orde zullen komen. Deze benadering is een wezenlijke ommezwaai, omdat wij de afgelopen weken te veel hebben gesproken over de noodzaak dat er meer geld ter beschikking moet worden gesteld. Er moet iets worden gedaan aan de werklast van de zittende magistratuur. Er zal dan ook moeten worden geprobeerd om die processen te verlichten. Ik houd de minister overigens zeker aan zijn toezegging dat hij in 2004 de planning- en controlecycli binnen de keten op orde zal hebben. Mijn fractie zal hem daar te zijner tijd zeker op aanspreken.

Ik ben zeer content met het schriftelijke antwoord op de vragen van de collega's Albayrak en Van Oven. In deze brief schrijft de minister namelijk dat de AMvB inzake de bekostiging nader overleg vergt met de Raad voor de rechtspraak en dat op een aantal punten de vergoedingen uit de AMvB waarschijnlijk zullen worden bijgesteld. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan de vergoeding voor ICT. Ik hoop dan ook dat dit een zekere plus oplevert voor de Raad voor de rechtspraak.

Tot slot op dit punt het volgende. Ik heb eens even gekeken naar wat wij uitgeven in dit land aan rechtspraak en wat wij uitgeven in Nederland aan rechtsbijstand, rechtshulpverlening. Dat bedrag verhoudt zich als 2 : 1 en dat vind ik een verhouding die uit de pas begint te lopen. Wij komen nog afzonderlijk te spreken over rechtshulpverlening, maar ik vraag toch aan de minister om eens een wat meer fundamentele beschouwing over de functie van de rechtsbijstandsverzekering te geven. Ik vind eigenlijk dat de Nederlandse burgers meer actief een rechtsbijstandsverzekering in hun pakket zouden moeten opnemen. De verantwoordelijkheid van de burger op dit punt kan niet alleen op de overheid worden afgewenteld.

Dan kom ik bij het denken over de minimumstraffen...

De voorzitter:

Denkt u ook aan mevrouw Sterk?

De heer Van de Camp (CDA):

Ik denk zeker aan mevrouw Sterk; dat doe ik dagelijks. Maar u zegt dit waarschijnlijk in verband met de spreektijd?

De voorzitter:

Precies. Nu ik u toch onderbroken heb, geef ik de heer De Wit de gelegenheid een vraag te stellen.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik ben de heer De Wit daarvoor erkentelijk.

De heer De Wit (SP):

Mijn vraag gaat over de rechtsbijstandsverzekering. Ik ben het met de heer Van de Camp eens dat het dringend noodzakelijk is dat wij over het systeem van rechtshulpverlening in Nederland gaan praten. Hij merkt hier op dat er meer naar de rechtsbijstandsverzekering gekeken zou moeten worden. Is hij echter van mening dat dit een deugdelijk systeem van rechtsbijstand is, als je ziet welke gaten er vallen in de dekking en welke terreinen met name niet door een rechtsbijstandsverzekering worden verzekerd?

De heer Van de Camp (CDA):

Hier is weer sprake van het essentiële verschil tussen mij en de SP. Ik zou dan naar het Verbond van Verzekeraars toe gaan en zeggen: mensen, dit kan zo niet, u sluit de helft uit ...

U weet misschien dat ik in mijn vrije tijd motorrijder ben en dan heb je nog weleens rechtsbijstand nodig. En inderdaad: alles is zowat uitgesloten en het ligt altijd aan mij! Nu, ik kan u verzekeren dat dit laatste niet het geval is.

De heer De Wit (SP):

Het houdt ongetwijfeld verband met uw gedrag op de weg.

De heer Van de Camp (CDA):

Dat sluit ik niet uit.

Ik vind evenwel dat er overleg moet worden gepleegd – dat kan bijvoorbeeld de minister doen, maar dat kunnen wij ook bevorderen – met het Verbond van Verzekeraars om na te gaan: sluiten de rechtsbijstandsverzekeringen niet te veel uit? Ik vind dat je die discussie wel een keer moet beginnen. U en collega Halsema zeggen dat het huidige systeem vastloopt. Ik heb gekeken naar de bedragen in de begroting: 680 mln euro aan kosten van de rechtspraak en 327 mln euro aan rechtshulp. Dat is een verkeerde verhouding en daar moeten wij iets aan doen. Ik wil dus een betere rechtsbijstandsverzekering en meer verantwoordelijkheid bij de burger.

De heer De Wit (SP):

Waarom vindt u dat een verkeerde verhouding? Dat begrijp ik niet. Wij hebben immers bij de rechtsbijstandsverzekering principieel gekozen, al heel lang, voor wat in de Grondwet is gegarandeerd: toegang tot de rechter, met name voor de mensen met een laag inkomen. Hoe kunt u dat afzetten tegen een bedrag van de rechter?

De heer Van de Camp (CDA):

Om het heel populair te zeggen: als wij 50 mln uit de ene pot naar de andere pot zouden kunnen sluizen op een verantwoorde manier, dan hebben wij heel veel problemen voor de Raad voor de rechtspraak opgelost. Ik begrijp dat ik dit hier niet op een donderdagmiddag zo even à l'improviste kan voorstellen en dat doe ik ook niet. Maar ik vind wel dat de verantwoordelijkheid van de burger inzake zijn eigen rechtsbijstandsverzekering meer in deze discussie moet worden gepositioneerd.

De heer Dittrich (D66):

Beseft de heer Van de Camp wel dat een heleboel rechtsbijstandverleners rechtsbijstand verlenen en daardoor geschillen die er zijn, in der minne kunnen oplossen waardoor men helemaal niet voor de rechter komt? Daarom klopt de vergelijking niet tussen "zoveel voor rechtspraak" en "zoveel voor rechtsbijstand", waarbij dan geconcludeerd wordt dat het een wanverhouding zou zijn. Dat kun je toch helemaal niet zeggen?

De heer Van de Camp (CDA):

Dan laat ik toch even het debat op mij inwerken dat wij hier de afgelopen 24 uur gevoerd hebben. Daarbij zegt collega De Wit – ook mevrouw Halsema zegt het – dat door het huidige systeem met name de toegang tot de rechter voor de mensen aan de onderkant van onze samenleving in gevaar komt. Daar ben ik even op afgegaan. Natuurlijk, ik weet dat er bemiddeld wordt, dat er gesprekken worden gevoerd en dat de toegang tot de rechter wordt beperkt, maar ik vind dat die post in zijn totaliteit te groot wordt.

De heer Dittrich (D66):

Als je volgens het voorstel van de heer van de Camp een rechtsbijstands verzekering gaat ontwikkelen die meer moet dekken, betekent het dat de premies omhoog gaan. Denkt de heer Van de Camp dat de mensen aan de onderkant van de maatschappij het geld hebben om die rechtsbijstandspremies te betalen? Dit was de laatste vraag die ik had.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Het is of het een of het ander. Of je laat die post steeds verder toenemen en durf je nooit een principieel debat te voeren of je bent van mening dat ook op dit vlak de verantwoordelijkheid van de burger speelt.

Voorzitter. Tot slot Exodus. Wij moeten oppassen dat Exodus een soort totempaal wordt, die tot geweldige irritatie leidt. Ik zou de minister willen vragen om het amendement zoals wij het hebben ingediend voor 2003 wel positief te bejegenen, zodat wij aan het begin van het jaar 2004 wel een goede discussie kunnen voeren over dat beleidskader. Ik begrijp best dat er een verschil is tussen penitentiaire programma's en vrijwilligheid. Daar is met het CDA over te praten, maar ik vind wel dat Exodus ook gezien de personeelsproblematiek recht heeft op duidelijkheid per 1 januari 2003.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Allereerst dank voor uw goede zorgen met betrekking tot mijn spreektijd. Ik kan u verzekeren dat de goede zorgen van mijnheer Van de Camp naar alle nieuwkomers, inclusief mij, voortdurend aan de orde zijn.

Wij hebben vanmorgen kennis mogen nemen van de visie van de heer Nawijn op integratie, maar wij blijven bezorgd over het evenwicht tussen zijn hoge profiel op vreemdelingenbeleid en het profiel op integratie. Wij zijn blij dat de minister de lijn ondersteunt dat beheersing van de Nederlandse taal en kennis van de samenleving voorwaarden zijn voor een goede integratie. Naar aanleiding van de interruptie die ik vanmorgen heb geplaatst, heb ik begrepen dat hij bereid is om de opbrengst van de eigen bijdrage in de kosten van de inburgeringscursus in te zetten voor het Taaloffensief Nederlands. Teneinde dit te markeren dient de CDA-fractie hiertoe een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat nieuwkomers de kosten van hun inburgeringscursus zelf moeten betalen en bij tijdige/succesvolle afronding de helft daarvan terugkrijgen;

verzoekt de regering, de opbrengst van de eigen bijdrage van nieuwkomers voor inburgeringscursussen in te zetten voor het Taaloffensief Nederlands,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sterk en Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(28600 VI).

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. In relatie tot het Taaloffensief hebben wij gesproken over bestaande mogelijkheden inzake het taalonderwijs en eventuele nieuwe mogelijkheden om dat taalonderwijs te versterken. De minister is bereid om dit in overleg met de betrokken ministers te bespreken. Wij willen als steun daarvoor een motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van oordeel dat met het oog op hun integratie nieuwkomers en mensen die al langer in Nederland verblijven de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen en voldoende kennis moeten hebben van de Nederlandse cultuur, geschiedenis en staatsinrichting;

van oordeel dat schakelklassen en parallelklassen in het onderwijs een goede bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van dit doel;

verzoekt de regering, na te gaan hoe het systeem van schakelklassen in het onderwijs kan worden verbeterd ten behoeve van de integratie van etnische minderheden en wat daarnaast de mogelijkheden zijn om voor dit doel parallelklassen te introduceren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden SterkSterk en Varela. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47(28600 VI).

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. De minister is met ons van mening dat het belangrijk is dat mensen kennis hebben van de Nederlandse Grondwet en het staatsrecht en dat het niet alleen kennis moet zijn, maar dat het ook in de harten van de mensen moet zitten. Wij hebben uit de beantwoording van onze vraag gisteren begrepen dat hij er zeer aan hecht dat hieraan aandacht wordt besteed. De CDA-fractie wil dat het verplicht wordt getoetst. Wij hebben uit de antwoorden van de minister niet begrepen dat daaraan gevolg zal worden gegeven. Daarom dienen wij een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat kennis van Nederlandse geschiedenis en het Nederlandse staatsrecht onontbeerlijk is voor integratie in de Nederlandse samenleving;

overwegende dat deze kennis momenteel geen verplicht onderdeel uitmaakt van de inburgeringstoets;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat kennis van de Nederlandse geschiedenis en het Nederlandse staatsrecht onderdeel uitmaakt van de inburgeringstoets,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sterk, Blok, Schonewille, Van der Staaij, Rouvoet, Dittrich en Teeven.

Zij krijgt nr. 48(28600 VI).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Op zichzelf kan ik mij erg veel voorstellen bij deze motie, maar ik heb er nog wel een vraag over. Als mevrouw Sterk zegt dat kennis van het Nederlandse staatsrecht een verplicht onderdeel van de inburgering dient te zien, moet ik mij daarbij dan voorstellen dat wanneer iemand de scheiding van machten zoals wij die kennen in ons democratisch bestel, niet van buiten kent, hij niet kan slagen voor de inburgeringscursus? Ik zal u de kost geven waar het gaat om de hoeveelheid Nederlanders die niet of niet voldoende daarvan op de hoogte zijn.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik begrijp uw vraag. Ook wij maken er ons zorgen over dat er een heleboel Nederlanders zijn die geen blijk geven van voldoende kennis van het staatsrecht, maar wij vinden dat nog geen reden om die kennis geen onderdeel te laten maken van de inburgeringscursus. Sterker nog, maatschappijleer, waarbij ook dit onderdeel aan de orde komt, is een verplicht vak in de tweede fase. In dat opzicht vinden wij dat deze kennis ook verwacht mag worden van nieuwkomers.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Ik heb in eerste termijn nagelaten hierover een korte opmerking te maken. In Nederland zijn de verhoudingen zodanig, dat 37% in de tweede fase terechtkomt, namelijk leerlingen naar havo en vwo. Derhalve gaat 63% naar het vmbo. Dus zoekt u uw voorbeelden wat beter. Ik ben voor uw voorstel, laat vooral de mensen kennis maken met onze samenleving, maar als u een meerderheid wilt krijgen voor uw voorstel, moet u wel nalaten om steeds te verwijzen naar de tweede fase. Het is een minderheid in Nederland die dat niveau namelijk haalt.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik ben blij dat u onze gedachte ondersteunt dat het van groot belang is dat mensen kennis hebben van het staatsrecht. Als in het vmbo hieraan geen aandacht wordt besteed, lijkt het mij een goed idee om er de volgende week tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting aandacht voor te vragen. Ik zal het zeker aan mijn collega-woordvoerder doorgeven.

Wij hebben in eerste termijn gevraagd aan minister Nawijn om met een voorstel te komen om meer gewicht te geven aan de ceremonie voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Hij heeft daarop geantwoord dat de ministeriële regeling in werking zal treden. De vraag is evenwel of en in welke mate er werk van wordt gemaakt. Daarom wil ik de minister door middel van een motie oproepen om hiervan nadrukkelijk werk te maken.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verkrijgen van het Nederlanderschap voor nieuwkomers een belangrijke gebeurtenis is;

overwegende dat het belang van deze gebeurtenis te weinig wordt benadrukt;

verzoekt de regering, te komen met een voorstel om de verwerving van het Nederlanderschap een waardiger invulling te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sterk, Blok, Varela, Halsema, Adelmund, De Wit, Teeven en Dittrich.

Zij krijgt nr. 49(26800 VI).

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. In het algemeen overleg van de vorige week heeft minister Nawijn aangegeven dat hij nader zou bekijken hoe er verder aan de opvang van ama's kan worden gewerkt, met name gelet op de relatie Valentijn en Nidos. Wat betekent dit nu concreet voor de positie van Valentijn? Zijn er nog geen onontkoombare stappen gezet voor Valentijn?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Enigszins ongebruikelijk wil ik beginnen met mij te richten tot u. Het aantal van 24 interrupties vanochtend is rijkelijk veel, dat erken ik schuldbewust. Alleen, als kamerlid voel ik mij getergd in mijn controlerende taak als een minister zijn beleid niet uitlegt of verdedigt en hij vragen van de Kamer niet beantwoordt. Misschien mag ik de voorzitter van deze Kamer verleiden om nog eens het belang van de Kamer te benadrukken en om de minister duidelijk te maken dat de informatieplicht jegens de Kamer dient te worden nageleefd.

De voorzitter:

Ik waardeer uw erkenning dat 24 en inmiddels 29 interrupties wat veel is. Uiteraard is het de taak van de voorzitter om namens de Kamer toe te zien op het naleven van de informatieplicht. Laten wij er echter nu niet over discussiëren – dat zeg ik ook tegen mijzelf – maar dat gebeurt natuurlijk in twee termijnen. Na afloop van een geheel debat is dat te bezien. Als u zegt dat dit de taak van de Kamer en daarmee van de voorzitter is, voel ik mij zeker aangesproken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Het contrast tussen twee ministers zal zelden groter zijn. Evenals de andere leden heb ik met zeer veel waardering naar het erudiete en diepgaande betoog van minister Donner geluisterd. Over minister Nawijn zeg ik echter in milde bewoordingen: het was oppervlakkig vanochtend.

De minister van Justitie geeft blijk van instrumentele rechtsopvattingen en ik heb gisteren al gezegd dat dit mij spijt. De minister stelt zichzelf namelijk boven het recht. De samenleving zoekt repressie en de minister verschaft zichzelf de machtsmiddelen om die vraag naar repressie te beantwoorden. Ik heb gisteren in mijn betoog gemarkeerd dat er wat ons betreft een onderscheid behoort te zijn tussen publiek gezag en machtstoe-eigening. Ik hoop dat de minister daarop nog eens wil ingaan, vooral omdat hier de pregnante vraag naar voren komt hoever het vermogen van het strafrecht en de strafrechtelijke instanties reikt om de criminaliteit te verminderen. Mijn stelling is dat het strafrecht steeds meer zal teleurstellen, naarmate de pretenties groter worden en dat de onrust onder de bevolking zal groeien evenals haar afhankelijkheid van de Staat en de stafrechtelijke instanties terwijl die niet aan de vraag kunnen beantwoorden.

Het aanpakken van de oorzaken van criminaliteit vergt preventie. De minister verwijst daarvoor naar andere departementen. Ik vind dat hij daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid miskent voor bijvoorbeeld de gezinsvoogdij, de kinderbescherming, de reclassering en andere instellingen. Ook miskent hij dat daarop op dit moment bezuinigingen plaatsvinden. Ik heb al eerder gezegd dat ik ingediende of nog in te dienen amendementen om dit terug te draaien, zal steunen.

Ik heb mijn zorgen uitgesproken over de cultuur van afzijdigheid die in Nederland dreigt te ontstaan. Mensen durven niet in te grijpen en tegelijkertijd doen zij een steeds groter appèl op de Staat om hun gevoel van onveiligheid te verminderen. Wij hebben een verzoek gedaan om een campagne "meer lef op straat" te introduceren. De minister heeft hierop schriftelijk nogal halfslachtig geantwoord. Hierover dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat in Nederland een cultuur van afzijdigheid dreigt te ontstaan waardoor burgers niet durven of willen ingrijpen in gewelddadige situaties en de afhankelijkheid van de overheid en de strafrechtpleging toeneemt;

verzoekt de regering, als onderdeel van het veiligheidsprogramma een landelijke campagne "Meer lef op straat" te starten waarvan in ieder geval deel uitmaken:

  • - landelijke voorlichting over de wettelijke en realistische mogelijkheden die burgers hebben om in geweldssituaties in te grijpen;

  • - weerbaarheidstrainingen voor het publiek, door politie en andere experts te geven;

  • - landelijke stimulering van gemeentelijke initiatieven "stadsetiquette";

verzoekt de regering, de Kamer te informeren over de opzet en de uitvoering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Schonewille en Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50(28600 VI).

