Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wet op het onderwijstoezicht (27783).

(Zie wetgevingsoverleg van 5 november 2001.)

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Bij deze korte plenaire afronding met slechts één termijn gelden spreektijden van maximaal 10 minuten per fractie.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mijnheer de voorzitter. Tien minuten is niet veel, maar in dit geval heb ik daar meer dan genoeg aan.

Binnen de keten van kwaliteitszorg is een goed functionerende en helder gepositioneerde inspectie van groot belang. Tenslotte moet iemand de kwaliteiten en de gebreken zichtbaar maken. Dat is belangrijk voor het beleid, voor de minister en de staatssecretaris, maar ook voor de scholen zelf en niet te vergeten voor de ouders en de deelnemers die er in de ogen van D66 recht op hebben om te weten hoe het met de kwaliteit is gesteld.

De minister heeft ons 14 november een heldere brief gestuurd waarin hij zijn reactie geeft op de amendementen die tijdens het wetgevingsoverleg zijn ingediend. De meeste daarvan hebben een positieve beoordeling gekregen. Daarvoor dank. De voor D66 zeer aangelegen wijziging, neergelegd in het amendement op stuk nr. 10, moet waarborgen dat de inspectie tot een onafhankelijk oordeel komt over haar bevindingen. Dat hebben wij eerder ook in het regeerakkoord verwoord. Het is belangrijk om dat nu zo in de wet te formuleren dat daarover geen enkele twijfel kan bestaan. Ook al is die inspectie geen zelfstandig bestuursorgaan, een zelfstandige oordeelsvorming over haar bevindingen moet gewaarborgd zijn. Dat is de kern van de meerwaarde van een goed functionerende inspectie.

Dan maak ik nog een opmerking over ons amendement op stuk nr. 6 over het jaarlijks inspecteren van de scholen. Het was D66 al enige jaren een doorn in het oog, te moeten constateren dat scholen steeds minder frequent werden bezocht. Naar onlangs bleek, kon dat nog maar een keer in de vier jaar gegarandeerd worden. Dat vinden wij geen wenselijke ontwikkeling. Volgens mij wordt die mening kamerbreed gedeeld, ook omdat het inmiddels heel helder is dat ouders het buitengewoon belangrijk vinden dat scholen regelmatig door de inspectie worden geïnspecteerd. Naar onze mening dient dat in beginsel jaarlijks te gebeuren. Dat hoeft zeker niet overal even intensief te zijn. Integendeel! Wij kunnen ons heel goed vinden in de interpretatie van de minister die hij verwoordt in de brief van 14 november, namelijk dat proportioneel inspectietoezicht impliceert dat die op de ene school intensiever zal zijn dan op de andere. In ieder geval dienen de aandachtspunten die bij het laatste inspectieonderzoek naar voren zijn gekomen, aan de orde te komen: de resultaten van de eigen kwaliteitszorg, de behaalde onderwijsprestaties en de aspecten van kwaliteit. Ik heb even overlegd met de mede-indieners van dit amendement, de heer Cornielje en mevrouw Dijksma, of het zinvol was het amendement daarvoor aan te passen, maar dat leek ons niet nodig. Wel heb ik de toelichting gewijzigd, opdat geen misverstand kan bestaan over wat wordt bedoeld.

Ik ga ervan uit dat de minister erin is geslaagd de vereiste 15 mln gulden vrij te maken voor de capaciteit van de inspectie. Als dat niet het geval is, hoor ik dat graag.

Tot slot maak ik nog een opmerking. In feite zou ik meer opmerkingen moeten maken, want ik heb gezien dat er nog meer amendementen zijn. Misschien kan ik die opmerkingen beter bij interruptie maken, dan kan ik ze nog even goed lezen.

Met het gewijzigde amendement-Slob c.s. ben ik niet erg gelukkig. Zelfevaluatie juicht D66 zeer toe. Ik ben ervan overtuigd dat het instrument van de zelfevaluatie de komende jaren aan belang zal toenemen, maar wij zijn er niet voor de zelfevaluatie te gebruiken om een gebied te markeren waar de inspectie vervolgens niet meer aan mag komen of veel moeilijker aan kan komen. Dat vinden wij uitdrukkelijk in strijd met hetgeen wij in deze Wet op het onderwijstoezicht proberen te regelen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Hoe komt mevrouw Lambrechts tot die conclusie met betrekking tot de tekst van dit amendement en de uitgebreide toelichting daarop?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik maak dat op uit de tekst van het amendement. Daarin staat dat de inspectie uitgaat van de evaluatie van de instelling zelf, waaronder worden verstaan de uitkomsten van het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering van de kwaliteit. Ik maak daaruit op dat de inspectie straks alleen nog maar in eerste instantie macro zal evalueren of de instelling zelf een goed beleid heeft gevoerd met betrekking tot de eigen kwaliteitszorg. Dat is D66 veel te mager. Wij vinden dat die inspectie te allen tijde ook naar eigen oordeel moet kunnen onderzoeken, doorprikken en kijken waar zij wil kijken. Als dit amendement de bedoeling is of de uitwerking heeft dat die inspectie of buiten de deur gehouden moet worden of veel moeilijker binnenkomt of naar onderdelen kan kijken waar zij naar zou willen kijken, dan hebben wij daar dus ernstige bezwaren tegen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik verzoek mevrouw Lambrechts, ook de achterzijde van het amendement te lezen. Ik wijs op de toelichting waarin nadrukkelijk staat "De inspectie blijft eindverantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. Bij deze verantwoordelijkheid hoort de bevoegdheid om aanvullend onderzoek te verrichten naar de kwaliteit van het onderwijs". Dat lijkt mij heel helder.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is voor mij niet helder of de inspectie dan in een rol komt dat zij zwaar zal moeten beargumenteren waarom zij dat wil doen. Dat zou ik niet willen Dat oordeel zal te allen tijde aan de inspectie zelf moeten zijn. Ik zou het best willen aanscherpen, maar dan moet er wel sprake zijn van een zelfevaluatie met bijvoorbeeld de status van een visitatie. In de toelichting op het amendement staat echter ook dat het tot aanbeveling strekt maar zeker niet een voorwaarde is, dat onafhankelijke deskundigen of andere instellingen daarbij betrokken worden. Doorredenerend zou dat dus ook weer kunnen betekenen dat de inspectie uitgaat van een evaluatie van die instelling die in eerste instantie ook alleen maar door die instelling zelf is verricht. Daarmee wek je toch de indruk dat je op basis van heel weinig – niet eens een geaccrediteerde visitatie zoals in het hoger onderwijs – die inspectie het toezicht wil bemoeilijken op de school, terwijl wij met z'n allen vinden dat die inspectie te allen tijde toezicht moet kunnen houden. Nogmaals, dat is zeker niet onze intentie.

De heer Cornielje (VVD):

Wat vindt mevrouw Lambrechts van het oordeel van de heer Slob dat het niet de intentie was en dat de toelichting helder is dat het een bevoegdheid van de inspectie is om dat onderzoek te doen?

Mevrouw Lambrechts (D66):

Daar ben ik het overigens zeer mee eens.

De heer Cornielje (VVD):

Het is immers belangrijk dat de eerste ondertekenaar van het amendement de veronderstelde intentie heeft weggenomen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Dat is waar, maar dan zou ik de eerste indiener van het amendement ook willen vragen om de wettekst zelf daarop aan te passen. Daarin moet dan ook niet de indruk worden gewekt dat het toezicht van de inspectie in eerste instantie alleen het beleid van de instelling betreft. Daaruit moet naar voren komen dat het mag gaan over alle aspecten van kwaliteit, alle deugdelijkheidseisen en alle andere aspecten waarvan wij graag willen dat de inspectie er toezicht op houdt.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter. Met het wetsvoorstel waarover wij vanavond plenair spreken, wordt een wijziging aangebracht in een uiterst belangrijk onderdeel van ons onderwijsbestel: het toezicht door de inspectie. Daarbij is de voorgenomen wijziging van de bewindslieden van bijzondere betekenis, omdat daarmee invulling wordt gegeven aan een van de elementen van hun beleidsvisie, te weten het afleggen van rekenschap. Het grote belang van dit debat en dus ook dit thema is onzerzijds onbetwist.

In mijn bijdrage wil ik eerst nog kort aangeven welk uitgangspunt de SGP-fractie hanteert bij de beoordeling van de nieuwe Toezichtwet. Daarna wil ik mij richten op enkele belangrijke discussiepunten, mede aan de hand van de voorliggende amendementen en de reactie van de bewindslieden hierop in hun brief van 14 november jl. Ten slotte zal ik het eindoordeel van mijn fractie geven.

Het toezicht van de inspectie op het onderwijs vindt zijn grond in het tweede artikellid van het onderwijsartikel in de Grondwet. Uit de nadere uitwerking daarvan, onder meer in het zesde artikellid, blijkt dat in het geval van overheidsinterventie door middel van het stellen van deugdelijkheidseisen de vrijheid van onderwijs zoveel mogelijk moet worden gewaarborgd. In dat licht is het niet zuiver om naast de in de sectorwetten vastgelegde eisen van deugdelijkheid in een aparte toezichtwet ook andere aspecten van kwaliteit te formuleren en de inspectie de ruimte te geven om deze uit te werken en toe te passen. Bovendien is het niet denkbeeldig dat de aspecten van kwaliteit feitelijk gaan functioneren als deugdelijkheidseisen. Met het oprekken van de bevoegdheden van de inspectie is er overigens sowieso sprake van uit- breiding van de algemene deugdelijkheidseisen, dat wil zeggen die eisen van deugdelijkheid die niet tevens gelden als voorwaarde voor bekostiging.

Zoals ik in het wetgevingsoverleg reeds heb aangegeven, is de door de bewindspersonen gekozen constructie volgens mijn fractie niet de beste, niet zuiver en niet nodig. De mede door de SGP-fractie gewenste verbreding van de kwaliteitsbeoordeling in aanvulling op de wettelijke eisen van deugdelijkheid kan immers heel goed door het onderwijsveld zelf worden georgani seerd en gerealiseerd. De inspectie zou daarbij in eerste instantie kunnen volstaan met een procedurele toetsing en zou in geval van aantoonbare tekorten alsnog nader onderzoek kunnen verrichten.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Wat gebeurt er op het moment dat de zelfevaluatie van de scholen klinkende resultaten laat zien? Staat de inspectie dan met haar handen op de rug gebonden?

De heer Van der Vlies (SGP):

Nee, de inspectie heeft het volste recht om de school te bezoeken en vast te stellen of wat de school van zichzelf vindt ook haar oordeel kan zijn. De inspectie zal dat doen, zoals nu ook het geval is. Als de inspectie vertrouwen heeft in de zelfevaluatie, zal er bij haar geen enkele behoefte zijn aan aanvullend onderzoek of weet ik wat en kan zij gewoon een positief oordeel geven. Blijkens de wettekst (art. 15) is de inspectie ook gehouden een oordeel te geven.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Op het moment dat de zelfevaluatie positief is en de inspectie die zou kunnen onderschrijven, ziet u geen enkele andere rol voor de inspectie weggelegd, ook niet als zij een paar dingen wil onderzoeken, omdat zij meer wil weten?

De heer Van der Vlies (SGP):

Bij de zelfevaluatie wordt een bepaald domein geëvalueerd. Dat is dan toereikend. Ik zou niet weten wat eraan zou moeten worden toegevoegd. Immers, als dat wel zou moeten, is de bevinding van de school in de ogen van de inspectie kennelijk niet volwaardig of afgerijpt of hoe men het ook noemen wil.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Wat gebeurt er als de school geen zelfevaluatie heeft?

De heer Van der Vlies (SGP):

Dan zal de inspectie tot een oordeel moeten komen.

Voorzitter. De door mij zojuist ontvouwde gedachtegang is door collega Slob en mij aanvankelijk neergelegd in het amendement op stuk nr. 12. Helaas blijkt daarvoor onvoldoende steun te zijn. Dat is een gedane zaak. Uiteraard is het denkproces verder gegaan. Het zal de collega's in dit debat noch de bewindspersonen zijn ontgaan dat er inmiddels een ander amendement is neergelegd met een bredere ondertekening. Daaraan is natuurlijk het een en ander voorafgegaan. Ik zal zeer summier op de kern van het amendement ingaan, want de heer Slob komt na mij aan het woord en heeft als eerste ondertekenaar wat mij betreft het recht om het amendement toe te lichten, voorzover dat nog nodig is na de uitvoerige toelichting op schrift, dan wel de verdediging ervan op zich te nemen. Kern van het amendement lijkt mij dat de proportionaliteit van het toezicht uitwerking krijgt zo dicht mogelijk bij respectievelijk overeenkomstig de bedoeling van ons eerdere voorstel. In de toelichting op het nu voorliggende amendement wordt nadrukkelijk aangegeven dat de inspectie uitgaat van de zelfevaluatie van de school en alleen bij gebleken tekortkomingen zelf nader onderzoek instelt. Ik ga er daarbij van uit dat de rapportage van de inspectie ook aanvullend zal zijn op de kwaliteitsrapportage van de scholen. Is dat ook de opvatting van de bewindslieden? Het heeft uiteraard de voorkeur van de SGP-fractie om deze gang van zaken in de tekst van de wet zelf vast te leggen. Desalniettemin is mijn fractie van mening dat het nu voorliggende amendement een behoorlijke verbetering betekent ten opzichte van het voorstel van de regering.

Ten aanzien van de toezichtkaders heb ik mij tijdens het wetgevingsoverleg al uitgesproken voor expliciete goedkeuring door de minister, conform het amendement op stuk nr. 9. Dat is voor mijn fractie van groot belang. Zo wordt de politieke verantwoordelijkheid van de minister gewaarborgd. Ik ga ervan uit dat hij, alvorens de toezichtkaders vast te stellen, deze eerst aan de Kamer zal doen toekomen. Kan hij dat bevestigen?

In het amendement op stuk nr. 14 heb ik met de collega's Slob en Van de Camp voorgesteld om nauwkeuriger te omschrijven met wie de inspectie over die toezichtkaders moet overleggen. De bewindslieden willen de inspectie echter niet binden aan bepaalde gesprekspartners, maar de keerzijde van die medaille is er ook. Het is geen kwestie van wantrouwen ten opzichte van de inspectie, maar bij wetgeving moet je natuurlijk wel eens modelmatig redeneren en daarbij rekening houden met situaties waarin het allemaal niet optimaal verloopt. De inspectie zou dan zelf haar gesprekspartners kunnen kiezen. Is dat nu een gewenste situatie? Gezien de mogelijkheid tot bijvoorbeeld substitutie van kerndoelen is het niet meer dan logisch dat de verschillende richtingen vertegenwoordigd zijn in het overleg met de inspectie. Dat is dan ook de kern van ons amendement op stuk nr. 14.

Ten aanzien van de werking van de toezichtkaders heb ik nog de volgende vraag aan de bewindslieden. Stel dat een inspecteur constateert dat de kwaliteit van een bepaalde school onvoldoende is en dat dit veroorzaakt wordt door een probleem dat niet kan worden herleid tot één van de in de wet genoemde aspecten van kwaliteit. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan de mogelijk ontoereikende of slechte huisvesting van een school. Wat moet de inspecteur in dat geval doen? Moet hij het probleem verdoezelen of moet hij het toezichtkader ruim gaan interpreteren en het dus feitelijk zelf aanvullen, of zijn de bewindslieden van mening dat zulke gevallen zich niet zullen voordoen omdat alle essentiële verklarende factoren van probleemsituaties zijn onder te brengen bij de nu in het wetsvoorstel opgesomde aspecten van kwaliteit?

