Noot 1 (zie blz. 2655)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2002 (28 000 XV).

De heer Van der Knaap (CDA)

Vraag:

Kan de evaluatie van de Waz naar voren worden gehaald, zodat de Kamer kan zien welke verbeteringen mogelijk zijn (polisvoorwaarden wegen niet op tegen betalen van premie)?

Antwoord:

Op 7 november 2001 is de Kamer de integrale evaluatie Wulbz/Pemba-complex aangeboden.

(Soza-01-940). Als één van de bijlagen daarbij is meegezonden het onderzoeksrapport «Evaluatie van de Waz».

Op 19 december as. staat een AO gepland over o.a. de integrale evaluatie.

Bij de begrotingsbehandeling van LNV is een motie van het CDA aangenomen waarin de regering is verzocht onderzoek te doen naar de specifieke knelpunten voor de agrarische sector in (o.a.) de Waz. Het CDA stelt als toelichting dat het door het inkomensdervingsprincipe van de Waz mogelijk is dat Waz-verzekerden, ondanks de middelingsregeling, geen uitkering krijgen. Omdat beoordeling van deze stelling aan de hand van de voorliggende WAZ-evaluatie niet mogelijk is, staat momenteel bij het Lisv de vraag uit of nadere informatie over deze problematiek geleverd kan worden.

De heer Van der Knaap (CDA)

Vraag:

Kan de einddatum voor de AOW-toeslag van 2015 worden heroverwogen?

Antwoord:

Voor zo'n heroverweging is geen reden. De arbeidsparticipatie van vrouwen heeft de afgelopen jaren een forse stijging te zien gegeven,dus zie ik geen reden deze maatregel verder voor ons uit te schuiven.

Daar komt bij dat de financiële consequenties van het verschuiven van de einddatum aanzienlijk zijn.

Mevrouw Verburg (CDA) en de heer De Wit (SP)

Vraag CDA:

Een kleine groep vrouwen die voor 1981 is gescheiden, heeft op geen enkele manier pensioen op kunnen bouwen. Het betreft een steeds kleiner wordende groep, in een soms schrijnende situatie. Wil de minister eens in kaart brengen om hoeveel vrouwen het gaat en de Kamer een voorstel doen toekomen om aan de problemen van deze vrouwen tegemoet te komen?

Vraag SP:

De stichting «Recht op Recht voor 1981»heeft een voorstel onder de aandacht van de Kamer gebracht om deze vrouwen een forfaitaire pensioenuitkering te gunnen gefinancierd uit de algemene middelen. De administratie kan bij de Svb worden ondergebracht. De kosten zullen bescheiden zijn en na enige tijd dalen. Wij steunen de CDA-fractie in hun verzoek om een onderzoek. Wil de minister deze suggestie voor een forfaitaire uitkering in een eventueel onderzoek meenemen?

Antwoord:

Het onderwerp waarop gedoeld wordt, betreft het overgangsrecht bij de wet pensioenverevening bij scheiding. Voor deze wet is de Minister van Justitie de eerst verantwoordelijke bewindspersoon.

Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is in 1993 uitgebreid stilgestaan bij het overgangsrecht van deze wet. Het overgangsrecht is bij amendement Kalsbeek-Soutenbeek op 28 juni 1993 in het wetsvoorstel opgenomen. De regeling voor pensioenverevening was voorzien voor scheidingen die zouden plaatsvinden ná inwerkingtreding van de wet op 1 mei 1995. Immers, terugwerkende kracht betekent inbreuk op de rechtszekerheid van degene die pensioen heeft opgebouwd.

Niettemin is er bij genoemd amendement voor een beperkte categorie vrouwen, gescheiden vóór het arrest van de Hoge Raad (27 november 1981), gekozen voor verevening van een kwart van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen, mits dit huwelijk 18 jaar had geduurd en er tijdens dat huwelijk minderjarige kinderen waren. De indieners van het amendement hebben gekozen voor de termijn van 18 jaar vanwege de analogie met het wetsvoorstel beperking alimentatieduur dat gelijktijdig werd behandeld.

Het is niet wenselijk om nu op deze eerdere discussie uit 1993 terug te komen. Het heeft dan ook geen toegevoegde waarde om precies in kaart te brengen om hoeveel vrouwen het gaat, waarbij ingestemd kan worden met de constatering dat de groep steeds kleiner wordt.

Daarnaast moet opgemerkt worden dat de doelgroep, evenals iedere andere inwoner van Nederland, recht heeft op een basispensioen in de vorm van de AOW. Indien de doelgroep gewerkt heeft en daarbij pensioenrechten heeft opgebouwd, wordt dit AOW-pensioen aangevuld met een aanvullend pensioen.

De suggestie van de SP om deze groep vrouwen een forfaitaire pensioenuitkering te gunnen, wordt niet overgenomen. In de Nederlandse systematiek geldt dat iedereen een basispensioen krijgt in de vorm van de AOW. Dit wordt aangevuld met een aanvullend pensioen indien tijdens een werkzaam leven een aanvullend pensioen is opgebouwd.

Niet duidelijk is waarom voor één specifieke groep, namelijk de vrouwen die voor 1981 gescheiden zijn en die niet onder overgangsrecht van de wet pensioenverevening vallen, het AOW-basispensioen niet zou voldoen. Het is tevens niet duidelijk hoe groot de forfaitaire aanvulling op dit AOW-basis- pensioen zou moeten zijn om wel te voldoen.

Mevrouw Verburg (CDA)

Vraag:

Staatssecretaris Verstand heeft wel, zoals toegezegd, een nadere brief gestuurd over EOS, maar is daarin niet ingegaan op de kritiek die tijdens AO emancipatiebeleid is geuit. De CDA-fractie vreest dat door de onzekerheid over de toekomst de professionalisering van de vrouwenorganisaties niet kan worden gerealiseerd.

Mevrouw Smits (PvdA)

Vraag:

Gaarne bevestiging dat in het AO van 28 november is afgesproken, dat er deze kabinetsperiode wel voorstellen worden ontwikkeld, maar geen onomkeerbare stappen zullen worden genomen ten aanzien van het emancipatiesubsidiebeleid.