Mevrouw Albayrak (PvdA):

De PvdA-fractie hecht er zeer aan dat de publiekscampagne die tot dit jaar plaatsvond, wordt geëvalueerd. Afhankelijk van de resultaten van die evaluatie moet die campagne worden aangepast. Het idee van mevrouw Halsema is bijzonder sympathiek, maar ook onduidelijk. Wat bedoelt zij met weerbaarheidstrainingen die door de politie en andere organisaties aan het publiek gegeven moeten worden?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De minister geeft in de schriftelijke beantwoording een zeer adequate uitleg van weerbaarheidstrainingen. Het gaat om zelfverdediging, maar ook moet geleerd worden welke vorm van geweld proportioneel is wanneer men tussenbeide komt. Escalatie van geweld moet uiteraard vermeden worden. Ik wil in dit verband de volgende suggestie doen, maar ik teken hierbij aan dat ik de motie met opzet ruim heb geformuleerd, omdat ik vind dat de invulling aan de minister is. Je zou kunnen denken aan open dagen op politiebureaus, bijvoorbeeld op zaterdag, waar politieagenten en anderen dit soort cursussen geven. Ik verwijs naar de geschriften van politiepsycholoog Frans Denkers, die dit heel goed heeft uitgewerkt. Dat geef ik ook door aan de minister van Justitie.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Maar dan nog: welke doelgroep heeft u voor ogen? Wilt u bijvoorbeeld iedereen in Nederland een tae kwando-cursus aanbieden? Dat kan ik mij voorstellen, want dan kun je je goed verweren als je wordt aangevallen. Maar welk publiek heeft u voor ogen voor die weerbaarheidtrainingen? Zijn dat slachtoffers? Is dat iedereen in Nederland? Is het preventief, bijvoorbeeld gericht op kinderen?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kijk, ik heb het met opzet ruim geformuleerd. De minister mag daar beperkingen in aanbrengen. Dat staat hem verder vrij. Maar ik kan mij voorstellen dat er open dagen worden georganiseerd, zoals bijvoorbeeld de rechterlijke macht organiseert die toegankelijk zijn voor het publiek, op de zaterdag voor weerbaarheidstrainingen. Die zijn dan bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft. Het gaat mij niet alleen om slachtoffers. Het gaat juist om mensen die zich op straat onveilig voelen of die zich situaties herinneren waarin zij tussenbeiden hadden willen komen, maar het niet durfden, omdat zij niet wisten wat zij wel en niet mochten doen. Die mensen kunnen daar naar toe.

De heer Dittrich (D66):

Is het niet een beetje een naïef voorstel? HalsemaZou het niet zo kunnen zijn dat juist mensen die een zekere agressie in zich hebben naar die weerbaarheidcursussen van GroenLinks gaan en dan vervolgens hun agressie op straat uiten. Dan zouden wij nog weleens van de regen in de drup kunnen komen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Als u dat denkt, hoorde u mijn antwoord van zo-even niet. Het gaat mij er niet om mensen te leren gewelddadig te zijn. Juist niet! U kent mij goed genoeg.

De heer Dittrich (D66):

Maar ik ken het publiek niet dat van die cursussen gebruik gaat maken. Daarom zei ik dat het naïef klonk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ja, maar daarom stelde ik voor dat dit soort cursussen gegeven moet worden door politie en andere experts. Het gaat hier om het gebruik van ongericht geweld: te hardhandig geweld, gigantische rotschoppen, natrappen als mensen op de grond liggen. Dat moet worden tegengegaan en mensen moet geleerd worden op welke manier zij zich effectief kunnen verdedigen, zonder te veel geweld te gebruiken. U zult mij en de cultuur van mijn partij goed genoeg kennen om te weten dat wij juist streven naar geweldloosheid en het tegengaan van geweld. Dat betekent dus proportioneel gebruik van geweld als dat noodzakelijk is en niet meer dan dat. Dus juist mensen die de neiging hebben om te gewelddadig te zijn, zou ik adviseren naar dat soort cursussen te gaan.

De heer Dittrich (D66):

Toch vind ik het gevaar van knokploegen in spe te groot.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ach, mijnheer Dittrich, dat is toch veel te gemakkelijk en te flauw! Knokploegen gaan echt niet op een zaterdagmiddag naar het politiebureau om daar onderricht te krijgen in wat je wel en niet kunt doen. Het grote probleem met knokploegen is nu juist dat die zich niet aan de wet houden.

De heer Luchtenveld (VVD):

Ik kan mij voorstellen dat er een aardig budget voor nodig is om die weerbaarheidstrainingen te financieren, als daar op grote schaal gebruik van zou worden gemaakt. Had u daar niet een amendement voor moeten indienen? Hoe wilt u de kosten van deze weerbaarheidstrainingen en de overige zaken waar deze motie om vraagt dekken?

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De motie verwijst naar het veiligheidsplan. Het moet opgenomen worden in het veiligheidsplan. Dat zal inderdaad geld kosten, maar ik laat de minister vrij in de schaal en in de mate waarin dat plaats zou moeten vinden. Ik vind dat er een initiatief genomen moet worden. Natuurlijk, mijnheer Luchtenveld, het kost geld, maar je vindt het belangrijk of je vindt het niet belangrijk. Je vindt het goed dat er gigantische rotschoppen worden gegeven of je vindt het belangrijk dat mensen wel tussenbeiden komen, maar proportioneel, met mate en zonder anderen onnodig en disproportioneel te bezeren.

De heer De Wit (SP):

Kan mevrouw Halsema aangeven waar haar motie op is gebaseerd? Is dat het ene geval dat wij allen kennen, waarover ook hier in de Kamer gesproken is? Of zijn er onderzoeken waaruit blijkt dat het inderdaad zou voorzien in een behoefte. Ik wil mijn bezorgdheid uiten dat u door het introduceren van dit verschijnsel iets oproept wat in de samenleving nog geen probleem is of als zodanig ervaren wordt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik ben ervan overtuigd dat dit een probleem in de samenleving is. Ik kan u verwijzen naar het onderzoek van Gabriël van den Brink "Geweld als uitdaging", een dikke pil. Dat bevat ook empirisch onderzoek waaruit een toenemende cultuur van afzijdigheid blijkt. Ik verwees al naar het werk van Frans Denkers. Hij heeft jarenlang geschreven over de noodzaak van het vergroten van de weerbaarheid en zelfredzaamheid onder burgers, omdat er een te grote afhankelijkheid ontstaat van het strafrecht en de staatsinstellingen en er verder een cultuur van afzijdigheid dreigt. Ik ben ervan overtuigd dat daar een probleem ligt. Ik ben er ook van overtuigd dat het noodzakelijk is om ongerichte pleidooien voor eigenrichting te voorkomen en tegen te gaan dat mensen vinden dat ze de grens mogen gaan overschrijden, om dat in goede banen te leiden en dat verantwoord, door de staat en de politie begeleid, richting te geven.

Voorzitter. Ik heb een langdurig verschil met de minister van Justitie over het uitleveren van Nederlandse onderdanen aan de Verenigde Staten. Ik ga daar nu niet op in, maar ik wil wel gezegd hebben dat ik vind dat er onvoldoende bescherming geldt voor Nederlandse onderdanen. Ik dien hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uitlevering van Nederlandse verdachten aan Amerika op dit moment plaatsvindt onder de belofte dat teruglevering door de Amerikaanse overheid welwillend zal worden beoordeeld, terwijl de Uitleveringswet een waarborg van teruglevering eist;

overwegende dat uitlevering op dit moment ook plaatsvindt in gevallen waarin strafbare feiten op Nederlands grondgebied zijn begaan;

verzoekt de regering, de onderhandelingen met de VS te heropenen met als doel in het verdrag een terugleveringsgarantie op te nemen en verdachten niet uit te leveren indien delicten zijn begaan op Nederlands grondgebied,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, De Wit en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51(28600 VI).

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik heb aan minister Nawijn gevraagd om overzichten van het migratiesaldo, graag ook in vergelijking met de andere EU-landen. Ik wil de minister verder alsnog vragen om een toelichting op alle hoofdlijnen van zijn integratiebeleid. Wat gaat hij doen aan segregatie, zwarte en witte scholen, arbeidsmarktbeleid en discriminatiebestrijding? Ik heb een voorstel gedaan om op scholen de inschrijvingssystematiek misschien te gaan wijzigen, waardoor scholen een inspanningsverplichting krijgen om allochtone kinderen op te gaan nemen. Ik weet niet of het kan, Halsemamaar ik hoor graag een reactie van de minister.

De minister zei een visie op integratie te geven. Ik heb deze niet gehoord. Laat ik de vraag daarom herformuleren. Kan de minister voor mij het onderscheid aangeven tussen integratie en assimilatie? Kan hij mij aangeven waarin zijn beleid afwijkt van assimilatiebeleid?

Voorzitter. Ik heb woorden gewijd aan de noodzaak van emancipatie van vrouwen in eigen kring en de bescherming van die vrouwen tegen onderdrukking, geweld en uitbuiting. Een aantal partijen in deze Kamer, met name de VVD, stelt me uitermate teleur in de ambitie om dat tegen te gaan. Wel mooie woorden, maar geen maatregelen. Ik spreek dan met name over de noodzaak om de afhankelijke verblijfsvergunning in ieder geval tot een jaar te verminderen. Ik zou deze het liefst afschaffen – maar ik realiseer me dat dit niet haalbaar is – omdat dit de belangrijkste institutionele belemmering is voor vrouwen om zich tegen onderdrukkende mannen te wapenen en zich los te maken uit huwelijken waarin ze onderdrukt worden. Ik dien een motie in.

De Kamer,

overwegende dat middels de wet op de schijnhuwelijken controle plaatsvindt op oneigenlijke gezinsvorming;

overwegende dat een afhankelijke verblijfsvergunning voor partners en gehuwden van drie jaar een drempel opwerpt voor emancipatie, integratie en ontplooiing;

overwegende dat langdurige afhankelijkheid van partners en gehuwden niet overeenstemt met de doelstellingen van het overheidsbeleid inzake emancipatie en het voorkomen van huiselijk geweld;

verzoekt de regering, partners en gehuwden na een jaar in aanmerking te laten komen voor een zelfstandige verblijfstitel,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Teeven, De Wit en Adelmund. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52(28600 VI).

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Voorzitter...

De voorzitter:

Ik neem aan dat het niet is naar aanleiding van deze motie, want daar staat uw naam onder.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Een korte vraag.

De voorzitter:

Dat vind ik gek. U heeft de motie ondertekend.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Dat heb ik inderdaad gedaan. Maar ik mag toch wel een korte toelichting vragen op een bepaald punt van de motie?

De voorzitter:

Nee, dat is vreemd. U ondertekent de motie zelf. Dan moet u geen toelichting op de motie gaan vragen. Dat heeft u in het vooroverleg bij het opstellen van de motie gedaan, naar ik mag aannemen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter. Ik ben door mijn tijd heen. Ik heb ook woorden gewijd aan het grote probleem van vrouwenbesnijdenis. Naar schatting 20.000 meisjes en vrouwen lijden eronder of worden erdoor bedreigd. Ik schaam me, zei ik in eerste termijn, over de verlegenheid van de Nederlandse autoriteit en de omgang daarmee. Ik dien hierover een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat meisjes- en vrouwenbesnijdenis een ernstig geweldsdelict is dat de lichamelijke integriteit van veelal minderjarige slachtoffers ernstig schendt;

constaterende dat tot op heden geen veroordelingen voor meisjes- en vrouwenbesnijdenis hebben plaatsgevonden, waardoor onterecht de indruk kan ontstaan dat besnijdenis niet strafbaar is;

overwegende dat de inspanningen van het openbaar ministerie om te komen tot strafvervolging inzake gevallen van meisjes- en vrouwenbesnijdenis moeten worden geïntensiveerd;

verzoekt de regering om binnen de arrondissementsparketten de verantwoordelijke personen voor de portefeuille "huiselijk geweld" tevens de verantwoordelijkheid te geven voor de bestrijding van meisjes- en vrouwenbesnijdenis en de resultaten van hun inspanningen expliciet op te nemen in het jaarverslag van het OM,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Halsema, Dittrich, Teeven, Albayrak, De Wit en Schonewille.

Zij krijgt nr. 53(28600 VI).

De heer Schonewille (LPF):

Voorzitter. Ik sluit mij graag aan bij de lovende woorden van mevrouw Albayrak over de presentatie van de minister. Ik ben ook niet ontevreden over de inhoud. Ik ben vooral verheugd over het onderzoek naar de inpasbaarheid van minimumstraffen binnen het Nederlandse strafrechtelijke systeem dat de minister heeft aangekondigd. Hiermee neemt hij een recent initiatief van de LPF over.

Ik ben niet verheugd over het ontbreken van een reactie op het onderwerp dat ik uitvoerig heb besproken in mijn eerste termijn, namelijk de vormgeving van de ontbinding van het burgerlijk huwelijk. Ik ga nu niet herhalen wat ik daar heb gezegd. Ik vraag de minister mij alsnog van een inhoudelijke reactie te voorzien, bij voorkeur door middel van een brief, die ik graag uiterlijk aanstaande maandag ontvang in verband met het algemeen overleg van dinsdag.

Ik maak ook een opmerking over het schriftelijk antwoord op mijn vraag over het niet aanstellen van rechters in Rotterdam en Den Haag. Ik noemde het paradoxaal dat een budget beschikbaar is gesteld voor een aantal rechters, maar dat deze niet worden aangesteld om budgettaire redenen. De minister moet dan niet antwoorden dat hem niet duidelijk is waarom een situatie waarin minder medewerkers – ik had het niet over medewerkers, maar over rechters – worden aangesteld dan men aanvankelijk van plan was, paradoxaal moet worden genoemd. Het lijkt mij toch duidelijk wat daar paradoxaal aan is. Ik heb getracht mijn zorg op dit punt aan de minister over te brengen en vraag hem om een beter antwoord.

Ik sluit af met het voorlezen van een motie over burgers met lef. Mevrouw Halsema sprak hier ook al over. Ik verwijs ook naar mijn bijdrage in eerste termijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er in Nederland burgers zijn die hun verantwoordelijkheid nemen om in te grijpen ingeval zij worden geconfronteerd met een ogenblikkelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, zoals bedoeld in artikel 41 Wetboek van Strafrecht, en in een dergelijke situatie overgaan tot aanhouding van de verdachte conform het bepaalde in artikel 53 Wetboek van Strafrecht;

overwegende dat het gerechtvaardigd is dat deze burgers in een dergelijke situatie zich mogelijk genoodzaakt zien enig geweld toe te passen teneinde aan de situatie een einde te maken, doch deze burgers niet – zoals de politie – getraind zijn in het effectief en met mate gebruiken van geweld, zodat het soms voorkomt dat deze burgers – vrijwel steeds onopzettelijk – over de schreef gaan in het toepassen van geweld;

verzoekt de minister van Justitie, op zo kort mogelijke termijn te bevorderen dat vervolging van de bedoelde burgers in beginsel geen prioriteit meer heeft voor het opsporingsapparaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Schonewille, Luchtenveld en Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54(28600 VI).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik begrijp waar de motie uit voortkomt. Ik heb daar eerder in deze Kamer al het mijne over gezegd. Bent u niet bang dat van deze motie te veel de suggestie uitgaat dat men de vrije hand krijgt van de overheid als men ingrijpt, omdat vervolging geen prioriteit heeft? Is dat niet een heel directe bemoeienis met het opportuniteitsbeginsel dat bij het openbaar ministerie berust en lijkt dit niet een beetje op een vrijbrief, zo van "hak er maar op los"?

De heer Schonewille (LPF):

Het is absoluut niet de bedoeling erop los te hakken. Het gaat om een steun in de rug zodat mensen niet in de zijlijn blijven staan, maar werkelijk durven in te grijpen. De motie van mevrouw Halsema ging daar ook over. Daarom heb ik die medeondersteund.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik zei al dat ik wel begrijp waar de motie uit voortkomt en dat ik al eerder iets in dezelfde richting heb gezegd. Met deze formulering zegt u eigenlijk dat vervolging van personen die zelf ingrijpen, geen prioriteit moet krijgen. Is het nou niet juist de essentie dat het openbaar ministerie zelf beoordeelt onder welke omstandigheden iets heeft plaatsgevonden en of vervolging dient plaats te vinden? Je kunt je toch niet op voorhand aan richtlijnen binden waaruit blijkt hoe hard je mag meppen?

De heer Schonewille (LPF):

Absoluut niet. Ik zeg dat het geen prioriteit heeft. Dat laat onverlet dat in klemmende gevallen nog steeds tot vervolging kan worden overgegaan. Dat is helder.

De heer De Wit (SP):

Heeft de heer Schonewille de brief over dit onderwerp gelezen die de minister gisteren aan de Kamer heeft gestuurd?

De heer Schonewille (LPF):

Ja.

De heer De Wit (SP):

De minister geeft in die brief aan dat enig geweld bij het aanhouden van een dader in een bepaalde gemoedstoestand begrijpelijk en toelaatbaar is.

De heer Schonewille (LPF):

Daarom gebruik ik ook de woorden "enig geweld".

De heer De Wit (SP):

Vindt u het dan nog noodzakelijk dat de minister een soort aanwijzing of richtlijn uitvaardigt – want daar komt het eigenlijk op neer – voor het openbaar ministerie, waarin een en ander wordt vastgelegd?

De heer Schonewille (LPF):

Ik zou inderdaad graag een stapje verder gaan.

De heer Varela (LPF):

Voorzitter. Allereerst stel ik een vraag namens mevrouw Zeroual, die zich moest verontschuldigen. Minister Nawijn is nog niet ingegaan op de monopoliepositie van de ROC's. Blijven de ROC's de enige instanties die de inburgeringscursussen mogen geven? Dit is vooral van belang gezien de wachtlijstproblematiek.

In de strafrechtprocedure moet voor de criminele illegaal te allen tijden bekeken worden in hoeverre deze direct uitgezet kan worden en niet pas in de vreemdelingenprocedure. Naar mijn mening zal dit manschappen, cellen, tijd en uiteindelijk geld opleveren. Volgens mij kunnen wij dat geld nu heel goed gebruiken. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat op dit moment nog niet de helft van de criminele illegalen in Nederland effectief wordt uitgezet;

overwegende dat door slechte communicatie tussen instanties in de strafrechts- en vreemdelingenketen de overgang van de criminele illegaal van strafrechtelijke detentie naar vreemdelingrechtelijke detentie, vaak niet plaatsvindt;

verzoekt de regering, te komen tot een maatregel ten gevolge waarvan tijdens de strafrechtdetentie van de criminele illegaal te allen tijde met de voorbereiding van diens uitzetting kan worden begonnen, zodat de uitzetting zo mogelijk aansluitend op de strafdetentie kan worden gerealiseerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Varela, Blok, Teeven en Sterk. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55(28600 VI).

De heer Dittrich (D66):

Ik heb een vraag over de motie. Ik hoorde de heer Varela formuleren dat er tijdens de detentie kán worden begonnen met vreemdelingenrechtelijke maatregelen. Is hij ervan op de hoogte dat dit al sinds jaar en dag staand beleid is dat ook in praktijk wordt gebracht?