Omdat de invloed van de inspectie door de voorgenomen wetswijziging wordt versterkt, is het naar het oordeel van de SGP-fractie nodig om ook de scholen beter in positie te brengen. Door een negatief oordeel van de inspectie kan niet terecht een slecht beeld van een school worden neergezet. Het is daarom van belang dat scholen een rechtsmiddel krijgen om hun eigen visie te verdedigen. Hoe denken de bewindslieden daarover? In het oorspronkelijke amendement op stuk nr. 13 heb ik samen met de collega's Slob en Van de Camp voorgesteld om dat via de Onderwijsraad te doen. Bij nader inzien en gehoord het wetgevingsoverleg lijkt het ons beter en meer voor de hand te liggen om de gang naar de bestuursrechter open te stellen. Een geschil tussen de inspectie en een school is feitelijk immers een geschil tussen de overheid en een private instelling. Het voordeel van dit alternatief dat wij hebben voorgesteld in ons amendement op stuk nr. 30 wordt onder meer gevormd door de laagdrempeligheid en de efficiëntie van een gang naar de bestuursrechter. Graag verneem ik de reactie van de bewindslieden op het gewijzigde voorstel inzake de rechtsbescherming. Uiteraard hecht ik aan een positieve bejegening.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Hoe ziet collega Van der Vlies dan die klachtenprocedure? Het betreft immers een toevoeging aan artikel 18, lid 5. Moet men eerst die hele klachtenprocedure hebben doorlopen voordat de klacht op basis van de ABW kan worden ingediend?

De heer Van der Vlies (SGP):

Dan zou ik die twee artikelen even in onderlinge samenhang moeten bekijken. Ik weet niet of wij het nu over dezelfde casus hebben. Voor mij gaat het om een finaal oordeel van de inspectie over een school waar de school het niet mee eens zou zijn. Laten wij aannemen dat dit tot een uiterst minimum wordt beperkt, uit te sluiten valt het nog niet. Dan moet tegenover de versterkte positie van de inspectie ook de positionering van de school worden "opgekrikt". Daarom heb ik gewezen op die beroepsmogelijkheid. Wij hebben al gediscussieerd over de Onderwijsraad. Bij nader inzien zeggen wij: goed, het kan ook zo en misschien is het zelfs wel beter zo.

De heer Cornielje (VVD):

Dit amendement is een toevoeging van een vijfde lid aan artikel 18. In artikel 18 staat een klachtenprocedure beschreven.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik meen dat dit in artikel 15 staat. Ik heb de stukken niet voor mij.

De heer Cornielje (VVD):

Mijn vraag is in ieder geval: vindt de heer Van der Vlies dat men in eerste instantie de klachtenprocedure moet volgen die in de wet staat en dit als ultimum remedium moet gebruiken?

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik zie dit als een ultimum remedium. Natuurlijk moeten alle procedures die bij wet zijn geregeld, eerst worden doorlopen, maar in het uiterste geval moet de gang naar de bestuursrechter mogelijk zijn.

Ik kom nu toe aan het eindoordeel van mijn fractie. De SGP-fractie heeft zich in het wetgevingsoverleg kritisch uitgelaten. Zij had daarvoor zo haar redenen. Wij hebben geprobeerd met bepaalde amendementen de loper uit te leggen. Als de Kamer daarop ja zegt na een plezierige preadvisering van vak K, wordt het voor de SGP-fractie mogelijk om over de brug te komen. Wij hechten hieraan, want dit gaat ergens over: onderwijstoezicht in de traditie van artikel 23 Grondwet. Wij zouden dit het liefst steunen, maar dit moet wel mogelijk zijn. Ik hoop dat de amendementen op stuk nr. 29 – het amendement Slob c.s.– het amendement op stuk nr. 30 – het amendement Van der Vlies c.s. over rechtsbescherming – en het eerdere amendement op stuk nr. 14 over de gesprekspartners van de inspectie bij het tot stand komen van het toetsingskader, worden aanvaard. Dan wordt het ons mogelijk over de brug te komen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Als bijvoorbeeld maar een van die drie amendementen wordt aanvaard, komt de heer Van der Vlies dan nog over de brug?

De heer Van der Vlies (SGP):

Dit is een kwestie van afweging. Ik stel voor dat wij het voorlopig houden op het pakket dat ik heb aangeboden.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik wil niet onderhandelen met de heer Van der Vlies, maar het is voor ons begrip van belang dat hij aanduidt aan welk amendement hij de meeste waarde hecht.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dit is heel helder. Het amendement Slob c.s. is het belangrijkste amendement, maar in mijn visie horen die andere amendementen daar logischerwijs bij. Ik heb geprobeerd dit uit te leggen. Ik ben zo transparant als ik maar kan zijn, want ik had dit nog niet hoeven zeggen, maar ik vind dat u daarop recht heeft na het wetgevingsoverleg.

De heer Slob (ChristenUnie):

Voorzitter. Het is al weer enkele weken geleden dat de Kamer met de regering in een wetgevingsoverleg op een uitstekende manier van gedachten heeft gewisseld over de Toezichtwet. Hoewel wij de doelstellingen van die Toezichtwet konden steunen, heb ik tijdens dit wetgevingsoverleg wel de nodige kritiek geuit op de wet zoals die aan ons werd voorgelegd. In een aantal opzichten heb ik zelfs fundamentele kritiek geuit. Het is niet de bedoeling het wetgevingsoverleg hier over te doen, maar ik wil wel graag een vervolg geven aan onze inzet om te komen tot een breed politiek draagvlak voor de Toezichtwet. Wij denken dat een breed politiek draagvlak voor deze wet zeer gewenst is vanwege haar verregaande consequenties voor het onderwijsveld. Het is ons veel waard om dat brede draagvlak te bereiken. Voor ons was dit destijds de reden om met de SGP het amendement op stuk nr. 12 in te dienen. Hiermee wilden wij aangeven dat scholen, die een primaire verantwoordelijkheid dragen voor een goed kwaliteitsbeleid, ook primair verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van hun werkzaamheden en de communicatie daarover.

Zoals bekend waren de reacties op dit amendement divers. Vanuit het onderwijsveld en de kring van onderwijsjuristen ontvingen wij adhesiebetuigingen en tijdens een congres over de Toezichtwet, inmiddels bijna drie weken geleden, werd met nadruk op een positieve manier op ons amendement gereageerd, maar de minister en een deel van de Kamer kwamen tot een ander oordeel. Hoewel werd aangegeven dat het amendement aansloot bij de uitgangspunten van het wetsvoorstel, was de kritiek dat met ons amendement de inspectie te veel buitenspel werd gezet: eigen onderzoek door de onderwijsinspectie naar de kwaliteit van het onderwijs aan de hand van kwaliteitsaspecten zou noodzakelijk blijven. Ik citeer uit de schriftelijke reactie van de minister. Ook vond men dat de opname van kwaliteitsaspecten in de sectorwetten nieuwe deugdelijkheidseisen zou creëren die scholen strakker zouden binden.

Uiteraard heeft mijn fractie de afgelopen weken gebruikt om de verschillende commentaren op ons voorstel te overdenken en op hun waarde te schatten, met name de naar onze mening ten onrechte gewekte indruk dat ons amendement de inspectie te veel op afstand van de scholen zou willen houden en dat wij nieuwe deugdelijkheidseisen zouden willen creëren.

Wij kunnen natuurlijk wel blijven ontkennen, maar op de een of andere manier neemt dat die indruk niet weg. Om die reden en om aan de kritiek tegemoet te komen, hebben wij ervoor gekozen om het amendement op stuk nr. 12 in te trekken en daarvoor een nieuw amendement in te dienen.

De voorzitter:

Het amendement-Slob/Van der Vlies (stuk nr. 12) is ingetrokken.

De heer Slob (ChristenUnie):

Het nieuwe amendement is het amendement op stuk nr. 29. Het is op een uiterst constructieve manier tot stand gekomen met collega's en medeondertekenaars Van der Vlies, Van de Camp en Cornielje. Wij hebben daarin het pad van de sectorwetten verlaten en zijn teruggekeerd naar de Toezichtwet. Onze fractie is bereid – en daarin gaan wij ver, zeg ik met nadruk aan mevrouw Lambrechts die daarover vragen had – om te accepteren dat de onderwijsinspectie een eigen toetsingskader formuleert als basis van haar werkzaamheden. Dit toezichtkader moet wel door de minister worden vastgesteld, conform het amendement-Cornielje c.s. op stuk nr. 9. Op die manier kan het parlement indien nodig zijn opvattingen over het toezichtkader aan de minister kenbaar maken.

Wij stellen verder in ons nieuwe amendement voor om in de Toezichtwet een artikel 11, lid 1 op te nemen dat de inspectie in de uitoefening van haar proportionele toezicht uitgaat van de evaluatie van de kwaliteit door of vanwege de instelling. Dat ligt geheel in de lijn van de door ons eerder geventileerde opvatting: het bevoegd gezag van de school draagt er zorg voor dat wordt voorzien in een regelmatige beoordeling van de school, zoveel mogelijk in samenwerking met andere scholen en onafhankelijke deskundigen. Tijdens het wetgevingsoverleg zei ik al dat het, als men het helemaal alleen doet, alleen maar navelstaren wordt. Door anderen erbij te betrekken, wordt het alleen maar sterker en ik adviseer de scholen dan ook van harte om het op die wijze te doen. Het bevoegd gezag moet de uitkomsten van die beoordeling openbaar maken. Dat kan via de schoolgids of via een afzonderlijk openbaar te maken schoolrapport, maar in ieder geval moet alles transparant zijn. Met dit amendement sluiten wij naadloos aan bij de daarbij behorende bepalingen in de kwaliteitswet, zoals die in de kwaliteitsvoorschriften in de sectorwetten zijn terechtgekomen. Ook honoreren wij maximaal de verantwoordelijkheid die scholen zelf dragen voor het kwaliteitsbeleid en hun verantwoordelijkheid daarover jegens derden. Het ligt ook in de lijn van het beleid van autonomievergroting en is conform aanwijzing nr. 8 van de aanwijzingen voor regelgeving, waarin wordt bepaald dat in geval van overheidsinterventie zo veel mogelijk wordt aangesloten bij het zelfregulerende vermogen van de sector.

De inspectie kan, daarop aansluitend, als sluitstuk, om de woorden van staatssecretaris Adelmund bij het wetgevingsoverleg te gebruiken, haar toezichthoudende bevoegdheid naar onze opvattingen maximaal uitoefenen. Laat daarover geen enkele twijfel zijn. De toelichting op het amendement geeft dat heel nadrukkelijk aan. Naarmate een instelling maximale invulling geeft aan het eigen kwaliteitsbeleid, hetgeen alleen maar sterker wordt naarmate je dat meer met derden doet, zal van deze bevoegdheid mogelijkerwijs geen gebruik of misschien minimaal gebruik behoeven te worden gemaakt.

Naarmate men zwakker naar buiten komt en er twijfels zijn over de validiteit van de informatie die is verstrekt, zal de rol van de inspectie uiteraard navenant groter worden. Wij hopen, uiteraard, dat de scholen gewoon zullen doen wat van hen verwacht mag worden en met een sterke evaluatie naar buiten zullen komen. Laat er geen enkel misverstand over zijn: de inspectie wordt in onze opvattingen niet aan de leiband gelegd en niet meters ver van de school neergezet. Zij krijgt een eigenstandige taak, naast de primaire verantwoordelijkheid die de scholen zelf hebben.

Mevrouw Lambrechts (D66):

De heer Slob vindt het belangrijk dat de inspectie uitgaat van de zelfevaluatie van een instelling. Dat vind ik ook, maar het stond al in de wet. Wat voegt het amendement van de heer Slob daar eigenlijk aan toe?

De heer Slob (ChristenUnie):

Als u de wetstekst die wij in eerste instantie hebben gekregen nog eens goed bestudeert zult u zien dat daar nog veel meer ruimte in zat. Er werd gesproken van: voorzover mogelijk. Wij leggen in het amendement dat uitgangspunt nadrukkelijk vast. Eerst komt de evaluatie, die de scholen zelf moeten uitvoeren, wat ons betreft ook samen met anderen. Daarvan ben ik altijd een voorstander geweest. Ik heb daarvoor al lang geleden aandacht gevraagd. Als men klaar is met de beoordeling en die naar buiten heeft uitgedragen, in de lijn van de afspraken die wij in de kwaliteitswet hebben gemaakt en in de sectorwetten zijn opgenomen, kan de inspectie haar taken gewoon uitoefenen. Zij kan dan ook een beoordeling geven van datgene waar de school mee gekomen is. Wij zetten het strakker in de wet dan het er stond. De toelichting op het amendement laat er volgens mij geen enkele twijfel over bestaan hoe de verantwoordelijkheden zijn en in welke volgorde ze moeten worden uitgeoefend.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik vraag nog even door. Ik hoor u zeggen dat u het strakker in de wet wilt hebben. Er was meer ruimte en er komt minder ruimte. Er zal minder ruimte voor de inspectie zijn om haar toezichthoudende taken uit te voeren.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat ontken ik.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Ik hoorde u ook zeggen, dat als sluitstuk de directie altijd haar enige oordeel kan vellen. Beide elementen geven mij wederom de indruk dat het de intentie is om de inspectie op afstand te houden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik vind het jammer dat er toch nog zoveel argwaan bij mevrouw Lambrechts is. Met ons eerste amendement wilden wij een aantal onderdelen uit de oorspronkelijke ontwerpwet halen, bijvoorbeeld artikel 12. In ons nieuwe amendement laten wij dat artikel volledig intact, ook om iedere schijn weg te nemen dat wij de inspectie volledig op afstand willen houden. Wij laten het gewoon in de wet staan. Wij geven de inspectie de ruimte om in het toezichtkader aan de slag te gaan en haar werk te doen.

Wij willen echter eerst de instellingen en de scholen zelf aan de slag laten gaan. Zij zijn verantwoordelijk voor het kwaliteitsbeleid. Zij zijn ook primair verantwoordelijk voor een beoordeling van de kwaliteit, met anderen, om dat naar buiten uit te dragen. Ik gebruik gewoon de woorden van de staatssecretaris als ik als daarop volgend sluitstuk de inspectie met een eigen verantwoordelijkheid de ruimte geef om haar taken uit te oefenen. Nogmaals, in de Toezichtwet blijven alle onderdelen staan. Ik vind dat wij daar heel ver in gaan. Ik vind het eerlijk gezegd jammer dat nu wij zover gaan wij dezelfde kritiek weer krijgen. Bij ons vorige amendement kon ik mij dat nog meer voorstellen.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Maar het is van tweeën een. Of het voegt niets toe, want de zelfevaluatie stond er al in. Of het voegt wel wat toe, maar dan wil ik helder krijgen wat het toevoegt. Stel nu dat de zelfevaluatie prima is en men concludeert dat men op alle deugdelijkheidseisen, zelfs op alle aspecten van kwaliteit een negen plus, misschien wel een tien scoort. Vindt u dan dat de inspectie als zij daar behoefte toe voelt nog steeds het recht heeft om op onderdelen of misschien wel naar het geheel zelf te kijken? Of vindt u dat de scholen met deze wijzigingen in de hand het recht hebben om te zeggen, dat dit niet de taak van de inspectie is, omdat zij het zelf al hebben gedaan en goed hebben gedaan?