Antwoord:

Het antwoord op de vraagstelling van mevrouw Smits over het in te zetten traject luidt bevestigend. Zoals ook uit de nadere brief van 5 december blijkt, loopt het tijdpad voor het veranderingstraject van 2001 tot 2004. Gelet op hetgeen mevrouw Verburg naar voren bracht, wordt benadrukt dat het bestaande emancipatieondersteuningsbeleid van kracht blijft tot 2004. In de beleidsbrief van 2003 worden de voorstellen voor de beoogde vernieuwing van het subsidiebeleid opgenomen. Intussen worden er geen onomkeerbare stappen gezet. De organisaties zullen ruimschoots gelegenheid hebben zich op wijzigingen in te stellen. Onzekerheid behoeft de organisaties derhalve geen parten te spelen.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA)

Vraag:

Gaarne onderzoek naar koppelingssystematiek en gebruik contractlonen als koppelingsmechanisme en het effect van de werkelijke koopkrachtstijging. Tevens is de vraag hoe de ontwikkeling van het mediane inkomen zich op langere termijn verhoudt tot de ontwikkeling van de uitkeringen.

Antwoord:

De Wet Koppeling met Afwijkingsmogelijkheid (WKA) kent dit mechanisme. In deze wet is vastgelegd dat de vormgeving van de koppeling eenmaal per vier jaar aan de orde komt. Een dergelijke evaluatie vindt plaats in het kader van de vraagstelling of een bijzondere aanpassing van het niveau van het wettelijk minimumloon (naar boven of naar beneden) aan de orde is. Daarbij is ruimte voor een beoordeling van de ontwikkeling van het WML, ook in relatie tot de ontwikkeling van de contractuele en andere loonstijgingen. De vraag of het voorgaande het geval is, werd voor het laatst in 1999 door het kabinet beantwoord. Het kabinet zag toen geen aanleiding tot een bijzondere aanpassing.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA)

Vraag:

Toedeling prestatiebudget Arbvo/Wiw t.b.v. convenant reïntegratie (Den Haag).

Antwoord:

De middelen voor reïntegratie voor gemeenten (scholings- en activeringsbudget Wiw) bedragen in 2002 ruim 400 miljoen euro. Dit is een toename van ca. 80 miljoen euro ten opzichte van 2001. De gemeenten ontvangen hiermee fors extra budget voor reïntegratie.

Naast de toevoeging van het volledige voormalige prestatiebudget Arbvo (ca. 180 miljoen euro), heeft een uitname uit het budget plaatsgevonden in verband met de forse onderuitputting in eerdere jaren. Deze onderuitputting is ingezet ten behoeve van de intensivering casemanagement in het kader van de Agenda van de Toekomst. Hiermee wordt een extra impuls gegeven aan de reïntegratie-inspanningen van gemeenten.

Daarnaast heeft een uitname uit het budget plaatsgevonden omdat de werkaanvaardingspremie per 2002 wordt omgezet in een heffingskorting. De gemeente ontvangt hierdoor een lager budget, maar heeft ook minder kosten. Daarnaast heeft Den Haag extra middelen gekregen voor reïntegratie in het kader van de afspraken voor de Agenda van de Toekomst.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA)

Vraag:

Wij vragen de minister een actief aandeel te hebben in de bestrijding van ons hardnekkig onvermogen chronisch zieken adequaat tegemoet te komen (met name ook de middeninkomens).

Antwoord:

Middeninkomens met hoge ziektekosten kunnen van de buitengewone lastenregeling gebruik maken. Hogere inkomens hebben al extra voordeel van aftrek vanwege het hogere marginale tarief. Het is dus niet nodig voor mensen met inkomens boven de tweede schijf vermenigvuldigingsfactoren, waardoor een hogere aftrekpost ontstaat, in te voeren.

Voorts kan ik mededelen dat in reactie op de motie Dijsselbloem ingediend bij de behandeling van het belastingplan, de voor- en nadelen van eventuele mogelijkheden van indicatiestelling nader zullen worden afgewogen. Met de Staatssecretaris van VWS vindt daarover overleg plaats.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA)

Vraag:

Eigen bijdrage kinderopvang geleidelijker laten stijgen

Antwoord:

Het tegengaan van armoedevaleffecten speelt een belangrijke rol bij de vormgeving van de ouderbijdragetabel voor de Wet basisvoorziening kinderopvang die voorzien is voor 1-1-2004.

In de SZW-regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders (KOA-regeling) is in verband met voorkoming van de armoedeval geregeld dat gemeenten geen eigen bijdrage hoeven te vragen. De inkomensgrens voor het gebruik van de regeling ligt ook niet bij 100% WML maar bij 130% WML, zodat uitstromende ouders over een langer inkomenstraject gebruik kunnen maken van (nagenoeg) gratis kinderopvang.

Tevens is in deze kabinetsperiode de drempel voor de fiscale aftrektabel verlaagd, dit komt voornamelijk ten goede aan lageen middeninkomens. Hierdoor kunnen lage inkomens nagenoeg alle kosten van kinderop vang aftrekken voor de belastingen (behoudens €45 per jaar).

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA)

Vraag:

De PvdA-fractie vraagt om maatregelen waardoor gemeenten die dat thans nog niet doen personen, die vanwege zorgtaken dan wel persoonlijke belemmeringen aangewezen zijn op deeltijdarbeid, in aanmerking laten komen voor WIW-premies dan wel vrijlating van inkomsten.

Antwoord:

Het beleid ten aanzien van WIW-premies en vrijlating van inkomsten voor alleenstaande ouders met een jongste kind ouder dan vijf jaar die vanuit de uitkering werk in deeltijd verrichten maakt deel uit van het ondersteunend beleid voor alleenstaande ouders in de bijstand in den brede. In het kader van de Agenda van de Toekomst is afgesproken dat gemeenten extra aandacht zullen besteden aan de activering van alleenstaande ouders door het stimuleren van deeltijdarbeid. Dit zal onder meer gebeuren door het activerend inzetten van het premie-instrumentarium, kinderopvang en scholing. Ook ten aanzien van mensen met persoonlijke belemmeringen is afgesproken dat gemeenten het gehele instrumentarium van onder meer ABW en WIW zullen inzetten via maatwerk om mensen kansen te bieden te participeren. De implementatie van de afspraken wordt jaarlijks gemonitord.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA)

Vraag:

De PvdA vraagt de minister naar aanleiding van het NIBUD-rapport over werkende jongeren een plan van aanpak om in overleg met gemeenten en de uitvoeringsorganisaties van schuldhulp te komen met een landelijke aanpak bestaande uit:

voorlichting, ook richting ouders;

een gedragscode voor schuldeisers opdat vroegtijdig problematische schulden worden gesignaleerd;

het ondersteunen van experimenten in de intensieve begeleiding van schuldsanering, budgetbegeleiding die een vorm van heropvoeding zal moeten zijn;

het inschakelen van de BKR in de stapeling van kleinere schulden.