De heer Varela (LPF):

Ik ben ervan op de hoogte dat het gebeurt, maar naar mijn stellige overtuiging gebeurt het veel te weinig. Het moet te allen tijde gebeuren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U vraagt om een maatregel, dus wilt u iets anders. Wat wilt u dan?

De heer Varela (LPF):

Wat ik anders wil, is dat het te allen tijde gebeurt en niet te hooi en te gras. Dat is het verschil.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U wilt dus dat de minister wat harder zijn best doet op wat hij al doet?

De heer Varela (LPF):

Dat klopt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Waarom vraagt u dan om een maatregel en aan welke maatregel moeten wij dan denken?

De heer Varela (LPF):

De maatregel is dat deze weg te allen tijde wordt gevolgd.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Kan de heer Varela aangeven wat de redenen zijn van het niet voorbereiden van uitzetting tijdens het uitzitten van de straf? In 1999, dus ruim drie jaar geleden, hebben wij in de Kamer een debat gevoerd over vreemdelingenbewaring. En marge van dat debat heeft de PvdA-fractie gezegd dat er niet alleen begonnen moet worden met het voorbereiden van de uitzetting, maar dat er ook meer gebruik moet worden gemaakt van de ongewenstverklaring, zodat betrokkene zich rechtstreeks schuldig maakt aan een strafbaar feit als hij terugkomt. Het strafbare feit houdt in dat betrokkene zich in Nederland bevindt terwijl hij ongewenst is verklaard. Wat u voorstelt, is allemaal al in gang gezet. In de praktijk wordt in álle gevallen geprobeerd om tijdens het uitzitten van de straf de uitzetting voor te bereiden, tenzij er redenen zijn waarom dat niet lukt. Kunt u daar iets over zeggen? Welke informatie hebt u dat op dit moment niet in alle gevallen uitzetting wordt voorbereid tijdens het uitzitten van de straf?

De heer Varela (LPF):

U geeft aan dat uw partij dit al eerder heeft voorgesteld, maar uit mijn informatie blijkt dat uw staatssecretaris Kalsbeek hiertoe niet wilde overgaan wegens ongewenste vermenging van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke regimes. Bovendien gebeurt het nog te vaak dat, als criminele illegalen hun straf erop hebben zitten, dit niet wordt aangemeld bij de Vreemdelingendienst, waardoor zij weer vrij op straat kunnen rondlopen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Dit is werkelijk volstrekte onzin. Het eerste is feitelijk onjuist. In 1999 was de heer Cohen staatssecretaris, en niet mevrouw Kalsbeek. Staatssecretaris Cohen heeft op dat moment gezegd dat er alles aan zou worden gedaan om een vreemdeling tijdens het uitzitten van de straf voor te bereiden op de terugkeer naar het land waar hij vandaan komt, omdat hij een bevel tot uitzetting heeft gekregen. Staatssecretaris Cohen heeft dat beleid dus geïntensiveerd. Het beleid bestond al en er wordt al drie jaar intensief aan gewerkt.

De heer Varela (LPF):

Ik val een beetje in herhalingen, maar het gaat mij erom dat het te allen tijde gebeurt, en niet af en toe wel en af en toe niet.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik heb het dictum van de motie goed beluisterd, maar ik heb de motie niet voor mij. De heer Varela heeft nu een aantal malen gezegd dat het hem erom gaat dat het te allen tijde gebeurt. Dat staat echter niet in het dictum van de motie.

De heer Varela (LPF):

Dat staat er wel in.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U formuleerde het zo, dat het mogelijk moet worden gemaakt.

De voorzitter:

Het staat er wel in.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Oké, dan is in ieder geval duidelijk wat de heer Varela bedoelt.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Mijn fractie handhaaft de twee amendementen die ik heb ingediend over de rechtshulp. De praktijk heeft in het verleden uitgewezen dat het verhogen van de eigen bijdrage en van het griffierecht leidt tot een uitval van de vraag. Daarmee ontstaat een leemte in de rechtshulp, waarvoor ook het Verweij Jonker Instituut vorig jaar heeft gewaarschuwd. Dat staat haaks op het grondwettelijke recht dat eenieder toegang heeft tot de rechter.

De discussie die de heer Van de Camp bepleit over het stelsel van gefinancierde rechtshulp en rechtsbijstand juich ik toe. Ik denk alleen wel dat wij daar snel mee moeten zijn, omdat de maatregelen die jaar in jaar uit genomen zijn op het vlak van de gefinancierde rechtshulp zo langzamerhand het karakter krijgen van een sterfhuisconstructie. Als wij er niet snel bij zijn, zal er straks weinig meer over zijn.

Ik had een motie willen indienen over de uitlevering van Nederlandse onderdanen aan de Verenigde Staten, maar ik heb de motie van mevrouw Halsema meeondertekend. Dat is dus op deze manier gemakkelijk opgelost.

Ik wil ten slotte de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de volgende vraag stellen. Wij hebben vorige week tijdens een algemeen overleg gesproken over het speciale probleem van een groep voormalige bewoners van Srebrenica. De minister heeft toegezegd dat zorgvuldig te zullen onderzoeken, dat in het kabinet te bespreken en met een standpunt daarover te komen. Aan het einde van die vergadering zegde hij toe dat er in afwachting van dat standpunt van het kabinet geen uitzettingen zouden plaatsvinden. Ik word er door de betrokkenen van Stari Most – het comité dat met deze mensen contact heeft – echter op gewezen dat er op dit moment wel degelijk uitzettingen plaatsvinden. Kan de minister het ertoe leiden dat zijn standpunt in ieder geval ook bij de IND kenbaar wordt gemaakt?

De heer Luchtenveld (VVD):

Voorzitter. Ook de VVD-fractie dankt beide ministers voor de gegeven antwoorden. Wij kunnen in tweede termijn helaas niet meer op alle thema's ingaan. Uit de in te dienen moties zal blijken dat wij ontevreden zijn over een aantal antwoorden. Ik zal drie moties indienen, maar maak eerst nog enkele opmerkingen.

Wij zijn er allereerst nog niet van overtuigd geraakt dat de minister zich terdege beseft hoe ernstig het is gesteld met het veiligheidsgevoel van de burgers in Nederland. Wij onderschrijven de opmerking dat 100% veiligheid nooit te bereiken is. Wij hebben tijdens ons werkbezoek aan Rotterdam, uit allerlei krantenberichten en van burgers die ons bellen, schrijven of mailen, signalen gekregen dat er sprake is van een uitermate ernstige situatie. Er is gelukkig een veiligheidsplan, maar wij denken dat er op een aantal terreinen echt nog een tandje bij gezet moet worden. Daarom hebben wij op dat punt amendementen ingediend waar wij graag aan vasthouden. Wij willen daar dus meer geld voor uittrekken en wij hebben daar dekking naast gelegd.

Dat geldt ook voor het schadefonds inzake geweldsmisdrijven. Wij hebben er juist op gewezen dat daar door te veel bureaucratie te weinig een beroep op wordt gedaan. De reactie dat het niet nodig is om daar extra middelen aan te voegen, terwijl daar wel ruimte voor is, vinden wij dus niet adequaat. Wij willen immers juist dat er een groter beroep op dat fonds wordt gedaan.

Nu een aantal andere moties, eerst over de voorlichtingscampagne: wat is er mogelijk in de tijd dat de politie er nog niet is?

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat tussen het tijdstip van waarschuwen van de politie en het tijdstip van haar arriveren een behoorlijke tijd zit, waarbinnen slachtoffers van criminaliteit zijn aangewezen op eigenhandig optreden;

overwegende dat het voor de burger onduidelijk is wat hij wel en niet mag gedurende die periode;

verzoekt de regering, in een voorlichtingscampagne in begrijpelijke taal uit te leggen waar de grenzen liggen van eigenhandig optreden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Luchtenveld, Van de Camp, Schonewille, Teeven, Dittrich, Halsema en Albayrak.

Zij krijgt nr. 56(28600 VI).

De heer Luchtenveld (VVD):

De tweede motie betreft het omgangsrecht.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat er te veel kinderen niet in contact staan met de beide ouders omdat een van de ouders de door de rechter opgelegde omgangsregeling frustreert;

overwegende dat handhaving van een door de rechter opgelegde omgangsregeling uitgangspunt is;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak teneinde te bevorderen dat het instrument van de dwangsom vaker wordt ingezet in gevallen waarin de omgangsregeling wordt gefrustreerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Luchtenveld, Dittrich, Schonewille, Halsema en Albayrak.

Zij krijgt nr. 57(28600 VI).

De heer Luchtenveld (VVD):

Dan de laatste motie die ik wil indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bestuurlijke handhaving de aangewezen aanpak is voor de bestrijding van overlastgevende, lichte criminaliteit;

van mening dat de gemeenten voldoende instrumenten moeten hebben om zichtbaar lokaal veiligheidsbeleid te kunnen voeren;

verzoekt de regering, het gebruik van het instrument van de bestuurlijke boete te verruimen tot overlastgevende, lichte overtredingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie Luchtenveldis voorgesteld door de leden Luchtenveld, Dittrich, Schonewille, Teeven en Albayrak.

Zij krijgt nr. 58(28600 VI).

De heer Luchtenveld (VVD):

Deze motie is mede bedoeld als aansporing om sneller met nadere voorstellen te komen dan in de schriftelijke beantwoording is aangegeven.

De heer Blok (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Van de drie proefballonnen die ik in eerste termijn heb besproken, hangen er nog twee in de mist, maar de minister heeft beloofd dat die mist weggehaald zal worden. Dat betreft het verbieden van het door gemeenten verlenen van onderdak aan uitgeprocedeerde asielzoekers en de positie van criminelen met een dubbele nationaliteit.

Ik ben zeer verheugd met de mededeling van de minister dat zijn uitlatingen in de pers over 80% afdoening in aanmeldcentra beschouwd moeten worden als een toezegging van dezelfde hardheid als een doelstelling in de begroting; dat bespaart mij namelijk een motie.

Minder duidelijkheid heb ik gekregen over het voorstel van de minister over de uitzetcentra. In grote lijnen kan ik mij daar een hoop bij voorstellen, maar ik denk dat daarover veel vragen beantwoord moeten worden. Er moet onder meer vergeleken worden waarom dit een succes kan worden, terwijl Ter Apel geen succes is geworden. Ook moet duidelijk worden gemaakt hoe wij moeten omgaan met mensen die afkomstig zijn uit landen die zelf niet meewerken aan de terugkeer, tenzij de terugkerende personen zelf medewerking verlenen – dat zijn nogal wat landen – en hoe wij bijvoorbeeld met de zesmaandentermijn omgaan. Verder mis ik met betrekking tot deze uitzetcentra het opzetten van een uitzetorganisatie die verder gaat dan wat wij tot nu toe hebben. Dat zal echt nodig zijn, gelet op het grote aantal landen dat niet of nauwelijks meewerkt aan terugname van eigen onderdanen. Mijn verzoek aan de minister is daarom om het plan van de uitzetcentra, gecombineerd met het opzetten van een uitzetorganisatie, te behandelen in een notitie waarin de precieze uitwerking aan ons wordt voorgelegd, zodat wij op dit soort punten kunnen ingaan.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

U hebt mijn amendement gezien met het voorstel voor een aanvulling op de vrijwillige terugkeer met een specifieke terugkeerregeling. Mag ik de opvatting van de VVD-fractie over dergelijke stimulansen van die vrijwillige terugkeer vernemen?

De heer Blok (VVD):

Wij kennen de terugkeerregeling via de IOM, waarbij wij de terugkeer en het verblijf gedurende de eerste weken in het land van herkomst voorfinancieren. Ik kan mij in een enkel geval voorstellen dat, als een land een goede voedingsbodem biedt voor ontwikkelingssamenwerking, dit aspect eraan gekoppeld wordt. Ik moet helaas constateren dat de landen waaruit mensen vluchten in het algemeen landen zijn waar het bestuur dermate slecht is dat ontwikkelingshulp of andere projecten slecht werken.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Ik verwijs naar een artikel over een plan. De essentie daarvan is dat van een aantal landen waaruit mensen vluchten op voorhand duidelijk is dat die landen niet zo onveilig zijn dat deze mensen nooit kunnen terugkeren. De mensen die in de procedure zitten, moeten wij daarom een eenmalig aanbod doen om hun kans te grijpen en gebruik te maken van een specifiek terugkeerregeling. Ik noem in dit verband een land als Armenië.

De heer Blok (VVD):

Het is mij vooralsnog niet duidelijk wat dit toevoegt aan de IOM-procedure. Ik ben echter graag bereid om mij in dit plan te verdiepen.

Het blijft mij onduidelijk waarom de begroting uitgaat van 40.000 opvangplaatsen voor asielzoekers, terwijl dezelfde begroting stelt dat de regering uitgaat van een instroom van 18.000 asielzoekers per jaar. Wanneer ik daar de 80% van minister Nawijn, of een iets lager percentage, op loslaat, hebben wij slechts te maken met aantallen van rond de 4000 asielzoekers die huisvesting nodig hebben na de AC-procedure. Ik kan mij daar geen 40.000 plaatsen bij voorstellen.

Ik heb een schriftelijk antwoord gekregen op mijn vraag over de consequenties van misdrijven voor de verblijfsvergunning. Het antwoord is mij niet duidelijk. Het kwam een beetje neer op: aardig idee, maar wij waren er ook al op gekomen. Het deed mij even denken aan het amendement dat wij hebben ingediend en waarbij een dag later het geld was verdwenen!

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de huidige vreemdelingenwet weliswaar de mogelijkheid biedt om bij misdrijven de verblijfsvergunning in te trekken, maar dat de drempel daarvoor te hoog is;

tevens constaterende dat de criteria voor intrekking vastgelegd in de zogenaamde glijdende schaal zeer strikt zijn: veroordelingen van minder dan een maand onvoorwaardelijk zijn nochtans niet van invloed op de verblijfsvergunning;

verzoekt de regering om een misdrijf veel eerder consequenties te laten hebben voor de verblijfsvergunning onder meer blijkend uit aanscherping van de glijdende schaal,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Blok, Varela en Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59(28600 VI).

De heer Blok (VVD):

Er is gisteren uitgebreid gedebatteerd over mijn voorstel om mensen reeds tijdens de aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning in eigen land kennis te laten maken met Nederlandse grondrechten en normen en waarden. Ik ben blij met de steun van de minister voor mijn idee in zijn antwoord in eerste termijn. Ik heb inmiddels ook de nodige steun in de Kamer gevonden.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het onderschrijven van Nederlandse waarden, Bloknormen en grondrechten noodzakelijk is voor een succesvolle integratie van emigranten in de Nederlandse samenleving;

tevens constaterende dat de integratie van immigranten in de Nederlandse samenleving sneller kan verlopen indien zij reeds in eigen land kennisnemen van de Nederlandse waarden, normen en grondrechten en de consequenties daarvan in de dagelijkse praktijk;

verzoekt de regering om met voorstellen te komen om het belang van de essentiële Nederlandse waarden, normen en grondrechten reeds tijdens de aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning in het land van herkomst onder de aandacht van de aanvrager te brengen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Blok, Sterk, Varela en Teeven. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(28600 VI).

De heer Dittrich (D66):

Wat bedoelt de heer Blok met "onder de aandacht brengen"? Gaat het slechts om onder de aandacht brengen of is er een sanctie aan verbonden als mensen niet laten blijken dat zij kennis hebben genomen van de inhoud van de documenten die verstrekt worden tijdens de aanvraagprocedure?

De heer Blok (VVD):

Het moet een zinvol "onder de aandacht brengen" zijn. Ik vond de vergelijking die de minister trok met een verblijfsvergunning voor studie van belang. Daarbij wordt een handtekening gevraagd voor het feit dat de verblijfsvergunning geldt voor de periode van studie. Ik vond dat een zinvolle vergelijking. Ik denk dat wij er wel uitkomen.

De heer Dittrich (D66):

Wat verstaat de heer Blok bij "onder de aandacht brengen"?

De heer Blok (VVD):

De hoofdlijnen komen in het document te staan. Ik heb er gisteren al een voorbeeld van gegeven. Mensen kunnen natuurlijk de achterliggende Grondwet ontvangen als zij dat willen. Er zijn al voorbeelden van de precieze uitwerking, met handtekening etc. Ik laat het aan de minister over om te bepalen voor welke techniek wordt gekozen, maar ik denk dat wij daar wel uitkomen.

De heer Van der Staaij (SGP):

U verwees naar een discussie die daarover zou gaan, maar die discussie ging niet over het onder de aandacht brengen van waarden, normen en regels, maar om het vragen van een verklaring over de gezindheid van mensen tegenover bepaalde nader geformuleerde zaken, waaronder mensen hun handtekening moeten zetten. Dat komt niet meer terug in het dictum van uw motie. Is dat wel letterlijk zo bedoeld of maakt u hiermee ook andere vormen mogelijk?

De heer Blok (VVD):

Die gezindheid was met name uw bijdrage. Het is niet de bedoeling dat iemand die in Nederland verblijft zich niet aan de wetten en met name de Grondwet wil houden. Dat gegeven geldt voor ons allemaal.

De heer Van der Staaij (SGP):

Vraagt deze motie nu inderdaad om het ondertekenen van een verklaring met de bewoordingen die u gisteren hebt genoemd? Het staat niet in de motie. Bedoelt u dit nu wel of niet?

De heer Blok (VVD):

Ik geef de minister iets meer ruimte, gezien zijn commentaar, maar de strekking is niet anders dan in het debat van gisteren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik heb u niets horen zeggen over de emancipatie van vrouwen, allochtone en met name islamitische vrouwen. Ik heb geen enkele maatregel van de VVD gehoord. Ik heb zelf een motie ingediend, waarin ik de regering verzoek om de afhankelijke verblijfsvergunning te verkorten tot één jaar.

De heer Blok (VVD):

U hebt gisteren al een antwoord gekregen op deze vragen. Ik ben het niet eens met uw voorstel om de afhankelijke verblijfsvergunning te verkorten tot één jaar. Verder heb ik in de toelichting op de laatste motie aangegeven dat het mij juist gaat om fundamentele waarden, zoals de gelijkheid van man en vrouw. Dit is een van de maatregelen, naast de maatregelen die al in het Strategisch akkoord genoemd zijn, die wij juist ten behoeve van vrouwen voorstellen.