De heer Slob (ChristenUnie):

Op uw eerste vraag antwoord ik heel nadrukkelijk dat met ons amendement de wetstekst duidelijk wordt aangescherpt, terwijl in de toelichting nog eens heel nadrukkelijk wordt aangegeven wie welke verantwoordelijkheden draagt en in welke volgorde. En wat de tweede vraag betreft kan ik verwijzen naar wat de minister in het wetgevingsoverleg heeft gezegd. Zodra een school een stevige eigen evaluatie heeft gemaakt en zij goed duidelijk kan maken hoe zij omgaat met de deugdelijkheidseisen en de kwaliteitsaspecten, zal de inspectie ook geen enkele aandrang meer hebben om verder te gaan, omdat het plaatje dan af is. De school voldoet aan wat de inspectie graag ziet en levert datgene waarin zij inzage wil hebben. Zodra er twijfels zijn, mag de inspectie wat mij betreft doorvragen. Stel dat bijvoorbeeld verbetertrajecten niet echt goed omschreven zijn; dan heeft de inspectie alle ruimte om haar stimulerende toezichttaak uit te oefenen. Maar een inspectie zal niet verder graven als wat zij wil zien, al in de evaluatie te vinden is. Daarom vormt ons amendement eigenlijk een uitdaging aan de onderwijsinstellingen om ervoor te zorgen dat de zaak gewoon voor elkaar is. Dat mogen wij ook van de scholen vragen: wees duidelijk, laat zien waar je voor staat en zorg ervoor dat je evaluatie geen onvoldoende scoort.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik heb drie vragen aan u. Volgens uw voorstel maakt de school haar resultaten openbaar, in de huidige systematiek doet de inspectie dit. Handhaaft u dat de inspectie haar oordeel openbaar maakt of vervalt dat met uw amendement?

De heer Slob (ChristenUnie):

Met de huidige voorstellen kan de school op het tijdstip waarop zij dat wenselijk acht, natuurlijk ook al naar buiten brengen wat zij wil. Wat mij betreft moet ook het oordeel van de inspectie gewoon openbaar gemaakt worden. Daar hebben ouders ook recht op; zij hebben iets van de scholen gehoord, zij hebben zelf het een en ander kunnen zien en zij zullen ook graag het oordeel van de inspectie willen weten. Dan kunnen zij het een met het ander vergelijken en er dan met het bevoegd gezag van de school over in gesprek gaan, als zij daar aanleiding toe zien.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

U handhaaft die bepaling dus.

Mijn tweede vraag. U zegt dat de huidige wet eigenlijk onduidelijk is, maar in de memorie van toelichting staat dat de uitkomsten van de zelfevaluatie door de instelling het vertrekpunt voor het periodieke kwaliteitsonderzoek vormen en dat de inspectie daarbij nagaat of het mogelijk is, zich bij haar oordeel volledig te baseren op het eigen kwaliteitsoordeel van de instelling. Vervolgens wordt er heel precies uitgelegd hoe de inspectie dit allemaal op basis van die zelfevaluatie gaat doen. Met andere woorden, wat is het verschil met wat er in uw amendement staat? Ik begrijp het gewoon niet.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat lijkt mij niet zo heel moeilijk uit te leggen. Het een ligt misschien heel dicht bij het ander, maar het komt aan op zeer exact formuleren; dat zult u toch met mij eens zijn. En u zult toch net als ik constateren dat de ruimte die wij in ons amendement voorstellen, minder groot is dan die in artikel 11 van het wetsvoorstel. Wij vinden dat het niet alleen een vertrekpunt moet zijn, maar ook gewoon het uitgangspunt voor de beoordeling. Alleen als de evaluatie van de school zelf gebreken vertoont, kan de inspectie verder gaan graven. Daar heeft zij ook alle instrumenten voor.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Maar kunt u zich voorstellen dat de wetgever het nodig heeft gevonden om die woorden "voorzover mogelijk" in de wetstekst op te nemen, omdat de helft van de scholen op dit moment helemaal nog geen eigen evaluatie heeft gemaakt? De inspectie kan dan gewoon niet anders dan zelf een onderzoek instellen.

De heer Slob (ChristenUnie):

Kunt u zich voorstellen dat wij dit alles heel nadrukkelijk en heel precies geformuleerd willen hebben, omdat wij nu een wet maken die jarenlang zal gelden? Als ik reageer op een vraag die mevrouw Lambrechts aan de heer Van der Vlies heeft gesteld, zeg ik dat een school die niets produceert of een document dat absoluut onder de maat is, de inspectie de gelegenheid geeft om te doen wat de school veel beter zelf had kunnen doen. Die ruimte is er dus.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Mijn laatste vraag. Bent u het dan met mij eens dat wij zouden moeten beginnen met drastisch investeren in de mogelijkheid voor scholen om zelf die evaluatie uit te voeren? Dat is toch het probleem?

De heer Slob (ChristenUnie):

Daar ben ik het van harte mee eens. Er lopen op dit moment een aantal projecten, Q primair en Q 5, waarin de besturenorganisaties eraan werken om dit met de scholen tot stand te brengen. Dat is de mooie uitdaging waar wij voor staan. Daarom hebben wij de uitgangspunten van de wet van harte omarmd. Scholen moeten er echt werk van maken. Deze noodzaak wordt in de toekomst alleen maar groter.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik wil u twee punten voorleggen ter precisering van uw gedachten. Is er binnen uw gedachten enige ruimte voor de mogelijkheid dat de inspectie voorafgaand aan de zelfevaluatie duidelijk maakt aan welke criteria deze exercitie van de scholen moet beantwoorden? Of is dat absoluut uitgesloten?

De heer Slob (ChristenUnie):

Als wij het anders hadden gewild, hadden wij een aantal artikelen uit de wet moeten halen. Dit hebben wij niet gedaan. Wij geven de inspectie dus alle ruimte om met een toetsingskader aan de slag te gaan en een normering aan te brengen waaraan zij de scholen wil toetsen. U zult moeten toegeven dat wij in dit opzicht in de afgelopen weken een flink stuk dichter naar het wetsvoorstel zijn toegegroeid dan tijdens het wetgevingsoverleg het geval was. Ik zou het plezierig vinden – ik zeg dit ook tegen mevrouw Dijksma en mevrouw Lambrechts – als u met dankbaarheid hiervan kennisneemt in plaats van met wantrouwen, zoals nu wordt uitgestraald.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik zal het doorgeven.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik wil even opgemerkt hebben dat ik hier geen wantrouwen sta uit te stralen. Dat is uw interpretatie. Als u een paar flinke vragen krijgt, moet u ze als een man beantwoorden.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dat doe ik ook. Ik neem mijn woorden over wantrouwen terug. Het geeft iets weer van mijn gevoelens bij de vragen die gesteld zijn.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijn tweede punt had ik ook aan de heer Van der Vlies kunnen voorleggen, want het gaat om het amendement terzake van de Algemene wet bestuursrecht. Kan ook een verschil van mening tussen de school en de inspectie over de zelfevaluatie onderwerp zijn van een rechtszaak in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, of is dat uitgesloten?

De heer Slob (ChristenUnie):

De school en de inspectie zijn in een bepaald traject bezig. Stel dat de school aan haar verantwoordelijkheid heeft voldaan en ook de inspectie hierop aansluitend haar verantwoordelijkheden in praktijk heeft gebracht, en dat er dan een conflict ontstaat; laten wij hopen dat het niet gebeurt. Dan is er natuurlijk nog de klachtenprocedure. Het is te hopen dat men op dat moment eruit komt. Er zijn onafhankelijke mensen bij betrokken, die mogelijkerwijs een brugfunctie kunnen vervullen. Als uiterste moet een weg naar de rechter openstaan. Dit kan natuurlijk altijd: je kunt naar de burgerrechter. Wij hebben het zo willen regelen, omdat het laagdrempeliger en efficiënter is en mogelijkerwijs sneller kan gaan. Nogmaals, ik hoop dat zo'n situatie niet zal ontstaan.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Met andere woorden: u betrekt dit punt bij de rechtsgang in het kader van de Algemene wet bestuursrecht. Begrijp ik dat goed?

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik ben medeondertekenaar van het amendement. Dat lijkt mij duidelijk. Dat amendement op stuk nr. 30 hebben wij meeondertekend omdat wij het als laatste vangnet zien in het geval dat het onverhoopt misgaat tussen inspectie en instelling. Nogmaals, ik hoop dat het niet gebeurt.

Voor mijn fractie geldt in principe hetzelfde als voor de fractie van de heer Van der Vlies. Ook voor ons hangt het eindoordeel af van de wijze waarop wordt omgegaan met het amendement op stuk nr. 29, dat door mij en drie andere heren is ingediend, en het amendement op stuk nr. 30, over de rechtsbescherming. Ook het amendement op stuk nr. 9, van de heer Cornielje, over de bevoegdheid van de minister en het toezichtkader, vind ik uitermate belangrijk. Dat lijkt al naar een meerderheid toe te gaan en wij zullen het zeker steunen. Voor ons hoort het bij het totaalpakket. Ook het amendement op stuk nr. 14 is van belang.

Ik zeg in alle eerlijkheid dat wij vergaand zijn tegemoetgekomen aan de kritiek op onze eerdere voorstellen. Ik heb hier de bereidheid onder woorden gebracht om op een aantal punten akkoord te gaan met onderdelen van de wet waarmee wij niet erg blij waren. Ik draai daar niet omheen. Wij voegen verbeteringen aan de wet toe, aanscherpingen. Het lijken details, maar daar gaat het om als je met elkaar een wetsvoorstel behandelt. Als dat ons niet bij elkaar kan brengen, weet ik het van onze kant ook niet meer. Ik weet wel dat leerlingen in onze tijd niet meer zingend de onderwijsinspecteur uitzwaaien na een bezoek aan de school. In het jubileumnummer van het blad van de onderwijsinspectie dat werd uitgegeven in verband met het 200-jarig bestaan van de inspectie las ik dat in het begin van de vorige eeuw de inspecteur – toen nog schoolopziener genoemd – op de wijs van "God save the King" werd toegezongen: "Wij danken u voor het onderrigt, Dat gij ons geeft van onzen pligt, Wij zullen vlijtig leeren. Bezoek, een andren tijd, ons weer; Vaarwel Heer Schoolopziener." Naar die tijd hoeven we natuurlijk niet terug. Wij houden echter wel graag de goede band tussen scholen en inspectie in stand zoals die nu breed ervaren wordt. Ik zeg dat met nadruk. Dat kan door nu een goede toezichtwet vast te stellen die voluit de verantwoordelijkheden van het onderwijs honoreert en daarnaast de inspectie ruimte biedt om daarop aansluitend haar belangrijke werk te doen. Ik hoop dat zo'n wet brede steun van het parlement kan krijgen.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Iedereen heeft recht om te weten wat de kwaliteit van het onderwijs aan zijn kinderen is en de samenleving heeft het recht te weten wat er gebeurt met de 51 mld gulden die wij in het onderwijs stoppen. Scholen moeten zich dus verantwoorden over de resultaten die zij boeken. Daarnaast hebben scholen ruimte om een eigen kwaliteitsbeleid te voeren en het onderwijs naar eigen goeddunken in te richten.

Die beleidsrichting is in het regeerakkoord neergelegd: autonomievergroting en deregulering, verantwoording en een onafhankelijke inspectie. Dit is samengevat in een nieuwe visie die is neergelegd in het stuk "Onderwijs in stelling" richting ruimte, resultaat en rekenschap zijn hierin de kernwoorden.

De Wet op het onderwijstoezicht vormt de rode draad bij deze begrippen. Deze wet is goed voorbereid, allereerst in een overleg over de Nota variëteit en waarborg en vervolgens in een wetgevingsoverleg.

Ik noem een aantal onderwerpen die ik nu niet verder ga uitdiepen maar die wel wezenlijk zijn. Het betreft de aanleiding waarom wij de passage over de inspectie opgeno men hebben in het regeerakkoord, de systemen met betrekking tot de kwaliteitszorg – de Kwaliteitswet is aan de orde geweest – de capaciteit van de inspectie, de rol van visitatiecommissies en de hernieuwde aandacht voor de toezichtfunctie. Al deze punten zijn in genoemde debatten ruimschoots aan de orde geweest.

Na het wetgevingsoverleg heeft er ook achter de schermen een levendig debat plaatsgevonden. Wij hebben een brief ontvangen van de besturenorganisatie die dat debat heeft gevoed. De algemene lijn van de VVD is dat wij ruimte willen voor de scholen om een eigen kwaliteitsbeleid en toezicht te formuleren, met aan het eind van de keten de inspectie die in dezen een eigen verantwoordelijkheid heeft.

De VVD-fractie ondersteunt de hoofdlijn van het wetsvoorstel, namelijk dat deugdelijkheidseisen die gericht zijn op de scholen worden neergelegd in sectorwetten. Het niet voldoen aan die eisen kan bekostigingssancties tot gevolg hebben. De overige kwaliteitsaspecten die zijn gericht op de inspectie, zijn neergelegd in de Wet op het onderwijstoezicht. Belangrijk is het te vermelden dat hier geen bekostigingssancties in de richting van de scholen kunnen worden getroffen. Als de inspectie een negatief resultaat publiceert, kan dat echter wel ernstige gevolgen hebben voor de desbetreffende scholen. Er zal dus prudent moeten worden omgesprongen met de openbaarmaking van rapportages. Wij willen dat de scholen de ruimte krijgen en houden om de eigen verantwoordelijkheid inhoud te geven en om hun eigen prestaties naar buiten te brengen. De inspectie moet haar oordeel ook altijd naar buiten brengen. Dan ontstaat er evenwicht. Dan kunnen ouders en samenleving controleren of het allemaal in elkaars verlengde ligt of dat het elkaar tegenspreekt. Dan kan het ook onderwerp van debat worden.

In het inmiddels gewijzigde amendement-Lambrechts c.s. op stuk nr. 26 pleit de VVD ook voor een jaarlijks onderzoek. De toelichting op het amendement is aangepast. Er wordt nu gesproken over "meer of minder intensief onderzoek". Wij hechten aan het woordje "onderzoek", omdat "bezoeken" te vrijblijvend zou kunnen zijn. Wij ondersteunen en onderstrepen de uitleg die de minister er in zijn brief aan heeft gegeven. Het is uiteindelijk een soort semantische kwestie geworden. Dan kun je beter blijven spreken van "onderzoek".

De VVD-fractie zit met een aantal dilemma's. Het gaat in de eerste plaats om de onafhankelijkheid van de inspectie versus de ministeriële verantwoordelijkheid. Een professionele onafhankelijkheid van de inspectie verdraagt zich soms moeilijk met de ministeriële verantwoordelijkheid. De vraag is dan waar de minister zich wel en waar hij zich niet mee mag bemoeien. Het lijkt ons goed de bevoegdheden van de minister helder in de wet neer te leggen. Dat kan door goedkeuring te geven aan het Jaarwerkplan en ook door goedkeuring te geven aan het toezichtkader. Ook wij vinden dat er sprake moet zijn van transparantie, indien de minister afwijkt van voorstellen van de Onderwijsinspectie, en dat aanwijzingen schriftelijk moeten worden gegeven en openbaar gemaakt. Wij hechten evenzeer, vandaar het amendement dat ik samen met mevrouw Lambrechts heb ingediend, aan de onafhankelijkheid van de inspectie. De inspectie moet kunnen zeggen wat er op een bepaalde school gebeurt en wat er van bijvoorbeeld een onderwijsvernieuwing is terechtgekomen. Dat mag niet interfereren met het beleidsdepartement. Het is eigenlijk allemaal begonnen om dat onafhankelijk oordeel. Dat was de eerste aanleiding voor de desbetreffende passage in het regeerakkoord. Wij vonden dat dit scherper in de wet mocht terugkomen. Ik nodig de minister uit in dit debat nog eens aan te geven hoe hij de ministeriele verantwoordelijkheid in dit licht ziet en waar wij hem straks wel en niet meer op mogen aanspreken.