Antwoord:

Gemeenten zijn autonoom in hun activiteiten omtrent schuldhulpverlening. Het Rijk ondersteunt gemeenten op het terrein van communicatie en voorlichting over schulden. Zo heeft SZW in mei jl. het «Communicatiemodel Schuldpreventie» uitgebracht. Aandacht wordt in dit model besteed aan de wijze waarop jongeren benaderd kunnen worden om hen voor te lichten over de wijze waarop schuldensituaties voorkomen kunnen worden. Het NIBUD onderzoekt overigens met betrokken ministeries VWS (jeugdbeleid) en SZW (armoedebeleid) de mogelijkheden voor een voorlichtingscampagne om jongeren te wijzen op de gevaren van het hebben van schulden. Hierin zal ook de rol van de ouders benadrukt kunnen worden.

De Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (koepelorganisaties voor kredietbanken) kent reeds een Gedragscode Schuldregeling, waarmee schuldeisers in de dagelijkse praktijk van schuldregelingen geconfronteerd worden. De NVVK gaat, met financiële ondersteuning vanuit het Rijk, starten met een Landelijk Platform voor schuldeisers. Dit Platform zal periodiek overleggen met de NVVK over de Gedragscode Schuldregeling, de berekening van de aflossingscapaciteit, de ontwikkeling van model-convenanten en over de WSNP.

Overigens zijn mij in de lokale schuldhulpverlening goede praktijkvoorbeelden van gemeenten bekend om te voorkomen dat jongeren met hoge schulden te maken krijgen.

Intensieve begeleiding van jongeren, het leren met geld omgaan en het ontnemen van de financiële zorg zijn hierbij succesfactoren. SZW acht het belangrijk dat gemeenten elkaar informeren over de goede aanpakken op dit terrein en van elkaar leren. Bevorderd zal worden dat deze effectieve hulpverlening onder de aandacht van andere gemeenten worden gebracht, zodat een landelijke aanpak kan ontstaan.

Het BKR legt reeds in haar centrale kredietregistratie gegevens vast over kredietverplichtingen van consumenten in Nederland en beheert het bestand namens de beroepsmatige kredietverleners die hun registraties aanbieden bij het BKR. Hieraan zijn strenge eisen verbonden. Alleen kredieten met een minimale looptijd van drie maanden komen voor registratie in aanmerking. Het contractbedrag moet liggen tussen de f1 000 en f250 000.

Mevrouw Smits (PvdA)

Vraag:

Hoe kan het dat er in de helft van alle WAO-keuringen geen arbeidsdeskundige aan te pas komt?

Antwoord:

Het feit dat in de helft van de gevallen er bij de claimbeoordeling WAO geen arbeidsdeskundig oordeel is, wordt veroorzaakt door een tweetal factoren. De eerste kan zijn gelegen in de aard van de aandoening. Betrokkene kan zo ziek zijn dat het duidelijk is dat hij geen enkele arbeid kan verrichten. Ook is het mogelijk dat betrokkene binnen afzienbare tijd zijn eigen arbeid zal hervatten (of al gedeeltelijk heeft hervat). Een arbeidsdeskundig oordeel heeft in die situaties geen toegevoegde waarde.

Een tweede situatie is dat de verzekeringsarts vermoedt dat het FIS voor een bepaald type arbeidsongeschikten geen banen zal opleveren, en dat raadpleging van het FIS dan niet zinvol is. Dat is een onvolkomenheid in de FIS-systematiek, die op dit moment wordt ondervangen met het nieuwe claimbeoordelings- en borgingsysteem (CBBS) daarmee zullen ook functies geduid kunnen worden in situaties waarop het huidige FIS niet is toegesneden. Binnenkort zal derhalve in vrijwel al deze situaties een arbeidsdeskundig oordeel worden gegeven.

Mevrouw Smits (PvdA)

Vraag:

Waarom is er nog steeds niets gedaan met de aanbevelingen van Donner 1?

Antwoord:

De Commissie Donner heeft eerst op 7 november jl. een leidraad en een conceptimplementatieplan vastgesteld. Deze stukken zijn op 22 november jl. aan Uw Kamer gezonden. Het doel van de Commis sie Donner 1 was niet aanbevelingen aan de overheid te doen, maar om binnen de veldpartijen tot praktische afspraken te komen. De crux is dus gelegen in het implementatieplan. Deze heeft de Commissie Donner nog niet afgerond.

Het conceptimplementatieplan is voorgelegd aan de achterbannen van de aan die commissie deelnemende organisaties. De vaststelling van het implementatieplan zal waarschijnlijk begin 2002 kunnen plaatsvinden. Daarna zal ook een kabinetsstandpunt worden opgesteld.

Mevrouw Smits (PvdA)

Vraag:

Arbeidsongeschikten worden te makkelijk ontslagen of afgewezen bij sollicitaties. Wachten met spoed op Wet gelijke behandeling gehandicapten.

Antwoord:

Het wetsvoorstel van de Staatssecretaris van VWS inzake gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte zal naar verwachting zeer binnenkort naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

Mevrouw Smits(PvdA)

Vraag:

Hoe staat het met het voornemen om WAO'ers bij werkaanvaarding er 10% op vooruit te laten gaan?

Antwoord:

Door de introductie van de toetrederskorting per 1 januari 2002 (Belastingplan 2002 deel I) is vormgegeven aan het voornemen om ervoor te zorgen dat arbeidsongeschikten er bij werkaanvaarding netto op vooruit gaan. De toetrederskorting kan oplopen tot 5 000 gulden.

Het oorspronkelijke voorstel was 6 000 gulden maar dit is, door amendering door de Kamer, verlaagd naar 5 000 gulden.

Mevrouw Smits (PvdA)

Vraag:

PvdA wil meer ruimte en budget voor sociale activering van WAO'ers.

Antwoord:

In juni 2001 hebben vier regionale bijeenkomsten plaatsgevonden voor uvi's en gemeenten. Het doel van deze bijeenkomsten was de betrokken partijen helderheid te geven over de (wettelijke) mogelijkheden om sociale activering voor WW'ers en WAO'ers in te zetten.