De heer Dittrich (D66):

Mijnheer de voorzitter. Minister Donner heeft interessante vergezichten geschetst en een mooie beschrijving van een fresco gegeven. De fractie van D66 vindt alleen dat hij op sommige vitale onderdelen van de begroting van Justitie verkeerde keuzen maakt. Dan denk ik met name aan het gebrek aan effectieve preventie. Minister Nawijn heeft veel concrete punten aangestipt. Met sommige punten ben ik het eens, maar dat zijn dan de punten die een voortzetting zijn van het oude beleid. Met de nieuwe punten is de fractie van D66 het niet eens. Ik houd de ingediende amendementen staande en ik beperk mij nu, gelet op het gebrek aan tijd, tot het indienen van vijf moties.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat door het tekort aan rechters bij sommige rechtbanken de afhandeling van strafzaken ernstig in de knel komt;

overwegende dat niet te verwachten is dat door versterking van de hele strafrechtsketen alle strafzaken op adequate wijze afgewikkeld kunnen worden;

verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoeken om de wet zodanig aan te passen dat in juridisch eenvoudige strafzaken de officier van justitie na overleg met de verdachte en diens raadsman aan de rechter een gezamenlijk voorstel tot afdoening van een strafzaak kan presenteren, welk voorstel de rechter op de openbare zitting toetst en bij gebleken akkoordbevinding in zijn uitspraak kan opnemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden DittrichDittrich, Albayrak, Schonewille en Luchtenveld. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61(28600 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat uit buitenlands onderzoek blijkt dat slachtoffers in de loop der tijd vaak meerdere malen slachtoffer van een misdrijf worden;

constaterende dat in het buitenland gebleken is dat de criminaliteit vermindert door meer nadruk te leggen op (overheids)interventie bij slachtoffers via bijvoorbeeld politie, Slachtofferhulp, woningbouwcorporaties, justitie in de buurt, indien die aandacht reeds in een vroegtijdig stadium gegeven wordt;

verzoekt de regering, te stimuleren dat de politie risicoprofielen van herhaald slachtofferschap in het werkproces gaat opnemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Schonewille, Albayrak, Teeven, Halsema, Luchtenveld en Van de Camp.

Zij krijgt nr. 62(28600 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ouders met kinderen die gaan scheiden, hun conflicten over de omgangsregeling eerst aan een mediator dienen voor te leggen;

overwegende dat conflicten over omgangsregelingen, na echtscheiding tot stand gekomen, eerst door een mediator dienen te worden behandeld, voordat de rechter het geschil in behandeling mag nemen;

verzoekt de regering, voorstellen te doen om de wet te wijzigen en een verplichte scheidings- en omgangsbemiddeling te introduceren ingeval van omgangsconflicten over de kinderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Teeven, Luchtenveld, Rouvoet, Halsema, Albayrak, Schonewille en Van der Staaij.

Zij krijgt nr. 63(28600 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat strafbaarstelling van illegaliteit tot een enorme toename van strafprocedures, detentiecapaciteit en bewakingspersoneel leidt met de daaraan verbonden kosten;

verzoekt de regering, in het licht van de reeds bestaande druk op de strafrechtsketen af te zien van het doen van voorstellen voor het strafbaar stellen van illegaliteit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Halsema, Adelmund en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 64(28600 VI).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een Nederlander die wil trouwen c.q. getrouwd is met een partner van buiten de Europese Unie, voor het verblijf van die partner een machtiging voorlopig verblijf (MVV) als voorbode op een verblijfsvergunning in Nederland dient aan te vragen;

overwegende dat ondanks door de regering gedane toezeggingen, de procedure tot afgifte van een MVV vanwege bureaucratische redenen ruimschoots langer bedraagt dan drie maanden na ontvangst van alle benodigde documenten;

spreekt als haar mening uit dat liefdesrelaties niet dusdanig lang op de proef mogen worden gesteld door een traag werkende overheidsbureaucratie;

verzoekt de regering, voorstellen te doen om de Vreemdelingenwet 2000 te wijzigen in die zin dat de aanvraag MVV wordt geacht verleend te zijn, indien de aanvraag niet binnen drie maanden op inhoudelijke gronden is afgewezen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dittrich, Adelmund, Halsema en De Wit. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 65(28600 VI).

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun reactie in eerste termijn. Het was voor mij wel een teleurstelling dat net nu ik heb afgezien van een meer fundamentele beschouwing bij de begroting, minister Donner met een uitgebreide visie komt op de plaats en de functie van het recht. Ik vond dit een verademing. Het is jammer dat deze minister demissionair is, want anders hadden wij nog uitvoeriger over deze missie kunnen spreken. Hij heeft laten zien dat hij in ieder geval niet devisionair is.

Ik zou het debat op het punt van het gedogen graag verder met hem aangaan. In de komende weken dienen zich daarvoor ongetwijfeld nog wel gelegenheden aan. Het is mij opgevallen dat de minister het gedoogbeleid met name ten aanzien van coffeeshops direct koppelde aan de capaciteit van politie en justitie. Dit vind ik onzuiver. Een van zijn ambtsvoorgangers, mevrouw Sorgdrager, was indertijd eerlijker. Zij heeft de Kamer in het kader van een discussie over gedogen gezegd dat de internationale repercussies de enige reden zijn dat wij bij het softdrugsbeleid niet de consequenties trekken van legalisering.

Mijn verwijt aan dit kabinet in eerste termijn was niet dat coffeeshops niet binnen een maand worden gesloten, maar dat het paarse gedoogbeleid in essentie gewoon wordt voortgezet. De minister heeft gelijk als hij zegt dat het gedoogbeleid voor softdrugs niet onder Paars is begonnen, maar door een CDA-minister is bedacht, namelijk door de heer Hirsch Ballin. Wie ben ik om dit niet nog eens te onderstrepen. De door mij geciteerde opmerking van de heer Balkenende in zijn boek Anders en beter gaf mij echter hoop dat bij het CDA eindelijk het besef is doorgedrongen dat het gedogen van softdrugs een heilloze weg is, maar die hoop blijkt ijdel. Echt, het kan anders en beter.

De schriftelijke reactie van de minister op mijn voorstel voor een registratie- en legitimatieplicht voor coffeeshops begrijp ik niet goed. Daarin staat dat er geen positieve eisen in een gedoogbeleid kunnen worden gesteld, want dat zou legalisering inhouden. Het gaat mij nu juist om de operationalisering van de gedoogcriteria. Dit sluit volgens mij weer aan bij wat minister Nawijn vorige week zei, namelijk dat er een strenger drugsbeleid nodig is dan het kabinet nu voorstelt. Welnu, ik kom hem nu al tegemoet. Overigens is dit op zich nogal dubieus, evenals de opmerking van de heer Nawijn dat het veiligheidsplan van het kabinet niet ver genoeg gaat.

Ik dank minister Donner voor zijn bereidheid om te kijken naar de plannen van Gevangenenzorg Nederland om naar het voorbeeld van de succesvolle projecten in Brazilië en de Verenigde Staten een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de recidive. Ik zal graag het contact tot stand brengen.

Hetzelfde geldt voor de toezegging dat met het ministerie van VWS en maatschappelijke organisaties zal worden gesproken over de mogelijkheid van uitstapprogramma's voor prostituees.

De essentie van ons samenzijn en eigenlijk van ons ambacht is dat er op grond van argumenten wordt gedebatteerd. Dat geldt ook voor de campagne, zeg ik alvast maar tegen minister Nawijn. Bij minister Donner rijst bij mij het beeld op van een tafeltennisser op hoog niveau: scherp, snel en geoefend. Bij minister Nawijn heb ik voortdurend het gevoel dat ik een tennisser ben die iedere bal die ik sla, in de omheining tegenover mij zie belanden, terwijl de minister op de baan ernaast zijn eigen herenenkelspel probeert te spelen, vooral door weg te duiken voor iedere bal die toevallig in zijn buurt komt. Dat is zowel sportief als parlementair buitengewoon onbevredigend.

Beide ministers spreken veelvuldig over waarden en normen. Het viel mij echter wel op dat minister Donner sterk vanuit de waarden denkt. Ik hoor hem zeggen dat hij geen rechtspositivist is, terwijl minister Nawijn voortdurend spreekt over normen en waarden, in die volgorde, en bijna iedere passage over bijvoorbeeld het asielbeleid begint met: zo staat het in de wet. Als hem een vraag wordt gesteld over waarden, bijvoorbeeld over artikel 1 van de Grondwet, weet hij niets anders te zeggen dan dat hij het niet eens is met de vragensteller.

Gelukkig is er ook de ambtelijk voorbereide schriftelijke beantwoording, waarvoor dank. Ik markeer dat de motie over de bekeerlingenproblematiek wel degelijk tot een aanpassing van het beleid heeft geleid en door middel van een TBV onder de aandacht van de beslismedewerkers is gebracht. Dat betekent dat de Landsadvocaat niet langer namens de minister het tegenovergestelde zal mogen beweren.

De toezeggingen over het betrekken van ons voorstel over de terugkeerregeling bij de kabinetsnotitie, die in het voorjaar openbaar zal worden, heb ik ten slotte in dankbaarheid genoteerd.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Ik bedank beide ministers voor de beantwoording.

Gelet op mijn beperkte spreektijd zal ik mij zeer moeten beperken. Ik dien allereerst een motie in die voor zichzelf spreekt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in een eerder uitgevoerd Nisso-onderzoek wordt geconcludeerd dat prostitutie voor de meeste beginnende prostituees een overlevingsstrategie bij financiële problemen of een keuze onder dwang van derden lijkt te zijn;

overwegende dat blijkens recent onderzoek een groot deel van de prostituees in de reguliere sector aangeeft liever met het werk in de prostitutiesector te willen stoppen;

verzoekt de regering, te bevorderen dat de belemmeringen die voor prostituees in de praktijk bestaan om met prostitutie te breken, worden weggenomen, onder meer door het stimuleren dan wel faciliteren van zogenaamde uitstapprogramma's, en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Staaij, Rouvoet, Halsema, Van de Camp, Albayrak, Dittrich en De Wit.

Zij krijgt nr. 66(28600 VI).

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter. Een opmerking over de reïntegratie van ex-gedetineerden. Ik concludeer dat de SGP-fractie van mening blijft dat subsidies voor Exodus en Ontmoeting continuering verdienen, omdat de lopende projecten van groot belang zijn voor de recidivebestrijding. Zij verdienen steun en mogen niet het slachtoffer worden van een niet afgeronde discussie over beleidskaders. Ik geef de minister echter graag toe dat om willekeur en onduidelijkheid te voorkomen zo snel mogelijk het debat over het beleidskader moet worden afgerond, opdat alle betrokkenen helderheid kan worden verschaft.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank beide ministers namens mijn fractie voor hun beantwoording. De wijze waarop de minister van Justitie dat heeft gedaan, was een bijzonder plezierige uitdaging om met hem de discussie aan te gaan. Ik bedank de minister van Justitie verder voor de schriftelijke beantwoording en de aanvullende schriftelijke beantwoording van de vragen over het instrument van cassatie in het belang der wet. Ik geef de minister wel in overweging om met het college van procureurs-generaal in contact te treden over de mogelijkheden om noodweer en noodweerexces beter in de jurisprudentie te markeren. Volgens mij moet je dat doen, voordat je begint met de uitvoering van de motie van de heer Luchtenveld over voorlichting aan de burgers, die mijn fractie overigens van harte ondersteunt. Voordat je dat doet, moet je in de jurisprudentie heel goed afbakenen wat zelfverdediging nu wel of niet inhoudt.

De minister moet zich bij de implementatie van de landelijke recherche, populair gezegd, niet laten piepelen door ambtelijke weerstand. Projectgroepen die de implementatie van de landelijke recherche moeten voorbereiden, moeten naar het oordeel van mijn fractie zijn samengesteld uit voor- en tegenstanders uit de ambtelijke wereld van landelijke recherche.

De fractie van Leefbaar Nederland is bijzonder verheugd over de bereidheid van de minister om de invoering van minimumstraffen in Nederland serieus te onderzoeken. Zo hebben wij zijn betoog van gisteravond althans begrepen. Verder steunen wij zijn voornemen om de strafrechtketen te verlichten door de politierechter meer bevoegdheden te geven en zelfs te onderzoeken of een alleensprekende rechter in appèl mogelijk is, die tot hogere strafoplegging kan komen. Dat kan immers zeer wel bijdragen aan het verminderen van de werkdruk binnen de rechterlijke macht.

Ik kom dan op een punt waar wij het al over hebben gehad in de eerste termijn: wat belangrijk is, is dat het openbaar ministerie aan de maatschappij vertelt wat het doet en wat het niet doet. Het openbaar ministerie is in dat verband natuurlijk geen kleuterklasje, alhoewel onze fractie er begrip voor heeft dat na de roerige jaren in het begin van de jaren negentig de eenheid binnen het openbaar ministerie moest worden teruggebracht, ook als het gaat om persvoorlichting. Dat er enige jaren een terughoudend persbeleid is gevoerd vanuit het openbaar ministerie, valt wel enigszins te begrijpen, maar niet in een maatschappij waarin er veel maatschappelijke onrust ontstaat en waarbij de overheid zich moet realiseren dat zij vooral goed moet blijven uitleggen wat zij doet. Ook als de overheid iets goed doet, moet zij uitleggen waarom zij dat doet. Immers, als de overheid niets uitlegt, kunnen burgers op z'n minst de indruk krijgen dat het allemaal maar een rommeltje is.

Het is om die reden dat onze fractie aan de persofficieren van justitie op de onderscheiden arrondissementen meer vrijheid zou willen geven, uiteraard binnen de grenzen die daarvoor zijn, om te komen tot persvoorlichting – zelfs als dat er in zeer uitzonderlijke gevallen toe zou kunnen leiden dat de afdoening van een individuele strafzaak onder druk komt te staan. De meerwaarde is dan in ieder geval dat maatschappelijke onrust wordt weggenomen. In die zin zou onze fractie de volgende motie willen indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de maatschappelijke onrust bij geweldsdelicten aanhoudt bij een onvoldoende actieve persvoorlichting van het openbaar ministerie;

constaterende dat de Aanwijzing voorlichting, opsporing en vervolging (Stcrt. van 25 juli 2002, nr. 140) onvoldoende mogelijkheden biedt voor een actief persbeleid inzake de persvoorlichting aan de zijde van het openbaar ministerie;

overwegende dat de samenleving is gebaat bij het wegnemen van maatschappelijke onrust;

verzoekt de regering, de Aanwijzing voorlichting, opsporing en vervolging en het in de praktijk gevoerde beleid in die zin te wijzigen dat bij de persvoorlichting van de zijde van het openbaar ministerie een betere afweging kan worden gemaakt tussen het belang van het wegnemen van maatschappelijke onrust en het belang van de strafrechtelijke beoordeling van individuele strafzaken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven, Van de Camp, Luchtenveld, Schonewille, Halsema, Dittrich en Albayrak.

Zij krijgt nr. 67(28600 VI).

De heer De Wit (SP):

Er waren in het verleden officieren van justitie die rijkelijk gebruikmaakten van de pers en aan de hand van die ervaringen is door het college van procureurs-generaal in een richtlijn aangedrongen op juist terughoudendheid om te voorkomen dat alles op straat ligt rond de strafzaken, dat dossier worden gelekt enz. Wat bedoelt de heer Teeven nu met die aanscherping van de aanwijzing? Wat wil hij dat er veranderd wordt? Wil hij terugkomen op de terughoudendheid die juist is betracht de afgelopen jaren? Wat wil hij precies?

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Het is altijd goed om geen appels met peren te vergelijken. Wat de fractie van Leefbaar Nederland niet wil, is terugkomen op de terughoudendheid die is betracht met betrekking tot het "verkopen" van strafzaken. Als officieren van justitie te actief de bühne op gaan om, zelfs in het belang van een vervolging, dingen in de openbaarheid te brengen, dan is dat niet goed. Wat de fractie van Leefbaar Nederland wel wil, is dat er teruggekomen wordt op de terughoudendheid als het gaat om de rol die het openbaar ministerie in de samenleving heeft. Het moet niet alleen naar de rechter in de rechtszaal kijken, maar het moet ook bedenken dat het vertegenwoordiger is van de staat. Dat betekent dat het de burgers moet uitleggen wat het doet. Een goed voorbeeld daarvan is de Albert-Heijnzaak. Ik denk dat het openbaar ministerie heel veel ellende had kunnen voorkomen, als het eind augustus precies had uitgelegd wat zijn mogelijke lijn was in die zaak, zelfs als dat had kunnen leiden tot een geringe beïnvloeding van de individuele afdoening van die strafzaak. Het gaat er immers om dat maatschappelijke onrust in een vroeg stadium wordt weggenomen en dat had in dit geval heel goed gekund. Maar het gaat er niet om dat wij nu komen tot een pers die speelbal wordt van de individuele officieren.

De heer Rouvoet (ChristenUnie):

Net als de heer De Wit heb ik wel een flauw vermoeden waar deze motie ongeveer vandaan komt bij de heer Teeven, maar wat ik niet begrijp, is dat hij in zijn dictum niet alleen spreekt over de aanwijzing, maar dat hij van de minister ook vraagt om het feitelijk beleid te wijzigen. Dat moet hij mij toch eens uitleggen.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

In die aanwijzing staat precies geformuleerd wanneer en waar een persofficier concreet iets kan doen en moet doen, maar bij het beleid Teevengaat het er ook om wat er vanuit het college van procureurs-generaal wordt opgedragen aan de hoofden van de parketten met betrekking tot actieve persvoorlichting. En dat betekent heel concreet dat niet alles vanuit de ivoren toren in Den Haag moet worden geregeld, waar het college van procureurs-generaal is gezeteld, maar dat er in individuele situaties meer moet worden overgelaten aan de hoofden van de parketten in de arrondissementen. Daar gaat het om.

De voorzitter:

Wij zijn aan het einde van de tweede termijn van de Kamer gekomen. Gezien het feit dat de Kamer maar liefst 28 moties heeft ingediend, lijkt het mij niet onredelijk om tot half vier te schorsen om de ministers in de gelegenheid te stellen om enige ordening aan te brengen in het antwoord dat zij zullen geven.

De vergadering wordt van 15.22 uur tot 15.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik heropen de vergadering. Ik deel de Kamer mede dat het debat over de intrekking van het wetsvoorstel inzake de verlaging leerplicht (28085, nr. 1), dat gepland stond voor hedenmiddag, vanwege het grote enthousiasme van de justitiewoordvoerders tijdens hun debat, verschoven is naar de volgende week. Het onderwijsdebat van hedenmiddag is derhalve van de agenda van vandaag afgevoerd en wordt toegevoegd aan de agenda van de volgende week. De desbetreffende woordvoerders alsmede de minister van OCW worden daarvan uiteraard op de hoogte gesteld.