Het tweede dilemma geldt enerzijds het toezichtkader, dat een aantal elementen bevat, en anderzijds de deregulering die wij allemaal nastreven. Wij willen geen pseudo-regelgeving. Wij willen voorschriften juist afschaffen. Het doet mij deugd dat de minister na het wetgevingsoverleg een lijst van mogelijkheden tot modernisering van de onderwijswetgeving aan de Kamer heeft overgelegd. Dit is niet het moment om die enorm lange lijst met ongeveer 30 voorstellen uitputtend te behandelen. Ik vraag de minister wel hoe hij de behandeling daarvan ziet. Als deze wet wordt aanvaard, naar ik hoop met brede steun, hoe gaan wij dan verder op de route van het afschaffen van al die voorschriften en regels?

Ik heb tijdens het wetgevingsoverleg nog geen oordeel gegeven over het amendement van mevrouw Lambrechts op stuk nr. 11. Daar staat in dat "het op consensusgericht overleg" moet worden vervangen door "overleg". Wij kennen allemaal de geschiedenis van het op overeenstemming gerichte overleg. Dat is een begrip geworden in het kader van het lokaal onderwijsbeleid. Ik heb er niet zoveel behoefte aan iedere wet van de toevoeging "op consensus gericht" te voorzien als er sprake is van overleg. De VVD-fractie vindt dat het de bedoeling is, als er wordt gesproken van "overleg", om eruit te komen. Als je in onderwijswetten gaat werken met toevoegingen voor het woordje "overleg", dan bestaat het gevaar dat men de omgekeerde redenering gaat volgen als er geen sprake is van een toevoeging. Dan kan men stellen dat men alleen maar bij elkaar hoeft te zitten en dat dan aan het formele vereiste van overleg is voldaan. Het lijkt ons beter niet meer te spreken van "op consensus gericht overleg", maar ervan uit te gaan dat overleg er altijd op is gericht overeenstemming te bereiken. Iets anders is het op overeenstemming gericht overleg, dat een plek heeft gekregen in het lokaal onderwijsbeleid. Kan de minister deze zienswijze delen?

Het derde dilemma betreft de klachtenregeling die nu in de wet staat onder artikel 18. Punt is echter dat er eigenlijk geen sancties zijn die getroffen kunnen worden, terwijl rechtsbescherming volgens de Algemene wet bestuursrecht wel een sanctiemogelijkheid kent. Wij zijn er een voorstander van om de klachtenregeling, zoals die nu in de wet staat, te handhaven, omdat het een inhoudelijke beoordeling en rechtmatigheidstoetsing mogelijk maakt. Ik heb begrepen dat bij amendement van de heer Van der Vlies en anderen gevraagd wordt om artikel 15 aan te vullen met een vijfde lid, teneinde beroep volgens de Algemene wet bestuursrecht mogelijk te maken, als sluitstuk van de klachtenprocedure. Wij wachten het oordeel van de regering op dit onderdeel af, maar wij zouden artikel 18 in ieder geval nog niet willen missen. Wij zijn het er overigens ook over eens dat het goed is dat het amendement dat ertoe strekt de Onderwijsraad de adviesbevoegdheid te geven, van tafel is. Het is beter om identiteitsgevoelige punten goed te regelen in de wet, in het toezichtkader en in de zelfevaluatie en visitatie.

Voorzitter. In het notaoverleg over Variëteit en waarborg is reeds een discussie gevoerd over zelfevaluatie en de rol van visitatiecommissies en van de Onderwijsinspectie en hun onderlinge verhouding. In het wetgevingsoverleg is eenzelfde debat gevoerd naar aanleiding van een nogal vergaand amendement van de collega's Slob, Van der Vlies en Van de Camp. Na het wetgevingsoverleg is het debat daarover niet gestopt. Wij hebben ook de brief van de besturenorganisaties serieus genomen en hebben ook gekeken of wij aan hun bezwaren tegemoet zouden kunnen komen. Voor de VVD-fractie gelden daarbij een aantal uitgangspunten.

Allereerst willen wij maximale eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit bij de instelling zelf. Tweede uitgangspunt is dat de inspectie in alle gevallen eindverantwoordelijk blijft voor het toezicht en dat zij dus ook over de bevoegdheden daartoe moet blijven beschikken. Het derde uitgangspunt is dat wij helderheid willen hebben over de criteria die daarbij gehanteerd worden. Dat betekent dus de deugdelijkheidseisen in de sectorwetten en de aspecten van kwaliteit in de Wet op het onderwijstoezicht. Daarom heb ik een voorstel gedaan onder het amendement op stuk nr. 7 om de aspecten van kwaliteit in de wet onder te brengen. Daarnaast is er een voorstel gedaan door collega Van de Camp om de zelfevaluatie als uitgangspunt te nemen. Daarover was nogal wat discussie in het wetgevingsoverleg. De minister zei toen dat de woorden "voorzover mogelijk" geschrapt konden worden, maar dan wel onder de voorwaarde dat de toelichting werd aangepast. Dat heeft collega Van de Camp inmiddels gedaan. Uitgangspunt is dat wanneer een school niet een eigen zelfevaluatie verzorgt, de inspectie voluit gerechtigd is om een eigen onderzoek te doen. Zij is überhaupt gerechtigd om onderzoek te doen, maar in dat geval is zij dat zeker.

De derde aanpassing betreft een nieuw amendement dat door collega Slob is ingediend, maar dat ik graag mede heb ondertekend. Hierin wordt het kwaliteitsbeleid van de school centraal gesteld. Deze drie elementen tezamen houden een verbetering van het wetsvoorstel in. Ik voeg eraan toe dat de toelichtingen op de amendementen deel uitmaken van de wetsgeschiedenis. Daar kan geen misverstand over bestaan. Het zijn lange toelichtingen, maar het luistert ook zeer nauw. Ik verneem nog graag het oordeel van de minister over het laatste amendement.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is mij niet helder wat er precies door het amendement op stuk nr. 29 wordt toegevoegd. Is het een kwestie van optiek?

De heer Cornielje (VVD):

Zeker niet. De heer Slob heeft het op voortreffelijke wijze verwoord. U weet dat de VVD-fractie het kwaliteitsbeleid van scholen, inclusief de eigen verantwoording, centraal wil stellen. Dat element willen wij ook een plaats geven in deze wet. Daarom wordt verwezen naar de kwaliteitswetgeving, zoals de Wet op het primair onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs. Het amendement is geen optiek, maar het verduidelijkt de positie van scholen. Scholen leggen zelf verantwoording af over de kwaliteit van het onderwijs dat wordt aangeboden.

Mevrouw Lambrechts (D66):

In artikel 11, lid 1, staat reeds dat de inspectie uitgaat van de uitkomsten van een evaluatie van de kwaliteit door of vanwege de instelling. Daar wordt nu alleen de zinsnede aan toegevoegd: waaronder worden verstaan de uitkomsten van het beleid met betrekking tot de bewaking en de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs door de instelling enz. Ik heb een zeker wantrouwen tegenover dit amendement. De eerste ondertekenaar gaf er eerder blijk van, de inspectie buiten de deur te willen houden. Ik lees nu dat het vooral gaat om de uitkomsten van het beleid van de instelling met betrekking tot de bewaking en de verbetering van de kwaliteit. Daardoor kan de inspectie alleen nog maar een soort macro-evaluatie van het beleid van de instelling houden en kan zij niet meer vrijelijk een oordeel geven over de aspecten die zij van belang acht.

De heer Cornielje (VVD):

U stelt eigenlijk meerdere vragen. Uw wantrouwen is niet terecht. In het wetgevingsoverleg heeft collega Slob vastgesteld dat voor zijn aanvankelijke voorstel – waar wij respect voor moeten hebben – geen Kamermeerderheid te vinden was. Vervolgens is er in het levendige debat na het wetgevingsoverleg nagedacht over de vraag op welke wijze wij het centraal stellen van het kwaliteitsbeleid van de onderwijsinstellingen toch een plaats in deze wet kunnen geven. Ik was gehouden om daarover mee te denken en daaraan mee te werken, omdat ik dit punt zelf in het notaoverleg aan de orde heb gesteld. Ik heb toen zelfs collega Schutte een handreiking gedaan door te zeggen dat ik wilde proberen om daar samen met hem uit te komen. Er is geen reden tot wantrouwen, want het gaat om het zoeken naar overeenstemming met het doel, een zo breed mogelijk draagvlak te krijgen in het onderwijs. Als u niet ziet dat dit een aanpassing van de wet is, vraag ik mij af waarom u zich er dan zo druk over maakt.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Via mijn vragen aan de heer Slob en ook aan u probeer ik de precieze betekenis van het amendement te achterhalen. Als het niets betekent, is het optiek. Als het wel iets betekent, vermoed ik dat ik er niet blij mee ben.

De heer Cornielje (VVD):

Het amendement heeft wel degelijk betekenis en u zou er eigenlijk erg blij mee moeten zijn. Hetgeen reeds in de kwaliteitswetgeving is opgenomen, krijgt nu ook een plaats in de wet op het onderwijstoezicht. De inspectie zal de school vragen of zij die documenten klaar heeft. Die documenten zijn er niet in eerste instantie voor de inspectie; die zijn er om verantwoording tegenover de ouders af te leggen. De scholen worden uitgedaagd om zich juist tegenover de ouders te verantwoorden. Dat krijgt nu een plek in deze wet. Ik kan mij niet voorstellen dat mevrouw Lambrechts daar bezwaar tegen heeft, want het zijn juist de ouders die nu een betere positie krijgen omdat meer kwaliteitsverantwoording zal plaatsvinden. Er zullen immers meer scholen zijn die een evaluatie van de kwaliteit zichtbaar maken.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Daar heb ik zeker geen bezwaar tegen, maar in artikel 11, eerste lid, stond al dat de inspectie uitgaat van de zelfevaluatie van de instelling. Daarom vraag ik mij af of dit een doekje voor het bloeden is om te proberen anderen erbij te krijgen, dan wel of het echt inhoudelijk iets voorstelt.

De heer Cornielje (VVD):

Ik heb aangegeven dat het een centrale plaats geeft aan het eigen kwaliteitsbeleid met inachtneming van de volle bevoegdheid van de inspectie. Daar doet het dus niets aan af.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Misschien helpt het als de volgende vraag wordt beantwoord.

In het amendement staat "waaronder worden verstaan de uitkomsten van het beleid met betrekking tot de bewaking en verbetering", etc. Is het de bedoeling dat de inspectie alleen het beleid ter bevordering van kwaliteitsverbetering controleert of kan zij ook naar de resultaten blijven kijken? Want daar gaat het uiteindelijk om.

De heer Cornielje (VVD):

Beide.

De inspectie moet de volle bevoegdheid hebben om toe te zien op de kwaliteit van het onderwijs. Daar is de onderwijsinspectie voor. Wij moeten ervan op aan kunnen dat de inspectie de volle ruimte heeft om dat te doen. Als je autonomie en deregulering serieus neemt, moet je de scholen in de gelegenheid stellen om een eigen kwaliteitsbeleid te voeren en zich daarover te verantwoorden. De inspectie dient de desbetreffende documenten aan te grijpen om van daaruit het onderzoek op te pakken. Dat laat onverlet dat er alle ruimte is. Mij lijkt dat deze aanpak juist in het belang van ouders en de samenleving is.

De fractie van de VVD is van oordeel dat hiermee recht wordt gedaan aan de dubbele opdracht uit het regeerakkoord, namelijk die van autonomievergroting en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid en de versterking van de positie van de inspectie ter wille van een onafhankelijk oordeel.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter. Wij hebben tijdens het wetgevingsoverleg genoeg tijd gehad om van gedachten te wisselen. Ik heb er geen behoefte aan, te herhalen wat gezegd is. Het is wel zinvol om te markeren dat beide bewindspersonen goed naar de Kamer hebben geluisterd.

Mijn fractie kan zich volledig terugvinden in de hoofdpunten die in het wetgevingsoverleg zijn vastgesteld. De inspectie is onafhankelijk, maar valt toch onder de ministeriële verantwoordelijkheid. De minister is grondwettelijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs en de inspectie is zijn instrument. Het is goed om de positie van de scholen in dat perspectief te bekijken. Enerzijds voelt mijn fractie ervoor dat de scholen ruimte krijgen om hun eigen zaakjes te regelen voordat de inspectie langskomt, anderzijds mag dit niet botsen met de grondwettelijke taak die de minister via de inspectie uitoefent. Ik moet mijn grijze cellen daarom nog breken over de amendementen van de collega's van de christelijke fracties en de VVD. Maar goed, wij hebben nog genoeg tijd om daarover na te denken. Ik sta er niet afwijzend tegenover, maar neem wel een aantal kritische kanttekeningen in mijn eigen afweging mee.

De heer Van der Vlies (SGP):

Maar wij hebben vanavond toch geprobeerd om alle uitleg te geven die de Kamer vraagt. Als de heer Rabbae dus nog vragen heeft, dan hij die stellen. Het gaat er immers om dat wij een zo breed mogelijk draagvlak vinden. Ook GroenLinks zou daarbij welkom zijn.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dat neem ik direct aan. Dat is andersom ook het geval, als het gaat om onze eigen amendementen en moties. Zo gaat dat hier. Alle fracties streven naar een eigen bewegingsruimte van de scholen. Niemand is daarop tegen. De vraag is of het de bedoeling is dat de inspectie een greep heeft op haar taak in de richting van de scholen. Daarbinnen valt, wat mij betreft, veel te zeggen voor het geven van voldoende ruimte aan de scholen om hun huiswerk te maken. De inspectie moet echter wel aanwezig zijn. Zij moet volledig inzicht hebben in datgene wat de scholen tot stand hebben gebracht. Kortom, er is voor mijn fractie voldoende reden om daar goed over na te denken.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Ik vind dat wij een plenaire afronding moeten gebruiken om elkaar zoveel mogelijk tegemoet te komen en, als het even kan, te begrijpen. Ik maak uit de woorden van de heer Rabbae op dat er geen moeilijkheden zijn. Wat ervaart hij nu nog als een moeilijkheid in het concept dat hem door de heer Slob c.s. is voorgelegd? Als wij bevestigen dat zijn wensen niet afketsen op wat hem wordt voorgesteld, dan zouden wij elkaar toch de hand kunnen reiken?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Het uitgangspunt is voor mij dat de inspectie een sluitend toezicht moet hebben op de scholen. Als dat niet het geval is, is er geen garantie dat de zaken voor de inspectie voldoende inzichtelijk zijn om daarover te kunnen rapporteren. Als de scholen veel ruimte krijgen om hun huiswerk te maken, dan zou het toch goed zijn om dat huiswerk juist zo min mogelijk onderwerp te laten zijn van een verschil van mening. Zou het niet goed zijn om van tevoren aan te geven aan welke voorwaarden dat huiswerk moet voldoen, zodat de inspectie aan de hand daarvan haar kwalificatie kan geven? Ik vermoed dat de heer Van der Vlies enige bezwaren tegen mijn voorstel met betrekking tot die voorwaarden heeft. Maar goed, ik sta niet negatief tegenover het amendement. Wij zullen daar binnen onze fractie nog over praten.

Het probleem is ontstaan doordat de collega's Dijksma en Lambrechts terecht zeggen dat het al in het wetsvoorstel is opgenomen. Zij vragen zich derhalve af waarom het amendement is ingediend. Daar zouden de indieners enig begrip voor moeten hebben. Natuurlijk, wij proberen allemaal om de wetgeving met een persoonlijke inbreng te markeren. Zonder dat ik iets wil afdoen aan de waardevolle inbreng van de christelijke partijen op dit punt, merk ik op dat deze egotripperij inherent is aan het Kamerlidmaatschap.

Er is overeenstemming bereikt over de positie van de inspectie, de positie van de minister, de goedkeuring van het jaarwerkplan en de goedkeuring van het toezichtkader. Volgens mij is er zelfs overeenstemming bereikt over de transparantie van de interne regeling van de inspectie. Kortom, een aantal hoofdpunten is helder. Ook wat de transparantie betreft, is voldoende openbaarheid in het wetsvoorstel gewaarborgd. Daarin was soms al voorzien in het oorspronkelijke wetsvoorstel; in andere gevallen wordt die openbaarheid gewaarborgd via amendementen.

Ik kom nu tot twee punten die mijn fractie wil markeren in het kader van dit debat over het toezicht. Mijn eerste punt betreft de openbaarmaking van de rapporten van de Onderwijsinspectie over individuele scholen. Ik heb in het wetgevingsoverleg gezegd dat mijn fractie graag aandacht wil schenken aan de positie van die ouders, autochtone en allochtone, die geen gemakkelijke toegang kunnen krijgen tot welke schriftuur dan ook, laat staan tot rapporten van de inspectie. Daarom lijkt het ons goed daarvoor een voorziening te treffen. Vandaar dat ik de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de rapporten van de onderwijsinspectie over individuele scholen toegankelijk dienen te zijn voor alle ouders;

constaterende dat sommige groepen ouders niet optimaal zijn toegerust om kennis te nemen van informatie die van overheidswege wordt verstrekt;

verzoekt de regering, te bevorderen dat bij de onderwijsinspectie een informatiepunt wordt ingericht waar allochtone en autochtone groepen ouders in voor hen toegankelijke taal toelichting kunnen krijgen op de rapporten van de onderwijsinspectie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31(27783).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik heb ook nog een andere motie. Deze gaat over de concentratie van het toezicht van de inspectie op scholen met kinderen in achterstand. In het wetsvoorstel is sprake van proportioneel toezicht. Wij begrijpen allemaal min of meer wat daaronder wordt verstaan, maar mijn fractie wil graag markeren dat er extra aandacht moet worden geschonken aan de positie van de plusminus 500 scholen die met achterstand te kampen hebben. Deze motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van het grootste belang is om het onderwijsachterstandenbeleid te laten slagen;

constaterende dat er thans ongeveer 500 scholen zijn waarvan de onderwijskwaliteit onder de maat blijft;

constaterende dat deze scholen intensief toezicht van de onderwijsinspectie en ondersteuning behoeven teneinde een acceptabele onderwijskwaliteit te bereiken;

verzoekt de regering, te bevorderen dat voornoemde scholen extra toezicht van de onderwijsinspectie en ondersteuning krijgen om de effectiviteit van het onderwijsachterstandenbeleid te vergroten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32(27783).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Om elk misverstand te voorkomen, merk ik ter toelichting op dat het niet de bedoeling is dat de ondersteuning door de inspectie geschiedt. De ondersteuning dient te worden gegeven door andere organisaties die daartoe geëquipeerd zijn.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. De Wet op het onderwijstoezicht is om meerdere redenen een wet van groot maatschappelijk belang. Deze wet hoort bij de groeiende autonomie en deregulering waarop het onderwijs zit te wachten. Juist wanneer scholen meer en meer zelf bepalen op welke wijze zij hun taken vervullen, zal de controle op het resultaat aan het einde van de rit des te beter moeten worden georganiseerd. Wij besteden inmiddels ieder jaar opnieuw bijna 50 mld gulden aan het onderwijs. Als het aan de Partij van de Arbeid ligt, gaat dit bedrag de komende jaren omhoog. Wij zullen ijveren voor een blijvend positief klimaat voor intelligente investeringen in het onderwijs. Maar het moet voor iedereen in het onderwijs glashelder zijn dat dit positieve klimaat moet worden onderhouden door het tonen van goede resultaten, door fouten in beleid of uitvoering op te sporen en door er vervolgens werk van te maken. Enkele onderwijsorganisaties hebben in de aanloop naar dit debat hun zorgen geuit over de versterkte rol die de Onderwijsinspectie in de toekomst krijgt. Zij zeggen bang te zijn voor een inspectie die blauwdrukken nastreeft, die de zelfevaluatie van scholen niet serieus neemt. Kortom, zij schetsen een beeld waarbij je bijna zou denken dat de Onderwijsinspectie een intrinsiek ander belang dient dan de scholen zelf. Dat beeld is een karikatuur en ik hoop dat dit debat dat duidelijk zal maken.

Met de ontwerp-Wet op het onderwijstoezicht, die is ingediend door de liberaal Hermans en de socialiste Adelmund, wordt alles behalve staatspedagogiek beoogd. Onze inspectie wordt geen onderwijspolitie, zoals naar ik meen collega Cornielje tijdens het wetgevingsoverleg zo treffend verwoordde. Deze wet beantwoord aan een maatschappelijke vraag. Ouders willen weten hoe het met de kwaliteit van de school van hun kinderen is gesteld. De landelijke dagbladen hebben daar vanzelfsprekend op ingespeeld. Nog niet zo lang geleden liet ook het weekblad Elsevier van zich horen. De PvdA juicht openheid over behaalde resultaten zeer toe – ouders en leerlingen hebben daar recht op – maar toch waren wij een aantal jaren geleden erg ongelukkig met de vergelijkende toets die Trouw met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur voor het eerst publiceerde. Scholen werden langs de meetlat gelegd van de kille en afstandelijke cijfers: uitstroom, instroom, zakken en slagen. Daarop werd een school beoordeeld! Het was en is volstrekt onvoldoende om een eerlijk beeld te kunnen geven van de werkelijkheid. Van belang is natuurlijk niet alleen met welke bagage de leerlingen de school uitgaan, van belang is evenzeer met welke bagage zij arriveren. Wat is nu de werkelijke toegevoegde waarde die het onderwijs zijn leerlingen biedt? Daar gaat het toch om! De eerste vergelijkingen in de dagbladen hielden ook totaal geen rekening met de sfeer op een school de omgeving van de school – in mijn woorden "hypothekendorp" of "verpauperde wijk" – en meer van die kwaliteitsbepalende factoren. De nu voorliggende wet is daar in alle opzichten een antwoord op.

Tijdens het wetgevingsoverleg heeft de Kamer het onderhavige wetsvoorstel al uitgebreid tegen het licht gehouden en er rest nog een aantal punten voor bespreking. De PvdA-fractie hecht zeer aan een toereikend toezicht. Dat mag en moet zelfs proportioneel zijn, maar dat betekent tevens dat de inspectie daadwerkelijk zicht moet kunnen houden op ontwikkelingen in de school. Dat betekent dat de inspectie bij scholen die hun zaakjes redelijk op orde hebben een jaarlijks bezoek brengt. Zo'n schoolbezoek hoeft niet in te houden dat de hele school meteen in haar hele doen en laten wordt doorgelicht, maar vanzelfsprekend dient er wel meer te gebeuren dan een kopje koffie drinken met de directeur om vervolgens zo snel mogelijk beleeft afscheid te nemen. Daarom steunen wij van harte het amendement van mevrouw Lambrechts dat wij mede hebben ondertekend. Volgens mij heeft dat stuk nr. 26.

De positie van de minister moet glashelder zijn. Hij moet het jaarwerkplan en het toezichtkader vaststellen. Het kan daarbij ook geen kwaad als hij de inspectie ook aanwijzingen geeft. Van belang is wel dat die aanwijzingen transparant worden gedaan. Hoe staat de minister daar tegenover?

Bij de vaststelling van de toezichtkaders kan het waardevol blijken dat de inspectie overleg voert met vertegenwoordigers van het onderwijsveld en andere betrokkenen. Dat overleg hoeft niet altijd bij voorbaat gericht te zijn op consensus, want anders wordt zij gedrongen in een positie waarin haar onafhankelijkheid onvoldoende is gewaarborgd. Daarom zullen wij het amendement van mevrouw Lambrechts op dit punt ook steunen.

Voor de inspectie moeten de bevindingen die scholen noteren in hun zelfevaluaties een belangrijk gegeven vormen, maar dat mag nooit betekenen dat wij de rol van de inspectie marginaliseren. Als de inspectie op de een of andere wijze bespeurt dat het op een school ernstig mis loopt, maar de zelfevaluatie alle problemen wegredeneert, dan mag dat laatste geen reden zijn om alles maar op zijn beloop te laten. Maar ook wanneer de zelfevaluatie klinkende resultaten oplevert, moet de inspectie een zelfstandige rol kunnen vervullen in het doen van eigen onderzoek van de resultaten. Daarom heb ik zojuist ook de nodige vragen gesteld bij het amendement van de heer Slob. Het gaat mij erom dat niet alleen maar door de inspectie beoordeeld wordt of een school ook een beleid heeft dat gericht is op het verbeteren van de kwaliteit, maar ook dat de inspectie kan zien wat de resultaten zijn. Ook daarop moet worden gecontroleerd. Ik zou de heer Slob dan ook de vraag willen voorleggen waarom hij dat niet in zijn amendement expliciteert.

De heer Slob (ChristenUnie):

Dit hoort wat ons betreft bij elkaar. Dit kan natuurlijk niet alleen maar algemeen beleid zijn; het moet natuurlijk ook tot uitdrukking komen in resultaten. Dit moet ook in het uiteindelijke document terecht komen. De inspectie krijgt alle ruimte om na te gaan of de resultaatsgegevens wel valide zijn.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Het gaat mij erom dat een school wel een briljant beleid kan hebben voor het verbeteren van de kwaliteit, maar dat de resultaten toch onder de maat kunnen blijven. Dan moet de inspectie de mogelijkheid hebben om onafhankelijk van de zelfevaluatie een eigen onderzoek te doen.

Mijn fractie heeft herhaaldelijk aangedrongen op een soort artikel-12-constructie zoals wij die kennen in de Gemeentewet. Als het op een school misloopt, moet de minister een helpende hand kunnen reiken onder voorwaarde dat de school bepaalde bevoegdheden min of meer overdraagt. Die gedachte hebben wij verwoord in het amendement op stuk nr. 19. Het stemt ons tevreden dat de minister en de staatssecretaris geen bezwaar hebben tegen dit voorstel.

De rol en de beschikbaarheid van de vertrouwensinspecteur vormt een volgend punt van aandacht. Vertrouwensinspecteurs dienen niet alleen beschikbaar te zijn voor gevallen van seksuele intimidatie, maar tevens bij extreme vormen van fysiek geweld en van pesten. Wij hebben een amendement met deze strekking ingediend. Wil de minister hierop reageren? De minister heeft ons herhaaldelijk verzekerd dat de beschikbaarheid van een vertrouwensinspecteur per school niet wettelijk behoeft te worden geregeld en dat dit al de bestaande praktijk is. Daarom trekken wij ons amendement op stuk nr. 18 in.

De voorzitter:

Het amendement-Dijksma/Lambrechts (stuk nr. 18) is ingetrokken.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Kan de minister ons overigens ook verzekeren dat ditzelfde geldt voor de beschikbaarheid van een contactinspecteur per school?

Met dit wetsvoorstel verwezenlijken wij een belangrijk beleidspunt uit het regeerakkoord en komen wij tevens tegemoet aan een reële maatschappelijke behoefte. Graag zien wij dit wetsvoorstel zo snel mogelijk van kracht worden.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter. Wie de afgelopen anderhalf uur van dit debat heeft aangehoord, heeft kunnen constateren dat de fracties in de afgelopen weken het nodige werk hebben verzet. Ik ben dan ook dankbaar dat er tussen 5 november jl. en vandaag de nodige tijd beschikbaar was om nu eens precies uit te zoeken wat de toekomstige plaats van de Onderwijsinspectie binnen ons onderwijsbestel zal zijn. Uit het feit dat er belangwekkende amendementen zijn ingediend op stuk nr. 29 en op stuk nr. 30 en het feit dat die amendementen ook door de CDA-fractie zijn ondertekend, mag worden afgeleid dat wij hebben geprobeerd met de tussenstand van het wetgevingsoverleg op 5 november, een adequate voorbereiding van dit plenaire debat te treffen, opdat de WOT in dit huis met brede steun kan worden aangenomen.

Voordat ik inga op de achtergronden van het amendement op stuk nr. 29 – voorzover collega's Cornielje, Slob en Van der Vlies die nog niet duidelijk hebben gemaakt – wil ik nog een puntje naar voren halen uit de brief die is gedrukt onder nr. 22. In deze brief geeft de minister commentaar op de amendementen die zijn ingediend tijdens het wetgevingsoverleg. Ik wijs in het bijzonder op bladzijde 7 waar twee rapporten respectievelijk notities ter inzage worden gelegd. In de eerste plaats het rapport van prof. Eilander uit Tilburg. In de tweede plaats de tot op dat moment min of meer interne notitie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over de deregulering.

Ik ben, in positieve zin, geschrokken van die stukken. Die zijn namelijk ingrijpend. Ik heb hier jaren gepraat over autonomievergroting en deregulering, AO na AO, stuk na stuk. Als je hier zo lang rondloopt als ik, dan is het gevaar van herhaling, niet voortmaken, niets nieuws bereiken niet denkbeeldig. Maar niet in de laatste plaats vanwege enorm verre spreekbeurten in Groningen, waarvoor je uren in de trein zit – ja, de minister doet dit altijd met de auto, maar ik ga van stoptrein naar stoptrein – heb ik de tijd gehad om de stukken te lezen. Ik hoop dat de literatuur zich over die twee stukken zal buigen, want daarin staat heel veel over de deregulering en autonomievergroting. Ook de brief van de minister, Onderwijs in stelling, krijgt hierin een zeer concrete invulling. Maar: hoe nu verder? De minister wil natuurlijk overeenstemming bereiken, maar kabinet en Kamer hebben nog maar een beperkte periode te gaan. Ik wil graag weten of het een uitgangspunt voor het nieuwe regeerakkoord wordt, of dat we misschien nog een ander stuk kunnen verwachten.

Met het amendement op stuk nr. 29 hebben wij geprobeerd om het proportioneel toezicht in de wet vorm te geven. Mevrouw Lambrechts, het is geen optiek, want daar doet het CDA niet aan mee. Met het amendement wordt de memorie van toelichting in de wet vastgelegd. Ik heb daar zelf een poging toe gedaan met het amendement op stuk nr. 16, dat later is gewijzigd in het amendement op stuk nr. 24. Ik wacht eerst de beantwoording van de minister af, maar daarna zal ik, zoals bekend, dit amendement intrekken, want ik vond het te veel discretionaire bevoegdheden aan de inspectie overlaten. Ik wil daar heel open in zijn. Het nieuwe artikel 11, lid 1, beoogt het volgende: als het kwaliteitsbeleid en de resultaten van de school goed zijn, dan komt er een ander inspectieonderzoek op basis van artikel 10 dan wanneer dat niet het geval is. Met collega's Slob, Van der Vlies en Cornielje heb ik hierover gesproken, met een aantal intenties in het achterhoofd. Zo wil de CDA-fractie graag meedoen aan de steun voor de WOT, maar alleen als wij het gevoel hebben dat wij er iets mee kunnen. Want vergist u zich niet: dit amendement nodigt ons uit om de andere aspecten van kwaliteit voor onze rekening te nemen. Dat doe ik met pijn in het hart. Ik wil dit voor de Handelingen benadrukken, om te voorkomen dat men, als men zich er later mee zal bezighouden, het gevoel krijgt dat die Van de Camp wel erg gemakkelijk meebuigt. Ik heb mijn handtekening onder het amendement gezet. In het amendement wordt gesproken van andere aspecten van kwaliteit. Ik zal goed onthouden dat de deugdelijkheidseisen een nalevingstoezicht kennen en dat er primair andere aspecten van kwaliteit zijn als instructienorm voor de beoordeling door de inspectie. Natuurlijk is het moeilijk om met z'n vieren tot een amendement te komen, maar onze uitleg is nu unaniem. Wij willen goed kwaliteitsbeleid en resultaten. Ik ben het zeer met mevrouw Dijksma eens, dat je niet vijf schoolgidsen kunt maken maar voortdurend onder de gemiddelde CITO-norm uitkomen. Dat is geen kwaliteit. Kwaliteit is: én beleid én goede resultaten.