In de workshops is benadrukt dat de uvi's verantwoordelijk zijn voor de (financiering van de) reïntegratie van WW'ers en WAO'ers, ook als een WAO'er daarnaast een bijstandsuitkering ontvangt. Aan het Lisv is gevraagd de inzet van sociale activering voor hun cliënten de komende maanden nauwkeurig te monitoren en mij te informeren over de resultaten daarvan. Onder andere op grond van deze resultaten zal het budget worden vastgesteld dat in 2002, ten laste van het REA-fonds, voor sociale activering voor WAO'ers beschikbaar is. Daarnaast is het Lisv gevraagd de uvi's op de hoogte te stellen van de ontwikkelingen en mogelijkheden rond sociale activering voor WW'ers en WAO'ers voor en na 1 januari 2002.

Trajecten in het kader van sociale activering voor WAO'ers kunnen tot 1 januari 2002 gefinancierd worden op grond van art. 22 van de Wet REA. Als gevolg van SUWI zijn de wettelijke bepalingen aangepast. Na 1 januari 2002 vindt financiering van sociale activering voor WAO'ers plaats op grond van het nieuwe artikel 10a,lid 1 van de Wet REA.

Mevrouw Smits (PvdA)

Vraag:

De PvdA vraagt het kabinet bij komend WAO-standpunt naar aanleiding van het SER-advies meer rekening te houden met de specifieke positie van kleine werkgevers.

Antwoord:

Bij een kabinetsstandpunt zal de positie van alle belangrijke actoren zorgvuldig worden afgewogen. De kleine werkgevers zijn een belangrijke speler in dit veld, en hun positie zal dan ook navenant meewegen bij de standpuntbepaling van het kabinet.

Mevrouw Smits (PvdA)

Vraag:

De PvdA dringt erop aan dat bij het kabinetsstandpunt over het WAO-advies van de SER een emancipatie-effectrapportage verschijnt.

Antwoord:

Het ligt inderdaad in de bedoeling dat er een emancipatie-effectrapportage over het WAO-advies van de SER zal komen, die onder verantwoordelijkheid van de beide betrokken bewindslieden van SZW zal plaatsvinden.

Mevrouw Smits (PvdA)

Vraag:

Sociale werkvoorziening blijft nodig voor grote groepen werknemers en kan uitgebreid worden. Wachtlijsten moeten weggewerkt worden.

Antwoord:

Dat sociale werkvoorziening nodig blijft voor grote groepen arbeidsgehandicapten staat absoluut niet ter discussie. De wachtlijsten zijn inmiddels voor een groot deel weggewerkt (periode 1998–2001 van ongeveer 23 000 naar ongeveer 6000 personen). Deze trend zal zich de komende jaren voortzetten.

Mevrouw Smits (PvdA)

Vraag:

Waar blijft de toegezegde notitie inzake het ontslag van oudere werknemers?

Antwoord:

Een brief over toezicht op de controle bij het ontslag van ouderen, zoals deze in het AO van 28 maart 2001 is toegezegd, zal vóór 1 februari 2002 aan uw Kamer worden toegezonden.

De heer Harrewijn (GroenLinks)

Vraag:

De heer Harrewijn wil meer zicht op het deel aan de «onderkant» dat geen gebruik maakt van de maatregelen voor die groepen, bijvoorbeeld werkende op minimumniveau.

Antwoord:

In de aanstaande Monitor Gemeentelijk Armoedebeleid over 1999 en 2000 zal voor het eerst het aantal verstrekkingen op de diverse onderdelen van het armoedebeleid worden geregistreerd. Voorts zal een overzicht worden gegeven van de ingezette instrumenten ter bestrijding van het niet-gebruik. De rapportage wordt in de loop van 2002 verwacht.

De heer Harrewijn (GroenLinks)

Vraag:

Toetrederskorting: gezien problematiek terugval, moeten mensen na 5 jaar opnieuw in aanmerking kunnen komen voor start met toetrederskorting.

Antwoord:

TK heeft onlangs ingestemd met Belastingplan 2002 waarin toetrederskorting (eenmalig) is geregeld. De reden van eenmalige verstrekking van de korting is ondermeer om calculerend gedrag te voorkomen.

De heer Kamp (VVD)

Vraag:

De VVD-fractie pleit ervoor, de ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor alleenstaande ouders met jonge kinderen en 57 1/2-plussers te beëindigen. Hij acht het – gelet op het regeerakkoord – onverstandig en teleurstellend dat de maatregelen om de arbeidsdeelname van ouderen te vergroten niet gepaard gaan met het beëindigen van de ontheffing van de sollicitatieplicht

Antwoord:

In het kader van de Agenda van de Toekomst en de nadere uitwerking daarvan zijn afspraken gemaakt om de arbeidsdeelname van alleenstaande ouders met jonge kinderen te bevorderen.

Zoals bekend is de mogelijkheid van ontheffing van de sollicitatieverplichting reeds ingeperkt voor degenen die na 1 mei 1999 de leeftijd van 57, 5 jaar bereiken. Voor deze categorie geldt reeds dat zij aangeboden passende arbeid dienen te aanvaarden. Voorts heeft het kabinet reeds toegezegd om in het eerste kwartaal 2002 de Kamer, in het kader van de Bevordering Arbeidsdeelname Oudere Werknemers, te informeren over deze sollicitatieplicht.

De heer Wilders (VVD)

Vraag:

Kan staatssecretaris Hoogervorst aangeven tot hoeveel minder arbeidsongeschikten introductie van een referte-eis in de WAO (á la de WW) plus het schrappen van de laagste arbeidsongeschiktheidsklassen in de WAO zou leiden?

Antwoord:

Tijdens het vragenuurtje van 25-09-2001 is een nota ter beschikking gesteld waarin de effecten van enkele beleidsmaatregelen werden doorgerekend.

Hierin worden o.a. de volgende volume-effecten genoemd:

Referte-eis conform WW: 17%

Toetredingsdrempel 45%: 14%

Combinatie van beiden: 29% (ongeveer 300 000 personen)

De heer De Wit (SP)

Vraag:

Gemiddeld inkomen van een volwassen persoon steeg in de jaren negentig met ruim 2000 gulden terwijl het inkomen van een huishouden met een uitkering gemiddeld met ruim 400 gulden daalde (Sociale Staat van Nederland, SCP).