Dan gaan wij nu verder met de behandeling van de begroting van Justitie. Gezien het feit dat er in eerste termijn lang gediscussieerd en veel geïnterrumpeerd is, stel ik mij voor dat beide bewindslieden in tweede termijn antwoorden zonder geïnterrumpeerd te worden. Mochten er na afloop van de beantwoording nog prangende vragen leven bij woordvoerders, dan geef ik hun alsdan kort de gelegenheid deze te stellen.

Het woord is aan minister Donner.

Minister Donner:

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de Kamer voor de wijze waarop zij is ingegaan op mijn beschouwing over de plaats van het recht. Ik hoop dat wij bij andere komende gelegenheden de discussie daarover kunnen voortzetten, omdat het goed is specifieke aandacht aan dit onderwerp te besteden, zonder overigens te verzanden in een al te zeer filosofische gedachtewisseling. Het praktische aspect moet namelijk toch de boventoon blijven voeren. Mijn interventie ter zake was overigens niet alleen gericht op de plaats van het recht in de samenleving maar ook op de wijze waarop wij elkaar op het ogenblik aan het opdraaien zijn.

Een aantal woordvoerders heeft gesproken over het belang van preventie. Ik zou bij dezen willen onderstrepen dat ook ik het belang ervan onderken. Ik ben het overigens niet eens met mevrouw Halsema dat strafrecht geen misdrijven voorkomt. Zoals zij het schetst, zou in dit verband dan ook niet meer gesproken kunnen worden van recidive, aangezien zij ervan uitgaat dat straf geen preventieve werking heeft. Tegelijkertijd ben ik mij er ten volle van bewust dat wij met het strafrecht de misdrijven niet de wereld uit helpen. In de eerste plaats is van belang de instelling van mensen ten opzichte van regels. Dat betreft dus de wijze waarop men in het maatschappelijk verkeer met elkaar omgaat met bepaalde ordeningen. Alleen dankzij die regels zijn bepaalde zaken mogelijk geworden. Als men geen zekerheden heeft omtrent het gedrag van medeburgers, zal men zich op tal van punten moeten indekken om te voorkomen dat dingen fout lopen. Het beste voorbeeld vind ik nog altijd de banaal lijkende regel dat men in het verkeer rechts rijdt. Die regel alleen heeft het mogelijk gemaakt om met 100 km per uur of meer over de snelweg te rijden. Als ieder zijn zijde van de weg zou mogen kiezen, zouden wij met auto's slechts stapvoets kunnen rijden. Er zijn tal van andere voorbeelden denkbaar. Tegelijkertijd betekent het dat, zodra je zulke regels hebt, degene die de mazen in het net zoekt of de regels overtreedt, daarmee in wezen de ordening ondergraaft. Ook in gevallen dat dit geen gevaar oplevert, er geen misdrijf wordt gepleegd en er geen overlast wordt veroorzaakt, moet dit worden voorkomen. Dat alles hangt in de eerste plaats af van de instelling waarmee mensen daarmee omgaan.

Een tweede component hiervan is dat wij de gelegenheid niet moeten scheppen. Ik bespreek in het platform criminaliteit met het bedrijfsleven welke maatregelen er mogelijk zijn om misdrijven te voorkomen. Wij eisen, vinden het althans logisch, dat mensen hun voordeur op slot doen en niet open laten staan. Wij eisen, vinden het althans logisch, dat mensen hun fiets op slot zetten. Aangezien de gemiddelde Nederlander iedere avond een klein kapitaal langs de stoeprand laat staan, is het ook niet onlogisch dat hij enkele voorzorgsmaatregelen neemt om te voorkomen dat dit kapitaal de volgende ochtend is verdwenen.

Wij hebben derhalve nog een forse discussie te voeren over de vraag welke preventieve maatregelen je redelijkerwijs mag verwachten van burgers. Dit geldt ook voor bedrijven die tegelijkertijd met allerlei nieuwe methoden mensen tot kopen trachten te verleiden. Tegenwoordig wordt het bijvoorbeeld aan ieders eerlijkheid overgelaten om groente bij Albert Heijn zelf af te wegen, terwijl het heel makkelijk is om even de vinger onder de weegschaal te zetten, waardoor die wat minder gewicht aangeeft. Als dat niet zo werkt, is dat het bewijs dat ik het nog nooit heb geprobeerd. Het geeft echter aan dat ook een steeds groter beroep op de betrouwbaarheid van burgers wordt gedaan. Dat vergt ook meer ondersteuning en daarmee hangt de discussie over de waarden en de belangen van de samenleving samen. Dit aspect moet op tal van terreinen van overheidsbeleid worden meegenomen.

Zo ik de indruk heb gegeven dat Justitie daarin niet volledig haar rol moet spelen, dan is dat onjuist. Ik heb alleen aangegeven dat het, met behoud van de dingen die wij al doen in de preventieve sfeer, nu even tijd is om misschien meer op de repressie te letten. Wij hebben die kant volledig verwaarloosd. Eén van de grote klachten van de politie en van instanties zoals scholen is dat zij geen zekerheid hebben dat een zaak in behandeling genomen wordt als een misdrijf of een overtreding geconstateerd wordt. Zij zijn best bereid om op te treden, bijvoorbeeld tegen het dragen van messen, maar dan moet er wel een adequate reactie op een eventuele melding volgen. Door de afgelopen jaren alle aandacht op de preventie te richten, hebben wij dat vermogen enigszins laten "verflodderen". Vandaar dat ik opnieuw aandacht vraag voor dit aspect.

Meerdere woordvoerders hebben gewezen op het belang van voorlichting. De PvdA-fractie sprak over een offensief tegen agressie. Mevrouw Halsema had het over een cultuur van afzijdigheid. De heer Luchtenveld wil een voorlichtingscampagne om burgers duidelijk te maken waar de grenzen liggen van eigenhandig optreden. Dan is er nog het aspect van de plaats die het OM inneemt. Kortom, aan de ene kant gaat het om de vraag wat de betrokkenheid van burgers is bij het acuut tegengaan van misdrijven en misdaden en aan de andere kant moet duidelijk zijn wat de overheid op dat terrein wel en niet doet. Ik ben ten volle bereid om te onderzoeken op welke wijze een adequate voorlichtingscampagne op te zetten is, in samenhang met maatregelen die de overheid neemt. Daarbij moet men mij nog even ten goede houden of de aandacht vooral uit zal gaan naar de afzijdigheid of naar de grenzen van wat men wel of niet kan doen.

Ik heb al aangegeven dat ik geen tegenstander ben van het aanbieden van cursussen weerbaarheid aan burgers voor zelfbescherming, maar ik vind het gevaarlijk als er cursussen gegeven worden om burgers te trainen op ingrijpen op straat bij geweldpleging. Naar mijn mening wordt met dat soort cursussen de kat op het spek gebonden. Het is al opgemerkt dat de burgers die zich moeilijk kunnen beheersen, waarschijnlijk de eersten zijn die op zo'n cursus afkomen. Of die met de cursus leren om zichzelf te beheersen, weet ik niet. Anders krijgen wij de figuur dat je eerst een vergunning moet halen bij de politie voordat je mag ingrijpen bij geweld op straat. Dat werkt ook niet. Kortom, ik heb grote huiver of wij op die wijze moeten handelen. Ik ben gevoelig voor het argument dat er onduidelijkheid is. Wat het specifieke geval in Amsterdam betreft, acht ik het zeer wel mogelijk dat het beter had gekund. Maar hoe sterker de overheid daar de nadruk op legt, des te sterker zal men zich gelegitimeerd voelen om, ook als dat helemaal niet nodig is, in te grijpen. Het is één element in de kwestie van de spiraal van geweld waarbij wij erg voorzichtig moeten zijn. Duidelijkheid moet er zijn, maar om vooral op dat aspect de nadruk te leggen, is weer een andere kwestie. Daarbij houd ik vol, wat op dit moment in wezen aan de orde is, dat het openbaar ministerie in voorkomende gevallen niet tot vervolging overgaat als het een kwestie is van noodweer of zelfs van noodweerexces, maar dat er in gevallen waarin men ver over de schreef gaat, wel vervolgd moet worden. Daarbij doel ik op gevallen waarin men doorgaat met het aanpakken van verdachten lang nadat de politie die mensen al heeft aangehouden. Dan zeg ik: dat moet niet kunnen en daar moeten ook geen moties over aanvaard worden. Dan moet er juist vervolgd worden om duidelijk te maken waar de grenzen liggen.

Mevrouw Albayrak verwees in dit verband naar de motie-Van Heemst. Daarvan moet ik in eerlijkheid zeggen dat vrijwel alle punten die daarin staan, onderdeel van het veiligheidsplan zijn of onderdeel van de begroting. Ik noem het tegengaan van voetbalsupportersgeweld. Samen met de collega van Binnenlandse Zaken ben ik daarover in discussie met de clubs. Het punt van de versterking van de positie van slachtoffers van geweld is besproken in een algemeen overleg. Over het tegengaan van illegaal wapenbezit is kortgeleden een rapport aan de Kamer gestuurd, waarin ik heb aangegeven welke stappen ik voornemens ben te zetten. Kortom, ik meen dat wat dat betreft in deze begroting alle vervolgstappen genomen worden.

Voorzitter. Ik kom bij de afzonderlijke sprekers. Mevrouw Albayrak heeft gesproken over de minimumstraffen. Ik heb gisteren al aangegeven dat je niet met zijn tweeën aan twee kanten van een krappe deken moet gaan trekken. Ik heb geen "ja" en ook geen "nee" gezegd. Ik heb aangegeven dat Nederland zich op dat punt in ieder geval niet moet isoleren. Ik heb verder aangegeven dat ik op dat punt een internationale vergelijking wil maken van de situatie en in het licht daarvan bekijken waar dit een zinvolle bijdrage is aan het bestaande instrumentarium.

Het heeft weinig zin om opnieuw een discussie te voeren over de vraag wat de verhouding is met het OM. Mevrouw Albayrak verwijst in haar opmerkingen naar de lezing van de heer De Wijkerslooth. Daaruit blijkt dat het OM heel goed weet wat zijn plaats is en wat de politie moet doen. Het OM heeft op het punt van algemeen beleid bepaalde ideeën maar deze zullen niet tot uitvoering gebracht worden, tenzij ze zijn overlegd met mij. Dat is in die zin de onafhankelijkheid van het OM.

Mevrouw Albayrak roert daarnaast een tweede kwestie aan. Zij vraagt of het OM naar de burger toe nog het gevoel geeft dat er recht gedaan wordt aan de gevoelens van onvrede en aantasting van privacygevoelens in geval van geweld en inbraak. Dat punt komt bij de bespreking van het veiligheidsprogramma aan de orde. De heer Luchtenveld heeft dat punt ook aangeroerd, namelijk het gevoel van onveiligheid. Vooruitlopend op zijn inbreng in tweede termijn wil ik bestrijden dat ik onvoldoende besef zou hebben voor het gevoel van onveiligheid bij de burger. Ik meen dat zowel de begroting als het veiligheidsprogramma adequaat tot uitdrukking brengt dat het kabinet zich ten volle bewust is van de inzet op dat punt, mede in het licht van het Strategisch akkoord. In de amendementen gaat het vooral over meer middelen voor de rechterlijke macht. Je hebt dan indirect met het gevoel van veiligheid te maken. Ik ben mij ten volle bewust van de problematiek dat we de zaak met krappe middelen aan de gang moeten proberen te houden. Als er meer middelen zouden zijn binnen het totaal van begrotingsmiddelen, ben ik gaarne bereid om ruimte te zoeken voor het OM en de zittende magistratuur. Maar ik bestrijd u als u een tandje meer wilt dan wat in het veiligheidsprogramma staat. Misschien wilt u graag een adequatere aanpak van wat er in het veiligheidsprogramma staat. Ik ben het geheel met u eens dat wij daar alles aan moeten doen.

Mevrouw Albayrak heeft ook gesproken over het MKB-initiatief. Ik wijs erop dat van dit initiatief op dit moment al gebruikgemaakt wordt in onder meer de Glenn Mills inrichting. Ik heb al aangegeven dat ik nog een nadere notitie over jeugdcriminaliteit in bewerking heb, die voor het eind van het jaar naar de Kamer zal komen met de bedoeling uitvoering te geven aan dat onderdeel van het veiligheidsprogramma. Ik zal daar straks nog op terugkomen. Ik ga daarbij uit van de notitie Vasthoudend en effectief. Ik heb gezegd dat ik daarop wil voortbouwen. Ik meen dat het beleid op dat punt adequaat is en dat wij waar mogelijk zeker gebruikmaken van het MKB-initiatief.

Waarom wordt toch wat meer gedaan? Hiermee kom ik ook op het punt dat de heer Van de Camp heeft aangesneden: hoe kan ik een en ander met ander overheidsbeleid coördineren? Ik probeer nu juist om zowel in het kader van de Wet op de jeugdzorg als in samenwerking met VWS de wetgeving zodanig aan te passen dat de tussenschotten die nu door de verschillende wettelijke voorzieningen bestaan, zoveel mogelijk worden weggewerkt. Zo kan een continuüm ontstaan tussen de verschillende mogelijke maatregelen op het terrein van de jeugdzorg, de jeugdreclassering en de jeugdbescherming en de verslavingszorg, TBS en de geestelijke gezondheidszorg. Ook op dat gebied probeer ik dus via wetgeving eventuele verschillen weg te nemen.

Dan ga ik in op de moties die zijn ingediend door mevrouw Albayrak. In de motie op stuk nr. 40 verzoekt zij om de oprichting van een solidariteitsfonds voor slachtoffers van geweldsmisdrijven. Het zou erop neerkomen dat de overheid de materiële en immateriële schade van de slachtoffers onmiddellijk betaalt. Ik moet in alle eerlijkheid zeggen dat dit een heilloze ontwikkeling zou zijn voor de overheidsvoorzieningen. Mevrouw Albayrak heeft haar motie beperkt tot geweldsmisdrijven. Volgens de laatste berekeningen van het CBS zijn er in Nederland meer dan 1 miljoen slachtoffers van geweldsmisdrijven. Als hiervoor een fonds wordt ingesteld en ieder slachtoffer van een geweldsmisdrijf zijn materiële en immateriële leed onmiddellijk kan neerleggen bij de overheid, die dan moet betalen en maar moet zien hoe en of deze kosten kunnen worden verhaald, hebben wij in wezen een premievrije volksverzekering tegen leed ingesteld. Als wij dit fonds al willen overwegen, valt het overigens eerder onder Sociale Zaken dan onder Justitie. Ik ontraad daarom het aannemen van deze motie met klem. Alleen al door het aannemen van deze motie, laat staan door de uitvoering ervan, wordt een verwachting gewekt die de overheid te enen male niet kan waarmaken.

Ik kom nu bij de motie over de Stichting Exodus, de Stichting Ontmoeting en soortgelijke stichtingen. Deze motie geeft in wezen de problematiek aan. Mevrouw Albayrak geeft aan dat stichtingen zoals de stichtingen Exodus en Ontmoeting blijvend publieke financiering behoeven. Kortom: de hele categorie die zich bezighoudt met de reïntegratietrajecten van ex-gedetineerden, moet dus in aanmerking komen voor publieke financiering. In het dictum van de motie wordt echter alleen maar gevraagd om de financiering van de genoemde stichtingen. Dit betekent in wezen dat de Kamer gewoon gaat discrimineren: alle stichtingen horen het te hebben, maar alleen deze twee krijgen het.

Ik heb aangegeven dat ik het punt wel degelijk zie en dat een beleidskader is opgesteld. De Kamer heeft zelf besloten om niet te stemmen over de begroting voor Justitie voordat het veiligheidsrapport is besproken. Ik betreur dat, maar dat is een besluit van de Kamer. Ik heb begrepen dat het beleidskader is aangehouden door de kamercommissie. Is het niet zinvol dat wij dat beleidskader alsnog zo snel mogelijk bespreken? Het ligt al bij de Kamer; het is geschikt om te bespreken. Het kan worden besproken voordat wordt gestemd over de moties en de amendementen. De Kamer kan op dat moment overzien wat de implicaties zijn. De financiering van de ingediende amendementen kan zo in elk geval niet. Deze motie gaat een stap verder en meent dat er een structurele financiering moet zijn. Dit betekent dat deze zaak voor alle komende jaren moet worden gefinancierd. Nogmaals, u creëert hiermee een nieuwe welzijnsvoorziening. Als dat uw bedoeling is, moet u dat zeker doen, maar dan hoort de motie te liggen bij de minister of de staatssecretaris van VWS en niet bij mij. Met aparte welzijnsvoorzieningen voor ex-gedetineerden schept u juist grote verschillen. Datzelfde geldt voor uw motie over het gratis verstrekken van heroïne op doktersvoorschrift. Deze materie valt, nu en altijd, onder verantwoordelijkheid van de minister van VWS en niet onder die van de minister van Justitie, tenzij erkend wordt dat criminaliteit een ziekte is die wordt veroorzaakt door verslaving. In dat geval moeten wij inderdaad niet bestraffen, maar een recept uitschrijven voor gratis heroïne. Ik denk dat dit een verkeerde benadering is en daarom valt dit onderwerp onder VWS.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Justitie betaalt er nu ook voor.

Minister Donner:

Dat klopt, maar in de motie wordt de regering verzocht over te gaan tot gratis verstrekking van heroïne in alle steden. Deze kwestie valt onder VWS en dus hoort de motie niet thuis bij Justitie.

Ik kom nu te spreken over de motie van mevrouw Albayrak over de financiering van de strafrechtelijke opvang van verslaafden. Dit is een welzijnsvoorziening die onder verantwoordelijkheid van de gemeenten valt. Deze voorziening wordt medegefinancierd door het ministerie van Justitie en deze medefinanciering is in 2003 verzekerd. Over de openstellingen van de opvang voor vrouwen besluit de gemeente die het aangaat en niet het ministerie van Justitie. Op dit punt kan het Rijk niet aan het verzoek in de motie voldoen, anders dan – wat dus nu gebeurt – dat de financiering voor de lopende projecten via deze begroting is zeker gesteld.

Ik heb met dank kennisgenomen van het feit dat de heer Van de Camp gaarne plagiaat zal plegen door de gemaakte opmerkingen over te nemen. Ik geef hem hierbij toestemming, zodat hij dat met een gerust hart kan doen. Op het punt van de preventie ben ik ingegaan en ik heb aangegeven dat ik verkokering tracht tegen te gaan. De heer Van de Camp heeft voorts een aantal maatregelen en een tienpuntenplan voorgesteld voor de rechterlijke macht. De heer Teeven heeft een motie ingediend over de uitbreiding van de bevoegdheid van de enkelvoudige rechter en ook de heer Dittrich heeft in dit kader een motie ingediend. Ik zal deze punten aan de orde laten komen in de discussie met de Raad voor de rechtspraak en in het wetgevingsprogramma dat daar mogelijk uit voort vloeit.