Ik zie het toezicht als het sluitstuk van het onderwijs en niet als het begin van onderwijs. Ik zeg niet dat de inspectie het sluitstuk van het onderwijs is. Het toezicht op de kwaliteit is het sluitstuk van het onderwijs. Toen ik de minister een paar dagen geleden op de gang tegenkwam zei hij tegen mij dat hij tegen het marginaliseren van de rol van de inspectie was, maar dat die rol wel beperkter of minimaal kan zijn als er goed kwaliteitsbeleid is. Ik spreek dat hier officieel uit, opdat het wordt vastgelegd. Wij willen alle vier dat artikel 23, lid 2, van de Grondwet volledig wordt beleefd: behoudens toezicht van de overheid. Dat is voor ons uitgangspunt. Over de vormgeving van dat toezicht hebben wij nu twee jaar gepraat.

Voorzitter. Ik overweeg dus om de amendementen op de stukken nrs. 15 en 24 in te trekken als het amendement dat wij vieren hebben ingediend positief wordt beoordeeld, of in elk geval het oordeel aan de Kamer wordt overgelaten. Dat is toch wel het meest minimaal.

Tegen mevrouw Dijksma zeg ik duidelijk, dat er voor mij niet één amendement is. Ik ben fair tegen haar: voor mij zijn de stukken nrs. 29, 30 en 14 een pakketje. Die worden vergezeld door de amendementen op de stukken nrs. 9 en 25. Ik hoop dat wij op deze manier brede steun voor de WOT kunnen verwerven in dit huis.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Collega Van de Camp heeft een heel open en collegiaal verhaal gehouden. Hij wil de indruk vermijden en naar ik aanneem ook feitelijk vermijden dat de inspectie wordt gemarginaliseerd. Is het dan niet handig en wijs om de zelfevaluatie van alle scholen te baseren op een aantal aanwijzingen en criteria van de inspectie? Dat hoeft niet inhoudelijk, maar aangegeven kan worden aan welke punten de inspectie voor haar oordeel zal toetsen. Het huiswerk in termen van kwaliteit moet dan goed worden voorbereid voor de inspectie.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik kan deze vraag op twee manieren beantwoorden. Het eerste antwoord is: daar heb je weer dat verdraaide wantrouwen van GroenLinks tegenover autonome instellingen. Ik zal dat niet geven.

Ik kies een andere invalshoek. Natuurlijk zal het toetsingskader van artikel 12 een zekere richtinggevende beweging in het land tot stand brengen. Natuurlijk zullen QPrimair en Q5 ook voor de inspectie, die zo hoog verheven niet zal zijn, voorzover zij zich er al mee bemoeit, want de dwarsverbanden in het onderwijsveld zijn bekend, een zekere structurerende werking hebben in het onderwijsdebat. Natuurlijk zullen universiteiten meewerken. Maar laat het nu even groeien. Geef nu niet weer autonomie aan de ene kant en instructies voor kwaliteitstoezicht aan de andere kant. Ik sta volledig achter artikel 12 van het toetsingskader, zeker met het amendement van collega Van der Vlies, in combinatie met het amendement op stuk nr. 14 van mevrouw Lambrechts. Ik spreek de heer Cornielje na: overleg is op consensus gericht. Maar uiteindelijk moet iemand zeggen: zo doen wij het; klaar! Er mag geen school in Nederland zijn die zijn kwaliteitsbeleid heilig verklaart. Nee, de scholen voegen zich!

De vergadering wordt van 21.13 uur tot 21.20 uur geschorst.

Minister Hermans:

Voorzitter. Ik meen dat alle woordvoerders er vanavond de nadruk op hebben gelegd dat dit een heel belangrijk moment is voor het uitwerken van het beleid van deregulering en van vergroting van de autonomie van de instellingen. De Wet op het onderwijstoezicht vormt een zeer belangrijke stap in de richting van een nieuw stelsel om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. De overheid zal een andere rol krijgen: niet gedetailleerd regelend, maar ruimte biedend aan scholen om zelf de kwaliteit van het onderwijs op peil te houden. Daarom is deze wet een ankerpunt voor het toekomstige beleid. De overheid zal helder definiëren welke resultaten de scholen minimaal moeten bereiken, maar hoe zij die resultaten willen bereiken, zal zoveel mogelijk aan de scholen zelf overgelaten moeten worden. Toezicht van de inspectie op de kwaliteit van het gerealiseerde onderwijs is daarbij onontbeerlijk. Ik heb gemerkt dat hierover geen misverstanden bestaan. Dat toezicht is nodig, want het verschaft mij de nodige informatie over de staat van het onderwijs. Met behulp van die informatie kan ik mijn beleid vaststellen, al dan niet in de vorm van wet- en regelgeving. Naast de informatie die ik via het onderwijsverslag krijg, is het toezicht op de kwaliteitsaspecten van belang voor de publieke verantwoording aan zowel ouders als leerlingen. Zij zijn niet alleen geïnteresseerd in de vraag hoe de scholen voldoen aan de wettelijke bepalingen, maar vooral in het resultaat van het beleid van de school.

Ik acht het van belang dat de inspectie actief en zelfstandig de kwaliteit van de scholen bewaakt. Uit een oogpunt van stimulerend toezicht en publieke verantwoording moet zij als het ware een breinaald in de school kunnen steken. Met andere woorden, de inspectie moet op elk gewenst moment onderzoek kunnen doen. In zoverre heeft zij een andere rol dan het accreditatieorgaan, dat geregeld wordt in het ook in behandeling zijnde voorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs. Dat orgaan doet immers niet zelfstandig onderzoek naar de kwaliteit, men beperkt zich tot verificatie en validiteitsonderzoek.

Ik hecht veel belang aan het streven naar versterking van de eigen kwaliteitszorg van de school. Dit hebben de staatssecretaris en ik ook voortdurend in ons beleid aangegeven. Ik ben dan ook blij met de constatering van de heer Van de Camp dat deze wet wat ons betreft verregaande consequenties zal hebben. Deze kwaliteitszorg kan versterkt worden door bijvoorbeeld visitatie en het afleggen van verantwoording door de scholen aan ouders en andere belanghebbenden. Deze wet is dan ook cruciaal, want ze biedt de inspectie de mogelijkheid om de eigen kwaliteitsrapportage en de visitatie van de school als vertrekpunt voor het toezicht te nemen; dit staat in artikel 11. De kwaliteitswet voor het primair en voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs bevatten al een opdracht aan de scholen om een kwaliteitsbeleid te voeren en erover te rapporteren. Het toezicht door de inspectie wordt dus niet beperkt, zij behoudt de bevoegdheid om naar eigen inzicht kwaliteitsonderzoek te doen. Haar toezicht kan wel minder intensief zijn naarmate de onderwijsinstelling haar verantwoordelijkheid voor de eigen kwaliteitszorg en de publieke verantwoording voor de kwaliteit aan ouders en leerlingen beter tot uitdrukking brengt. Deze twee kunnen echter niet in de plaats komen van het toezicht van de inspectie. Het blijft altijd noodzakelijk dat de inspectie aan de hand van de kwaliteitsaspecten eigen onderzoek doet naar de kwaliteit van het onderwijs op een school. De taak van de inspectie is meer dan alleen het beoordelen van de kwaliteit van het onderwijs op basis van het onderzoek naar de naleving van wettelijke voorschriften. Het inspectietoezicht mag niet zodanig worden geminimaliseerd dat de essentiële functie ervan verloren gaat. Het is van belang dat de overheid en ook de ouders en de leerlingen voldoende worden geïnformeerd over de kwaliteit van het onderwijs op basis van een onafhankelijk oordeel. Ik ga ervan uit dat het amendement over de kwaliteitsaspecten wordt aangenomen; dan staan zij dus in de wet. Hiermee wordt beoogd de inspectie te binden. Uiteraard kunnen scholen zich bij hun eigen kwaliteitszorg en verantwoording richten op de kwaliteitsaspecten die de inspectie in haar toetsing zal hanteren.

Gelet op alle discussie die wij erover voeren, lijkt het mij van groot belang helder te zijn over het amendement op stuk nr. 29. Ten eerste hebben de scholen nog niet allemaal eigen kwaliteitszorg, maar moeten zij het wel allemaal gaan doen. Dat is onze insteek, niet omdat wij het vanuit Zoetermeer zo aardig vinden, maar omdat het afleggen van rekenschap aan de omgeving over de toegevoegde waarde van een school nodig is om ouders en deelnemers aan het onderwijs te informeren over de kwaliteit van de school. Ten tweede: dat scholen in hun kwaliteitszorg gebruik maken van elkaars deskundigheid en onderlinge visitaties organiseren, is alleen maar toe te juichen. Hiermee krijgt de collegiale toetsing extra inhoud. Ten derde heeft de minister van onderwijs in het kader van artikel 23, lid 2, van de Grondwet een toezichtverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs. Het instrument hiertoe is de inspectie voor het onderwijs.

De eerste twee factoren, eigen kwaliteitszorg en visitatie, zijn van groot belang, zijn uitgangspunten, maar kunnen niet in de plaats komen van de verantwoordelijkheid van de onderwijsinspectie. Wel spreken wij duidelijk met elkaar uit dat de onderwijsinspectie rekening zal houden met en zal uitgaan van de eigen kwaliteitszorg en de visitatie. Dit kan een zelfstandige beoordeling door de inspectie echter niet in de weg staan. Al zijn alle visitatierapporten en alle kwaliteitszorgsystemen van een school met een cijfer 9 of 10 beoordeeld, dan nog heeft de inspectie een zelfstandige verantwoordelijkheid om onderzoek te doen. Zij zal dit natuurlijk altijd moeten beargumenteren, maar hoeft het niet te bewijzen. De inspectie kan ondanks alle voortreffelijke rapporten eens in de paar jaar de breinaald erin steken. Daar is op grond van deze wet altijd ruimte voor.

Met deze interpretatie zie ik het amendement als een verscherping van de wettekst, niet als een wezenlijke verandering van de bedoeling van de wet, namelijk de rol van de inspectie zoals die is aangegeven in de memorie van toelichting. Er is dus sprake van een drieluik, zoals de staatssecretaris in het overleg nog eens heeft aangegeven: kwaliteitszorg, visitatie, inspectie. De rol van de inspectie mag niet gemarginaliseerd worden, omdat zij vanuit mijn grondwettelijke verantwoordelijkheid voor het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs altijd de breinaald in de cake moet kunnen steken. Dat is het punt waar het om draait. Omdat dit de essentie van de wet is, is het van belang dat wij het hierover met elkaar eens zijn. Daar moet geen onduidelijkheid over bestaan.

De eigen kwaliteitszorg en de visitatie vormen absoluut het uitgangspunt. Als die er niet zijn, heeft de inspectie de plicht om iedere keer te toetsen. Als die er wel zijn, kan de inspectie bekijken of de visitatie en de kwaliteitszorg naar behoren zijn uitgevoerd. Zelfs als zij die mening heeft, kan de minister nog van alle scholen een specifieke inspectierapportage willen hebben. Dan moet de inspectie de gelegenheid hebben om ondanks al die mooie rapporten, eigenstandig de breinaald in de cake te kunnen steken. Die interpretatie is naar mijn mening de enig juiste. In de behandeling hebben wij daarover uitgebreid gesproken. Ik heb ook de ontwikkelingen van de afgelopen dagen gevolgd. Dit moet echter volstrekt helder zijn. Dan kunnen wij elkaar goed vinden op dit zeer belangrijke wetsvoorstel voor het Nederlandse onderwijs.

De heer Slob (ChristenUnie):

Ik zou het beeld van een breinaald zelf niet direct gebruikt hebben, maar de wijze waarop de minister ons amendement interpreteert, komt volledig overeen met de intentie van de indieners. In dat opzicht zit er geen streep licht tussen.

Minister Hermans:

De inspectie moet uiteraard zorgdragen voor een verantwoorde uitvoering van het toezicht. Dat is neergelegd in artikel 27 van het wetsvoorstel. Ook de school kan de inspectie aanspreken op haar taakuitoefening. Verder bevat de wet een aantal procedurele waarborgen met betrekking tot hoor en wederhoor vooruitlopend op openbaarmaking van het oordeel van de inspectie. De inspectie is verplicht om het bestuur van de instelling te horen alvorens tot publicatie over te gaan: artikel 15, lid 3. Zonodig wordt de zienswijze van het bestuur bij het rapport opgenomen: artikel 15, lid 4. En er is de waarborg dat de inspectie een rapport niet eerdere openbaar maakt dan in de vijfde week na vaststelling daarvan: artikel 16, lid 1. Het staat een school uiteraard vrij om voor het einde van die termijn van vijf weken naar buiten te treden. Ik wijs er overigens met nadruk op dat uit een inspectierapport ook kan blijken dat het uitstekend gaat op een school. Wij praten nu alleen vanuit de veronderstelling dat het niet goed gaat maar heel veel scholen presteren uitstekend. Een inspectierapport kan de positie van de school en van het schoolbestuur ook versterken.

Ten slotte is er een met waarborgen omklede klachtenprocedure ex artikel 18 opgenomen. Daarop is het amendement op stuk nr. 30 ingediend waarover ik het volgende zou willen zeggen.

Onderwijsinstellingen hebben er recht op dat de inspectie op correcte wijze met hen omgaat. Wanneer er sprake is van klachten over de gedragingen van de inspectie bij de uitoefening van het toezicht – onder meer het inspectieonderzoek en het inspectierapport – zullen deze conform de wetssystematiek worden behandeld door een klachtenadviescommissie in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In het wetsvoorstel is gewaarborgd dat deze commissie deskundig is betreffende kwesties met betrekking tot de vrijheid van onderwijs en een onafhankelijke positie heeft. Verder is er de waarborg dat de inspecties slechts gemotiveerd kunnen afwijken van het door de klachtenadviescommissie uitgebrachte advies. De klachtenprocedure resulteert in een oordeel over de inspectiegedragingen. Als sluitstuk kan een school een oordeel van de inspectie voorleggen aan de civiele rechter. Als een school vindt dat een inspectieoordeel onrechtmatig is jegens de school, kan zij dus naar de civiele rechter stappen. Een inspectieoordeel is immers geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De bestuursrechter is derhalve niet bevoegd om daarover te oordelen. Dit betekent dat een actie uit onrechtmatige daad zou kunnen worden gestart bij de civiele rechter en/of zo nodig in een kortgedingprocedure bij de president van de rechtbank. Er zijn derhalve naar mijn mening voldoende mogelijkheden om een oordeel van de inspectie ter discussie te stellen. Het voordeel van een klachtenprocedure is bovendien dat er een ruimere toetsing is dan bij de rechter. Bij een klachtenprocedure wordt namelijk bezien of het bestuursorgaan zich jegens de klager behoorlijk heeft gedragen, inclusief een toetsing op rechtmatigheid, terwijl de rechter zich beperkt tot een toetsing alleen op rechtmatigheid. De inspectie kan met klachten ook haar voordeel doen. Zij zal dus ook willen leren van klachten. Dat is de reden dat ik de aanneming van het amendement op stuk nr. 30 ontraad.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Dat is erg jammer. Ik heb daar ook kritiek op. De klachtenprocedure gaat over gedragingen van de inspectie. Daar kun je heel veel onder laten vallen, maar niet alles. Het uiteindelijke onafhankelijke oordeel van de inspectie hoeft er bijvoorbeeld niet onder te vallen. De school kan het, nadat de klachtenprocedure in een eventueel conflict is doorlopen, oneens zijn met het eindoordeel. De school kan vinden dat haar onrecht wordt aangedaan; ik formuleer het heel scherp. Dan staat de gang naar de bestuursrechter open. De school kan ook naar de civiele rechter, maar de bestuursrechtspraak is op veel plaatsen in ons land geregeld. De procedure van de Algemene wet bestuursrecht is bovendien laagdrempelig en efficiënt. Van het oordeel van de inspectie moet wel een besluit worden gemaakt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dat doet mijn amendement. Dan is de keten helemaal rond, ook in finale zin, want het gaat om een uitzonderlijke, maar wat mij betreft nooit helemaal te voorkomen situatie waarbij er, nadat de klachtenprocedure is doorlopen, een conflict blijft bestaan. De positie van de inspectie is daarmee versterkt, evenals die van het bestuur. Dat is de lijn van denken die achter het amendement zit. Ik verklap de minister dat wij uiteraard hebben gesondeerd hoe het staat met de juridische deugdelijkheid van deze constructie. Ik houd voorlopig overeind dat mijn verhaal rondloopt.

Minister Hermans:

Voorzitter. Ik probeer de procedure uit de wet nog een keer neer te zetten. Vervolgens bekijk ik of de interpretatie van de heer Van der Vlies juist is.

Het wetsvoorstel voorziet in een zorgvuldige procedure bij de totstandkoming en openbaarmaking van het inspectierapport. Dat is helder. Over het inspectierapport, dus over de conclusies en de gedragingen van de inspectie, vindt altijd hoor en wederhoor plaats. Dat zijn wij met elkaar eens. Dit kan ertoe leiden dat het inspectieonderzoek punten oplevert waarover men het niet eens is. De inspectie kan die zaken vervolgens opnieuw bekijken. Bij een blijvend verschil van mening wordt de uiteindelijke zienswijze van het bestuur opgenomen in een bijlage bij het inspectierapport en daarmee tegelijkertijd openbaar gemaakt. De openbaarmaking van het rapport volgt pas na vijf weken, nadat het rapport is vastgesteld. Het bestuur kan zich daar dus op voorbereiden. Het bestuur kan het inspectieoordeel, geplaatst in de context van de school, ook zelf nog openbaar maken. Er komt ook een onafhankelijke klachtenadviescommissie. Dat staat in de wet. Die commissie behandelt klachten over de inspectie. In het uitzonderlijke geval dat het rapport uiteindelijk leidt tot de oplegging van een bekostigingssanctie staat daartegen bezwaar en beroep open. Het openstellen van bezwaar en beroep als er geen sprake is van het opleggen van een bekostigingssanctie is volgens mij nodeloos juridificerend. Bovendien is de toetsing in een klachtenprocedure ruim. Er is sprake van een behoorlijkheidsoordeel, inclusief een rechtmatigheidsoordeel. De rechter geeft alleen maar een rechtmatigheidsoordeel. De in de wet neergelegde procedure is derhalve van voldoende kracht om er op deze manier uit te komen. Er is ook sprake van voldoende waarborgen voor de instelling en de inspectie. Bij verschil van mening is er dus een uitstekende klachtenprocedure.

De heer Van der Vlies (SGP):

Als de inspectie, na zich perfect te hebben gedragen, toch tot een inhoudelijk oordeel komt over de kwaliteit van de desbetreffende school, waar die school het grondig mee oneens is, dan komt uiteindelijk het inspectieoordeel in de publiciteit met als bijlage het oordeel van het bestuur van de school. Dan is echter in die ultieme fase het kwaad al geschied. Uit het oogpunt van uiterste zorgvuldigheid zou dat oordeel wat ons betreft aan de bestuursrechter ter toetsing dienen te worden voorgelegd. Ik houd dat toch overeind, waarbij het u niet kan zijn ontgaan dat het huidige lid 4, bij vernummering van het huidige lid 5, wordt vervangen door een nieuw lid 5. En dat is natuurlijk wel cruciaal voor een school die zich onrecht voelt aangedaan, waarvan ik overigens hoop dat het nooit voor zal komen.

Minister Hermans:

Dat alle waarborgen van zorgvuldigheid zijn ingebouwd, daarover zijn wij het mijns inziens wel eens. Wanneer zich een blijvend verschil van mening tussen de inspectie en de school voordoet, moet er niet alleen sprake zijn van een rechtmatigheidsoordeel maar ook van een behoorlijkheidsoordeel. Dat betekent dat de klachtenprocedure veel ruimer is dan een beroep bij de rechter. Bovendien staat in de memorie van toelichting, paragraaf 3.5., expliciet dat er in ieder geval geklaagd kan worden over een door de inspectie verricht onderzoek of een inspectierapport.

De heer Slob (ChristenUnie):

Volgens mij is het verschil van mening niet dat er geen klachtenprocedure meer zou moeten zijn; die procedure moet gewoon rechtovereind blijven staan. De vraag is alleen welke weg een instelling nog kan gaan indien de klachtenprocedure is doorlopen, dus in het uiterste geval. Is dat dan de weg van de civiele rechter of de weg van de bestuursrechter? Aangezien er sprake is van een conflict tussen de inspectie en een instelling, dus tussen de overheid en een private instelling, is de weg naar de bestuursrechter volgens ons de meest geëigende.

Minister Hermans:

De weg naar de bestuursrechter kan ik mij voorstellen wanneer er sprake is van een bekostigingsbesluit. Echter, als het gaat om een kwalitatief oordeel moet je oppassen dat je niet bij de bestuursrechter terechtkomt. Bestuursrecht gaat namelijk over de verhouding tussen een overheidsinstantie en andere, waar het behoorlijk bestuur betreft. In het onderhavige geval hebben wij te maken met een kwalitatieve beoordeling van de situatie op de school, waarbij uiteindelijk de vraag aan de orde komt of er sprake is van een rechtmatigheidsoordeel en een behoorlijkheidsoordeel.

De heer Slob (ChristenUnie):

Volgens mij is de gehele kwestie van de bekostiging niet direct het punt. Het gaat erom dat er op een gegeven moment sprake is van een conflictsituatie waar men niet uitkomt, ook niet door middel van de klachtenprocedure. Het is dan zaak om duidelijkheid te hebben over welke weg er dan nog openstaat voor de betrokken instelling om haar recht te halen. Wij geven aan dat er duidelijke argumenten zijn om dan voor de bestuursrechter te kiezen.

Minister Hermans:

Ik kan mijn argumenten wel herhalen, maar ik denk dat wij hierover van mening blijven verschillen. De insteek via de civiele rechter past naar onze mening beter in de systematiek van de wet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

De school kan zich beroepen op de klachtenadviescommissie bij twijfel over de zorgvuldigheid van de procedure van de inspectie. Ik kan mij voorstellen dat de minister een twist over het inhoudelijk oordeel van de inspectie geen onderdeel van dispuut wil maken. Ik kan mij ook voorstellen dat men daar bij de rechter niet uit zal komen. Ik maak een vergelijking met de procedure die de Algemene Rekenkamer volgt. Zij kan haar werk naar aanleiding van de opmerkingen van een betrokken minister corrigeren, maar hoeft dat niet. Uiteindelijk wordt haar oordeel openbaar gemaakt.

Minister Hermans:

Het inhoudelijk oordeel van de inspectie over de kwaliteit van een school is een onderdeel van haar werk. De school heeft mogelijkheden om te klagen over het oordeel van de inspectie. Dit betreft de feitelijke reactie, het mogelijkerwijs bijstellen van het oordeel van de inspectie of het handhaven van het verschil van mening met de inspectie. Als het verschil van mening blijft bestaan, gaat het erom of de inspectie juist heeft gehandeld. Als de klachtenadviescommissie de school in het ongelijk stelt, is er beroep bij de civiele rechter mogelijk. Dat lijkt mij de meest zuivere procedure en ook de procedure die het best past bij deze wet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Beoordeelt de klachtenadviescommissie alleen de procedure van de inspectie of ook de inhoud van haar rapport?

Minister Hermans:

De onafhankelijke klachtenadviescommissie kan klachten over het handelen en over het oordeel van de inspectie in behandeling nemen. Daarmee is het ruimer dan alleen een rechtmatigheidsoordeel.

De heer Cornielje (VVD):

Het oordeel van de inspectie over de kwaliteitsaspecten kan geen bekostigingssanctie inhouden, maar het oordeel over het niet naleven van de deugdelijkheidseisen wel. Staat een bekostigingssanctie open voor beroep bij de bestuursrechter?

Minister Hermans:

Ja.

De heer Van de Camp (CDA):

De beantwoording van de vraag welke rechter competent is, luistert buitengewoon nauw. Er is sprake van een vaste volgorde. Eerst wordt de klachtenprocedure afgewerkt en dan komt de regeling zoals omschreven in het amendement op stuk nr. 30 in beeld. U heeft gezegd dat de civiele rechter competent is. In dit verband sprak u over onrechtmatigheid. De vraag is nu of het om artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gaat of om artikel 162 van het Burgerlijk Wetboek. Als hier geen duidelijkheid over komt, krijgen wij eindeloze discussies bij de rechtbank.

De wetgever kan volgens mij bepalen dat het uiteindelijke resultaat van de klachtenprocedure een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, maar dat moeten wij hier dan wel als zodanig kwalificeren.

Minister Hermans:

In deze discussie over het bestuursrecht en dergelijke moet ik passen. Daar ben ik niet zodanig in thuis dat ik daar staande deze vergadering alle antwoorden op kan geven. Ik zal er in ieder geval voor zorgen dat de heer Van de Camp op zijn vragen een schriftelijk antwoord krijgt. Ik ben het met hem eens dat dit helder moet zijn. Ik heb aangegeven dat de onafhankelijke klachtenadviescommissie in de procedure meer doet dan het vellen van een rechtmatigheidsoordeel. Zij velt namelijk ook een behoorlijkheidsoordeel. De klachtenprocedure betreft dus meer dan alleen maar een rechtmatigheidsoordeel. Dat betekent dus niet dat alleen daarop beroep bij de rechter kan plaatsvinden. Over de zorgvuldigheid die moet worden betracht in de procedures zullen wij het niet oneens zijn. Ik zal de Kamer zo snel mogelijk schriftelijk berichten over de juridische positie en haar een antwoord geven op de vraag welke rechter bevoegd is. Mijn interpretatie heb ik net aangegeven. Ik zal het nog schriftelijk beargumenteren.

Het amendement op stuk nr. 23 gaat over de bevoegdheid van de vertrouwensinspecteur bij pesten. Ik heb geen bezwaar tegen dit amendement. Ik wijs er wel op dat het hebben van een vertrouwensinspecteur en een toegewezen inspecteur geregeld wordt of al geregeld is. Mevrouw Dijksma heeft haar amendement op stuk nr. 18 ingetrokken.

De heer Van de Camp heeft aangegeven dat de reactie op het amendement op stuk nr. 29 voor hem bepalend zal zijn voor zijn oordeel over het amendement op stuk nr. 24. Tegen de bepaling in dat laatste amendement heb ik geen bezwaar. De toelichting is op dat punt gewijzigd. Wellicht kan de uitleg die ik daarover heb gegeven en die in de Kamer algemeen wordt ondersteund, de heer Van de Camp aanleiding geven zich af te vragen of dit amendement moet worden gehandhaafd.

Het amendement op stuk nr. 25 gaat over de schriftelijke en openbare aanwijzing. Het huidige wetsvoorstel waarborgt de professionele onafhankelijkheid van de inspectie naar mijn mening reeds afdoende. De Raad van State heeft geoordeeld dat er geen noodzaak bestaat voor verdere waarborgen op dat punt. De inspectie krijgt eigen taken en bevoegdheden en beoordeelt de kwaliteit. Zij stelt haar rapportages over de scholen zelf vast en publiceert ze. Het onderwijsverslag en andere algemene rapportages geef ik vergezeld van een eigen reactie door aan de Kamer. Bovendien zal ik zeer terughoudend gebruik maken van mijn aanwijzingsbevoegdheid. Ik ben voornemens dat vast te leggen in een interne organisatieregeling voor de inspectie. Het oordeel over de vraag of een verdere waarborging alsnog noodzakelijk is, acht ik niet meer opportuun. De Kamer kan daar natuurlijk een ander oordeel over hebben. Ik geef alleen aan dat het naar mijn mening reeds op afdoende wijze in de wet is geregeld.

Het amendement-Lambrechts op stuk nr. 26 geldt ter vervanging van het amendement op stuk nr. 6. Zij heeft in het debat aangegeven dat de toelichting op het amendement is veranderd omdat het op die manier aansluit bij de interpretatie van mijn brief van 14 november. Ik heb geen bezwaar tegen dit amendement.

Als ik mij niet vergis, heeft de heer Van der Vlies gezegd dat, gelet op de vrijheid van onderwijs, het onwenselijk is dat de inspectie de kwaliteit van het onderwijs in brede zin beoordeelt. Ik zie dat de heer Van der Vlies ontkennend het hoofd schudt. Dan kan ik het antwoord hierop weglaten. Dat zou ongetwijfeld hebben geleid tot een dispuut tussen ons beiden, omdat artikel 23, tweede lid, nadrukkelijk het toezicht van de minister van Onderwijs regelt en artikel 23, vijfde lid, nadrukkelijk ook de kwaliteit van het onderwijs aan de minister van Onderwijs toedicht.

De heer Van der Vlies (SGP):

Ik vraag mij af wanneer ik zoiets gezegd kan hebben. Misschien kan de minister mij helpen. Ik ben mij dat op dit moment niet bewust.

Minister Hermans:

Voorzitter. Laten wij om het debat te verkorten "zand erover" zeggen. Dan is het dus niet gezegd. Daar ben ik heel blij mee, want anders had het een verschil van mening op kunnen leveren.

De heer Van der Vlies heeft een amendement op stuk nr. 14 ingediend inzake het overleg over het toezichtkader met de erkende richtingen. Bij het ontwikkelen en het actualiseren van het toezichtkader zal de inspectie overleg voeren met brede geledingen van het onderwijs. Ik zal daar ook op toezien. De inspectie moet daarbij naar mijn mening vanuit de eigen professionaliteit de ruimte hebben om een wisselende groep van overlegpartners te kunnen uitnodigen. Bovendien vind ik het ook van belang dat andere betrokkenen, zoals ouders, leerlingen, studenten en gemeenten aan het overleg kunnen deelnemen. Het moet dus niet alleen op de richtingen gebaseerd worden. Daarom is "overleg over het toezichtkader met de erkende richtingen" veel te beperkend. Er moet naar mijn mening met brede geledingen in het onderwijs worden gesproken. Ik zal daar toezicht op houden. Maar zoals het hier in het amendement staat, zou het veel te beperkend werken. Ik heb derhalve bezwaar tegen het amendement.

De heer Van der Vlies (SGP):

Dat is niet de bedoeling. Ik zie dat niet in mijn amendement. Er staat "onderscheiden geledingen". Dat zijn ouders, leerlingen, schoolbesturen, noemt maar op. Dat staat er. Het is overigens een standaardformulering in onderwijswetgeving. Zoals het elders wordt geïnterpreteerd, wordt het ook hier geïnterpreteerd. In het amendement staat: "vertegenwoordigers van de onderscheiden geledingen vanuit alle erkende richtingen in het onderwijsveld en met deskundigen terzake van de kwaliteitszorg". Dat is een redelijk open begrip. Het enige wat uitgesloten wordt, is dat overleg wordt gevoerd met ondeskundigen op het terrein van de kwaliteit. En ik kan mij niet voorstellen dat de inspectie daarvoor belangstelling heeft!

Minister Hermans:

Het gaat mij erom dat de inspectie vanuit de professionaliteit met wisselende groepen moet kunnen werken. Het moet niet zo zijn dat te allen tijde alle richtingen, alle geledingen en iedereen bij elk punt moet worden betrokken. Daarom geef ik aan dat met dit amendement op dat punt bijna een soort verplichting voor de inspectie zou worden neergelegd. Dat gaat mij dus veel te ver. In mijn toezegging op basis van het bestaande artikel 12 geef ik aan, dat ik erop zal toezien dat de inspectie in de breedte van haar overleg rekening zal houden met de geledingen in het onderwijs. Naar mijn mening wordt het amendement op stuk nr. 14 daarmee overbodig gemaakt.

De heer Cornielje (VVD):

Zijn het ontbreken van een breed draagvlak en een onvoldoende vertegenwoordiging van het veld voor de minister aanleiding om het toezichtkader niet goed te keuren?

Minister Hermans:

Indien de inspectie onverhoopt onvoldoende rekening zou houden met de breedte van het veld, kan men ervan uitgaan dat ik het toezichtkader op dat punt niet zal goedkeuren. Laat dat helder zijn! De bedoeling van de heer Van der Vlies met dit amendement verschilt niet met de mijne, maar ik zou die verplichting niet zo algemeen in de wet willen opnemen, omdat het van geval tot geval zal kunnen verschillen. Naar mijn mening zou de formulering "vanuit alle erkende richtingen in het onderwijsveld" een zodanige breedte kunnen opleveren, dat ik mij afvraag of dat in alle gevallen altijd noodzakelijk is. Ik wil de inspectie de verantwoordelijkheid geven om ervoor te zorgen dat het toezichtkader zo breed wordt gedragen en dat zo'n breed overleg met het veld heeft plaatsgevonden, dat dit amendement niet nodig is. Ik zal daar ook op toezien.

De heer Van der Vlies heeft een vraag gesteld over de verklaring met betrekking tot een slechte huisvesting. In artikel 10.2 wordt gezegd dat bij een nader onderzoek de oorzaken van het tekortschieten worden onderzocht. Er is dus geen limitatieve opsomming van mogelijke oorzaken. Ook op blz. 35 van de memorie van toelichting wordt uitdrukkelijk gezegd: hierbij kan de inspectie kijken naar mogelijke oorzaken van het tekortschieten in kwaliteit. Dat zijn aspecten van management etc., zoals bijvoorbeeld de professionaliteit. Met andere woorden: ook andere aspecten kunnen daarbij betrokken worden. In een bepaalde situatie kan de inspectie dus ook de huisvesting als oorzaak meenemen.

De instelling van de contactinspecteur en de vertrouwensinspecteur zullen door mij worden bevorderd.

De heren Cornielje en Van de Camp hebben gevraagd wat er gaat gebeuren met de niet onbelangrijke toevoeging van het overzicht van regelingen die kunnen worden geschrapt nu het wetsvoorstel inzake het onderwijstoezicht wellicht het parlement zal kunnen passeren en wet zal worden.

Wij hebben – de heer Van de Camp doelde er al op – onderwijsinstellingen al vanaf de eerste dag aangegeven welke kant wij op wilden. Wij hebben ook vaak te horen gekregen: waar blijft dat dan? Gezegd werd: u regelt alleen maar. Wij hebben steeds aangegeven dat het draaipunt van de discussie zou liggen bij de Wet op het onderwijstoezicht, omdat daarin de rekenschapfunctie van het onderwijs veel beter gestalte zou krijgen en derhalve dus een heleboel regelingen weg zouden kunnen.

Op 31 januari is er een algemeen overleg over deregulering en autonomievergroting waarin ik verder op die materie zal ingaan. Ik zal op korte termijn met een notitie komen waarin ik de verdere stappen zal uiteenzetten. Ik hoop dat dit nog voor 31 januari kan, maar dat is afhankelijk van de feitelijke werktijd die ons tot dat moment ter beschikking staat.

Nu wel zeker is dat deze wetgeving er komt, hebben wij met elkaar helderheid over de rekenschapfunctie en is de discussie veel concreter te voeren over de vraag welke regels kunnen worden geschrapt. Wij hebben er zo'n kleine dertig aangegeven die naar mijn mening instellingen volop ruimte bieden om de watvraag goed te gaan beantwoorden, omdat het antwoord op de hoevraag nu al aan alle kanten helder is vastgelegd.

De heer Cornielje vroeg hoe ik aankijk tegen het amendement van mevrouw Lambrechts op stuk nr. 11. Ik heb net in de richting van de heer Van der Vlies al gezegd dat de inspectie bij het overleg over het toezichtkader er steeds naar zal streven zoveel mogelijk draagvlak te krijgen voor haar werkwijze bij het kwaliteitsonderzoek. In het wetsvoorstel is expliciet bepaald in de opdracht aan de inspectie dat zij bij het overleg dient te streven naar het bereiken van consensus. Gelet op het feit dat het voeren van overleg altijd impliceert dat er wordt gezocht naar consensus is het bij nader inzien niet strikt noodzakelijk om die bepaling op deze wijze in de wet op te nemen. Ik heb derhalve geen bezwaar tegen dit amendement. Ik denk dat op die manier zonder verplichting in de wet meer inhoud wordt gegeven aan het feit dat men overleg voert om er met elkaar uit te komen en niet alleen om te constateren dat men verschil van mening heeft.

Ik meen dat ik in algemene zin heb gereageerd op de voorstellen die er liggen. Het zou mij veel waard zijn als wij een zo breed mogelijk draagvlak zouden kunnen krijgen voor deze zeer belangrijke wet, omdat dat aan het onderwijsveld duidelijk maakt dat hier een grote politieke consensus bestaat om de kwaliteitsaspecten van het onderwijs helder te maken aan ouders en deelnemers en, via de algemene rapportage van de Onderwijsinspectie in het onderwijsverslag, aan de Kamer. Hierdoor wordt naar mijn mening optimaal invulling gegeven aan de essentiële voorwaarden om te komen tot verdere autonomievergroting en deregulering in het onderwijs.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter. Wij hebben al uren discussie gevoerd over dit wetsvoorstel, ook in het wetgevingsoverleg. Ik zal mij nu dan ook beperken. Het is prachtig dat wij een interne verzelfstandiging van de Onderwijsinspectie tegemoet kunnen zien, althans als ik naar de woorden van de Kamerleden luister. Hierdoor zullen wij een kwaliteitsbeoordeling in brede zin en een openbare rapportage over de kwaliteit van scholen tegemoet kunnen zien. Wij hebben nadrukkelijk een uitgebreid debat gehad over explicitering van de verantwoordelijkheid tussen de inspectie en de minister. Dat kan ons alleen maar veel mooie nieuwe kansen opleveren ten aanzien van het onderwijs.

Voor mij geeft de eerste notitie nog steeds de beste balans aan van datgene waarnaar wij streven, namelijk variëteit en waarborg. Door alle sprekers is de waarborgfunctie geformuleerd, of het nu ging over de 51 mld gulden dan wel over datgene wat er aan kwaliteit inzichtelijk zou moeten zijn, terwijl tegelijkertijd via de wet moet worden geregeld dat er niet een nieuwe uniformering ontstaat.

Ook tijdens het wetgevingsoverleg is gedebatteerd over de driehoek. Er is toen gesproken over het sluitstuk in de vorm van de inspectie, zij het niet in die zin dat die helemaal op het eind komt. Ik heb gezegd dat de praktijk in de scholen natuurlijk start met een eigen kwaliteitsbeleid, waarbij men in de school zelf onderkent op welke wijze aan kwaliteit is te werken. Daarover gaat dit hele wetsvoorstel. De eerste hoek van de driehoek wordt gevormd door de leervordering van de leerling. Dat is een zichtbaar ijkpunt van de kwaliteit van het onderwijs. De tweede hoek is het kwaliteitsbeleid van de school. Daarbij kan de school natuurlijk allerlei professionals van buiten betrekken. Daarbij is ook direct de inspraak van de ouders aan de orde. Het sluitstuk in het toezicht is de Onderwijsinspectie, maar met datgene wat de Onderwijsinspectie doet, kan zij meteen ook weer aan het begin van het proces komen. Naar aanleiding van het toezicht kan de inspectie natuurlijk iets zeggen over het individuele niveau van een leerkracht of adviseren om de schoolbegeleiding aan te passen. Wij hebben daarover een heel uitgebreid debat gevoerd. Ik ben groot voorstander van die driehoek die ik al heb neergezet in mijn eerste grote lezing over onderwijs en het spreekt mij zeer aan dat u vrijwel allemaal dat begrip ook in de mond heeft genomen. Ik heb in ieder geval het idee dat de kwaliteit van het onderwijs in die driehoek wordt gemaakt en dat de punten ervan onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. Het begint in de school met de testen en toetsen en daarnaast met beoordeling van de kwaliteit ook door je concurrenten – zoals overal buiten het onderwijs gebruikelijk is maar in het onderwijs zelf in nog veel meer instellingen gestalte moet krijgen – en als sluitstuk dan de inspectie.

De heer Rabbae heeft gezegd dat het goed zou zijn als scholen die niet optimaal functioneren extra middelen krijgen. Hij heeft op dat punt een motie ingediend op stuk nr. 32. Hij spreekt daarin over ongeveer 500 scholen en dat is een nogal hoge schatting. Wij hebben hier ook zeer uitvoerig gesproken over het onderwijskansenbeleid waarin is opgenomen een extra ondersteuning van scholen die extra problemen hebben. Ik moet herhalen dat scholen met veel kinderen met onderwijsachterstand niet één op één scholen zijn waar de kwaliteit onder de maat blijft. Een van de voorbeelden daarvan is net ook weer door Het Parool aangeduid, namelijk de montessorischool in Laren. Dat kreeg een negatief rapport van de inspectie. Vervolgens escaleerde daar de situatie omdat men nogal van dat rapport was geschrokken en ontstond er een arbeidsconflict. Ook bij zo'n school gaat het dan om het in beeld brengen van een besturenorganisatie – dat doet de VBS, omdat het om een van haar scholen gaat – om te proberen de zaak daar weer op orde te krijgen. Het zijn inderdaad zeer ingewikkelde processen. Er zijn scholen met veel kinderen met onderwijsachterstand die het heel goed doen en er zijn scholen met weinig kinderen met onderwijsachterstand die wel degelijk zorgen baren. Als de heer Rabbae kwaliteitszorg dus niet één op één koppelt aan onderwijsachterstanden, zie ik zijn motie alleen maar als een bekrachtiging wat in de thans voorliggende wet wordt voorgesteld. Er komt toezicht op die scholen waar problemen zijn.

De heer Cornielje (VVD):

Voorzitter. Ook ik vind het een sympathieke motie, maar volgens mij is zij wel overbodig. In het nog sympathiekere amendement van de collega's Dijksma en Lambrechts wordt dat nu in de wet geregeld. Volgens mij is deze motie dan ook niet meer nodig. Ik zal mijn fractie in ieder geval adviseren om voor het amendement-Dijksma/Lambrechts te stemmen en dan niet voor deze motie. Ik doel dan op stuk nr. 19.

Staatssecretaris Adelmund:

Ik had het over de motie op stuk nr. 32 en heb gezegd dat daarin wordt onderlijnd wat wij met deze wet willen inzetten en dat er zorgelijke scholen zijn die niet in het onderwijsachterstandenbeleid vallen.

In de motie op stuk nr. 31 wordt gevraagd de resultaten van de inspectie toegankelijk weer te geven, opdat alle ouders op een drempelloze manier van informatie kunnen worden voorzien. Ik zou dit graag ook willen regelen via het Landelijk adviescentrum voor ouders dat wij thans samen met de ouderorganisaties opzetten. Dat wordt dan een drempelloze voorziening om ouders van de nodige informatie te kunnen voorzien. Analoog aan de kwaliteitskaart voor het voortgezet onderwijs zullen wij komen met een schoolkaart voor het basisonderwijs. De inspectie is daar hard mee bezig en probeert die kaart ook zeer toegankelijk te maken en ingewikkelde rapporten op een simpele manier daarop samen te vatten. Van twee kanten uit wordt er dus nu hard aan gewerkt.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik verwijs naar individuele ouders die op een gegeven moment iets willen weten over het rapport van de inspectie over een individuele school. Het lijkt mij een vreemde bocht om via de ouderorganisatie een vraag te stellen die eigenlijk is bedoeld voor de inspectie.

Staatssecretaris Adelmund:

De inspectie is zelf natuurlijk altijd de aangewezen instantie voor vragen over haar eigen informatie. De inspectie is nu met een grote operatie bezig om die informatie toegankelijker te presenteren, te beginnen bij het primair onderwijs. Het primair onderwijs heeft 1,6 miljoen leerlingen, zoals u weet. Het is dus een gigantische operatie om die rapporten in te dikken tot overdraagbare informatie voor heel veel ouders tegelijkertijd.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Is het ook niet handig als de scholen zelf daarin een taak krijgen om naar de ouders toe de rapporten – deels van de inspectie, deels van de school – toe te lichten? Dit lijkt mij de meest directe weg.

Staatssecretaris Adelmund:

Dit zal zeker gebeuren. Als de kwaliteitsdriehoek ontstaat, zal de school de inspectie-informatie op die manier gebruiken. Ik denk dat de heer Rabbae verwijst naar situaties waarin de indruk bestaat dat de school die informatie niet zal verstrekken.

De heer Cornielje (VVD):

Ik denk dat de afstand tot de inspectie erg groot is voor ouders. De afstand tot de school is veel kleiner. Zou het niet verstandig zijn op de kwaliteitskaart die eenvoudig zal weergeven wat de kwaliteit van het onderwijs is, te vermelden via welk telefoonnummer men nadere informatie kan krijgen? Dan is dit heel simpel opgelost.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Ik spreek over de toegankelijkheid via de taal. Verwijzen naar het telefoonnummer van de inspectie vind ik prima, maar ik wijs op een voorziening om de ouders die daaraan behoefte hebben, informatie te verstrekken in hun eigen taal. Als het niet anders kan, zou die informatie ook in de eigen allochtone taal moeten worden verstrekt.

Staatssecretaris Adelmund:

De intenties lopen op dit punt niet uiteen. Een van de grootste inspanningen op dit terrein is het openbaar maken van simpele gegevens over het primair onderwijs. Ik denk dat de intentie van de heer Rabbae door iedereen wordt gedeeld.

De strekking en de kans van de wet die voorligt zijn: variëteit en waarborg, scholen die hun eigen kwaliteitszorg ontwikkelen, inspectietoezicht dat zal aansluiten op de kwaliteitszorg en heldere openbare rapportages. Verder zullen er meer mogelijkheden komen om scholen in problemen hulp te bieden door middel van stimulerende maatregelen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat de minister heeft toegezegd een vraag van de heer Van de Camp schriftelijk te beantwoorden voor aanstaande dinsdag.

De heer Van de Camp (CDA):

Ik heb mij uitgesproken over artikel 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit is inmiddels veranderd in artikel 53.

De voorzitter:

Ik stel voor aanstaande dinsdag te stemmen over de amendementen, het wetsvoorstel en de moties.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 22.16 uur

Naar boven