Antwoord:

Het betreft hier het gemiddelde inkomen van een steeds wisselende populatie huishoudens, deels met een minimum uitkering (ABW), deels met een bovenminimale uitkering (WW,WAO). Aangezien het gemiddelde inkomen is berekend van een populatie die niet vergelijkbaar is qua samenstelling zijn eigenlijk geen conclusies te trekken over de inkomensontwikkeling van een specifiek huishouden met een uitkering.

Het maakt nogal wat uit welke periode precies in beschouwing wordt genomen. Het SCP gaat uit van de periode 1990–1999. De daling van het gemiddeld inkomen heeft plaats gevonden tussen 1990 en 1995, daarna is het gemiddeld inkomen weer gestegen. Hierbij zij bedacht dat de wijzigingen in de sociale zekerheid in de jaren 1990–1995 hebben bijgedragen aan het herstel van de economie en een forse afname van het aantal uitkeringsgerechtigden.

De koopkracht van een huishouden op het sociaal minimum is tussen 1990 en 1995 gedaald van 100 naar 97.3. Daarna is de koopkracht echter weer gestegen. In 2001 is de koopkracht van de minima ten opzichte van 1990 inmiddels gestegen tot 105 en voor ouderen tot 106.3. Dit is nog ongerekend de positieve effecten van het gemeentelijk inkomensondersteuningsbeleid.

De heer De Wit (SP)

Vraag:

De heer De Wit (SP) vraagt wanneer de Kamer antwoord krijgt op de brief van de heer Stroeken aangaande problemen met betrekking tot de daglichttoetreding tot de werkplek.

Antwoord:

Aangenomen wordt dat gedoeld wordt op de brief van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 april 2001, kenmerk SoZa-01-297, waarin wordt verzocht om een reactie naar aanleiding van een brief van de FNV inzake daglicht.

Met de brief van 6 juli 2001 aan de Voorzitter van de vaste commissie voor SZW, kenmerk SoZa-01-640, is aan dit verzoek voldaan.

Op verzoek van de vaste commissie voor SZW (brief SoZa-99-637 en brief SoZa-00-1148) zijn ook afschriften van eerdere correspondentie met de FNV over daglicht toegezonden, te weten bij brief van 9 maart 2001, kenmerk SoZa-01-195 en bij brief van 20 december 1999, kenmerk SoZa-99-971.

De heer De Wit (SP)

Vraag:

Wanneer komen de werknemers bij havensleepdiensten onder de Arbeidstijdenwet te vallen?

Antwoord:

Door een wijziging van de Europese richtlijn 93/104 wordt deze richtlijn ook van toepassing op de bemanning van havensleepboten. Deze wijziging moet uiterlijk in 2003 worden geïmplementeerd. Dit zal worden gerealiseerd in het Arbeidstijdenbesluit-vervoer, waarvan de minister van V&W de eerste ondertekenaar is.

De minister van V&W heeft afgelopen zomer de Kamer hiervan op de hoogte gesteld en bij die gelegenheid ook aangegeven tot welke regeling het kabinet denkt te komen. De Vaste Commissie van Sociale zaken heeft daarover vervolgens een aantal schriftelijke vragen gesteld. De minister van V&W zal deze een dezer dagen beantwoorden. Zij streeft er naar daarna z.s.m. met een regeling in het Atb-vervoer te komen.

De heer De Wit (SP)

Vraag:

Gedeeltelijk arbeidsongeschikten lopen tegen het zogenaamde urencriterium aan en lopen daardoor belastingvoordelen voor zelfstandigen mis. Is dit eerlijk en reëel? Zijn de bewindslieden bereid met de collega van Financiën te bezien hoe deze problemen kunnen worden aangepakt?

Antwoord:

Het urencriterium houdt in dat een zelfstandige geacht wordt 1225 uren per jaar werk voor de onderneming te verrichten teneinde in aanmerking te komen voor fiscale faciliteiten als de zelfstandigenaftrek, de startersaftrek, de meewerkaftrek, en de FOR. Er wordt niet de eis gesteld van een volledige werkweek. Het urencriterium wordt gehanteerd voor het mogen toepassen van een groot aantal en tevens qua omvang substantiële fiscale faciliteiten, waaraan terecht de eis kan worden gesteld dat sprake dient te zijn van substantieel actief ondernemerschap. Daarnaast speelt ook het aspect van de uitvoerbaarheid. Verder zij erop gewezen dat startende ondernemers vanuit de WAO aanspraak kunnen maken op een begeleidingssubsidie van 6000 gulden, een voorbereidingskrediet van maximaal 5000 gulden en een starterskrediet van maximaal 60 000 gulden. Op grond van het vorenstaande zie ik dan ook geen aanleiding voor aanpassing van het fiscaal urencriterium.

De heer De Wit (SP)

Vraag:

Wanneer kunnen mensen die langdurig op een minimum inkomen zitten voor het eerst profiteren van de motie lang-laag?

Krijgen de gemeenten extra geld of een sigaar uit eigen doos?

Antwoord:

De bedoeling is dat de lang-laagregeling in de loop van 2002 wordt ingevoerd. De regeling zal dan terugwerkende kracht hebben tot 1 januari 2002. In de begroting 2002 zijn vanaf het jaar 2002 meerjarig extra middelen gereserveerd voor de uitvoering van deze motie (zie beleidsartikel 5, blz. 164).

De heer De Wit (SP)

Vraag:

Deelt de minister mijn conclusie dat uit de SCP-onderzoeken van De Beer naar voren komt dat generieke verhoging van minimumloon en uitkeringen een grotere bijdrage aan de armoedebestrijding had geleverd dan het gemeentelijke armoedebeleid en het paarse recept van «werk, werk en werk».

Antwoord:

Sinds het midden van de jaren negentig is de werkgelegenheid fors gestegen met meer dan 1 miljoen volledige banen. Van de werkgelegenheidstoename tussen 1995 en 2001 blijkt 38% van de nieuwe banen terecht gekomen bij de uitkeringsgerechtigden. Ook bij de bijstandsgerechtigden – een groep met over het algemeen een grote afstand tot de arbeidsmarkt – is met name sinds 1997 een aanzienlijke daling traceerbaar.