Voorts heeft de heer Van de Camp gevraagd om een fundamentele discussie over rechtsbijstand, mede in het licht van de verhouding van de kosten van de gefinancierde rechtsbijstand tot de kosten van de rechtspraak. De heer De Wit heeft erop gewezen dat er inderdaad een verschil is tussen de gefinancierde rechtsbijstand en de eventuele rechtsbijstandverzekeringen waaronder het meerdere valt dat niet wordt gedekt door de gefinancierde rechtsbijstand. Ik ben het er volledig mee eens dat wij moeten komen tot een discussie over fundamentele herziening van de rechtsbijstand. Strikt genomen staat het punt van de heer Van de Camp over de verzekeringen daar los van en hoeft het, omdat het over het aanvullende deel gaat, ook niet te wachten op de discussie. Tegelijkertijd wil ik tegenover de overwegingen van de heer Van de Camp ook een ander aspect in overweging geven: als wij iets doen op dat terrein, zou ik eerder geneigd zijn om verzekeringen te verbieden. Het probleem is juist dat mensen veel te makkelijk, bij ieder conflict, naar de rechter lopen. Ik heb in die functie ervaren dat het grote gevaar is dat iedere rem op de toegang tot de rechter wordt weggenomen als die toegang verzekerd is. Men moet dus beseffen dat de kosten van de rechtspraak vermoedelijk vele malen zullen toenemen als wij de drempels wegnemen of als wij stimuleren om dit via verzekeringen te doen. Aan de ene kant ben ik het ermee eens dat je dit vaker zou moeten doen, maar aan de andere kant dreigen wij daarmee remmen op de toegang tot de rechter los te gooien. Je kunt hierover dus niet lichtvaardig besluiten.

Dit stelt mij in staat om in te gaan op de opmerking van de heer De Wit inzake de rechtsbijstand. Ik heb niet gezegd dat de verhoging op geen enkele wijze drempels zal beïnvloeden. Ik zou het geen "rechtsuitval" willen noemen, maar als men zegt dat het gevolg hiervan wellicht is dat er minder zaken zijn, zou ik dat niet willen ontkennen. Dat was een van de punten die meespeelden bij de overweging. Als er wordt gezegd dat daarmee de toegang tot de rechter wordt uitgeschakeld, zouden wij alle bestaande griffierechten moeten afschaffen, zouden wij de rechtsbijstand volledig moeten maken en zouden wij dus ook het graduele systeem niet moeten hanteren. In al die gevallen is er immers uiteraard een zekere rechtsuitval. De vraag is dus of ik met de verhogingen een fundamentele grens overga; de vraag is niet of er daardoor wellicht minder zaken zullen zijn.

Tot slot het door de heer Van de Camp genoemde punt van de Stichting Exodus. Ik heb aangegeven dat ik het punt van de rechtszekerheid zie. Ik meen in eerlijkheid dat de stichting vanaf het begin volstrekte zekerheid en duidelijkheid heeft gehad over de rechtspositie van de medewerkers. Ik pleit ervoor om, voordat de Kamer zich begeeft in een experiment om dit allemaal mee te nemen, dit punt separaat te bespreken. De Kamer heeft zelf de tijd geschapen om dat te doen voordat er gestemd wordt over de begroting. De Kamer heeft immers besloten om pas na 2 december te besluiten over de begroting. Tot die tijd zal er dus in geen geval duidelijkheid zijn. Die tijd kunnen wij dus net zo goed gebruiken voor het houden van die discussie.

Ik kom bij de opmerkingen van mevrouw Halsema. Ik zal nu niet ingaan op de instrumentele rechtsopvatting. Ik heb aangegeven dat ik geen voorstander ben van de positivistische opvatting over het recht als instrument in handen van meerderheden, maar ik heb ook aangegeven dat ik geen voorstander ben van het idee van het natuurrecht dat boven en buiten mensen staat en dat mensen opgelegd wordt. Dat geldt voor bepaald recht wel, waaronder de Tien geboden, maar ook die zijn gegeven vanwege de hardheid van mensen en niet omdat dat buiten mensen omgaat. Het recht zoals wij dat gebruiken, wordt echter te vaak gezien als een monument voor juristen en niet als iets wat een samenleving in staat stelt om vruchtbaar samen te leven. Dat rechtvaardigt dat je op ieder moment de uitgangspunten van het recht weer beoordeelt. Het rechtskarakter van wat je doet, moet wel de kwaliteit daarvan waarborgen. In die zin is er een rechtsidee en het staat meerderheden niet vrij om te bepalen hoe daarmee om te gaan. Dat doet echter niet af aan het idee dat het gaat om een bruikbare en betrouwbare rechtsorde ten behoeve van de samenleving.

Mevrouw Halsema heeft een motie ingediend over de landelijke campagne Meer lef op straat. Ik heb aangegeven bereid te zijn om op dit punt te bekijken in hoeverre een campagne over duidelijkheid nodig is. Ik maak daarbij een onderscheid tussen het onderwerp van stadsetiquette en het onderwerp van de aanhoudingen. Dat laatste gaat meer over de vraag van duidelijkheid: wat kan wel en wat kan niet. Hetzelfde geldt voor de vraag naar realistische mogelijkheden van burgers. Het betekent een bijstelling van de huidige campagne over 112. De collega van Binnenlandse Zaken heeft eerder aangegeven dat het een punt van overweging is. Ik heb aangegeven wat ik denk van weerbaarheidstrainingen voor het publiek door politie en andere experts. Om die reden wil ik, los van de punten die ik meeneem, de motie op dit punt ontraden.

Hetzelfde geldt voor de motie over de heropening van de onderhandelingen met de Verenigde Staten over het onderwerp van de uitlevering van Nederlandse onderdanen. Ik heb in het schriftelijke antwoord al aangegeven dat ik tot dusver niet de indruk heb dat het verdrag slecht functioneert wat dit betreft. In een paar gevallen is er echter vertraging opgetreden, omdat de Amerikanen er zeer lang over doen om een veroordeelde terug te laten komen naar Nederland. Ik heb in de tussentijd contact opgenomen met de Amerikaanse minister van justitie over dit punt. Hij heeft mij toegezegd er achteraan te zullen zitten dat deze praktijk zal verbeteren. Dat vind ik geen reden voor het heropenen van de onderhandelingen over het verdrag. Dit is een kwestie van de uitvoering van het verdrag. Dat is iets anders dan het punt van verdergaande terugleveringsgaranties en het uitsluiten van delicten begaan op Nederlands grondgebied. Daarbij is overigens geen sprake van uitlevering. Het gaat om delicten zoals invoer in de Verenigde Staten, die delicten opleveren in de Verenigde Staten. Het verdrag heeft in beginsel geen betrekking op zaken die uitsluitend in Nederland spelen. Daarbij speelt uitlevering geen rol.

Ik kom op het punt van de vrouwenbesnijdenis. Ik onderschrijf de kwalificatie dat vrouwenbesnijdenis een ernstig geweldsdelict is. Ik zal het punt zeker opnemen met het college van PG's om te bezien op welke wijze er in voorkomende gevallen opgetreden kan worden. Ik moet tegelijkertijd zeggen dat het openbaar ministerie bij dit soort delicten afhankelijk is van aangifte. Het openbaar ministerie kan moeilijk een actief opsporingsbeleid voeren op dit terrein. Het blijft bovendien een punt waarbij grote terughoudendheid wordt betracht, ook in de groep zelf. Ik neem het punt op. Ik weet niet of de motie zinvol is. Die ondersteunt immers het beleid.

In reactie op het amendement op stuk nr. 21 van mevrouw Halsema geef ik aan dat het zeer zeker niet zo is dat er voor het jaar 2003 gelden gevoteerd zijn die pas na het jaar 2003 nodig zijn. In het kader van de voorbereiding zijn alle gelden nodig, om te beginnen voor wat wij nu reeds doen.

De heer Schonewille heeft gezegd dat ik niet ben ingegaan op zijn opmerkingen over de ontbinding van het burgerlijk huwelijk. Ik meen echter dat ik daar wel op ben ingegaan, althans op de plaats van mediation binnen het geheel. Ik heb gezegd dat wij daarover moeten spreken en ik heb al aangegeven dat ik daar gaarne toe bereid ben. Dit komt overigens dadelijk ook aan de orde als ik over de motie van de heer Dittrich spreek. Ik meen dat dit niet moet worden opgenomen. Het is helaas vrijwel onmogelijk om voor maandag een brief te sturen waarin ik meer duidelijkheid geef. Zoals de heer Schonewille het formuleerde, was het een standpunt over de gehele ontbinding van het burgerlijk huwelijk. Dan zou het hooguit een verwijzing kunnen zijn naar standpunten die door ambtsvoorgangers zijn ingenomen. Op dat punt heb ik nog geen duidelijk uitgekristalliseerde ideeën, maar ik zet dit punt wel degelijk actief op de agenda. Het heeft dus mijn aandacht. Ik heb al gezegd dat ik binnenkort met een standpunt over mediation denk te komen en ik hoop dat hij mij wil ontslaan van de verplichting om voor maandag een brief te schrijven. Die brief zou ik uiteraard kunnen schrijven, maar die zal hem vermoedelijk niet bevredigen.

Dan kom ik op het punt van de budgettaire paradox in de gemeente Rotterdam. Ik noem het een paradox, want het budget is er. De minister van Justitie kan wel beslissen over de vraag welke budgetten beschikbaar zijn, maar de vraag of de budgetten die beschikbaar zijn, worden benut, is primair gericht aan de rechtbank zelf en vervolgens aan de Raad voor de rechtspraak. Ik kan wat dat betreft dus niet anders. Ik vind het vrij paradoxaal dat er wel een budget is, maar dat het niet wordt uitgegeven. Dat is meer een kwestie van het beleid van de rechtbank van Rotterdam. Die rechtbank maakt geen gebruik van de mogelijkheden die er zijn. Als men beweert 52 nodig te hebben, maar men meent dat men daar het budget niet voor heeft, is dat een kwestie van de verdeling binnen de Raad voor de rechtspraak over de claims van de verschillende gerechten. De minister van Justitie gaat niet in op de budgetten van de verschillende rechtbanken.

De heer Schonewille heeft een motie ingediend over geweld, waarin staat dat het soms voorkomt dat burgers vrijwel steeds onopzettelijk over de schreef gaan in het toepassen van geweld. Als het onopzettelijk is, is er in wezen sprake van noodweerexces en dat valt nu al onder de exceptie. Ik heb al aangegeven dat de praktijk van het openbaar ministerie in die situatie is dat er doorgaans niet wordt vervolgd, tenzij onduidelijk is of het onopzettelijk was. Het is mogelijk dat men ver over de schreef is gegaan. Dan wordt er hier een presumptie gevestigd, namelijk dat alles gerechtvaardigd is als men intervenieert omdat het weleens onopzettelijk zou kunnen zijn. Ook dat is fout. Ik denk dat de Kamer ervoor moet waken dat zij op deze wijze ingrijpt in het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie. Ik heb in reactie op de motie van de heer Teeven aangegeven dat ik gaarne bereid ben om duidelijk te maken waar de grenzen zijn, althans duidelijker dan is aangegeven in de brief aan de Kamer. Ik zal ook ingaan op de situatie van een burgerarrest als er een tijd ligt tussen het vastnemen van een verdachte en de aankomst van de politie. Men zou deze motie zo kunnen lezen dat men over de schreef kan gaan omdat er toch niet vervolgd wordt. Dat zal ik ook zeker niet bepleiten als dat aan de orde komt met het openbaar ministerie.

Ik ben al ingegaan op de opmerkingen van de heer De Wit over de rechtsbijstand, de vraaguitval en de uitlevering.

De heer Luchtenveld heeft gesproken over het veiligheidsgevoel. Ik heb al aangegeven dat ik bestrijd dat de VVD daarop een beter zicht zou hebben dan het kabinet. Als dit al het geval is, kunnen wij op 2 december aanstaande bij de bespreking van het veiligheidsprogramma verder praten over de vraag wat het kabinet nog meer en anders zou kunnen doen.

De heer Luchtenveld heeft verder nog gesproken over uitbreiding van het schadefonds geweldsmisdrijven. Ik heb al gezegd dat daarvoor op dit moment nog geen aanleiding is. Er wordt in zekere zin gepland welke claims er zijn en daaraan moet de situatie dan worden aangepast. Daarom is al tot een zekere uitbreiding overgegaan. Als er belemmeringen ontstaan door bureaucratische regels, is het eerder zaak om die bureaucratische belemmeringen weg te nemen dan om het fonds uit te breiden met een aantal gevallen. Gelet op de herkomst van de middelen is daarvoor ook geen ruimte.

In antwoord op zijn opmerkingen over de tijdsduur tussen het vastnemen en het ter plaatse zijn van de politie heb ik al gezegd hoe ik hiermee wil omgaan.

Naar aanleiding van de opmerkingen over de bestuurlijke boete en de vraag om die te verruimen tot overlastgevende lichte overtredingen, wijs ik erop dat hierop wordt ingegaan op blz. 60 van het veiligheidsprogramma. Het wetsvoorstel op dit terrein is aangekondigd voor het eerste trimester van 2003.

Er is nog gevraagd naar de mogelijkheid van een voorlichtingscampagne. Ik zal proberen zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen, zo nodig via een voorlichtingscampagne.

Ik zal met de Raad voor de rechtspraak in overleg treden over de vraag of het instrument van de dwangsom vaker wordt ingezet. De motie zie ik graag als een ondersteuning van die stap.

Ik heb al gezegd dat de bestuurlijke handhaving zo snel mogelijk aan de orde zal worden gesteld.

Motie nr. 61 van de heer Dittrich heeft betrekking op de bekennende verdachte. Ik heb al aangegeven dat dit een van de elementen is die ik wil meenemen. Ik ontraad de Kamer om zich nu al vast te leggen op dit idee, maar ik wacht graag op de resultaten van het onderzoek naar de gevolgen van consequenties die kunnen worden verbonden aan de proceshouding van de verdachte, en ik zal het meenemen naar het gesprek met de Raad voor de rechtspraak.

Naast de veelplegers wordt nu aandacht gevraagd voor de veelslachtoffers. Ik hoop dat u het met mij eens bent dat het geen oplossing zou zijn om ook veelslachtoffers uit de roulatie te nemen opdat wij op die wijze de criminaliteit zouden verminderen. Dit vergt dus een andere aanpak dan veelplegers. Ik ben graag bereid om te onderzoeken of en hoe je kunt werken met risicoprofielen. Ik waarschuw er echter voor om dit bij de politie neer te leggen. De politie wordt geconfronteerd met een slachtoffer op het moment van aangifte. Dan mag het niet zo zijn dat de politie zegt: u past precies in het profiel, u komt hier vaker, behandelen maar. Nee, wij moeten in het kader van de preventie aandacht besteden aan de begeleiding van slachtoffers en dat is niet per definitie een taak van de politie. Op deze manier uitgelegd zou ik met deze motie kunnen instemmen. Overigens heb ik dat al op blz. 16 van de schriftelijke beantwoording aangegeven.

Ik heb al aangegeven dat ik gaarne bereid ben om op zo kort mogelijke termijn met de Kamer te spreken over de plaats van mediation in het echtscheidingsrecht. De motie van de heer Dittrich is echter typisch een voorbeeld van een voorstel, waarvoor geldt dat het betere de vijand van het goede is. In de motie wordt de regering namelijk verzocht om een verplichte scheidings- en omgangsbemiddeling te introduceren ingeval van omgangsconflicten over de kinderen. Daarmee wordt in wezen voorgesteld om in dit soort gevallen mediation op te nemen als een voorwaarde voor toegang tot de rechter.

Nog afgezien van de vraag of dit niet in strijd is met de Grondwet, is dit ook ongewenst, omdat een middel dan verplicht wordt uitgebreid tot alle gevallen, ook die waar het niet zal werken omdat het in een aantal gevallen goed heeft gewerkt. Daardoor zal het hele middel in opspraak worden gebracht, omdat zal blijken dat het in een groot aantal gevallen zal blijken niet te werken. Omdat mediation werkt in de gevallen dat het werkt, moet je niet denken dat je het kunt verbreden door het te verplichten. Je maakt dan een fout die de overheid al vele malen gemaakt heeft en je krijgt ongetwijfeld te maken met averechtse effecten, omdat mensen na mediation alsnog de gang naar de rechter zullen moeten maken voor de oplossing van hun conflict. Ook hier moet je met de genade meewerken.

In alle eerlijkheid denk ik dat ik niet van mening verschil met de heer Rouvoet over de vraag of wij wel of niet moeten gedogen. Wat ons scheidt, is de vraag wat de beste weg is om van het gedogen af te komen. Waar hij wellicht zal zeggen dat je dat in één klap nu moet doen, zeg ik dat wij nu een weg zijn ingeslagen die leidt tot steeds verdere terugdringing van het verschijnsel coffeeshop. Ik ben bereid om dat met mijn beleid te bevorderen, maar ik acht het een heilloze weg om dat bovenmatig te bespoedigen, omdat ik dan dit verschijnsel de illegaliteit in jaag, waar ik het minder goed dan nu kan controleren. Wij verschillen dus meer van mening over de te volgen methode dan over het beginsel.

De heer Van der Staaij heeft een motie ingediend over uitstapprogramma's voor prostituees. Die motie betreft een onderwerp dat niet onder het ministerie van Justitie valt. Ik ben gaarne bereid om deze motie onder de aandacht te brengen van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze sector valt namelijk onder dit ministerie. Ik zou natuurlijk gaarne als minister van Justitie de hele rijksoverheid onder mijn hoede kunnen nemen, maar zolang het kabinet daar niet toe besloten heeft, denk ik dat wij sommige ministers hun eigen vakterrein moeten laten en alleen aanvullend moeten optreden.

Ten slotte kom ik bij de opmerkingen van de heer Teeven. De vraag of het mechanisme van beroep en van het de zaken weer aanhangig maken bij de Hoge Raad wellicht in die richting uitwerkt dat het niet duidelijk wordt waar noodweer en noodweerexces ophouden, zal ik gaarne meenemen om te bekijken of dat inderdaad zo is en wat eraan gedaan kan worden.

Wat betreft zijn zorgen omtrent de samenstelling van de werkgroep die de nationale recherche instelt, kan ik verzekeren dat er zeker ook duidelijke tegenstanders van het idee in zitten ... Nu, zij zitten er niet in omdat zij tegenstanders zijn, maar er zitten juist ook mensen in die de noodzaak inzien om op dat punt niet de zaak te doen verwateren tot een decentrale of een confederale structuur van regionale organisaties. Ook al zijn andere geluiden misschien wat krachtiger in de media te vernemen, dat betekent niet dat er geen aandacht is voor dit punt.

Wat betreft de motie van de heer Teeven over het openbaar ministerie ben ik volstrekt gevoelig voor het resultaat dat hij wil, namelijk een betere afweging in concrete gevallen in de zin van: kun je niet door eerder of duidelijker met publiciteit te komen, onrust wegnemen? Ik begrijp volstrekt dat hij zegt dat dit niet is het zodanig herzien van de Aanwijzing voorlichting, opsporing en vervolging dat het OM in alle gevallen maar in de media moet optreden. Er zijn evenwel een aantal gevallen aan te wijzen en mogelijk moet je achteraf zeggen dat het in het geval van Amsterdam, in augustus, is misgegaan. Ik ben helemaal bereid om dat punt met het college van procureurs-generaal te bespreken maar moet om die reden de motie ontraden dan wel aanbevelen deze iets anders te formuleren. Als het dictum zou zijn: te bevorderen dat er een betere afweging wordt gemaakt tussen de belangen van het afnemen van onrust, het individuele geval en de praktijk, en de aanwijzing, als dat nodig blijkt, aan te passen, dan kan ik helemaal met de motie instemmen. Maar omdat nu vooropstaat dat er moet worden gekomen tot een wijziging van de aanwijzing, hoewel naar mijn mening niet de aanwijzing maar vooral de praktijk het probleem is en de aanwijzing de ruimte laat, moet ik om die reden de motie ontraden omdat het dan het verkeerde signaal geeft. Als nu net de volgorde omgedraaid zou worden, zou het veel beter zijn.

Mag ik het daarbij laten, voorzitter, want nu gaat een ander spreken.

De voorzitter:

Uw timing is bewonderenswaardig, gelet op het geluid van boven.

Indien er behoefte bestaat aan een korte vraag over iets dat naar het gevoel van een woordvoerder niet is beantwoord, wil ik daar nu, bij de minister van Justitie, de gelegenheid toe geven. Het is geen uitnodiging aan eenieder om dat te doen en ook geen uitnodiging om de discussie weer te heropenen.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Ik heb nog twee vragen. In de eerste plaats betreft dit de kwestie van de rechtsbijstandsverzekeringen. De minister zegt dat dit een open deur kan worden. Echter, met een verantwoord eigen risico kun je de kwestie van de rechtsbijstandsverzekeringen inperken.

Minister Donner:

Ik heb aangegeven dat het punt ter sprake moet komen. Wat ik nu heb gezegd, betrof puur een punt voor u ter overweging, als de tegenhanger. U geeft nu aan dat je dat misschien eventueel zou kunnen voorkomen.

De heer Van de Camp (CDA):

Het tweede punt blijft de vraag van Exodus. Ik vraag voor de laatste keer aan de minister om de zaak voor 2003 te laten zoals deze is en begin 2003 het beleidskader te bespreken. De minister zegt dat de zekerheid niet kan worden geboden omdat er pas later wordt gestemd. Het is natuurlijk zo dat als er nu een ruime kamermeerderheid is, de verwachting is dat het amendement wordt aangenomen. Ik ben namelijk bang dat wij onszelf in een buitengewoon grote tijdsklem zetten en vraag daarom nogmaals: laat 2003 zoals het is en laten wij de lente van 2003 gebruiken om te kijken hoe wij verder moeten.

Minister Donner:

Ik zou nu onmiddellijk kunnen toezeggen dat ik voor 2003 de situatie onveranderd laat. Dan bedoel ik alleen precies het tegenovergestelde van wat de heer Van de Camp bedoelt. Er is namelijk geen financiering voor Exodus en Exodus wist dat er geen financiering was. Als ik de situatie dus laat zoals die is, is er vanaf 1 januari 2003 geen financiering. De heer Van de Camp beoogt een wijziging in de situatie, maar dat is precies het onderwerp dat wij dienen te bespreken. Ik heb al aangegeven dat de ruimte die hij zoekt er niet is. Bovendien snijdt hij een veel principiëler punt aan. Om die reden zeg ik dat dat zo snel mogelijk dient te geschieden, al zetten wij onszelf sowieso onder tijdsdruk. Hij heeft zichzelf namelijk onder tijdsdruk gezet, omdat over die begroting niet voor eind december zal worden gestemd. Daarom heb ik net een oplossing aangedragen die op dat punt niets afdoet aan de zekerheid en onzekerheden. Wij zullen het namelijk nog over het beginsel hebben voordat er zal worden gestemd over de begroting. In het licht daarvan kunnen wij dan altijd nog beslissen wat wij zullen doen.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter. De minister heeft in antwoord op mijn vraag over het initiatief "Werk voor criminele jongeren" van het MKB geantwoord dat dit al beleid is. Dat is niet helemaal waar. Ik heb mij namelijk gebaseerd op een nieuw initiatief waarbij ID-banen in de veiligheidssector zullen worden gereserveerd voor criminele jongeren. Dat is althans het plan van ondernemers. Ik snap dat de minister op dit moment daarop geen antwoord kan geven. Ik vraag derhalve een schriftelijke reactie van het kabinet, dus een reactie van de minister van Justitie en van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dit plan van ondernemers om criminele jongeren aan werk te helpen.

Minister Donner:

Ik zal dat aspect gaarne bespreken. U weet dat het kabinet het middel van de ID-banen wil handhaven, maar de besluitvorming daarover wil overlaten aan de gemeenten. Ik acht het ten enenmale onjuist dat wij ID-banen, dus banen tegen een lager salaris dan een marktsalaris, speciaal in de veiligheidssector reserveren voor ex-gedetineerden. Ik plaats er enige vraagtekens bij of dat de juiste inzet is van ex-gedetineerden. Het idee van het MKB wordt ten volle door mij ondersteund in die zin dat er drie vragen aan de orde zijn. Wat kunnen wij doen om mensen weer aan de slag te krijgen? Wat kunnen wij doen met het MKB om de veiligheid daarvan te bevorderen? Hoe kan ik een bredere inzet krijgen op veiligheidsfuncties, welke mensen gaan eruit door het afschaffen van de ID-banen en is er op een andere wijze financiering voor te krijgen? Maar voordat wij die drie combineren moet ik er eerst over nadenken of het wel juist is om ex-gedetineerden tegen een lager salaris dan een marktsalaris in te zetten in de veiligheidssector van het MKB.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Het voorstel van de ondernemers en het MKB gaat niet alleen over ex-gedetineerden, maar ook over criminele jongeren die misschien niet gedetineerd zijn geweest, maar bijvoorbeeld een taakstraf hebben gehad. Het is expliciet gericht op jongeren. Ik begrijp dat de minister de details van het voorstel niet kent. Wil hij het samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekijken en van een reactie voorzien?

Minister Donner:

Wij nemen het in ieder geval mee in het kader van de ideeën over de aanpak van de jeugdcriminaliteit. Ik zal het punt met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid opnemen.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

De minister heeft in tweede termijn gesproken over het dictum van de door mij ingediende motie. De essentie van de motie is nu juist dat de persofficieren in de praktijk niet de vrijheid hebben om in voorkomende gevallen adequaat en snel te handelen, omdat volgens de aanwijzing alles moet worden teruggekoppeld aan het gegeven beleid. Misschien is het goed dat de minister deze motie nog eens met het college van procureurs-generaal bespreekt. Dan kan ik er ook over denken. Als er over een maand wordt gestemd, hebben wij misschien een beter beeld. Is dat een goed plan?

Minister Donner:

Dat is uitstekend. In dat opzicht verschillen wij niet van mening. Ik meen alleen dat, als het al een praktijkprobleem is, het binnen de aanwijzing kan worden gewijzigd. Daarom heb ik gezegd dat de aanwijzing alleen moet worden gewijzigd als dat nodig is. Nu stelt u voorop dat de aanwijzing en de praktijk gewijzigd moeten worden. Laten wij afspreken dat wij er beiden nog even over denken. Ik neem het in ieder geval mee voor overleg met het college van procureurs. Ik heb begrip voor uw punt. Het moet niet iedere keer naar het college worden teruggekoppeld.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Mijn punt is dat het beleid van het college van procureurs-generaal te strak is.

De heer Van der Staaij (SGP):

Ik heb nog een opmerking over de motie over de uitstapprogramma's. Ik heb haar juist bij deze begroting van Justitie ingediend, omdat in het verleden bij dit onderwerp is verwezen naar de evaluatie van de opheffing van het bordeelverbod. Ik stel mij echter voor dat bij de uitvoering het voortouw door het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport wordt genomen.

Minister Donner:

Het opheffen van het bordeelverbod heeft mogelijk bepaalde gevolgen gehad, maar door die opheffing hebben wij te maken met problemen in de sfeer van Sociale Zaken of Volksgezondheid en niet meer in de sfeer van Justitie. Alleen mensenhandel blijft in de sfeer van Justitie.

Minister Nawijn:

De eerste motie van mevrouw Adelmund gaat over het aanwenden van uit het inburgeringsbudget vrijkomende middelen voor inburgering. In eerste termijn heb ik al uitgelegd dat die middelen door het kabinet zijn bestemd om de maatregelen uit de veiligheidsnotitie te financieren. Ik heb dus niet de vrijheid om de motie over te nemen en ik moet namens het kabinet aanvaarding ervan ontraden.

De tweede motie van mevrouw Adelmund gaat over slachtoffers van seksueel geweld binnen een relatie. Men weet al dat ik niet onwelwillend tegenover deze motie sta. In eerste termijn heb ik al gezegd dat ik aan het einde van dit jaar de resultaten verwacht van een onderzoek door de IND naar de verlening van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden aan vrouwen die onder meer slachtoffer zijn van geweld binnen een relatie. Uiteraard zal ik de Kamer over die resultaten informeren. Wij stemmen pas later over de moties en ik stel mij dan ook voor dat ik er later op terugkom. De motie komt mij echter sympathiek voor.

Mevrouw Sterk vraagt bij motie om de eigen bijdrage van nieuwkomers voor inburgeringscursussen in te zetten voor het Taaloffensief Nederlands. Ik zou dit graag willen, maar de maatregelen uit de veiligheidsnotitie moeten eveneens worden gefinancierd. Ik vind veiligheid zeer belangrijk, ook met het oog op integratie. In eerste termijn heb ik al aangegeven dat in achterstandswijken veiligheid een absolute prioriteit is. Ik heb niet de vrijheid om deze motie namens het kabinet te omarmen. Ik ontraad dan ook aanvaarding ervan.

Mevrouw Sterk heeft vervolgens een motie ingediend met het oog op verbetering van het systeem van schakelklassen ten behoeve van integratie van etnische minderheden. Daarnaast wordt gevraagd, te bezien wat de mogelijkheden zijn om voor dit doel parallelklassen te introduceren. Ik zie deze motie als een ondersteuning van mijn beleid. Ik zal op dit punt in overleg treden met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en ik zal de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.

Ook de motie van mevrouw Sterk waarin wordt verzocht om de Nederlandse geschiedenis en het Nederlandse staatsrecht onderdeel te laten uitmaken van de inburgeringstoets acht ik sympathiek. Ik wijs er overigens op dat het Nederlandse staatsrecht ook bij autochtone jongeren minder bekend is. Ik zal ook op dit punt overleggen met de minister van Onderwijs. Wat mij betreft, kan deze motie overgenomen worden.

Dat geldt ook voor de volgende motie van mevrouw Sterk op stuk nr. 49 die ertoe strekt meer gewicht te geven aan de ceremonie voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. Ik heb in Amerika gezien hoe men daarmee omgaat. Daar is het een heel feestelijke, officiële gebeurtenis. Ik zal die motie overnemen. Het is wel zo dat de verantwoordelijkheid daarvoor bij de gemeenten ligt, maar ik zal de gemeenten stimuleren het voorstel over te nemen.

Mevrouw Sterk heeft ook gevraagd naar de positie van Valentijn, de overgang van het COA naar Nidos. Het gaat hier om minderjarige asielzoekers van 13 en 14 jaar. Er is een afspraak dat minderjarige asielzoekers van 1 tot 12 jaar vallen onder Nidos en dat minderjarige asielzoekers van 15 jaar en ouder vallen onder het COA. Deze groep valt ertussen. Op zichzelf ben ik ertegen dat deze jongeren zomaar in huizen worden geplaatst in grote steden. Bescherming via een gezamenlijke opvang vind ik absoluut noodzakelijk. Ik heb tegen het bestuur van het COA gezegd dat ik mij daarover nog beraad. Ik wil daar nog nader over spreken, met name met het Nidos, om garanties te krijgen dat kinderen niet zo maar in grote steden in huizen worden geplaatst. Het is natuurlijk geen goede zaak als dat gebeurt met kinderen van 13 en 14 jaar. Ik zal de Kamer daar nader over informeren.

Mijnheer de voorzitter. Ik maak er ernstig bezwaar tegen dat mevrouw Halsema mij ervan beschuldigt dat ik de informatieplicht – de belangrijkste plicht van een minister aan deze Kamer – niet waarmaak. Ik wil dan ook van haar horen op welke punten ik haar niet heb geïnformeerd. Zij heeft vier punten opgesomd, waarop ik nog inga in tweede termijn. Ik had daar in eerste termijn op in willen gaan, maar die gelegenheid werd mij haast onmogelijk gemaakt omdat mevrouw Halsema mij regelmatig interrumpeerde. Ik zou willen voorstellen dat als een minister spreekt in deze Kamer, er misschien wat minder geïnterrumpeerd wordt zodat hij zijn verhaal kan afmaken.

De voorzitter:

Dat is wel aan de voorzitter, uiteraard.

Minister Nawijn:

Dat weet ik, maar ik mag het wel even zeggen, mijnheer de voorzitter.

De voorzitter:

Ja, u mag alles zeggen, maar de voorzitter laat zich wat dat betreft niet door de regering beïnvloeden.

Minister Nawijn:

Voorzitter. Mevrouw Halsema vroeg mij naar het verschil tussen assimilatie en integratie. Met betrekking tot wat het kabinet in dit licht bedoelt met integratie citeer ik uit het Strategisch akkoord: de effectieve integratie van bevolkingsgroepen is een zaak van lange adem en van wederzijdse aanpassing. Die wederzijdse aanpassing onderscheidt integratie van assimilatie, want assimilatie legt de volle verantwoordelijkheid en de gehele last van aanpassing eenzijdig bij de migrant, de nieuwkomer of de minderheidsgroep. Dat wil ik uitdrukkelijk niet. Ook de ontvangende samenleving heeft de plicht om nieuwe landgenoten op gelijke voet te accepteren als medeburgers en hun de ruimte te geven, zich te ontwikkelen tot een verantwoord burger, met alle rechten en plichten die daarbij horen. Ik ben mij ervan bewust dat het zwaartepunt van het beleid daar ligt waar mensen van verschillende afkomst elkaar ontmoeten, in wijk en buurt, op school, in de werkplaats en in de winkel. Daarom zijn de gemeentebesturen de eersten om die dialoog en ontmoeting te bevorderen. In de beleidsagenda integratiebeleid op lokaal niveau zal ik dan ook proberen tot afspraken te komen met gemeentebesturen. Maar ook dit had ik al in eerste termijn gezegd.

Mevrouw Halsema had ook mijn mening gevraagd over de zwarte scholen. Ook daarop ben ik ingegaan in eerste termijn. Mevrouw Halsema heeft waarschijnlijk niet geluisterd. Ik ben er dus wel op ingegaan en ik ga er nu niet meer op in.

Het volgende punt waar zij mij naar vroeg betreft het arbeidsmarktbeleid etnische minderheden. Voor het arbeidsmarktbeleid ten aanzien van etnische minderheden zijn er twee belangrijke uitgangspunten. Het kabinet wil een jaarlijkse toename van de arbeidsparticipatie van etnische minderheden realiseren van 0,75 procentpunt tot 54% in 2005. Dat betekent dus: meer mensen aan het werk. Ik begrijp echter heel goed dat dit, gelet op de economische situatie op dit moment en de toename van de werkloosheid die daarmee samenhangt, niet eenvoudig zal zijn. Wat de werkloosheid betreft mogen etnische minderheden niet onevenredig worden getroffen door de verslechtering van de arbeidsmarkt. Daar zal het kabinet op toezien. Om de doelstellingen te realiseren, zal de intensivering van het arbeidsmarktbeleid voor etnische minderheden, zoals al eerder is aangekondigd, onverminderd worden voortgezet. Dat betekent dat binnenkort de convenanten met de grote ondernemingen worden verlengd. We zullen de succesvolle aanpak om mensen aan het werk te helpen die met het MKB ontwikkeld is, in het werkproces van de CWI's opnemen. Ik zal met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid praten over de arbeidsmarktpositie van bijvoorbeeld hoog opgeleide vluchtelingen en het stimuleren daarvan. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft met de grote gemeenten in het kader van de agenda voor de toekomst de afspraak gemaakt dat zij zullen zorgen voor een evenredige uitstroom van etnische minderheden uit de bijstand. Ik ben al ingegaan op het combineren van de duale trajecten van werk en inburgering, zoals TPG. Aanvullend op wat ik al eerder zei, kan ik meedelen dat het kabinet de SER om advies heeft gevraagd over de wijze waarop we dit soort trajecten verder kunnen ontwikkelen.

Mevrouw Halsema vroeg wat gedaan werd aan de bestrijding van discriminatie en racisme. Hierop zal stevig worden ingezet. In het Strategisch akkoord en de Beleidsagenda is dit onderwerp nader uitgewerkt. Belangrijke instrumenten om discriminatie en racisme te voorkomen en te bestrijden zijn de professionalisering van de antidiscriminatiebureaus, het Nationaal platform voor overleg en samenwerking tegen racisme en discriminatie, het Nationale actieprogramma ter bestrijding van racisme en rassendiscriminatie, de Modelgedragscode voor de rijksoverheid tegen rassendiscriminatie en de Monitor racisme. Daaruit valt af te lezen dat het wel degelijk het voornemen is van dit kabinet om de bestrijding van discriminatie en racisme aan te pakken. Mevrouw Halsema zal natuurlijk zeggen dat dit nu ook al het geval was. Ik ben echter van mening dat zij en ik principieel van mening verschillen over de wijze waarop je de integratie van minderheden in dit land moet aanpakken. Je moet beginnen met het aantal migranten te verminderen, de veiligheid in de wijken aan te pakken en de illegalen die overlast bezorgen. Dat is een randvoorwaarde wanneer je ervoor wilt zorgen dat de integratie een betere kans kan krijgen. Mijn beleid is erop gericht om dringende zaken die in het verleden in gang zijn gezet en goed zijn, te behouden. Zaken die niet goed zijn, moet je stoppen. Er moet geen vrijblijvendheid zijn. De migrant moet zelf kiezen en willen kiezen voor integratie in deze samenleving. Ik zag afgelopen zondag een televisieprogramma over de problemen in Leerdam, waarbij een jonge Marokkaanse vrouw opstond en zei: we moeten het zelf doen. Dat is precies wat ik bedoel. Migranten moeten zelf aangeven wat zij willen. De overheid kan hoogstens de randvoorwaarden scheppen en de mogelijkheden creëren om in deze samenleving te integreren.