Bij het onderzoek van de heer De Beer moeten kanttekeningen worden geplaatst. De cijfers van de studie beperken zich tot 1997. Recente cijfers laten zien dat het aantal bijstandsgerechtigden ten opzichte van 1995 met bijna 35% is gedaald en dat het aantal WW'ers sinds 1995 is gehalveerd. Bovendien wordt in het SCP-rapport een armoedegrens gehanteerd die ver boven het sociaal minimum ligt. Op grond van de definitie die door de heer De Boer wordt gehanteerd moet een alleenverdiener met kinderen een inkomen verdienen van meer dan 130% van het minimumloon om niet tot de «armen» te worden gerekend.

Door de werkgelegenheidstoename vanaf 1996 is het totale aantal huishoudens dat is aangewezen op een inkomen rond het sociaal minimum afgenomen. Het landelijk en gemeentelijk beleid gericht op activering van bijstandsgerechtigden heeft bijgedragen aan de afname van het aantal minima beneden de 65 jaar. Inmiddels is er in toenemende mate sprake van uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Dit betekent dat grotere inspanningen noodzakelijk zijn om deze groep aan te slag te krijgen. De spanning op de arbeidsmarkt wordt groter en ook bij relatief eenvoudige banen neemt de vacaturegraad toe. Juist de huidige situatie maakt het lonend om een extra inspanning te leveren richting uitstroom en activering. Vandaar dat ook met gemeenten daaromtrent in de Agenda voor de Toekomst nadere afspraken zijn gemaakt.

Werk is de beste oplossing om tot inkomensverbetering te komen. Het draagt ook bij aan sociale insluiting. Voorts vergroot werk het draagvlak voor onze collectieve voorzieningen.

De heer De Wit (SP)

Vraag:

Bij toekomstige verhogingen de ouderenkorting inkomensafhankelijk maken.

Antwoord:

De bestaande ouderenkortingen in het belastingstelsel zijn reeds inkomensafhankelijk. Zowel de ouderenkorting als de aanvullende ouderenkorting (voor alleenstaande ouderen) geldt voor ouderen met een belastbaar inkomen tot ongeveer 28 500 euro per jaar. Het gaat hier om ouderen met een aanvullend pensioen tot ongeveer 17 000 euro (alleenstaanden) à 20 000 euro (gehuwden) per jaar. De inkomensontwikkeling van ouderen zonder of met een klein aanvullend pensioen is overigens in de periode 1995–2002 zeer positief geweest, mede als gevolg van achtereenvolgende verhogingen van de ouderenaftrek (tot 2001) en ouderenkortingen (vanaf 2001).

De heer Bakker (D66)

Vraag:

«Gemiste kansen ten aanzien van Melkertbanen – vorm van apartheid op arbeidsmarkt, goed vastgehouden in die Melkertbanen door armoedeval. Geen doorstroming, demotivatie, hoog ziekteverzuim. Niet wachten zoals Minister wil op nieuw regeerakkoord voor wat betreft inzet op doorstroming; daarvoor nu beleid maken»

Antwoord:

Vorig jaar nog zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met de VNG over verhoogde inzet op doorstroom en uitstroom. Recent zijn met de G 26 prestatieafspraken gemaakt over doorstroom en uitstroom. Daarnaast wordt verwezen naar de toezeggingen in het Algemeen Overleg op 22 november jl..

De heer Bakker (D66)

Vraag:

Onderzoek naar en aanpak van hoog ziekteverzuim en WAO-instroom bij Melketiers en WIW-banen

Antwoord:

Over ziekteverzuim WIW-dienstbetrekkingen en ID-banen is vorig jaar al onderzoek gedaan. Het onderzoek over ID-banen geeft geen eenduidig beeld. Het rapport over ziekteverzuim WIW is op 7 september jl. bij de evaluatierapporten WSW en WIW aan de TK aangeboden. Dit jaar worden bij een aantal gemeenten pilots uitgevoerd om ziekteverzuim in de WIW-dienstbetrekkingen terug te brengen. De ervaringen zullen mede input zijn voor tussen SZW, VNG en bonden te sluiten Arboconvenant. Voor de WSW wordt een dergelijk Arboconvenant momenteel concreet voorbereid. Bij de ID-banen zijn de werkgevers in diverse sectoren rechtstreeks verantwoordelijk voor bestrijding van ziekteverzuim van hun werknemers met een ID-subsidie.

De heer Van Dijke (ChristenUnie)

Vraag:

Wil de minister voor rampen als de MKZ een hardheidsclausule opnemen in de Bijzondere bijstand.

Antwoord:

De aanleiding voor de vraag van de heer Van Dijke om opname van een hardheidsclausule in de bijzondere bijstand berust mogelijk op de veronderstelling dat bijstandsverlening via het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) niet mogelijk is als de betrokkene beschikt over een vermogen boven de in het Bbz genoemde vermogensgrens.

De aanwezigheid van vermogen staat de bijstandsverlening aan zelfstandigen niet in de weg. De hoogte van het vermogen is uitsluitend bepalend voor de vraag of de verleende bijstand om niet wordt verstrekt of in de vorm van een lening. Doordat het aanwezige vermogen bijstandsverlening niet in de weg staat, is het Bbz een adequaat middel ter leniging van de acute financiële nood die als gevolg van een rampsituatie kan ontstaan.

De Abw heeft al een ruime hardheidsclausule in de vorm van het individualiseringsbeginsel. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders bij élke vorm van bijstandsverlening rekening houden met de specifieke feiten en omstandigheden van de betrokkene en daardoor maatwerk leveren.

De heer Van Dijke (ChristenUnie)

Vraag:

De heer Van Dijke vindt een gesprek van de minister met banken nodig over niet rood staan van jongeren. Hij wenst een landelijk registratiepunt schulden. Ook doet hij de suggestie voor herinvoering van de Zilvervloot: bijv. Eurovloot.

Antwoord:

Een eerste gesprek met de banken heeft al plaatsgevonden, zij het niet door mij maar door de Minister van Financiën. Daarbij gaat het om een eventuele aanscherping van de zorgplicht die kredietgevers hebben op grond van de Wet op het Consumentenkrediet (goed kredietgever in het maatschappelijke verkeer). Zij zijn tevens gehouden aan een toetsing (serieus onderzoek op kredietwaardigheid, financiële positie en de draagkracht van de kredietaanvrager).

De Wet op het Consumentenkrediet (Wck) en de daaraan gekoppelde gedragscode van de Vereniging van Financieringsmaatschappijen bieden op dit moment reeds de nodige bescherming van de consument, w.o. ook jongeren.

Een landelijke registratie van kredieten bestaat reeds bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) in Tiel. Ook providers van mobiele telefonie zijn sinds januari 2001 deelnemer in deze registratie. Thans bespreekt SZW met de VNG de mogelijkheid en de wenselijkheid van uitbreiding van de BKR met andere schulden, bijvoorbeeld bij de sociale dienst.

Jongeren blijken de laatste jaren steeds vaker en steeds jonger een bijbaantje te hebben. Dit zijn dus ook de jongeren die over veel geld beschikken en voor wie het stimuleren van de spaarzin nuttig zou zijn. Voor hen staan echter via de werkgever voorzieningen, zoals een fiscaal gefaciliëerd spaarloon en premiespaarregeling al open. Herinvoering van de Zilvervloot ligt daarom niet in de rede.

De heer Van Dijke (ChristenUnie)

Vraag:

Kan er voor de AOW-toeslag een specifieke vrijlating worden geregeld voor oudere vrouwen die in de gezondheidszorg werken?

Antwoord:

De AOW-toeslag is afhankelijk van het inkomen van de jongere partner. Om de arbeidsparticipatie van die jongere partner niet te ontmoedigen kent de AOW een vrijlating voor inkomsten uit arbeid, salaris dus, van 15% van het minimumloon en éénderde van het meerdere. Een klein baantje leidt er dus niet toe dat recht op toeslag direct vervalt. Tot een inkomen van ca. f 400 per maand vindt er geen enkele verrekening plaats. Daarboven leidt de inkomenstoets tot verlaging van de toeslag, maar heeft juist die vrijlating van een deel van het loon tot gevolg dat per saldo werken lonend is.

Een extra vrijlating voor slechts een beperkte categorie werknemers komt in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Op basis van de analyses van de commissie-Van Rijn zijn ook extra middelen beschikbaar gekomen voor de aanpak van de arbeidsmarktknelpunten in de collectieve sector, waaronder de zorg.

De heer Van Dijke (ChristenUnie)

Vraag:

Hoe denkt de staatssecretaris vooruitlopend op een eventuele wijziging in het stelsel over:

a. invoering van een verplichte bindende arbitrage bij arbeidsconflicten verplichte inschakeling van een psycholoog bij de keuring van personen die ten gevolge van leefstress al een jaar lang ziek zijn

Antwoord:

a. De wet verbetering poortwachter strekt er toe om werkgever en werknemer zo vroeg mogelijk in het eerste ziektejaar de stappen te laten zetten die noodzakelijk zijn om tot een snelle reïntegratie van de zieke werknemer te komen. Als een arbeidsconflict aan het verzuim ten grondslag ligt, is het van belang dat hieraan zo snel mogelijk iets wordt gedaan.

Inschakeling van een onafhankelijke derde kan hierbij een goede dienst bewijzen.

Een mediator zoekt samen met de werkgever en werknemer naar een oplossing van het conflict. Bij bindend advies of arbitrage is geen sprake van het samen zoeken naar een oplossing , maar van doorhakken van een knoop door een derde. Dit kan in een bepaalde situatie nuttig zijn maar het lijkt gezien het risico op escalatie van conflicten, niet zinvol om dit verplicht te stellen.

b. In het nieuwe Claim Beoordelings- en Borgingssysteem wordt bij de keuring meer aandacht besteed aan de beoordeling van psychische klachten. Het staat de verzekeringsgeneeskundigen vrij daarbij externe psychologische of psychiatrische expertise in te roepen.

De heer Van der Staaij (SGP)

Vraag:

Welke verbeteringen zijn voorzien in de informatievoorziening op grond van het ARK-rapport «Reïntegratie arbeidsongeschikten» en op welke termijn vindt dit plaats.

Antwoord:

De ARK heeft met name gewezen op het ontbreken van informatie over:

de duurzaamheid van de plaatsingen;

het onderscheid tussen ingekochte en gestarte reïntegratietrajecten;

de plaatsingseffectiviteit van trajecten per jaarcohort.

Verbeteringen:

Er vindt regulier overleg plaats met het Lisv over het verbeteren en uitbreiden van de informatievoorziening. Het verbeteren van de kwaliteit en de volledigheid van bestaande statistieken, zoals de reïntegratiemonitor, is een continu proces.

Begin 2002 zal het UWV, in zijn rol van erfopvolger Lisv een rapport uitbrengen over de duurzaamheid van de plaatsingen die in het kader van REA zijn gerealiseerd. Daartoe heeft het Lisv een koppeling gemaakt tussen het bestand «personen geplaatst met REA», het uitkeringsbestand en het bestand «dienstverbanden».

Met ingang van 2002 zal de informatievoorziening omtrent reïntegratie worden aangepast (en verbeterd) aan de nieuwe SUWI-omgeving. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is de informatie over de mate waarin bij reïntegratiebedrijven ingekochte trajecten ook daadwerkelijk van start gaan.

Tenslotte zal het Lisv/UWV een aanvullende analyse uitvoeren op de reeds beschikbare informatie van de REA-monitor om de plaatsingseffectiviteit per jaarcohort vast te stellen. Daarvoor hoeft de informatievoorziening zelf niet aangepast te worden.

Leemtes in de informatievoorziening worden opgevuld met behulp van ad hoc onderzoek. In de eerste helft van 2002 start er een uitgebreid onderzoek onder de naam «samenstelling en effectiviteit reïntegratietrajecten». In dit onderzoek worden cliënten voor een langere periode gedurende en na afloop van een reïntegratietraject gevolgd (longitudinaal cohortonderzoek). Dit onderzoek moet inzicht geven in de duur en kwaliteit van trajecten en andere REA-instrumenten, alsmede de succes en faalfactoren bij het inzetten van die instrumenten.

De heer Van der Staaij (SGP)

Vraag:

Hoe beoordeelt de minister de aanbevelingen (uit het proefschrift van de heer Zondag)?

Antwoord:

Het gaat in deze aanbevelingen om een 5-tal elementen

1. Het begrip normaal bedrijfsrisico:

In de bedoelde dissertatie wordt voorgesteld het begrip «normaal bedrijfsrisico» restrictief te hanteren. Met betrekking tot het bedrijfsrisico kan het volgende worden opgemerkt.

In de beleidsregels wordt aangegeven dat geen werktijdverkorting wordt toegestaan indien de oorzaken die tot de verminderde bedrijvigheid hebben geleid tot het normale bedrijfsrisico behoren. Het is met andere woorden niet de bedoeling dat de overheid zonder meer een deel van het risico dat inherent is aan het ondernemerschap op zich neemt. Er is geen aanleiding om de bestaande praktijk op dit punt te wijzigen.

In de toelichting op de beleidsregels worden factoren genoemd die tot het normale bedrijfsrisico worden gerekend. Deze opsomming is vanzelfsprekend niet limitatief. De invulling van wat wel of niet een normaal bedrijfsrisico is, zal in de uitvoeringspraktijk vorm moeten worden gegeven.

2. Flexibilisering van de duur van de ontheffing:

In de beleidsregels met betrekking tot werktijdverkorting (WTV) is opgenomen als een van de voorwaarden om voor WTV in aanmerking te komen, dat de verminderde bedrijvigheid van tijdelijke aard is. De ontheffing is expliciet bedoeld ter overbrugging van een betrekkelijk korte periode. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van maximaal 4 perioden van 6 weken, dus een totale duur van bijna 6 maanden. De beleidsregels geven ruimte om deze periode indien de omstandigheden daarom vragen op te rekken met nogmaals 4 perioden van 6 weken, tot een totaal van vrijwel een jaar. De regeling is daarmee voldoende flexibel om in te spelen op zeer uiteenlopende omstandigheden.

3. Oprekking van de duur van het eigen risico:

De periode van eigen risico is bedoeld als wachttijd. Deze wachttijd kent een staffeling. Bij een vermindering van de bedrijvigheid met 100% wordt 2 weken eigen risico opgelegd, bij een vermindering van de bedrijvigheid tussen de 50 en 100% bedraagt het eigen risico 4 weken en bij een vermindering van minder dan 50% bedraagt de wachttijd 6 weken. Het gaat hier om een evenwichtige benadering.

4. WTV in calamiteuze situaties:

Aan een afzonderlijke beleidsregel voor calamiteiten bestaat geen behoefte. Ook met de huidige beleidsregels kan immers in geval van calamiteiten WTV worden verleend. De beleidsregels bieden voldoende ruimte om daar ook op een adequate wijze mee om te gaan.

5. Afstemming WTV en WW:

Bij werkloosheid als gevolg van werktijdverkorting gelden de normale WW-regels. Er bestaat geen behoefte aan een aparte wettelijke voorziening waarin het recht op een werkloosheidsuitkering bij WTV wordt vastgelegd. Juridische afstemmingsproblemen doen zich in de uitvoeringspraktijk van de WW bij WTV niet voor.

De heer Van der Staaij (SGP)

Vraag:

Wordt het instrument WTV aangemeld bij de Europese Commissie?

Antwoord:

De WTV-regeling is geen maatregel die aanmelding behoeft.

De heer Van der Staaij (SGP)

Vraag:

Gaarne een reactie van de regering op het NIBUD-rapport over werkende jongeren en op «rood staan» van jongeren.

Antwoord:

De heer Van der Staaij wijst evenals de heer Van Dijke op het rood staan van jongeren. In het antwoord op diens vraag is gewezen op de zorgplicht van kredietverstrekkers en de aanscherping daarvan in de Wet op het consumentenkrediet.

De heer Van der Staaij vraagt tevens om een reactie van de regering op het NIBUD rapport »Financieel gedrag van werkende jongeren».

De positie van jongeren is onderdeel van de inspanningen in het minnelijke traject van schuldhulpverlening. De verbetering van het minnelijke traject zal worden meegenomen in het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Hierover ontvangt de Kamer naar verwachting begin volgend jaar van de Minister van Justitie een kabinetsstandpunt.

Overigens zijn, zoals in de reactie op mevrouw Noorman is aangegeven, goede praktijkvoorbeelden van gemeenten bekend. Bevorderd zal worden dat deze aanpak onder de aandacht van andere gemeenten komt.

De heer Van der Staaij (SGP)

Vraag:

Waarom heeft de minister van SZW niet eerder aangedrongen op wijziging zedelijkheidswetgeving i.v.m. ILO-verdrag kinderarbeid?

Antwoord:

Vanaf juni 1999 is bij de Minister van Justitie herhaaldelijk aangedrongen op spoedige indiening van het wijzigingsvoorstel van de zedelijkheidswetgeving opdat de bekrachtiging van ILO verdrag 182 tegen de ergste vormen van kinderarbeid geen vertraging op zou lopen. Nederland heeft destijds actief bijgedragen aan de totstandkoming van het verdrag.

De Goedkeuringswet is reeds in december 2000 aangenomen door de Tweede en de Eerste Kamer. Op verzoek van de Minister van Justitie is vervolgens gewacht met de inwerkingtreding van de Goedkeuringswet totdat de benodigde uitvoeringswetgeving zou zijn aanvaard. Inmiddels is vorige week bekend geworden dat het betreffende wetsvoorstel na het kerstreces behandeld zal worden.

Besloten is dat nu zonder verder uitstel over wordt gegaan tot, in ieder geval, de inwerkingtreding van de Goedkeuringswet. Voorts zal over het moment van bekrachtiging en deponering bij de ILO nog deze week met Justitie overlegd worden. Immers ook voor dit verdrag geldt dat het pas in werking treedt 12 maanden na bekrachtiging. Het is aannemelijk dat de uitvoeringswetgeving op het moment van inwerkingtreding van het verdrag gereed zal zijn.

De heer Van der Staaij (SGP)

Vraag:

De heer Van der Staaij vraagt aandacht voor de motivatie van de mensen die de SUWI-voorstellen in praktijk moeten brengen. De heer Van der Staaij vraagt op welke wijze is omgegaan met signalen als zouden de mensen in de uitvoering reorganisatiemoe zijn en welke maatregelen zijn getroffen om juist ook op uitvoeringsniveau voldoende draagvlak te creëren.

Antwoord:

Het Verandermanagement CWI en UWV heeft juist ook met het oog op de motivatie van het personeel de implementatie van de SUWI-voorstellen op een zorgvuldige wijze voorbereid. Het personeel wordt voortdurend op de hoogte gehouden van de relevante ontwikkelingen. In de 3e voortgangsrapportage SUWI wordt op dit punt uitvoerig verslag gedaan over de vorderingen die zijn gemaakt en de voornemens voor de komende periode.

Zoals bekend is door bureau Berenschot een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke risico's voor de dienstverlening bij invoering van de wetsvoorstellen SUWI per 1 januari 2002. De Kamer is over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.

Naar boven