Voorzitter. Ik kom bij de moties. Mevrouw Halsema heeft een motie ingediend op stuk nr. 52 om de afhankelijke verblijfstitel na een jaar te beëindigen en partners en gehuwden na een jaar in het bezit te stellen van een zelfstandige verblijfstitel. Deze motie komt op mij niet sympathiek over. Ik zie de motie heel duidelijk als opnieuw een verruiming van het toelatingsbeleid. Dat is niet de inzet van dit kabinet. Ik moet het aannemen van de motie dus ontraden.

De heer Varela heeft vragen gesteld over de monopoliepositie van de ROC's. De monopoliepositie van de ROC's is bekend. Het beleid is erop gericht om de monopoliepositie te verlaten en andere instanties de gelegenheid te geven om bij de inburgering betrokken te worden.

De heer Varela heeft een motie ingediend op stuk nr. 55 om tijdens het strafrechttraject al te beginnen met de voorbereiding van de verwijdering van criminele illegalen. Mevrouw Albayrak zei dat dit in 1999 ook al was afgesproken. Dat is inderdaad waar, maar het kwam nog steeds heel slecht van de grond. De vreemdelingendiensten kwamen hier niet aan toe vanwege de slechte communicatie tussen de vreemdelingendienst in de plaats waar de vreemdeling woonde en de strafinrichting die ergens anders was. We gaan dat nu veranderen door middel van de terugkeerorganisatie op Justitie. Deze zal het voortouw nemen om tijdens de strafrechtketen de voorbereiding van de verwijdering aan te pakken. Ik beschouw de motie van de heer Varela als een ondersteuning van het beleid.

De heer De Wit heeft vragen gesteld over het Comité Stari Most. Ik heb dit comité inmiddels uitgenodigd. Uiteraard heb ik nog eens de opdracht gegeven uitzettingen niet te doen plaatsvinden voordat ik daarover een definitief standpunt heb ingenomen. Ik heb het comité inmiddels benaderd voor het maken van een afspraak.

De heer Blok heeft gevraagd naar de betekenis van de uitzetcentra. Ik ben er in eerste termijn al op ingegaan. Ik kom daar nog op terug, zeker in de notitie over de bestrijding van illegaliteit. Ik beschouw de twee uitzetcentra als twee heel belangrijke instrumenten voor het aanpakken van illegaliteit. Die instrumenten heb ik daarvoor ook nodig. In de notitie zal ik aangeven hoe ik deze centra zal gebruiken. Ik hoop dat de heer Blok daarmee instemt. Misschien kan dit debat daardoor iets worden verkort.

Verder heeft de heer Blok gevraagd waarom de structurele opvangcapaciteit op 40.000 wordt gesteld, terwijl de instroom onder de 20.000 uitkomt en in het Strategisch akkoord wordt gestreefd naar een instroom van 18.000 asielzoekers. De gemiddelde bezetting van de opvang wordt mede bepaald door de instroom en de doorlooptijd van de asielprocedure. Op basis van de huidige instroom en het hoge AC-afdoeningspercentage mag worden verwacht dat een lagere gemiddelde bezetting kan worden gerealiseerd. Op dit moment verblijven echter nog ruim 70.000 personen in de opvang. Pas wanneer bestaande achterstanden zijn weggewerkt – ik noem met name de achterstanden bij de vreemdelingenkamers; het is bekend dat hierover nog veel zorg is – zal de bezetting substantieel dalen. Bij iedere begrotingsronde worden meerjarige doorrekeningen gemaakt op basis van de stand van zaken van dat moment. De dalende instroom zal bij een volgend begrotingsmoment worden verdisconteerd in de berekeningen. Er moet wel rekening mee worden gehouden dat opbreng sten van bezuinigingen terugvloeien naar de algemene middelen.

De heer Blok vroeg mij een plan van aanpak te maken, ook inzake de uitzetorganisatie, en dit naar de Tweede Kamer te sturen. Ik zal dat aspect meenemen. Ik verwacht daarover begin 2003 een notitie aan de Kamer te kunnen zenden.

De heer Blok heeft een motie ingediend over de glijdende schaal. Mijn voorgangster heeft de glijdende schaal afgelopen zomer al aangescherpt. Deze aanscherping diende hetzelfde doel. Delicten zoals mishandeling en vernieling kunnen ook nu aanleiding zijn om tot intrekking van een verblijfsvergunning over te gaan. Ik heb de heer Blok al eerder gezegd dat ik mogelijke nadere aanscherpingen zal onderzoeken. Ik zie de motie als een ondersteuning van hetgeen ik wil. Ik zal hier zeker op terugkomen.

Dan kom ik op de motie waarin de regering wordt verzocht voorstellen te doen om het belang van de essentiële Nederlandse waarden, normen en grondrechten reeds tijdens de aanvraagprocedure voor een verblijfsvergunning in het land van herkomst onder de aandacht van de aanvrager te brengen. Ik wil dit op dezelfde manier doen als bij de bewustverklaring die wordt ingevuld bij de aanvraag voor een vergunning tot verblijf voor studie. Er kan een vergelijkbaar formulier worden ontworpen. Ik neem de motie dus over.

De heer Dittrich verzoekt de regering in een van zijn moties illegaliteit niet strafbaar te stellen. Deze strafbaarstelling staat echter in het Strategisch akkoord, zodat ik daaraan absoluut gebonden ben. Ik zie het probleem echter wel en ik denk ook na over de vormgeving van de strafbaarstelling van illegaal verblijf. Ik vind wel dat criminele illegalen het eerst moeten aangepakt. Illegaal verblijf kan op verschillende manieren strafbaar worden gesteld. Er kan een overtreding van worden gemaakt of een misdrijf. De discussie daarover wil ik nog met de Kamer aangaan. Ik zal hierop terugkomen in de notitie over bestrijding van illegaliteit. Wij moeten nader overleggen over de vraag of wij er een misdrijf van willen maken of een overtreding. Als het een overtreding is, kan worden volstaan met een geldboete. Als het een misdrijf is, zijn cellen nodig. Het probleem van de cellen kennen wij allemaal. Ik kom hier later op terug. Ik ontraad het aannemen van de motie.

De heer Dittrich heeft voorts een motie ingediend over de procedure voor de machtiging tot voorlopig verblijf. Ik heb tijdens een AO aangekondigd dat ik de MVV-procedure volledig wil wijzigingen en dat gaat ook gebeuren daar ik heb besloten toelatingstaken van de vreemdelingendiensten over te hevelen naar de IND. De grote bottleneck bij de behandeling van MVV-aanvragen zat met name in de lange termijn die de vreemdelingendiensten nodig hadden om de aanvragen te beoordelen. Door de overheveling van taken komen er meer middelen en personeel vrij om die aanvragen te behandelen en moet het mogelijk zijn de procedure binnen drie maanden af te ronden. Ik heb tijdens het AO toegezegd dat ik de Kamer over de nieuwe procedure een nadere notitie zal zenden. Begrijpelijkerwijs ga ik niet akkoord met een automatische verlening van de MVV na drie maanden. Overigens is de MVV een visum en geen verblijfsvergunning. Wij hebben net de driejarentermijn afgeschaft en ook het automatisch verlenen van een MVV na overschrijding van de termijn, vind ik geen goed principe. Derhalve ontraad ik aanname van deze motie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ik zal niet proberen de discussie van zo-even te herhalen. De minister ontraadt aanvaarding van mijn motie nr. 52 over het verkorten van de afhankelijke verblijfsvergunning tot één jaar. Ik begrijp zijn argument niet. Hij noemt het versoepeling van het toelatingsbeleid, maar het een heeft niets met het ander te maken. Een afhankelijke verblijfsvergunning is namelijk ook een verblijfsvergunning. Het enige verschil is dat de minister mensen dwingt, getrouwd te blijven, ook als vrouwen bijvoorbeeld geslagen, onderdrukt of uitgebuit worden. Ik wil dat zij dan zelfstandig hier mogen verblijven. De minister kan dan altijd nog besluiten, de verblijfsvergunning in te trekken. Dat is een andere kwestie. Mij gaat het om de gedwongen afhankelijkheid.

Minister Nawijn:

Ik heb gezegd dat ik oog heb voor het geweld tegen vrouwen tijdens de huidige termijn van drie jaar van de afhankelijke verblijfstitel. Daaraan wil ik wat doen. Als de vrouwen worden mishandeld en de mannen worden daarvoor veroordeeld, mag de sanctie niet zijn dat die vrouwen alsnog het land uit moeten. Dat is ongeveer de strekking van de motie van mevrouw Adelmund. Daarvan ben ik een voorstander, maar het gaat mij een stap te ver om in het algemeen het beleid te wijzigen, zodat de afhankelijke verblijfstitel na een jaar een zelfstandige verblijfstitel wordt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

U miskent dat u ook nog de Wet ter voorkoming van schijnhuwelijken heeft. Dat is het controle-instrument om na te gaan of mensen op oneigenlijk gronden een gezin proberen te vormen. Daarin heeft u blijkbaar geen vertrouwen. Het lijkt mij heel goed dat vrouwen niet meer behoeven te bewijzen dat zij mishandeld worden, maar als u de termijn van de afhankelijke verblijfsvergunning niet verkort, doet u niets voor vrouwen die weliswaar niet geslagen worden, maar wel onderdrukt en uitgebuit worden en bijvoorbeeld niet naar buiten mogen.

Minister Nawijn:

Dat zegt u, maar er zijn ook nog mensen die een huwelijk of een relatie na een jaar beëindigen op normale gronden. Wat u vraagt, gaat mij te ver.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Het gebeurt ook na drie jaar dat mensen hun relatie of huwelijk beëindigen. U dwingt vrouwen in een afhankelijke situatie, ook als zij bijvoorbeeld onderdrukt worden. De afhankelijke verblijfsvergunning is een oneigenlijk regulerend instrument in het asielbeleid. Daarvoor heeft u de Wet voorkoming schijnhuwelijken. Ik verzoek u met klem, uw standpunt te heroverwegen. U behoudt ook met mijn motie de mogelijkheid om in een jaar nog extra controles uit te oefenen, terwijl u vrouwen een extra mogelijkheid geeft tot emancipatie.

Minister Nawijn:

Ik vind het op dit moment een te grote verruiming van het toelatingsbeleid, want die termijn van drie jaar wordt toch gebruikt. Relaties en huwelijken eindigen ook binnen die drie jaar. Dat zou betekenen dat er meer mensen direct in Nederland mogen blijven. De afhankelijke verblijfstitel is bedoeld om te voorkomen dat mensen op andere gronden dan waarvoor de vergunning bedoeld is in Nederland worden toegelaten.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb een vraag over de motie op stuk nr. 64 inzake de strafbaarstelling van illegaliteit. De minister zei dat hij erover nadenkt om daarvan een overtreding te maken waarop een geldboete staat, maar dit is juist steeds in de discussie gebracht om illegalen van straat te halen en op te sluiten om hen uit te zetten. Als de minister overweegt om er een boete op te zetten, gaat het dus helemaal niet meer via het strafrecht, maar via het bestuursrecht: handhaving met een boete.

Minister Nawijn:

Zelfs via de Vreemdelingenwet, want die wet kent in andere gevallen het systeem van overtredingen. Ik moet dit punt nog uitzoeken en ik moet ook nog in het kabinet bespreken hoe ver wij gaan met die strafbaarstelling van illegaal verblijf.

De heer Dittrich (D66):

Begrijp ik het goed dat u eigenlijk terugkomt op het eerdere standpunt dat mensen via de overtreding of via het misdrijf van strafbare illegaliteit moeten worden opgesloten?

Minister Nawijn:

Ik zie het probleem van de cellen; dat ziet u ook en dat heeft u terecht aangegeven. Ik ben er ook helemaal niet voor om illegalen alleen met het oog op uitzetting op te sluiten. Als je mensen snel kunt uitzetten, moet je hen niet eerst in een strafrechtelijk circuit brengen. Dat is mijn opvatting. Daar moeten wij over spreken. De vraag is hoe het Strategisch akkoord op dit punt moet worden uitgelegd. De notitie die ik ga maken, gaat eerst via het kabinet en dan gaan wij daarover praten.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb ook een vraag over de motie op nr. 65 inzake het MVV-vereiste. Ik was heel blij met uw antwoord: u gaat de procedure helemaal veranderen, de Vreemdelingendienst wordt eruit gehaald, het gaat allemaal bij de IND en het kan allemaal veel sneller; ook de driemaandentermijn hebt u min of meer toegezegd. De IND heeft dan echter ook een stok achter de deur nodig om de aanvraag binnen drie maanden goed te laten beoordelen.

Minister Nawijn:

Ja, maar u weet, die termijnen... Ik heb er goede hoop op dat wij naar die drie maanden toe kunnen. De vraag is natuurlijk ook hoeveel aanvragen er komen. Het aantal aanvragen fluctueert; op dit moment stijgt dat aantal weer. Het is dus de vraag of je dat allemaal aan kunt, maar ik heb goede hoop dat de IND die drie maanden gewoon kan halen, tenzij er nadere informatie is. Met de overheveling van die taken krijgt de IND personeel; mensen die nu asielzaken doen, worden bovendien nu al omgevormd om juist dit soort zaken te gaan doen. Een stok achter de deur vind ik te ver gaan.

De heer Dittrich (D66):

Met betrekking tot termijnen bij de IND hebben wij al eerder meegemaakt dat bewindspersonen goede hoop hadden en toch...

Minister Nawijn:

Dat is al twintig jaar zo.

De heer Dittrich (D66):

Dat weet ik, maar daarom heb ik juist goede hoop op basis van uw goede hoop dat die drie maanden gehaald moet kunnen worden. Ik vind echter wel dat burgers er dan recht op hebben om te weten dat, als de overheidsorganisatie toch in gebreke blijft en langer dan drie maanden over zo'n aanvraag doet, de vergunning wordt toegekend.

Minister Nawijn:

Dat laatste stapje gaat mij te ver; verder ben ik het helemaal met u eens.

Mevrouw Sterk (CDA):

Het is mij nog niet helemaal duidelijk of dit nu betekent dat Valentijn wordt gesloten. Volgens mij kan de minister daar met "ja" of "nee" op antwoorden.

Minister Nawijn:

Dat kan ik nu nog niet zeggen. Ik ben bezig met overleg. Ik heb het COA-bestuur gezegd dat ik mij nog beraad. Ik ben een heel groot voorstander van Valentijn. Ik vind op zich dat men het daar heel goed heeft gedaan, maar je hebt natuurlijk wel te maken met een verminderde instroom van ama's en dergelijke. Ik kan daar op dit moment dus nog niets over zeggen. Ik zal hier eerst over moeten praten en dan zal ik u nader inlichten.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Ik liet mevrouw Sterk even voorgaan, omdat wij een motie met dezelfde strekking hebben ingediend: kan het geld dat hier in de raming vanaf is gehaald via het inschatten van de eigen bijdrage voor de inburgering, terug naar het verruimen van de mogelijkheid tot inburgering? Omdat wij wat later stemmen in verband met de nog te bespreken veiligheidsnotitie, omdat er tussendoor nog een derde ronde van de financiële beschouwing plaatsvindt en omdat ik in uw eerste termijn heb gehoord dat u zich ook zelf tot Financiën hebt gericht, vraag ik of u dit mogelijkerwijs zelf oplost voordat wij gaan stemmen. Dan hoeven wij die twee moties zelfs niet in stemming te brengen. Daarbij kunt u zeggen dat de kamermeerderheid achter u staat, gelet op de ondertekening van de motie van mevrouw Sterk.

Minister Nawijn:

Ik moet de aanneming van de motie namens het kabinet gewoon ontraden, maar in het duale stelsel past het dat uw Kamer moet doen wat zij meent te moeten doen.

Mevrouw Adelmund (PvdA):

Wij vinden het helemaal niet erg als u alvast zaken doet met die motie, die nog niet in stemming is gebracht.

Minister Nawijn:

Ik heb u goed beluisterd.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Ik heb een vraag over het initiatief van de minister, samen met de minister van VROM, om gemeenten actiever te betrekken bij de bestrijding van illegaliteit. Is het wellicht een goed idee om de motie van mevrouw Halsema toch nog eens in overweging te nemen en gemeenten meer aan te sporen om te kijken naar schijnhuwelijken? Als wij dat doen, kunt u de motie van mevrouw Halsema misschien toch in overweging nemen. Wat is daarop uw antwoord?

Minister Nawijn:

Het zou op zichzelf goed zijn als het zou gaan om een middel tegen schijnhuwelijken. Het gaat echter om twee verschillende dingen. Ik wil de gemeenten betrekken bij de bestrijding van de illegaliteit. Mevrouw Halsema doelde niet op illegalen, maar op mensen die een verzoek indienen om in Nederland toegelaten te worden. Dat is iets anders.

De heer Teeven (Leefbaar Neder- land):

Wij praten over misbruik van huwelijken. Het is toch het idee van de staatssecretaris om de gemeenten aan te sporen om het misbruik tegen te gaan? Als wij dat bestrijden via een wet op de schijnhuwelijken, verzet zich er niets tegen om nog eens goed na te denken over de motie van mevrouw Halsema over de positie van de vrouwen.

Minister Nawijn:

Bij de wet inzake het tegengaan van schijnhuwelijken heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand een belangrijke taak. Zij proberen zich ook goed van hun taak te kwijten. Dat is wat anders van het verzoek van mevrouw Halsema. Wij zouden verder kunnen praten als er geen schijnhuwelijken meer zouden zijn. De praktijk is echter anders.

De voorzitter:

De motie-Halsema c.s. (28600-VI, nr. 53) is ook medeondertekend door mevrouw De Pater-van der Meer.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank iedereen voor dit drie dagen durende debat. Ik hoop dat de woordvoerders op het terrein van justitie vanavond aan hun voorzitter denken, die dan met de begroting Verkeer en Waterstaat bezig is.

Zoals afgesproken, wordt er in ieder geval niet volgende week gestemd over de begroting en de daarbij behorende moties en amendementen. Ik stel voor, op een nader te bepalen moment te stemmen. Daarover kan zo nodig nog van gedachten gewisseld worden, wellicht in de commissie. Wij hoeven nu geen beslissing te nemen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven