Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 I - Arbeidsmarkt en inkomensbeleid) (28013);

het wetsvoorstel Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 III - Natuur, milieu en vervoer) (28014);

het wetsvoorstel Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 IV - Herziening successie- en schenkingsrecht, BTW-maatregelen, artiesten- en sportersregeling, alsmede overige aanpassingen) (28015);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele sociale zekerheidswetten (Belastingplan 2002 V - Sociale zekerheidswetgeving) (28016);

het wetsvoorstel Wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 II - Economische infrastructuur) (28034).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter. Het is fijn dat wij aan de behandeling van het belastingplan kunnen beginnen, ook al is het hier wat kil. Maar ik ben ervan overtuigd dat wij het allemaal behaaglijk warm zullen krijgen naarmate het debat vordert.

Ik heb getracht een samenhangend verhaal te maken, maar als je zo ontzettend veel voorstellen in vijf verschillende belastingdelen voorgelegd krijgt, is dat niet mogelijk. Ik zal alleen de hoofdpunten eruit pakken. Eigenlijk is het belastingplan zo langzamerhand een veegwet geworden. Jaren geleden werden er een aantal voorstellen in gedaan, maar de afgelopen jaren is het aantal voorstellen steeds groter geworden. Ik hoop dat het volgend jaar weer wat bescheidener is.

Voorzitter. Ik wil nu ingaan op de uitwerking van een motie die is ingediend bij de algemene financiële beschouwingen door de collega's Crone, Wijn en De Haan en waarin werd gevraagd, de aanvullende kinderkorting te verhogen, de ouderenkorting te verhogen en de motorrijtuigenbelasting te verlagen met 10%. Er zijn inmiddels of er worden nog amendementen ingediend om een en ander te realiseren.

Ik kom tot de belangrijkste punten uit het gedeelte arbeidsmarkt en inkomensbeleid. De regering heeft een maatregel voorgesteld gericht op flexibel belonen. Het is sympathiek dat je afhankelijk van de winst mee kan ademen met wat je aan werknemers kan uitkeren en dat er nog een kleine faciliteit bij zit. Het geeft wel een extra administratieve last en deze regeling sluit nauw aan bij de spaarloonregeling. Als je volledig gebruikmaakt van de spaarloonregeling kom je hier niet aan toe. Dit heeft ons ertoe gebracht te denken of wij wel zo'n hoge prioriteit moeten geven aan flexibel belonen. Wij zullen een amendement indienen – misschien is het al gebeurd – dat erop is gericht dit onderdeel te schrappen en wat daardoor vrijkomt te gebruiken voor een aantal andere maatregelen ten gunste van ondernemersland. Een van de voorstellen die wij willen doen, betreft de vennootschapsbelasting. Het tarief is nu 30% van de eerste ƒ 50.000 winst. Wij stellen voor dit te verlagen tot 29% om wat te kunnen doen voor de echt kleine bedrijven die in de vennootschapsbelastingsfeer zitten.

Wij hebben in hetzelfde onderdeel van het belastingplan te maken met een toetrederskorting. Voorgesteld wordt deze te verhogen van ƒ 4000 naar ƒ 6000. Wij vragen ons af of deze maatregel wel zo effectief is, of zo'n bonus betrokkenen daadwerkelijk aan het werk zet of dat er heel andere, meer subjectieve redenen zijn om aan het werk te gaan. Ik geef een voorbeeld: de kinderen zijn wat groter en je hebt wat meer ruimte of je wil sowieso gaan werken. Wij zetten dus wat vraagtekens bij de financiële prikkel daarvan. Dit heeft ons doen besluiten bij amendement voor te stellen die toetrederskorting niet te verhogen tot ƒ 6000 maar tot ƒ 5000 en het geld dat daarmee vrijgemaakt wordt te benutten in de kinderopvang. Wij willen daarmee ook de combinatiekorting verhogen. Collega Giskes zal daar een specifiek amendement voor indienen. In elk geval willen wij ervoor zorgen dat het geld in de sfeer van herintreedsters terechtkomt. Wij hebben begrepen dat zo'n amendement niet mogelijk zou zijn omdat er dan problemen ontstaan rondom de voorlopige teruggave regeling. Allerlei formulieren zijn al de deur uit en alles is al gedrukt. Het zou toch te zot voor woorden zijn dat de Tweede Kamer niet meer in vrijheid kan besluiten over regelingen, om de doodsimpele reden dat formulieren al de deur uit zijn? Ik kan mij bijna niet voorstellen dat dit probleem niet kan worden opgelost. Graag krijg ik een genuanceerde uitleg van de staatssecretaris, met daarin mogelijke oplossingen. Zaken kunnen toch uiteindelijk bij de aangifte worden geregeld? Ook kan een aanvullend formulier worden gemaakt.

Ik stap over naar het belastingplan deel 2. Dan gaat het om de economische infrastructuur en verlaging van de vennootschapsbelasting. De regering stelt voor het algemene tarief van de vennootschapsbelasting te verlagen van 35% naar 34,5%. Het is een stap voorwaarts. De fractie van de VVD steunt dit voorstel. De commissie-Van Rooy heeft al aangegeven dat de vennootschapsbelasting een belangrijke rol speelt in ons internationale fiscale vestigingsklimaat. Iedere verlaging is gewenst. Uit de kranten maak ik op dat er wordt gediscussieerd over de vraag of deze verlaging wel door moet gaan. Deze verlaging komt met name het midden- en kleinbedrijf ten goede. Daarom heeft het onze voorkeur boven allerlei andere modaliteiten.

Wij vragen ons af of de beoogde filminvesteringsaftrek oneigenlijk gebruik en misbruik voorkomt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik wil nog iets vragen over de verlaging van de vennootschapsbelasting. Dit onderwerp staat hevig ter discussie, ook in verband met het komende donderdag te houden najaarsoverleg. In dat kader hebben werkgevers gevraagd in 2002 de werkgeverspremies te verlagen. Wat vindt de fractie van de VVD van de mogelijkheid om de verlaging van de winstbelasting niet te laten doorgaan – voor 2002 heeft het toch niet zo'n effect op investeringen en werkgelegenheid – en de daarmee gemoeide 500 mln gulden te gebruiken voor verlaging van de werkgeverspremies?

Mevrouw De Vries (VVD):

Daar voelen wij op dit moment helemaal niets voor. De verlaging van premies komt vooral bij het grootbedrijf terecht. De verlaging van de vennootschapsbelasting komt meer en beter ten goede aan het midden- en kleinbedrijf. Daarom pleiten wij ook voor deze tariefsverlaging. Daar komt bij dat wij in de loop der jaren zullen moeten gaan bezien of dit tarief kan worden verlaagd. Het zal niet met grote stappen kunnen, want het kost ontzettend veel geld. Wij hebben nu de mogelijkheid om 0,5% van de vennootschapsbelasting af te halen. Dat heeft onze voorkeur.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Moet ik hieruit concluderen dat de fractie van de VVD geen enkele behoefte heeft aan premieverlaging aan werkgeverszijde?

Mevrouw De Vries (VVD):

Op dit moment speelt er van alles rond premieverlaging. Belangrijk argument is, dat het wellicht niet terechtkomt op de plek waar je het wilt hebben. Bovendien hebben werkgevers ons in gesprekken aangegeven dat zij de premieverlaging mogelijk willen gebruiken om gemakkelijker aan looneisen tegemoet te kunnen komen. De vraag is of je in die spiraal terecht wilt komen. Het kabinet roept aan alle kanten op tot matiging van looneisen. Dan is het niet verstandig om op dit moment de premies te verlagen. Kortom, er zijn verschillende redenen waarom wij pleiten voor generieke verlaging van de vennootschapsbelasting. Nogmaals, de werkgevers geven zelf aan dat ze premieverlaging willen gebruiken voor doeleinden die op dit moment helemaal niet verstandig zijn. Dan moet je dat helemaal niet willen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het antwoord op mijn vraag luidt dan bevestigend. De werkgevers kunnen dus op het dak gaan zitten met hun wens tot premieverlaging. Het doet mij deugd dat de fractie van de VVD dat kennelijk ook vindt. Geldt dat ook voor werknemers? Voelt de fractie van de VVD er ook weinig voor om de werknemerspremies ergens in 2002 te verlagen?

Mevrouw De Vries (VVD):

Op dit moment hebben wij een beperkte hoeveelheid geld te besteden, namelijk 500 mln. Wij willen dat besteden in de sfeer van de vennootschapsbelasting en niet in de sfeer van werkgevers en werknemers. Wij hebben een uitgesproken voorkeur om dat in de sfeer van de vennootschapsbelasting te houden. Wij zien dan wel wat er in de jaren daarna gaat gebeuren. Wij weten dat het ontzettend veel geld kost om dat substantieel te verlagen. Wij moeten heel goed in de gaten houden welke effecten dit heeft op de loon-en-prijsspiraal.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De minister van Financiën opende hier vanmiddag in het antwoord op mondelinge vragen toch de deur om eventueel ergens in 2002 over te gaan tot een verlaging van de werknemerspremies.

Mevrouw De Vries (VVD):

Ja, volgend jaar.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Niet volgend jaar, komend jaar. Dat zou dus ergens in 2002 zijn beslag moeten krijgen. De vraag is of de VVD-fractie daar überhaupt voor voelt. Als ik mevrouw De Vries zo beluister, is dat niet het geval. Dat is dan een ander geluid dan de minister van Financiën, ook van de VVD, namens het kabinet naar voren heeft gebracht.

Mevrouw De Vries (VVD):

Komend jaar is volgend jaar; laat daarover geen onduidelijkheid bestaan. De minister van Financiën heeft gezegd dat wij kunnen kijken of het opgelost kan worden, als er groepen mensen zijn die een koopkrachtdaling ondervinden. Dat kan op verschillende manieren. Dat kan heel specifiek voor een bepaalde groep, maar het kan ook in algemene regelingen. Het is echter niet gezegd dat dan de premies naar beneden gaan. Nee, dan wordt heel specifiek gekeken welke groepen het betreft en of het zinvol is om dat te compenseren.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik constateer dat mevrouw De Vries het voorstel voor de verlaging van de vennootschapsbelasting omarmt. Sterker nog, zij zegt dat wij die verlaging de komende jaren moeten voortzetten, zij het in stapjes. Kan zij dit in overeenstemming brengen met het feit dat de VVD in haar verkiezingsprogramma voor een verdere verlaging van de vennootschapsbelasting helemaal geen geld uittrekt en daar dus geen enkele prioriteit aan geeft?

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik heb ook gezegd dat dit niet in één keer kan en dat het ontzettend veel geld kost. Ik vind het een goede gelegenheid om het nu met een eerste halve procent te verlagen. Het zal niet makkelijk zijn. Dat weet de heer Dijsselbloem ook. Wij hebben de cijfers van het CPB gezien. Wij hebben niet zoveel geld voor investeringen en lastenverlichting. Wij moeten dus goed op de centen passen. Om dat het ernaar uitziet dat het de komende periode niet zo makkelijk is, vind ik het heel verstandig om toch dat signaal te geven en dat eerste halve procent eraf te halen.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Toen het VVD-verkiezingsprogramma uitkwam, waren die laatste, sombere CPB-cijfers er nog niet. Toen had men prioriteit kunnen leggen bij die verlaging van de vennootschapsbelasting, die men blijkbaar zo belangrijk vindt. Misschien kan mevrouw De Vries uitleggen waarom in het verkiezingsprogramma van haar partij wel geld wordt vrijgemaakt voor een premieverlaging. Geen vennootschapsbelasting, maar wel premie. Op dit moment betoogt zij het tegenovergestelde.

Mevrouw De Vries (VVD):

Nee, ik betoog niet het tegenovergestelde. Op dit moment spreken wij over deze 500 mln. Bij deze 500 mln legt de VVD-fractie de prioriteit bij het verlagen van de vennootschapsbelasting en niet bij de premies. Wat daarna gebeurt, is voor het komende jaar. Dan moeten wij kijken welke ruimte er is. Wij weten echter allen dat wij niet de bakken met geld hebben om het heerlijk uit te strooien. Dat is ook zeker niet de lijn van de VVD-fractie.

Mevrouw Giskes (D66):

Die 500 mln is bedoeld voor verbetering van het vestigingsklimaat. Wat vindt de VVD-fractie ervan om zo'n bedrag in te zetten om de kapitaalsbelasting, toch ook een doorn in het oog van ondernemend Nederland, af te schaffen?

Mevrouw De Vries (VVD):

Volgens mij is er ook een kamerbrede wens om de kapitaalsbelasting te verminderen. Die wens leeft ook bij ons. Dat is echter een kwestie van prioriteitsstelling. Als wij moeten kiezen tussen een verlaging van de vennootschapsbelasting en het afschaffen van de kapitaalsbelasting, die overigens ook nog aftrekbaar is voor de vennootschapsbelasting, is onze prioriteit het verlagen van de tarieven. Bij het vestigingsklimaat kijkt men altijd in eerste instantie naar de tarieven. Ik heb ook begrepen dat er zoveel constructies zijn om de kapitaalsbelasting te omzeilen, dat het probleem steeds minder nijpend wordt, te meer omdat die al behoorlijk verlaagd is. Voor ons gaat dus de verlaging van de vennootschapsbelasting boven een vermindering van de kapitaalsbelasting.

Mevrouw Giskes (D66):

Omzeilen gebeurt op alle fronten. Denkt mevrouw De Vries niet dat het minstens even interessant is als een bepaalde belasting niet meer bestaat in Nederland? Ik heb begrepen dat zij dol is op het afschaffen van belastingen. Zou dit niet juist een leuke zijn?

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik heb duidelijk aangegeven dat onze voorkeur uitgaat naar een verlaging van de vennootschapsbelasting. Op het moment dat wij extra geld hebben om het vestigingsklimaat te verbeteren, komt de kapitaalsbelasting weer in beeld. Die heeft echter niet onze eerste prioriteit.

Ik ga nu weer terug naar de film-CV. Ik heb aangegeven dat wij van de staatssecretaris willen weten hoe hij de regeling nu veilig heeft aangepast en of hij daarmee de garantie kan afgeven dat er geen misbruik en oneigenlijk meer kan plaatsvinden. Dat was immers de doorn in het oog en ook de aanleiding voor de staatssecretaris en zijn voorganger om deze regeling aan te scherpen. Bereikt hij dit ook, in zijn ogen, of krijgen wij toch nog de situatie dat er wellicht onnodig veel geld naar het buitenland weglekt, terwijl dat niet de bedoeling is?

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Wanneer een Nederlandse regisseur een film maakt en daarbij gebruikmaakt van buitenlandse acteurs die hij in Amerika op de set plaatst, vindt u dan dat in zo'n geval aanspraak op deze regeling gemaakt zou kunnen worden?

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik vind dit heel moeilijk. Er is ook het voorbeeld van het zogenaamde CV-mandje, waarbij je meerdere films hebt, waarvan een deel in het buitenland wordt gemaakt. De vraag daarbij is wat daarvan op de Nederlandse markt terechtkomt. Ik zou wat dat betreft aan de staatssecretaris willen vragen welke criteria er dan gelden. Hij zegt dat de criteria helder zijn en dat er niets mis kan gaan. Ik vraag hem opnieuw of hiermee nu de doelstellingen worden bereikt die je wilt bereiken, namelijk het voorkomen van oneigenlijk gebruik en misbruik. Als het antwoord daar volmondig "ja" op is, zijn wij tevreden. Als het antwoord niet volmondig "ja" is, zijn wij niet tevreden.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Gelooft u er zelf in dat er een regeling te bedenken valt die het type gebruik dat ik zojuist verwoordde, kan voorkomen?

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik denk dat u dit aan de staatssecretaris moet vragen. Hij geeft een regeling aan waarvan hij zegt dat dit gaat werken. Dan ben ik geneigd hem in eerste instantie te geloven, maar ik vraag daar nu een bevestiging van. Ik denk dat hij uw vraag prima kan beantwoorden of dat nu juist de bedoeling is.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

U vindt dat dit niet moet kunnen?

Mevrouw De Vries (VVD):

Dat heeft u mij niet horen zeggen. Ik wil van de staatssecretaris horen of dit past in zijn regeling en of het geen oneigenlijk gebruik of misbruik is.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Maar vindt u dat het type voorbeeld dat ik gaf, zou moeten kunnen vallen onder deze regeling, ja of nee?

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik vind dit moeilijk, zo moet ik u eerlijk zeggen. Maar als het past binnen de regeling en uiteindelijk ten goede komt aan de Nederlandse film, zodat ons product wordt gepromoot en dit voldoende gewaarborgd is, dan is het akkoord wat ons betreft.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

U hebt er toch zelf een opvatting over?

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik denk dat ik wat dat betreft duidelijk ben geweest. Ik hoop dat de staatssecretaris volmondig kan zeggen: dit is goed en dit komt goed. Als het dat niet blijkt te zijn, komen wij er gaarne op terug.

Voorzitter. Ik kom bij deel III van het belastingplan dat gaat over natuur, milieu en vervoer. Het eerste punt dat ik zou willen aanstippen, is de afvalstoffenbelasting. Het kabinet stelt voor de afvalstoffenbelasting te verhogen. De VVD-fractie vraagt zich af of dit een stimulans is voor een goed afvalstoffenbeleid. Immers, na 2005 gaan de grenzen open en een verhoging van de afvalstoffenbelasting werkt dan eigenlijk alleen maar in de hand dat er vuil naar het buitenland gaat. De vraag daarbij is of wij dat allemaal zo goed vinden. Gaat dit feitelijk niet in tegen het beleid dat je zou willen? Heeft deze maatregel dan niet een averechts effect?

Er zijn ook wat vragen gerezen ten aanzien van de waterkracht. De regering heeft zich voorgenomen om de kleinschalige waterkracht uit de REB, de regulerende energiebelasting, te halen. Ook de VVD-fractie vindt het ongewenst dat Nederlands belastinggeld wegstroomt naar reeds lang bestaande buitenlandse productiecapaciteit. Daar is geen verschil van mening over. Nu hebben wij allerlei berichten gekregen dat Nuon nieuwe investeringen heeft gedaan in waterkracht die kleinschalig zijn. Het lijkt erop dat die nu het slachtoffer worden van het kabinetsvoorstel. Is dat zo en is het de bedoeling dat deze zaken om zeep worden geholpen, die je eigenlijk als een goed doel zou willen bestempelen? Graag verkrijg ik daar een reactie op, specifiek ook op hetgeen Nuon doet.

Dan hebben wij nog het punt van de auto van de zaak en de bijtelling, de staffel privé-gebruik auto. De staatssecretaris begint al te glunderen. Dit vindt hij een heerlijk onderwerp, want hij pakt het aan. De VVD-fractie heeft wat moeite met het voorstel. De woon-werkkilometers worden als privé aangemerkt en dat betekent dat de mensen die een lease-auto hebben van de zaak en er niet op kunnen anticiperen, enorm veel belastinggeld in één keer erbij moeten betalen. Dit, terwijl wij net een grote stelselherziening hebben gehad, het grote belastingplan, waarbij er een nieuwe staffel is gekomen. Wij zijn nog geen jaar verder en het moet alweer veranderd worden. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij een overgangsregeling wil. Van hem heb ik echter nog niets gezien maar wel van collega Dijsselbloem die een overgangsregeling van drie jaar wil hebben waarin dat stapsgewijs wordt ingevoerd. Waaraan denkt de staatssecretaris in dit verband?

De carpoolregeling, de fietsregeling, het reizen per openbaar vervoer, het rijden met een eigen auto of met een auto van de zaak, de vergoedingen en alles wat eromheen zit, het is een grote lappendeken. Collega Hofstra heeft in eerdere debatten reeds daarover gesproken. Volgens de staatssecretaris is het een kerstboom met heel veel ballen waar je niet meer ballen bij zou moeten hangen. Die mening delen wij. Zou de staatssecretaris ons vóór 1 maart een notitie willen doen toekomen waarin hij alles nog eens op een rij zet en aangeeft hoe een en ander geharmoniseerd en gestructureerd kan worden? Wij willen bijvoorbeeld weten op welke manier de auto van de zaak ondergebracht kan worden in de vennootschapsbelasting, hoe de zaken gemakkelijker geregeld kunnen worden en hoe er meer eenduidigheid komt in de regelgeving. Wij zouden het bijzonder op prijs stellen als de staatssecretaris de moeite wil nemen om een aantal varianten op een rijtje te zetten en wat meer inzicht te geven.

Het regiem voor de bestelauto's wordt per 1 januari 2002 verbeterd. Eind vorig jaar bij de invoering van het grote belastingstelsel waren wij al wat huiverig of het nieuwe regiem zou gaan werken. Wij hebben veel brieven ontvangen. Het loopt niet goed. De nieuwe maatregel is gunstig voor de belastingplichtigen. Zou het niet een hoop ellende kunnen voorkomen als er een terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 wordt toegepast? Ik heb begrepen dat collega Dijsselbloem daarover reeds eerder opmerkingen heeft gemaakt. Die klinken ons sympathiek in de oren. Graag een nadere reactie van de staatssecretaris.

Wat zijn de consequenties van een aftopping van de bijtelling gerelateerd aan de cataloguswaarde van de bestelauto? Een gedachte is om te kijken of de bijtelling bij ƒ 50.000 of ƒ 45.000 kan worden afgetopt. De argumentatie daarvoor is dat een werknemer niet de zeggenschap heeft over de bestelauto die door de werkgever wordt aangeschaft. Het is goed, te kijken naar mogelijkheden om deze mensen tegemoet te komen.

Wij zijn erg blij dat de belastingvrije kilometervergoeding is optrokken van 60 cent naar 62 cent. Ik begrijp dat het een afronding is in verband met de euro; hulde aan de euro! Kan de staatssecretaris aangeven of dit bedrag jaarlijks zal worden geïndexeerd?

Deel 4 van de belastingplannen gaat over de herziening van het successierecht en enkele btw-maatregelen. De fractie van de VVD was ontzettend verheugd over het feit dat het kabinet in het successierecht een algehele partnervrijstelling wilde invoeren. Daarover heeft in juli een AO plaatsgevonden waarbij bleek dat een grote meerderheid zo'n algehele vrijstelling niet wenste. Omdat er 100 mln vrijkomt als zo'n algehele vrijstelling niet wordt toegepast, hebben ook wij gekeken wat er met zo'n bedrag gedaan kan worden. Wij zullen daarvoor amendementen indienen. Als die algehele partnervrijstelling vervalt, zouden wij het goed vinden als de waardering van de eigen woning op 60% gehandhaafd blijft en niet naar 100% gaat. Dat was immers min of meer gekoppeld aan die algehele vrijstelling. Wij zouden het plezierig vinden als wordt bekeken of er iets in tariefgroep 3 kan gebeuren als schenkingen of verervingen plaatsvinden aan buren, vrouwen, vriendinnen enz. Of de tarieven zouden wat milder moeten worden, of er zou aan de voet wat moeten worden verbeterd. Ik begrijp dat het ministerie van Financiën aan het cijferen is. Zou de staatssecretaris ons inzicht kunnen geven in de vraag, of schenkingen en verervingen in tariefgroep 3 vooral kleine bedragen zijn? Het antwoord op die vraag kan bepalend zijn voor de vormgeving van zo'n maatregel. Graag daarover nadere informatie.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Hoe hard zijn die 60%-voorstellen voor u?

Mevrouw De Vries (VVD):

Heel hard. Ik heb een amendement in voorbereiding om dat in orde te maken.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Dat stelt mij gerust.

Mevrouw De Vries (VVD):

Of het is al ingediend, of het is onderweg.

De inwonende familieleden die nu onder het begrip "partner" vallen, worden door de staatssecretaris uitgesloten. Ik moet zeggen dat dat toch wat wrang is. Met een aantal collega's wordt momenteel bekeken of het toch mogelijk is, deze inwonende familieleden onder het partnerbegrip te laten vallen. Het is nu de kans voor de staatssecretaris, de voor- en nadelen op een rijtje te zetten. Wij denken hier heel serieus over.

Mij bereiken signalen dat er problemen zijn in de situatie waarin een ouder overlijdt, waarbij de overblijvende ouder het vruchtgebruik van bijvoorbeeld de eigen woning krijgt. Er worden dan direct successierechten geheven, terwijl beide kinderen nog niet de beschikking hebben over de totale vermogensbestanddelen. Zou de staatssecretaris kunnen aangeven hoe dat in elkaar zit, of dit inderdaad de bedoeling is en waaruit dit voortkomt? Is dat de wijziging van het nieuwe erfrecht?

Dit is hét moment om oud-collega Reitsma in ere te houden. Op 8 november 2000 heeft hij, samen met ons en anderen, een motie ingediend om te kijken, welke mogelijkheden er zijn om een zogenaamde continueringvrijstelling in te voeren. Dat heeft veel te maken met bedrijfsoverdrachten, die met name van belang zijn in de agrarische sector. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie? Wij wachten al langere tijd op de notitie over landbouw en fiscus, waarvan ik heb begrepen dat die rond kerst en wellicht nog iets later komt. Ik weet niet of het daarin wordt meegenomen. Ook willen wij duidelijkheid hebben over de waarderingsgrondslagen van landbouwgrond. Misschien kan de staatssecretaris daarover ook iets zeggen.

Een klein puntje is de verhoging van de omzetbelasting op vliegtickets in het binnenland. Het is een budgettair neutrale maatregel, omdat bijna alle binnenlandse vluchten in Nederland zakelijk zijn, zodat die btw wordt verrekend. In de memorie van toelichting wordt daarvoor geen argumentatie gegeven. Kan die argumentatie in dit plenaire debat worden aangegeven?

Over de verlaging van de btw voor sportaccommodaties merk ik op dat wij met name uit de paardensport berichten ontvangen dat de accommodaties aldaar niet onder het lage tarief vallen, terwijl andere sportaccommodaties daar wel onder vallen. Is dat een bewuste uitzondering geweest, of is die veronderstelling niet juist en vallen ze er wel onder? Het lijkt ons logisch dat deze accommodaties wel onder het lage btw-tarief vallen. Misschien kan de staatssecretaris het verlossende woord spreken door te zeggen dat ook voor paardensportaccommodaties het lage btw-tarief geldt.

Voorzitter. Het kabinet is voornemens maatregelen te nemen tegen de btw-fraude. In het vervolg zullen ondernemers die betrokken zijn bij carrouselfraude hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden. Dat is op zichzelf een goede maatregel om die fraude aan te pakken. Wij vragen ons echter af of deze regeling niet tot "overkill" leidt. Volgens het kabinet is er geen risico dat bonafide ondernemers getroffen worden, maar wij hebben brieven ontvangen van ondernemers die juist wel problemen hebben met de fiscus. Goedbedoelende ondernemers hebben de angst dat zij, wanneer zij de beste prijzen willen bedingen, een discussie krijgen met de belastingdienst. Hoe kan dat voorkomen worden? Is de staatssecretaris bereid om een instructie uit te doen gaan aan de belastingdienst om hier prudent mee om te gaan, zodat hij gestand doet aan zijn opmerking dat er geen risico is dat bonafide ondernemers van deze regeling de dupe worden? Kan het kabinet een uitputtende opsomming geven van de richtlijnen waaraan ondernemingen zich moeten houden opdat zij niet in de verdachtenbank terechtkomen? Handelt Nederland niet in strijd met de zesde richtlijn? Zou niet in navolging van Duitsland ten aanzien van dezelfde problematiek een machtigingsprocedure ex artikel 27 van de zesde richtlijn gevoerd dienen te worden?

De heer Wilders (VVD):

Voorzitter. Ik zal nog kort ingaan op een aantal punten uit deel 5 van het Belastingplan. Vorige week is hierover al een wetgevingsoverleg gevoerd. Ik zal mij dan ook tot de hoofdlijnen beperken.

De VVD-fractie prijst het kabinet vanwege de bezuiniging van 332 mln gulden op de reïntegratie-uitgaven om het instrumentarium effectiever te laten worden. Er was immers te vaak sprake van een onnodige subsidieverstrekking waar niemand mee gediend is. In plaats daarvan stelt de regering nu een premievrijstellingsregeling voor die uitgaat van aanzienlijk lagere bedragen. Mijn fractie kan daarmee instemmen, al zullen wij in de toekomst sterk in de gaten houden of deze regeling effectief is en niet gebruikt wordt als een welkom extraatje, zoals bij de af te schaffen REA-subsidies volgens de regering en het TNO-onderzoek daarover het geval was. Is de regering bereid ons snel na de invoering van die premievrijstellingsregeling – na een jaar of twee jaar – te informeren over de effectiviteit en de mogelijke "dead weight loss" – zoals dat in economentermen heeft – van deze regeling, namelijk dat mensen ook zouden zijn gereïntegreerd zonder deze premievrij stellingsregeling, zoals ook het geval was bij de REA-subsidies?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat is een interessant punt. Volgens mij is allang bekend dat de effecten van dergelijke kortingen, premies, bonussen, etc. betrekkelijk marginaal zijn op het aanneemgedrag van werkgevers. Wat is dan de conclusie voor de VVD? Zou het dan niet logischer zijn dat werkgevers, als wij werkgevers gaan subsidiëren om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen, meer worden aangesproken op de resultaten daarvan? Het zou wat meer verplichtend moeten zijn. Dat is namelijk het probleem. De regeling is volstrekt vrijblijvend.

De heer Wilders (VVD):

In verplichtingen geloven wij niet. Daarmee is het gevecht tegen de lage arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten niet gewonnen. Wij hebben eerder dit jaar – uw collega Harrewijn was daarbij – in een algemeen overleg voorgesteld om 0,5 mld gulden te bezuinigen op de REA-subsidies. Wij hebben dus onze consequenties wat dat betreft getrokken. Het kabinet doet dat niet hetzelfde. Het bezuinigt weliswaar minder, maar komt met een andere regeling. Ik zet daarbij in alle consistentie dezelfde vraagtekens. Ik hoop dat deze regeling beter zal werken. Ik wil echter de vinger aan de pols houden. Ik vraag de regering daarom, twee jaar na de inwerkingtreding van deze regeling te kijken of het dead weight loss bij deze regeling net zo groot is als het was bij de REA-subsidies.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Als de conclusie dan wellicht zal zijn dat deze wet op dat punt ook niet voldoende resultaat biedt, dan is de zaak voor de VVD kennelijk afgedaan. De VVD wil daar dan op bezuinigen. Einde verhaal. Daar worden de arbeidsgehandicapten alleen niet veel beter van. De VVD zou er dan ook aan gehouden worden om iets beters te verzinnen. De heer Wilders kan het voorstel dat wij al jaren doen om werkgevers meer te verplichten om hun blik te wenden op het arbeidsgehandicapte deel van de werknemers, niet zomaar wegschuiven. Dit debat duurt al vijftien jaar en we blijven maar subsidiëren. Er moet dus iets anders gebeuren.

De heer Wilders (VVD):

Als het aan mij ligt, schuiven we dat voorstel van u in de komende tien jaar ook weg. Wij zien helemaal niets in het verplicht in dienst nemen van bepaalde quota van arbeidsgehandicapten. U zult ons daar nooit, althans als het aan mij ligt, aan uw zijde vinden. Wij hopen wel dat deze regeling effectiever is. Ik heb ook niet bij voorbaat gezegd dat de premievrijstellingsregeling moet worden geschrapt. Wij hadden dan nu een amendement ingediend. Wij hebben onze twijfels en onze vraagtekens over de dead weight loss, maar wij vragen aan het kabinet om heel snel nadat de regeling in werking is getreden met een evaluatie te komen. Wij hebben in de afgelopen jaren de nodige voorstellen gedaan op het gebied van het terughalen van arbeidsgehandicapten naar de arbeidsmarkt en het terugbrengen van het WAO-volume.

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter. Ik hoop dat de evaluatie van de nieuwe financiering wat later komt dan bij de oude regeling van de REA. De heer Wilders haalt het rapport van TNO aan. De belangrijkste opmerking in dat rapport was juist dat te weinig ervaring is opgedaan met de regeling om hier definitieve conclusies uit te trekken. Zou het niet nuttig zijn dat er, als je enig begrip kunt hebben voor de nieuwe oplossing, betere doelstellingen komen? Wanneer je bijvoorbeeld stelt dat er zoveel meer arbeidsgehandicapten aan het werk gaan, valt er tenminste iets te toetsen.

De heer Wilders (VVD):

Wat het laatste punt betreft geef ik de heer De Haan volstrekt gelijk. Mijn volgende zin was geweest dat ik aan het kabinet zou willen vragen wat het met deze nieuwe maatregel beoogt te bereiken. Wij hopen dat deze maatregel resultaat heeft, al zijn wij daar sceptisch over. Wij willen graag van de regering weten tot hoeveel minder arbeidsgehandicapten dit in haar ogen zou moeten leiden. Kan het kabinet aangeven, tot welk kwantitatief resultaat deze premievrijstellingsregeling moet leiden, als zij wordt ingevoerd, om achteraf te kunnen beoordelen of het een succes is? Wanneer ziet de regering de regeling als een succes? Hoeveel mensen moeten er dan gebruik van hebben gemaakt? Hoeveel mensen moeten er dan aan de slag zijn gekomen of gebleven? De vraag van de heer De Haan is zeer legitiem. Ik stel die vraag bij dezen ook.

De heer De Haan (CDA):

Ik heb ook een eerste vraag gesteld.

De heer Wilders (VVD):

Ik was daar beleefdheidshalve niet op ingegaan. Uw collega Verburg van de CDA-fractie heeft in de commissie voor Sociale Zaken steeds gepleit voor een snelle evaluatie van de REA, omdat de CDA-fractie daar snel over wilde debatteren. Wij hebben dat ook gedaan. Ik vind het niet zo gepast dat u nu degene bent, die zich afvraagt of we dat wel zo snel hadden moeten doen.

De heer De Haan (CDA):

U haalt het rapport aan. In dat rapport staat juist dat er meer tijd nodig is alvorens tot evaluatie over te gaan. U trekt daar de conclusie uit dat de oude regeling waardeloos was. Dat kunt u niet doen.

De heer Wilders (VVD):

Dat kan ik wel doen. Als u het TNO-rapport goed leest, dan kunt u daaruit concluderen dat de meeste werkgevers aangeven dat men ook vaak zonder de subsidies tot reïntegratie was overgegaan. Dat bleek ook al uit eerdere onderzoeken van werkgeverspanels.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Voorzitter. De collega van de VVD vraagt aan het kabinet bij welk aantal mensen de regeling succesvol is. Ik neem aan dat hij daar zelf ook een gedachte over heeft. Wanneer kan in uw ogen dit beleid voor het nu uitgetrokken bedrag succesvol zijn?

De heer Wilders (VVD):

Ik vraag dit aan de regering. Ik heb het bedrag niet verzonnen dat men hiervoor inboekt. Ik zie dat hieraan 1,2 mld subsidie wordt besteed, wat tot weinig heeft geleid, en dat er een bezuiniging komt. Ik vraag het kabinet tot hoeveel minder arbeidsongeschikten dit zal leiden, zodat ik in tweede termijn kan beoordelen of ik dat reëel vind. Als bij de evaluatie over twee jaar wederom blijkt dat de meeste werkgevers de premievrijstellingsregeling prachtig vinden, maar dat zij die mensen ook in dienst hadden gehouden zonder die regeling, is het volgens mij niet gelukt.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Wanneer is het in uw ogen wel gelukt?

De heer Wilders (VVD):

Als dat niet het geval is. Het kabinet komt met een voorstel en met bedragen die het daaraan wil spenderen. Ik vraag het kabinet tot hoeveel minder arbeidsgehandicapten dit moet leiden. Dat is wat wij controleren en dan kan ik zeggen of ik dat reëel vind of niet.

Indien de voorstellen van kracht zijn, kan bij een werkgever in de marktsector die een arbeidsgehandicapte op minimumloonniveau in dienst neemt, cumulatief maar liefst aan 44% van het nettoloon tegemoet worden gekomen, ook al komt dit niet altijd voor. Dit is voor een werknemer op modaal niveau 9%, lees ik in de stukken.

Wij vinden deze maximale subsidie wel erg hoog. Is de regering het met ons eens dat een cumulatieve tegemoetkoming met 44% op minimumloonniveau erg fors is? Wij zijn geen voorstander van het voorstel om de toetredingskorting forfaitair te maken, want het is logisch dat de korting op minimumloonniveau dan nog hoger wordt. Hoeveel hoger wordt deze premiekorting, die cumulatief uitkomt op 44% op minimumloonniveau, als het een gelijk bedrag voor iedereen wordt en dus wordt verhoogd aan de onderkant? Het is niet altijd cumulatief 44%, maar hoeveel stijgt het dan?

Er is niets mis mee, als de premiekorting wat hoger is bij hogere loonkosten voor de werkgever. Hij heeft ten aanzien van mensen met hogere inkomens een hogere loonkostendrempel om de arbeidsgehandicapte die arbeidsongeschikt is in dienst te nemen dan wel in dienst te houden. Dat lijkt mij niet meer dan logisch. Op grond van het voorstel dat, naar ik aanneem, te vuur en te zwaard wordt verdedigd door de heer Hoogervorst, kan men indien nodig altijd een beroep doen op de zogenaamde meerkostenregeling. Verder vraag ik de regering of het forfaitair maken van de premiekorting tot uitvoeringstechnische problemen leidt.

Mevrouw Smits (PvdA):

De heer Wilders zei dat er een duidelijke relatie is met de loonkosten, maar die is er bewust en terecht niet in de huidige regeling. Wij vergelijken de nieuwe regeling met de bestaande regeling. De premiekorting is bedoeld om werkgevers over de streep te trekken. Zij is een bonus voor de ongrijpbare kosten, om ze als het ware te belonen voor het risico dat zij nemen, wanneer zij een werknemer met een arbeidshandicap in dienst nemen, zoals wij allemaal willen, hij ook. De relatie met de loonkosten is er helemaal niet.

De heer Wilders (VVD):

Als iemand met een hoog inkomen, waarbij de werkgever hoge loonkosten heeft, arbeidsongeschikt dreigt te raken en de werkgever komt voor de afweging te staan of hij zo iemand in dienst houdt, is het logisch dat hij een hogere drempel heeft om die mensen aan te nemen. Dat moet je niet forfaitair maken, maar afhankelijk van het inkomen, zoals de regering voorstelt. Als je het allemaal gelijk maakt, krijg je niet alleen dat men aan de onderkant relatief meer krijgt, maar ook dat een werkgever in absolute en relatieve zin minder korting krijgt bij iemand met een hoog inkomen. Dat is niet goed, want hij heeft een groter risico. Als je dat doet, gaat het niet goed met de reïntegratie van mensen met hogere inkomens, omdat de werkgevers minder snel geneigd zijn om de drempel over te gaan om die mensen in dienst te houden dan wel in dienst te nemen.

Mevrouw Smits (PvdA):

Er is niet zozeer een relatie met het loonniveau van de werknemer als wel met de ongrijpbare kosten en de kosten van aanpassing. Een van de argumenten om uit te gaan van een vast bedrag of een makkelijke premievrijstellingsregeling is dat de werkgever dan geen moeizame aanvraag hoeft in te dienen voor de werkelijk gemaakte kosten. Als hij met een bedrag ineens wordt beloond, heeft dat niet zoveel te maken met het salarisniveau. Er moeten kosten worden gemaakt voor aanpassing, omdat zij over een drempel moeten, maar die drempel zit meer in de emotionele weerstand en het wennen aan de gedachte dan in het loon van de werknemer.

De heer Wilders (VVD):

Nee, mevrouw Smits, als u de regeling forfaitair maakt, wijzigt u de systematiek. Zij is nu procentueel en dus afhankelijk van het loonniveau. Het is geen vast bedrag.

Mevrouw Smits (PvdA):

Dat is het nu wel!

De heer Wilders (VVD):

Ik voorspel u, dat als u haar forfaitair maakt, er problemen ontstaan. Ik meen dat u een amendement met die strekking hebt ingediend. Het wordt dan minder aantrekkelijk voor werkgevers, mensen met hogere loonkosten in dienst te nemen. Ik heb al eerder gezegd dat de meerkostenregeling ook voor deze mensen blijft bestaan. Als blijkt dat het aan de onderkant onvoldoende is, kunnen op grond van het kabinetsvoorstel de gemaakte meerkosten worden gedeclareerd. Het voorstel van het kabinet is niet te laag. Met uw voorstel gaat u er per saldo van uit dat de voorstellen van het kabinet te laag zijn voor de onderkant, ook op het niveau van het minimumloon. U vindt het te weinig en stelt dat er daarom een beroep gedaan moet worden op de ingewikkelde meerkostenregeling. Misschien is dat helemaal niet het geval. Wie zegt dat dit altijd het geval is? Uw voorstel kan ertoe leiden dat mensen misschien meer krijgen dan feitelijk nodig is.

Mevrouw Smits (PvdA):

Bij de bedragen die zijn genoemd, kun je een plaatsingssubsidie krijgen van gemiddeld ƒ 8000 en van ƒ 12.000 in het eerste jaar. Het kabinet wil dat bedrag laten zakken tot onder de ƒ 1000. In bijna alle gevallen is het dan noodzakelijk, de werkelijk gemaakte kosten te declareren. De regeling daarvoor is heel ingewikkeld.

U zegt dat voor werknemers met een hoog inkomen de regeling nadelig zou kunnen uitwerken. Als u daar werkelijk in gelooft, zou u moeten pleiten voor handhaving van de huidige plaatsingssubsidie.

De heer Wilders (VVD):

Ik sprak over de werkgever. Deze maatregel is niet bedoeld voor de werknemers, maar voor de werkgever.

Mevrouw Smits (PvdA):

Nee, voor de werkgever die dat hoge loon moet betalen. Dan kun je toch beter de huidige plaatsingssubsidie handhaven?

De heer Wilders (VVD):

Nee, dat willen wij niet. U hebt dan niet geluisterd naar de eerste vijf minuten van mijn betoog. Wij hebben het kabinet geprezen voor de bezuiniging. Wat je overhoudt in de regeling, moet worden besteed op de manier die het kabinet voorstelt. Ik zal niet voor de zoveelste keer herhalen waarom naar mijn mening de regeling niet forfaitair moet zijn of wijzen op de drempel om mensen met hogere inkomens in dienst te nemen. Een feit is dat ook na dit voorstel tot 44% aan de onderkant wordt gesubsidieerd en met uw voorstel wellicht meer dan 44%, terwijl het voor modaal 9% is. Kortom, er zijn argumenten genoeg om niet mee te gaan met uw voorstel.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U suggereert dat in alle gevallen die cumulatie van verschillende subsidies plaatsvindt. Dat is niet zo. Die vergelijking van 44% en 9% is tamelijk wankel.

De heer Wilders (VVD):

Dat eerste klopt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

U hebt gesproken over de kosten voor een werknemer met een hoger inkomen. Dat komt als een boemerang bij u terug, want de kosten zijn onafhankelijk van het loon. Daarvan mag je in het algemeen uitgaan. Het loon is niet relevant voor de te maken kosten voor werkaanpassing of de ongrijpbare kosten zoals mevrouw Smits die formuleert. Het is dan logisch om bij het begin een forfaitaire korting te geven die je verrekent met de premie. Als er dan nog meerkosten zijn, kan de werkgever die declareren. Het is dan volstrekt onlogisch, als de kosten waarvoor die premie min of meer bedoeld is, geen enkele relatie hebben met het loon en dan een premie of bonus te geven die wel afhankelijk is van het loon! Dat is zot.

De heer Wilders (VVD):

Men krijgt nu meer. Als de heer Vendrik of mevrouw Smits dat veranderen, dan zal de werkgever een hogere drempel hebben om een werknemer met hogere loonkosten in dienst te nemen. Dat zal ten koste gaan van de arbeidsmarktpositie van de oudere werknemer. De heer Vendrik zegt dat er geen verband is met het loon, maar met de werkaanpassing. Voor mij is dat reden om te zeggen dat wij dat zo moeten houden. Als de korting niet forfaitair is, maar overeenkomstig het voorstel van het kabinet en men blijkt tot meerkosten te komen op het niveau van het minimumloon, dan kan men gewoon gebruikmaken van de meerkostenregeling. Als de heer Vendrik het daarmee eens is en zegt dat er geen verband is met het loon, waarom laat hij de regeling dan niet zoals die is? Dan kunnen ook aan de onderkant de mensen nog steeds gebruikmaken van de meerkostenregeling, terwijl niets wordt afgesnoept van het niet-forfaitaire bedrag aan de bovenkant. Met andere woorden, mijn argumenten zijn nog steeds geldig.

De voorzitter:

Ik sta op dit punt geen interrupties meer toe, omdat men mij van verschillende kanten zegt dat in het wetgevingsoverleg uitvoerig hierover is gesproken. De heer Wilders was weliswaar door ziekte verhinderd, maar zijn fractie was wel aanwezig.

De heer Wilders (VVD):

Voorzitter. Ten slotte kom ik aan de voorgestelde korting op de WAO-premie van 712 euro voor werknemers van 57 jaar en ouder. Ik vraag de regering aan te geven waarom deze regeling forfaitair is. De heer Vendrik stelde tijdens het wetgevingsoverleg een soortgelijke vraag vanuit een andere invalshoek. Vorige week heeft mijn fractie aangegeven deze maatregel in beginsel sympathiek te vinden, al dreigt het wenselijke verband tussen een hoge WAO-instroom van ouderen en een te betalen hoge WAO-premie enigszins te worden gemitigeerd, maar wij zien ook de voordelen van het aantrekkelijk maken voor werkgevers om ouderen in dienst te nemen en te houden. Mijn fractie is echter van mening dat, indien de kansen op een baan voor ouderen worden vergroot, er ook van hen gevraagd mag worden te solliciteren. Dat is nu niet het geval. Ik vraag het kabinet dan ook de sollicitatieplicht voor mensen van 57,5 jaar en ouder snel weer in te voeren. Het moet hier niet de hele tijd om heen draaien en allerlei onderzoeken aankondigen om tijd te winnen. Snel invoeren dus.

Voorzitter. Wij zijn tegen de maximering van deze regeling, omdat de productiviteitsachteruitgang van ouderen echt niet beperkt blijft tot de lagere inkomens. Wij hebben er overigens ook belang bij dat de ouderen met een hoger inkomen aan de slag gaan en blijven.

Wij kunnen amendement nr. 8 niet steunen. Het beoogt de bestaande kortingsregeling voor werkgevers, die geld besteden aan WSW-werknemers, te handhaven. Het amendement heeft geen financiële dekking. Er gaat bovendien al zo'n 4 mld rijkssubsidie naar de WSW. Daarnaast zien wij liever dat de uitstroom uit de WAO wordt bevorderd dan dat de instroom verder wordt gesubsidieerd.

Mevrouw Smits heeft een amendement (stuk nr. 10) ingediend over het achterwege laten van de herbeoordeling nadat arbeidsongeschikten werk hebben aanvaard. Toen ik het amendement onder ogen kreeg, dacht ik even dat zij naar aanleiding van de mondelinge vragen van vanmiddag de staatssecretaris van SZW een handje wilde helpen om de achterstanden bij de herbeoordelingen weg te werken. Dat blijkt echter niet de werkelijke reden te zijn om dit amendement in te dienen. Wij kunnen dit amendement niet steunen. Als binnen drie jaar blijkt dat iemand probleemloos duurzaam aan het werk kan, dient niet alleen anticumulatie plaats te vinden maar zal er ook een herkeuring moeten plaatsvinden. Ik voel er niets voor om te regelen dat herkeuringen altijd gedurende drie jaar achterwege blijven. Wil de staatssecretaris nog even ingaan op zijn opmerking tijdens het wetgevingsoverleg dat de bestaande praktijk al voldoende mogelijkheden biedt om hier verstandig en pragmatisch mee om te gaan?

Mevrouw Smits (PvdA):

Waarom wijst de heer Wilders dit amendement af als hij tegelijkertijd vindt dat anticumulatie moet blijven plaatsvinden? De bedoeling van de regeling is dat WAO'ers de stap naar betaald werk zetten en wij komen met een toetredingsbonus om die stap financieel aantrekkelijk te maken. Een herbeoordeling kan er echter toe leiden dat iemand zakt in zijn arbeidsongeschiktheidsklasse en dat hij dat voordeel dus mist. Het is dan toch logisch om die herbeoordeling even achterwege te laten, zodat de arbeidsongeschikte dat risico niet loopt? Bovendien worden de inkomsten uit werk verrekend met de uitkering. De overheid schiet er dus financieel niets mee in.

De heer Wilders (VVD):

Als je duurzaam kunt werken, is het heel normaal dat je wordt herkeurd.

Mevrouw Smits (PvdA):

Maar het is niet stimulerend als je weet dat je vervolgens heel snel te maken krijgt met een herbeoordeling en kunt zakken in je inkomen. Ik ken arbeidsongeschikten die de stap naar betaald werk hebben gezet, maar direct daarna als gevolg van de herkeuring duizenden guldens zakten.

De heer Wilders (VVD):

Dat is een prachtig verhaal, maar ik blijf bij mijn standpunt dat het, als mensen duurzaam kunnen werken, heel normaal is dat ze worden afgeschat.

Mevrouw Smits (PvdA):

Maar wij willen toch stimuleren dat mensen die stap zetten? Daarom ook komen wij met een toetredingsbonus. U wilt toch ook dat die angst bij arbeidsongeschikten wordt weggenomen? Bovendien worden de inkomsten uit werk verrekend.

De heer Wilders (VVD):

Ik wil het wel voor u opschrijven: wij vinden het een slecht amendement. Daarom steunen wij het niet. Wij vinden het normaal dat, als mensen duurzaam kunnen werken, zij worden herkeurd.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Voorzitter. Voor ligt opnieuw een zeer omvangrijk belastingplan. Er wordt wel eens de term klein belastingplan gehanteerd, maar ik vind die benaming dit jaar niet van toepassing. Dit is een omvangrijk belastingplan met tientallen zeer uiteenlopende onderwerpen. In totaal bevat het pakket 3 mld gulden aan lastenverlichting waarvan een groot deel gerichte maatregelen op arbeidsmarkt, armoedeval en inkomensbeleid. De afgelopen weken zijn veel onderdelen in aparte debatten aan de orde geweest. Dit geldt voor het algemene inkomensbeleid, successiewetgeving, filminvesteringsaftrek, auto en fiscus, herintreders en REA-subsidies. Wij kunnen ons dus nu op de hoofdpunten toespitsen.

Ik wil een kritische opmerking maken over de wijze waarop een aantal onderwerpen in het belastingplan is terechtgekomen. Onze fractie hecht er zeer aan dat over forse nieuwe beleidsvoorstellen eerst een beleidsinhoudelijke discussie kan worden gevoerd in de vakcommissie, bijvoorbeeld de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit is dit keer op een aantal belangrijke onderdelen niet het geval geweest. Dit komt het debat tussen Kamer en kabinet niet ten goede. Dit verwijt treft vooral de bewindslieden van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De staatssecretaris heeft helaas zojuist de zaal verlaten. Deze werkwijze verdient geen herhaling.

Daartegenover staat dat vier van de vijf wetsvoorstellen van dit belastingplan al op Prinsjesdag werden ingediend. Dit is nog niet eerder gebeurd. Dit gaf ons in ieder geval tijd voor een zorgvuldige voorbereiding.

Ik spreek mijn waardering uit voor de wijze waarop de staatssecretaris in de afgelopen anderhalf jaar pragmatische oplossingen heeft gezocht voor de losse eindjes van de stelselherziening. Met open oor voor de praktijk en voor de Kamer zijn inmiddels onder andere aangepast het regime voor kantinemaaltijden, bestelbussen, de artiestenregeling, de ex-pats etc. Verder zijn vele kinkjes in de kabel verholpen rond heffingskortingen en alles wat daarbij hoort. Het is evident dat de aanpassingen in de fiscale wetgeving die wij in de Kamer soms voorstellen bijvoorbeeld vanuit een streven naar rechtvaardigheid, het er niet altijd eenvoudiger op maken. Daarom een extra compliment voor de Belastingdienst die desondanks blijft proberen het weer makkelijker te maken.

De staatssecretaris verdient ook lof voor de wijze waarop hij in korte tijd de netelige positie van Nederland in de Europese fiscale arena heeft opgeklaard. Ons rulingbeleid staat niet langer in het verdomhoekje, maar vormt inmiddels de standaard binnen Europa. Verdere coördinatie en harmonisatie van de grondslag voor belastingheffing op kapitaal en winst staat inmiddels hoog op de Brusselse agenda. Mijn collega Crone heeft er recent voor gepleit in de Unie sneller toe te werken naar een gemeenschappelijke grondslag en gemeenschappelijke tarieven voor Europese vennootschappen. De staatssecretaris heeft toen aan de Kamer toegezegd deze gedachte mee te nemen naar Brussel en te kijken of er een kopgroep zou kunnen worden gevormd. Kan hij aangeven wat hij heeft bereikt in Brussel? De heren Bos en Zalm pleiten tot onze vreugde voor harmonisatie van tarieven, een logisch vervolg op de harmonisatie van de grondslag. Zelfs de heer Bolkestein spreekt al over convergentie van tarieven. Dit gaat goed! De uitbreiding van de Unie maakt deze discussie overigens extra urgent.

Ik ga nu in op deel I. Tijdens de algemene financiële beschouwingen heeft onze woordvoerder Crone samen met de fracties van VVD en CDA een motie ingediend die wij in het Belastingplan 2002 willen effectueren. Inmiddels heb ik mede namens de VVD een amendement ingediend om het deel van de motie dat het inkomensbeeld betreft, in de wet vast te leggen. De motie beoogde een achterstand in de koopkrachtplaatjes te corrigeren voor inkomens van minimum tot en met modaal. Deze achterstand wordt vooral veroorzaakt door de omzetting van de kinderkopjes en de koopkrachttoeslag uit de huursubsidie in een fiscale korting. Daarnaast speelde een rol dat modaal en minima er volgens de ramingen procentueel evenveel op vooruit zouden gaan in 2000. Achteraf bleek dat modaal er meer op vooruit is gegaan. Dit wordt rechtgetrokken met de in het ingediende amendement beoogde verhoging van de aanvullende kinderkorting tot en met modaal met ƒ 315. Daarnaast hebben wij bijzondere aandacht voor het achterblijven van met name ouderen met alleen AOW of met AOW en een klein pensioen. Dit wordt rechtgezet door de algemene ouderenkorting te verhogen met ƒ 100.

Het koopkrachtbeeld dat ontstaat met de maatregelen van dit amendement laat zien dat de inkomenseffecten voor minima met huursubsidie sterk verbeteren en gelijk worden getrokken met modaal. Ook de koopkracht van ouderen met een klein pensioen is aanmerkelijk beter en dat was ook echt nodig. Verder vraagt de motie-Crone om een verlaging van de motorrijtuigenbelasting met in totaal 10%. Dat deel van de motie is vastgelegd in een amendement dat mevrouw De Vries heeft neergelegd met onze steun.

Dan kom ik bij het complex aan maatregelen rond arbeid en zorg, de toetrederskorting. De inzet van het kabinet voor verhogen van de arbeidsmarktparticipatie delen wij van harte. Wij zijn echter niet overtuigd van nut en noodzaak van de toetrederskorting voor herint reders. Kern van bezwaren is dat de belemmeringen die mensen ervaren maar deels financieel zijn. De werkelijke knelpunten zitten bij kinderopvang en scholing. Om die redenen zien ook de sociale partners er niets in. De maatregel is ook niet eerlijk voor mensen die met veel inspanning ervoor hebben gezorgd dat ze aan het werk konden blijven in combinatie met zorg. Met de toetrederskorting voor mensen die uit een uitkering uitstromen stemmen we wel in. De facto is er dan nog sprake van fiscalisering en verhoging van de huidige uitstroompremies.

Er zijn drie categorieën vrijgesteld van de eis van volledige uitstroom uit een uitkering: Wajong'ers, WAO'ers en WAZ'ers. Zijn er ook sociale omstandigheden waaronder een vrijstelling mogelijk is, bijvoorbeeld de zorg van kinderen? De PvdA-fractie vindt dat mensen die een deeltijdbaan van minimaal 20 uur combineren met zorg voor kinderen jonger dan 16 jaar ook recht moeten hebben op de toetrederskorting. Graag een reactie. Daarnaast zijn wij van mening dat ook uitstroom uit een uitkering naar een gesubsidieerde baan gestimuleerd moet worden met de toetrederskorting. Het kabinet wijst erop dat hiervoor de mogelijkheid voor gemeenten om een premie te verstrekken blijft bestaan. Maar dat is slechts een mogelijkheid en deze wordt niet overal benut. Waarom ook deze niet gefiscaliseerd?

Door onze keuze de doelgroep van de toetrederskorting te versmallen ontstaat budgettaire ruimte van 42 mln gulden in 2002, oplopend naar 110 mln gulden. Wij willen deze ruimte, plus de ruimte voor premieafdrachtsvermindering voor werkgevers van 75 mln gulden op een andere manier inzetten. Terzake van deze afdrachtsvermindering voor werkgevers die toetreders in dienst nemen hebben wij een amendement ingediend. Wij willen die inzetten voor een afdrachtsvermindering scholing voor werkgevers. Deze komt specifiek in de non-profitsectoren zoals zorg en onderwijs. Daar gaat die 75 mln gulden naartoe. Het gaat dan niet alleen om scholing van toetreders, maar van alle werknemers. Deze afdrachtsvermindering geeft extra loonruimte bij werkgevers en stimuleert scholing. Het is een bestaande instrument en dat voorkomt, dat er extra administratieve rompslomp bij werkgevers ontstaat.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wat is de ratio achter deze omzetting?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het is een afdrachtskorting voor werkgevers voor de volledige groep toetreders, inclusief de herintreders. Wij willen de maatregel beperken tot de toetreders, exclusief de herintreders. De belemmeringen die toetreders ervaren om op de arbeidsmarkt te komen liggen maar ten dele in de financiële sfeer. Ik denk aan kinderopvang en scholing. Het blijkt ook uit een FNV-onderzoek. Naarmate de arbeidsmarkt krapper wordt, zal dus ook de mate waarin werkgevers moeten investeren in scholing van mensen die zij nog in dienst weten te krijgen groter worden. Werkgevers moeten daarvoor extra kosten maken. Dat is een belangrijk deel van de motivatie om het geld te verschuiven naar een afdrachtskorting voor scholing. Een bijkomend punt is dat deze afdrachtsvermindering specifiek voor de non-profitsector geldt. Daarmee zetten wij het geld gerichter in voor die sectoren waar wij meer handen aan het bed willen hebben. Het geld slaat geconcentreerder neer en het is gekoppeld aan scholing. Het is voor alle werknemers.

Wij steunen een amendement van mevrouw Giskes om de overige 42 mln gulden die vrijvalt door het versmallen van de doelgroep voor de toetrederskorting in te zetten voor een verruiming van de fiscale faciliteiten voor de kosten van kinderopvang. Met dit geld kan de minimuminkomenseis fors worden verlaagd en dat is belangrijk voor toetreders die beginnen met kleine banen in de zorg en ook voor alfahulpen die nu hun kosten voor kinderopvang veelal niet kunnen aftrekken.

Voorzitter. Wat de co-ouders betreft, hebben wij al eerder gepleit voor het fifty-fifty uitbetaald kunnen krijgen van de verschillende kinderkortingen. Een eerder toegezegde notitie hebben we nog niet gehad. Ik heb een amendement laten voorbereiden dat ik overweeg in te dienen. Kan de staatssecretaris aangeven waarom hij in het belastingplan het gescheiden uitbetalen van de kinderkortingen aan de twee co-ouders nog niet regelt? Wat is de oorzaak van de vertraging bij het verschijnen van de notitie?

Wat het flexibel belonen aangaat, kan ik mij aansluiten bij wat collega De Vries hierover heeft gezegd. Wij hebben de nodige bedenkingen bij het voorstel voor flexibel belonen. De regeling bereikt alleen de marktsector, niet de non-profitsector, de collectieve sector en de overheidssector. VNO noemt het al inflexibel belonen. Wij zijn overigens niet tegen het idee van flexibel belonen. Zou het niet goed zijn, een gedegen onderzoek te doen in de praktijk naar soorten winstdelingsregelingen, het gebruik dat daarvan wordt gemaakt en de inkomensgroepen, alsmede de omvang daarvan, die hiervan gebruikmaken en die in eerste instantie voordeel zouden hebben van een uitbreiding van de winstdelingsregeling? In dit onderzoek zou ook de mate van gebruik van aandelen(optie)regelingen bezien kunnen worden als optie van ondersteuning van flexibel beloning. Daarnaast zou in kaart kunnen worden gebracht waarom nu slechts bescheiden gebruik wordt gemaakt van de huidige winstdelingsregeling. Is het kabinet bereid tot een dergelijk onderzoek en daarbij de sociale partners te betrekken? De voor flexibel belonen gereserveerde budgettaire ruimte zullen we aanwenden ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf. Ik kom daar dadelijk verder over te spreken.

Het kabinet trekt 90 mln gulden uit voor ondersteuning van het inkomensbeeld van gehandicapten en chronisch zieken. Ter uitvoering van de motie-Melkert stelt het kabinet voor te komen tot inkomensafhankelijke vermenigvuldigingsfactoren. Dit is een interessant nieuw fenomeen in de belastingwetgeving. Daarmee wordt de waarde van de aftrekpost onder de verschillende marginale tarieven gelijk getrokken. Deze vermenigvuldigingsfactoren gelden tot een inkomensgrens ƒ 61.000. Wij zijn blij met deze vondst, omdat daarmee goed wordt ingegaan op het centrale punt van de motie-Melkert. Maar waarom pas de vermenigvuldigingsfactoren in het derde jaar toestaan? Graag nadere toelichting. En is de staatssecretaris met ons van mening dat deze factoren direct in 2002 betekenis moeten kunnen krijgen voor iedereen die in 2000 en 2001 al boven de drempel uitkwam? Als dit het geval is, kunnen degenen die in die jaren boven de drempel uitkwamen met hun bijzondere lasten meteen in 2002 deze vermenigvuldigingsfactoren benutten. Ik krijg graag bevestigd dat dit juist is. Anders zullen wij het voorstellen.

Een ander probleem, dat bleek uit het IGCZ-rapport en uit de stukken van de Gehandicaptenraad, blijft onopgelost en dat is dat de doelgroep met het beschikbare budget onvoldoende wordt bereikt. Er zit veel – de term werd vanavond al gebruikt – dead loss weight in. Wat opvalt, is dat een ambtelijke werkgroep dit scherp in beeld brengt, maar dat het kabinet geen voorstellen doet om de beschikbare budgetten beter ten goede te laten komen aan de doelgroep. Dit is voor ons buitengewoon frustrerend. Wij hebben gezocht naar manieren om het alsnog te doen, maar zijn er technisch nog niet uit. Ik vraag het kabinet te komen met nadere voorstellen tot indicering van de doelgroep op basis waarvan in de toekomst de fiscale faciliteiten gerichter ingezet kunnen worden voor de mensen om wie het gaat. Hiertoe zou door de fiscus aansluiting kunnen worden gezocht bij de indicatiestelling door de Regionale Indicatie Organen of een WVG-toekenning. Graag krijg ik een toezegging op dit punt en wil ik uitgelegd krijgen waarom het kabinet niet met voorstellen is gekomen om het geld beter bij de doelgroep terecht te laten komen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dit zijn heel terechte vragen. Zij klinken mij trouwens erg bekend in de oren. Hij heeft gezegd: ik ben er in technische zin nog niet uit. Betekent dit dat er politieke ruimte vanavond dan wel morgen is om nadere amendering – want het zal denk ik van de Kamer moeten komen, aangezien dit al jaren loopt – en uw steunverlening daaraan zeer heftig te overwegen?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik heb begrepen dat de heer Vendrik met een aantal creatieve vondsten bezig is. Ik kijk daar graag naar uit. Ik zeg erbij dat ik opensta voor alles wat uitvoerbaar is en tot gevolg heeft dat het beschikbare budget voor deze doelgroep beter bij de doelgroep terechtkomt. Ik wacht de voorstellen op dit punt af.

Dan kom ik tot het punt van de kostenaftrek voor ouders van inwonende gehandicapte kinderen van 27 jaar en ouder. Waarom alleen ouders? Past het niet bij de modernisering van allerlei vormen van familierecht om dit breder te definiëren? Waarom niet voor allen die deze groep gehandicapten in huis verzorgen? Een amendement hiervoor heb ik in voorbereiding.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wellicht ten onrechte gaat u nu niet in op het voornemen van de staatssecretaris tot codificatie van allerlei jurisprudentie over aftrek van buitengewone lasten en toegelaten kosten die chronisch zieken en gehandicapten maken. Er is heel veel wrevel en wrijving over de mate waarin deze jurisprudentie in de afgelopen jaren de aftrek van buitengewone lasten heeft beperkt. Gaat het de PvdA alleen om codificatie van die jurisprudentie of vindt ook u dat het kabinet een stap moet zetten door wat ruimer te opereren in de voor aftrek toe te laten kosten? Als die weg steeds meer wordt afgesneden, hebben betrokkenen niet meer zo veel aan de aftrek van buitengewone lasten en de vermenigvuldigingsfactoren die het kabinet invoert.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Hier snijdt u een buitengewoon lastig thema aan, dat ook zeer samenhangt met de WVG en andere op vergoeding gerichte instrumenten. Ik stel voor dat u daar in uw eerste termijn de nodige vragen over stelt en dat ik daar in tweede termijn op aansluit.

De voorzitter:

Een goede procedure!

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het hoofdbestanddeel van deel 2 van het belastingplan is de voorgestelde verlaging van het hoge tarief in de vennootschapsbelasting. Het kabinet wil hier 490 mln gulden voor uittrekken. Vooropgesteld zij, dat wij geen principiële bezwaren hebben tegen een verlaging van de vennootschapsbelasting. Het is ook juist dat het bedrijfsleven in deze kabinetsperiode nog weinig netto lastenverlichting heeft gehad. Er zijn echter wel de nodige vragen te stellen bij zin, nut en noodzaak van deze verlaging op dit moment. Wat is de acute noodzaak, gegeven de ijzersterke positie van Nederland als vestigingsland? Zit Nederland niet op het Europese gemiddelde qua effectieve druk en wordt dit gemiddelde bovendien niet sterk vertekend door uitschieters naar onderen, zoals Griekenland? Moet Griekenland voor ons de norm zijn? Is een verlaging met 0,5 procentpunt niet vooral symbolisch? De heer Melkert heeft bij de algemene beschouwingen te kennen gegeven dat wij zeker willen stellen dat lastenverlichting ook ten goede komt aan het midden- en kleinbedrijf. Daarnaast heeft hij gewezen op de noodzaak van het stimuleren van innovatie. Bij de financiële beschouwingen is door mijn fractie het belang benadrukt dat wij hechten aan nieuwe afspraken met sociale partners over een beheerste loonkostenontwikkeling. De ruimte voor lastenverlichting voor werkgevers moet bij die afspraken worden betrokken. De nieuwe CPB-cijfers, met opnieuw een slechtere arbeidsinkomensquote, geven daar echt aanleiding toe. Afgelopen week vond vooroverleg plaats tussen sociale partners en het kabinet. Daarbij is gebleken dat werkgevers bovenop de verlaging van de vennootschapsbelasting een verlaging van de premies willen. Uit een brief begrijp ik dat zij inmiddels ook pleiten voor afschaffing van de kapitaalsbelasting. Mij dunkt dat deze Kamer de werkgevers het signaal moet geven dat dit allemaal niet kan. Stel prioriteiten, zou ik zeggen. Wat is belangrijk? Als het belangrijkste nu is dat wij op dit moment tijdig de loonkostenontwikkeling in de "klauwen" nemen, zouden wij de voor werkgevers beschikbare lastenverlichting ook in dat licht moeten beschouwen en in dat kader moeten plaatsen. Stapelen van wensen kan nu eenmaal niet. Wij willen dat de voor de werkgevers gereserveerde 500 mln gulden een rol gaan spelen in het streven om te komen tot nieuwe loonafspraken. Zoals de werkgevers zelf bepleiten, zou dit ook in de premiesfeer kunnen. Wij wachten het najaarsoverleg op dit punt graag af.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zet de PvdA hiermee de deur open naar verdere lastenverlichting bovenop de 500 mln gulden voor daling van de winstbelasting? Of is alleen verlaging van de werkgevers een optie, in ruil voor een lagere winstbelasting?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Het gaat op dit moment om de 500 mln gulden die het kabinet wil inzetten voor een verlaging van de vennootschapsbelasting. Dat geld leggen wij even op tafel in het najaarsoverleg. Het blijft in werkgeverssfeer, daarover geen misverstand, maar wij vragen de werkgevers of dit geld niet beter op een andere manier een rol kan spelen bij het beheersen van de loonkostenontwikkeling.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan doet zich toch een heel praktisch probleem voor. Als het najaarsoverleg nog niet is afgelopen, wat ik althans vermoed, hebben wij hier al gestemd over het belastingplan met of zonder verlaging van de vennootschapsbelasting. Is het dan niet verstandig als ik een amendement indien om die verlaging van de Vpb buiten werking te stellen en dat dit door het kabinet gewoon opnieuw kan worden ingediend als het najaarsoverleg daartoe aanleiding geeft? Deze staatssecretaris kan dan bijtijds met de Eerste Kamer en de rest verder.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Ik sluit op dit moment geen enkel scenario uit. Wij wachten de stemmingen af. Pas op het moment van de stemmingen beslissen wij of op dit punt geamendeerd moet worden of dat wij met het voorstel van het kabinet kunnen instemmen. Op dit moment is dat nog niet aan de orde.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wij stemmen donderdagmiddag. Waarschijnlijk zijn de resultaten van het najaarsoverleg en de kabinetsreactie daarop dan nog niet bekend.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dus uiterlijk donderdagmiddag hoort u van ons hoe wij op dit punt varen. Ik zeg dat wij eraan hechten om dat bedrag van 500 mln op dit moment in te zetten en een koppeling te leggen met het najaarsoverleg in het kader van de loonkostenbeheersing. Dat is prioriteit nummer één. Dat zou het ook moeten zijn voor de werkgevers en de sociale partners als geheel.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik snap wel wat de heer Dijsselbloem zegt, maar vindt hij het nu verstandig om in het kader van de onderhandelingen zo duidelijk de kaarten op tafel te leggen en dit soort zaken, die hij eigenlijk in de achterzak zou willen houden, zo expliciet te laten zien?

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Dat is een rare interpretatie. Het bedrag ligt op tafel. Het kabinet stelt voor om dit in te zetten voor de Vpb-verlaging. Als wij daar vanavond met z'n allen mee instemmen, is dat geld weg. Dan speelt dat geen enkele rol meer in het najaarsoverleg. Dan is er niet meer de optie om het anders in te zetten en om het te koppelen aan de loonkostenontwikkeling. Juist om die reden spreken wij ons nog niet uit of het in dit kader moet worden ingezet of op een andere manier, juist om dit in de onderhandelingen te houden.

Mevrouw Giskes (D66):

Het is juist rustiger onderhandelen als je weet wat eventueel nog op tafel kan worden gelegd dan wanneer je daar geen zicht op hebt.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Nee, het is rustiger onderhandelen als je weet dat die 500 mln in elk geval in de Vpb verdwijnt. Dan kun je vervolgens de volgende eis op tafel leggen, wat de werkgevers ook al hebben gedaan in het vooroverleg. Ik zeg daarvan: werkgevers, stel uw prioriteiten. Wij laten dit bedrag dus voorlopig even op de plank liggen. Het kan een rol spelen in het najaarsoverleg, met als oogmerk dat bij de werkgevers en de werknemers de beheersing van de loonkostenontwikkeling prioriteit nummer één moet zijn.

Daarmee kom ik op het midden- en kleinbedrijf. Bij de algemene beschouwingen hebben wij al aangekondigd dat wij zeer goed zouden kijken hoe het midden- en kleinbedrijf, in het bijzonder het kleinbedrijf en de IB-ondernemers, in het pakket van lastenverlichting wordt betrokken. Wij hebben ervoor gekozen om van de regeling voor flexibel belonen af te zien. Daarmee maken wij 100 mln oplopend tot 150 mln vrij. Dat bedrag willen wij inzetten voor een aantal zeer specifieke MKB-maatregelen, met name in de IB-sfeer.

Het MKB-pakket dat wij voorstaan, bestaat hoofdzakelijk uit drie maatregelen. Dat is ten eerste een verruiming van de afdrachtkorting voor technostarters in de Regeling speur- en ontwikkelingswerk. Dat is ten tweede een verruiming van de zelfstandigenaftrek. Bij elkaar is dat een bedrag van zo'n 100 mln structureel, dat wij in twee stappen zullen vrijmaken. Daarnaast steunen wij het voorstel van collega De Vries om het lage tarief in de Vpb met 1% te verlagen. Ten slotte zal mevrouw Giskes nog twee zaken aan de orde stellen. De ene zaak betreft de doorschuiffaciliteit bij bedrijfsovername. Die doorschuiffaciliteit willen wij ook openstellen voor werknemers die een bedrijf overnemen. Daarover is een motie-Hindriks/De Vries aangenomen. Daarvoor was het nog een amendement-Giskes, naar mij is verteld. Dat was allemaal voor mijn tijd. De andere zaak betreft zwangere vrouwen, ook weer in de Regeling speur- en ontwikkelingswerk. In totaal is dat een bedrag van 150 mln, dat wij de komende jaren zeer gericht willen inzetten voor het MKB.

Ik heb nog enkele losse punten rond deel II. Het kabinet stelt een wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening voor. De PvdA-fractie steunt de scherpere inzet op internationale samenwerking om grensoverschrijdende fraude aan te pakken. Wij vragen de staatssecretaris wel om ons er definitief van te overtuigen dat de voorgestelde wijzigingen van de WIB in dat verband noodzakelijk zijn. Worden basale rechten hier niet te zeer aan de kant gezet? Kan de staatssecretaris aangeven, bijvoorbeeld met een casus, of de bestaande zeswekentermijn werkelijk een belemmering is gebleken bij de effectieve aanpak van grensoverschrijdende fraude?

Tijdens de behandeling van de zelfstandigheidsverklaring voor ZZP'ers, de zelfstandigen zonder personeel, is een motie-Hindriks ingediend en kamerbreed aangenomen over een overgangsregeling voor de groep artiesten die tot op heden in aanmerking kunnen komen voor fiscale ondernemersfaciliteiten en tevens WW-premie afdragen omdat zij onder een fictieve dienstbetrekking vallen. Nu de fiscale en de SZW-definities op elkaar zijn afgestemd, dreigen zij die faciliteiten te verliezen en er fors in inkomen op achteruit te gaan. De staatssecretaris heeft toegezegd een en ander te bekijken en ik vraag hem hoe deze overgangsregeling vorm zal krijgen. Kan hij daar al iets over zeggen? Wanneer komen zijn voorstellen daartoe en zouden die voorstellen dan terugwerkende kracht kunnen krijgen?

Verder heb ik ten aanzien van deel II nog vragen over de notitie Landbouw en fiscus. Hoe staat het daar nu mee? Is de staatssecretaris bereid daarbij te betrekken de waarderingsgrondslag voor agrarische grond in box III? Dat thema heeft nauwe raakvlakken met de herziening van de Pachtwet, waar deze staatssecretaris achter de schermen ook bij is betrokken.

In antwoord op schriftelijke vragen die ik samen met collega Waalkens stelde over de duurzame ondernemersaftrek, schrijft het kabinet dat dit allemaal muurvast zit in Brussel. Daarom heb ik een ander verzoek ten behoeve van de biologische landbouw. Groenfinanciering komt nu pas beschikbaar als het EKO-certificaat is verstrekt. Dat is aan het einde van de omschakelingsperiode. Deze duurt twee jaar en juist in die periode van omschakeling is er een liquiditeitstekort bij bedrijven. Ik wil er hier voor pleiten om de bedrijven die beginnen met omschakeling – vanaf het eerste moment is SKAL, een keuringsorganisatie, erbij betrokken – al vanaf het begin van de omschakeling in aanmerking te laten komen voor groenfinanciering op basis van een groenverklaring.

Wat betreft deel III zijn wij het in hoofdlijnen eens met de verschillende milieupunten. Wij hebben wel grote vragen bij het voorstel om waterkracht uit te sluiten van het REB-nihiltarief. Kleinschalige waterkrachtprojecten in Nederland moeten erin blijven; collega De Vries sprak daar ook al over. Wij begrijpen dat het overnemen van bestaande, oude waterkrachtcapaciteit in het buitenland geen milieuwinst oplevert – maar nieuwe of nieuw te ontwikkelen waterkrachtinstallaties in Nederland of elders in Europa toch wel? Wij zouden graag een heldere toezegging van de staatssecretaris op dit punt verkrijgen; anders moeten wij dit misschien in een amendement vervatten.

Een ander punt is de positie van de Amsterdam Power Exchange, de elektriciteitsbeurs. Op deze beurs kan ook elektriciteit worden verhandeld die is opgewekt in WKK-installaties. Echter, bij verhandeling via deze beurs kan niet de heffingskorting worden teruggegeven. Is de staatssecretaris met ons van mening dat dit wel zou moeten kunnen? Een amendement op dit punt is in voorbereiding. Dit is belangrijk in het kader van de liberalisering van de stroommarkt in Nederland. Nu kan die heffingskorting alleen worden verstrekt door de distributiebedrijven, die in deze zin als een soort belastingkantoor functioneren. Wij vragen dus om de APX diezelfde status te geven.

Dan kom ik op het favoriete onderwerp van de heer Vendrik, de fiscale behandeling van het woon-werkverkeer met lease-auto's. Wij steunen het voorstel van het kabinet op dit punt, omdat het gaat om een evident geval van ongelijke behandeling tussen het woon-werkverkeer met de eigen auto en dat met de auto-van-de-zaak. Wij hebben echter toch kanttekeningen geplaatst. De maatregel pakt weliswaar budgettair neutraal uit, doordat immers de staffeling voor de bijtelling ook wordt aangepast, maar levert in individuele gevallen wel een forse lastenverzwaring op. Ik heb daarom een amendement ingediend om dit in een overgangsregeling van drie jaar te vervatten.

Wat betreft de voorgestelde fiscale behandeling van het bestelbusje ben ik zeer positief. Dit is een succes voor ons voorstel van april dit jaar. De regeling wordt aanmerkelijk vereenvoudigd en er komt weer een onderscheid tussen de bestelbus en de luxe lease-auto. Dat is prima.

Hoe staat het met het overleg tussen ministerie, bedrijfsleven en bonden over de definitie van de verschillende soorten bestelbussen? Wij hopen wel dat er een hanteerbare regeling uit komt. Verder vragen wij de staatssecretaris of de mogelijkheid geboden kan worden te kiezen voor het oude of het nieuwe regime in het lopende belastingjaar, zoals dit bijvoorbeeld ook is gebeurd in de maaltijdregeling. Dit voorkomt, in onze ogen, een storm van protesten in het vroege voorjaar, als de aangiftes moeten worden gedaan. Ten slotte vragen wij de staatssecretaris of hij de mogelijkheid van een plafond in de bijtelling van de bestelbus wil overwegen. Bestelbusrijders hebben vaak geen keuze in welk type en prijsklasse zij rijden.

Daarmee kom ik bij deel IV, betreffende de herziening en modernisering van het successie- en schenkingsrecht. De gelijkstelling van gehuwd en ongehuwd samenwonende partners krijgt onze steun. Dit is een belangrijke en broodnodige modernisering van de successiewetgeving. Er leven wel bezwaren tegen de voorgestelde eis van een notarieel vastgelegd samenlevingscontract. Ik vraag nog eens naar de inhoud van de zorgplicht, zoals de regering zich die voorstelt.

Een belangrijk probleem is het tweede criterium: gedurende vijf jaar moet men voor de IB aangegeven hebben als fiscaal partner beschouwd te willen worden. Dit is een criterium waar wij het principieel wel mee eens zijn, maar dat natuurlijk geen terugwerkende kracht van vijf jaar kan krijgen. Mensen wisten immers niet dat zij zich vijf jaar geleden al moesten opgeven om nu als partner aangemerkt te worden. Dat is een verslechtering ten opzichte van de huidige situatie waarbij alleen samenwonen deze faciliteit al gaf. Wij hebben een amendement ingediend om dit criterium vanaf de invoering IB 2001 te laten gelden.

Problemen hebben wij ook met de wijze waarop samenwonenden, niet zijnde partners in de voorgestelde definitie, in het wetsvoorstel worden behandeld. Dit betreft bijvoorbeeld samenwonenden waarbij een van beiden verantwoordelijk is voor de verzorging van de ander. Met name in familiesituaties maar ook bij vrienden en vriendinnen kan dit het geval zijn. De huidige regeling voorziet in een geleidelijke opbouw – in vijf jaar – van een vrijstelling van de successierechten tot een bepaalde hoogte. De regering stelt voor, deze regeling te laten vervallen. Wij vinden dit niet te verenigen met het beleid van het kabinet dat het belang van mantelzorg volledig zegt te onderschrijven. Wij stellen dan ook voor, de huidige systematiek te handhaven ook gelet op het belang dat wij aan mantelzorg hechten. Graag een reactie van de bewindslieden.

De beoogde volledige vrijstelling van successiebelasting voor de langstlevende partner komt in onze ogen ten goede aan een kleine kapitaalkrachtige groep. Het is een faciliteit voor zo'n 945 mensen die 70 mln euro kost, dus zo'n ƒ 160.000 belastingvrijstelling per geval. Dit heeft weinig met modernisering van doen. Vanuit de verzorgingsgedachte is er ook geen aanleiding voor dit voorstel. Bij de huidige vrijstellingsgrens van tweemaal ƒ 600.000 gecombineerd met de 60% waardering van het eigen huis, zijn erfenissen van rond de 1,5 mln gulden nog steeds onbelast. De uitvoeringstechnische redenen overtuigen niet. Wij hebben dan ook een amendement in voorbereiding waarmee wordt afgezien van de gehele partnervrijstelling en het bestaande plafond met twee ton verruimd wordt tot acht ton.

In samenhang met het pleidooi tegen volledige vrijstelling voor partners, pleiten wij voor handhaving van de 60%-regeling voor de waardering van het eigen huis. Het afschaffen hiervan betekent dat kinderen meer successiebelasting zullen moeten gaan betalen. Wel heeft de regering een punt als zij aangeeft dat er in sommige situaties dubbel afgewaardeerd wordt: 60% van 60% omdat er een vruchtgebruik op het huis gevestigd is. Dat kan niet de bedoeling zijn. Wij steunen op dit punt het amendement dat collega De Vries heeft aangekondigd.

De budgettaire ruimte die met deze maatregelen binnen het pakket van successieregelgeving ontstaat, zouden wij willen inzetten om de verschillen in behandeling voorzover gerelateerd aan familiesituaties tussen tariefgroep 2 en 3 te verminderen. Dat past namelijk wél in de wens tot modernisering.

Wij steunen het kabinet van harte in zijn aanpak van deze btw-fraude. Het kabinet wil hoofdelijke aansprakelijkheid voor ondernemers die betrokken zijn bij "carrouselfraude". Deze fraude moet hard worden bestreden. Wij willen graag heldere uitspraken van de staatssecretaris over de noodzaak van zorgvuldigheid jegens bonafide ondernemers die in de carrousel blijken te zitten. Welke waarborgen biedt hij hen?

Wij hebben het weer niet gemakkelijker gemaakt in ons streven naar rechtvaardigheid en politieke helderheid. Wij vertrouwen erop dat de belastingdienst het een stukje leuker zal proberen te maken.

Mevrouw Smits (PvdA):

Voorzitter. Mijn fractie stemt in met het stroomlijnen en vereenvoudigen van het REA-instrumentarium, in de hoop dat het daarmee effectiever en makkelijker wordt. Wij zijn erg ingenomen met het deels verleggen van het instrumentarium van de werkgever naar de werknemer, een oude wens van mijn fractie. De werknemer is tenslotte de grootste belanghebbende bij reïntegratie, maar die had tot nu toe eigenlijk het minste te zeggen en krijgt ook de laagste beloning. Dat wordt anders geregeld: er komen meeneembare voorzieningen en er komt een toetredersbonus, waardoor de stap naar betaald werk voor WAO'ers voor het eerst meer zal gaan lonen.

Kortheidshalve – we hebben hierover immers al een wetgevingsoverleg gehad – ga ik in op een paar punten waarover mijn fractie wat de uitwerking betreft minder tevreden is. Om te beginnen betreft dat de REA-plaatsingssubsidies. Die zijn nu ƒ 24.000 over drie jaar. Het kabinetsvoorstel wil die plaatsingssubsidies omzetten in een premiekorting, wat op zichzelf makkelijker is voor werkgevers. Maar die uitwerking maakt dat de bonus afhankelijk wordt gemaakt van de hoogte van het salaris van een werknemer. In de schriftelijke voorbereiding is gebleken dat de premie, die in het eerste jaar ƒ 12.000 is, kan zakken naar minder dan ƒ 1000 voor een laagbetaalde werknemer. Dat is niet goed. Die REA-subsidie beloont en stimuleert werkgevers om werknemers met een arbeidshandicap aan te nemen of in dienst te houden, ook als daar niet direct aantoonbare kosten tegenover staan. Wij willen dat principe handhaven: geef een bedrag ineens, doe dat op een makkelijker manier aan de werkgever die de moeite en het risico neemt om werkgevers met een handicap in dienst te houden of te nemen, en laat het niet afhankelijk zijn van het loonniveau. Als je dat wel doet, plaats je werknemer met een laag inkomen op een enorme achterstand ten opzichte van de huidige situatie. Er is verwezen naar de procedure om de eventuele werkelijke kosten te declareren, maar die regeling is de werkgevers een gruwel. Je kunt zien aan de cijfers dat daarvan weinig gebruik wordt gemaakt. Wij hebben gezegd dat het om de niet direct aantoonbare kosten gaat, en om het beloningselement. Daartoe hebben wij een amendement ingediend, om de premievrijstellingen voor alle werknemers een gelijk bedrag van ƒ 5000 te laten zijn, en van ƒ 2000 voor werknemers die in deeltijd werken. Voor het gemak hebben wij deeltijd gedefinieerd in een financiële grens, namelijk de helft van het minimumloon.

Bij de groep laagbetaalde werknemers neemt de vroeggehandicapte een extra kwetsbare positie in. Het gaat vaak om verstandelijk gehandicapten. Uit de REA-evaluatie is gebleken dat sommige werkgevers zonder subsidie de werknemers ook wel zouden aannemen, maar die ervaring is uitdrukkelijk niet aan de orde bij al degenen die zich inzetten voor de schoolverlaters in het praktijkonderwijs, het speciaal onderwijs en andere Wajonggerechtigden. Werkgevers willen ook die kwetsbare groep in hun bedrijf aannemen. Maar ze willen geen gezeur met het aanvragen van specialistische ondersteuning zoals loondispensatie, kostenvergoeding en dergelijke. Ons wordt verteld dat werkgevers zulke jongeren zelfs volledig in dienst willen nemen, en de plaatsingssubsidies gebruiken om bijvoorbeeld de begeleiding vanuit de praktijkschool te betalen. Zij houden gehandicapten op die manier zelfs uit de Wajong. Mijn fractie heeft daarom een amendement van de ChristenUnie mee ondertekend om de huidige subsidieregeling voor deze kwetsbare groep te handhaven. Wij willen geen enkel risico lopen dat de kans op werk voor deze groep wordt verkleind.

Hetzelfde geldt voor de huidige WSW-regeling, kortheidshalve aangeduid als het geven van een korting op de basispremie voor werkgevers die werk uitbesteden aan de sociale werkvoorziening. Volgens mijn fractie kan dat leiden tot een aanzienlijke omzetdaling voor de sociale werkvoorziening, wat de werkkansen vermindert voor deze kwetsbare groep werknemers en dat is op dit moment een verkeerd signaal. Dat moeten we dus niet doen.

De heer Wilders (VVD):

Ik heb kennisgenomen van het amendement over de WSW. Hoe heeft u dat gedekt?

Mevrouw Smits (PvdA):

Daar wil ik nu juist op ingaan in het kader van het door ons ingediende amendement over de korting die werkgevers krijgen voor oudere werknemers. Werkgevers krijgen in het kabinetsvoorstel een korting op de premie voor iedere werknemer die ouder is dan 58 jaar. Dat is op zichzelf een goed instrument. Wij zijn voor elk instrument dat de participatie van ouderen verhoogd. Hopelijk leidt het tot een lagere instroom van ouderen in de WW en WAO. Alleen blijkt uit de statistieken van het Landelijk instituut sociale verzekering dat 89% van het WW-bestand bestaat uit werknemers die minder verdienen dan het maximumdagloon, terwijl een derde van het geld dat wij uittrekken voor de premiekorting voor werkgevers gaat naar werknemers die meer verdienen dan het maximumdagloon. Wij denken niet dat de voorgestelde premiekorting veel indruk maakt op werkgevers, voorzover het gaat om werknemers die meer verdienen dan het maximumdagloon. Dan gaat het namelijk om een bedrag van 700 euro per jaar voor werknemers die meer dan een ton verdienen. Dat argument van eventuele verminderde arbeidsproductiviteit staat niet meer in verhouding tot die korting en dat salaris. Wij stellen daarom voor die premiekorting alleen te geven aan werknemers die minder verdienen dan het maximumdagloon. Dat geeft de ruimte om de andere amendementen te dekken.

Voor WAO'ers die werk aanvaarden, geldt dat zij er graag netto iets aan overhouden. Dat is een stimulans om de stap naar betaald werk te zetten. Uit onderzoeken en uit gesprekken met arbeidsongeschikten blijkt dat WAO'ers bang zijn voor een enorme inkomensterugval na werkaanvaarding als gevolg van een snelle herbeoordeling, omdat zij dan kunnen worden teruggezet in de lagere arbeidsongeschiktheidsklasse. Wij hebben in het wetgevingsoverleg met elkaar gewisseld dat dit in de praktijk wel meevalt, maar die angst leeft. En omdat die angst leeft, zullen mensen minder snel geneigd zijn die stap te zetten. Wij moeten met elkaar bereiken dat die stap wel degelijk sneller wordt gezet en dat er een financiële beloning tegenover staat. Wij hanteren het uitgangspunt "werken moet lonen". Om die reden hebben wij het amendement ingediend om voor deze groep de herbeoordeling uit te stellen onder het beding dat de inkomsten uit werk worden verrekend. Die terugval naar een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse mag zich niet meer voordoen. Daarmee wordt deze specifieke groep veiligheid geboden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. Centraal in de vijf belastingwetsvoorstellen die wij vanavond en morgen bespreken, staat de winst van het kabinet om bijna 3 mld gulden uit te geven aan lastenverlichting. Het is "the continuing story" in de fiscale politiek onder acht jaar Paars, wat een even consistente afwijzing van onze kant oplevert. Dat heeft helaas niet veel baat gehad, want de rekening is onder acht jaar Paars opgelopen tot 30 mld gulden. Daar kun je een stuk of tien paarse regeerakkoorden mee financieren, dus het gaat over nogal wat. Daar zitten wij overigens niet op te wachten, maar het is wel een omvangrijke som geld. Dat is jammer. Het was ook niet nodig, want de beoogde en te bereiken economische effecten met lastenverlaging hadden ook bereikt kunnen worden met lastenverschuiving, zo menen wij keer op keer te hebben laten zien. Het blijft dus misschien niet bij die 30 mld gulden. Het wordt misschien nog meer, zo hebben wij vanmiddag van de minister van Financiën begrepen tijdens het mondelinge vragenuur. Tijdens de algemene financiële beschouwingen was hij heel stellig: de grens was nu wel bereikt; genoeg is genoeg; het moet bij 3 mld gulden blijven. Hij legde toen nog wel de optie op tafel om binnen het lastenbeeld met die maximale lastenverlichting van 3 mld gulden nog een en ander te verschuiven. Maar van die laatste optie hebben wij tot op heden nog niets vernomen. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe dat zit? Het is van belang om dat te weten voor een evenwichtige behandeling van de vijf belastingplannen waar wij nu over spreken.

Die grens van 3 mld gulden is in woord inmiddels wel overschreven. Ik vraag opnieuw of het kabinet wil overwegen om bijvoorbeeld de 500 mln gulden die wordt ingezet voor de vennootschapsbelasting gerichter in te zetten voor maatregelen die beter aangrijpen bij de gewenste beheerste loonkostenontwikkeling. Hier ligt natuurlijk een tijdsprobleem. Wij moeten vandaag en morgen spreken over het belastingplan, maar donderdag is pas het najaarsoverleg. Hoe lossen wij dit op? Het zal toch wel iets met elkaar te maken hebben, mag ik aannemen?

Voorzitter. De voorwaarde voor extra lastenverlaging in 2002 zou volgens de minister van Financiën zijn dat er in het voorjaar van 2002 een cao-resultaat op tafel ligt dat gemiddeld gesproken onder de inflatie ligt. In dat geval zou het kabinet willen overwegen om bij te springen. Ik neem aan dat het complete cao-beeld wordt bedoeld, inclusief meerjarige cao's die al zijn afgesloten en volgend jaar doorlopen. Er was vanmiddag te weinig tijd om dat goed uit te discussiëren. De eis van het kabinet om tot eventuele koopkrachtreparatie over te gaan, legt dan een enorme druk op de nieuwe cao's. Deze moeten immers de gemiddeld 4% verhoging uit de bestaande cao's krachtig compenseren, wil er een resultaat ontstaan dat in de buurt van of onder het inflatieniveau ligt. Dat betekent dat de uitkomst van vele cao-rondes een dikke nul moet zijn. Het antwoord van vanmiddag was mij niet duidelijk. Is de belofte van het kabinet voor koopkrachtondersteunende maatregelen in 2002 dan niet illusoir?

Mijn tweede vraag betreft de timing. De minister van Financiën liet vanmiddag in het midden of alleen de premies ingezet zouden kunnen worden of ook de belastingen. Ik kan me een premieverlaging voor werknemerspremies per 1 juli voorstellen, maar het lijkt me niet dat een belastingverlaging halverwege het jaar mogelijk is bij de grote belastingen die wij vandaag bespreken. Kan de staatssecretaris aangeven hoe wij dit precies moeten zien?

Mijn derde vraag is over welke belastingen en premies wij het hebben. De minister van Financiën sprak over extra lastenverlaging uit overwegingen van koopkracht. Dat zou betekenen dat het uitgesloten is dat het kabinet donderdag ingaat op de wens van de sociale partners om verlaging van werkgeverspremies te overwegen. Is mijn conclusie juist? Heeft het kabinet die weg wel definitief afgesneden?

Voorzitter. De behandeling van het Belastingplan interfereert op een aardige manier met de laatste berekeningen van het CPB voor de middellange termijn, zoals deze afgelopen vrijdag zijn uitgebracht Het CPB meldt aan alle politieke partijen die worstelen met de verkiezingsprogramma's dat in ieder geval een lager saldo van 0,6% BBP in 2002 wordt voorzien. Dat is een tegenvaller voor iedereen. Je zou dus denken dat er geen extra geld is voor lastenverlichting. Ik heb dat vanmiddag ook gezegd. Onze fractie was wel een beetje verheugd over de berekeningen van het CPB, want merkwaardig genoeg komt het CPB met een voorstel om alle verkiezingsprogramma's door te rekenen op het trendmatig scenario. Dat is hier vanavond niet aan de orde, maar ik kan deze kleine vreugde toch niet onvermeld laten. Dat is precies wat wij altijd gewild hebben en waarop van de andere partijen altijd de nodige kritiek is gekomen. Ik moet dus vaststellen dat ook het CPB niet erg serieus en tamelijk riskant heeft geopereerd. Dat debat zetten wij echter op een andere manier voort.

Voorzitter. Het beeld dat het CPB vestigt, is slechter dan het beeld dat de Miljoenennota 2002 liet zien. De ruimte voor lastenverlaging is nihil, sterker nog, er is alle aanleiding om met de laatste berekening van het CPB in de hand een deel van de huidige lastenverlaging te heroverwegen. Ik vraag de staatssecretaris of dit voor het kabinet een optie is.

Voorzitter. Ik kom aan de bespreking van de diverse belastingplannen. Het is allemaal erg veel, te veel. Andere collega's hebben hier ook over gesproken. Op sommige onderdelen is sprake van een overvaltactiek. Er zitten ineens maatregelen in het Belastingplan waarbij wij in het kader van de snelle behandeling die deze plannen nu eenmaal vragen, nauwelijks tijd krijgen om een en ander goed uit te discussiëren. Het kabinet krijgt dat een beetje op zijn brood. De Kamer dient voortdurend tussenoverleggen te voeren. Vorige week was er weer een wetgevingsoverleg over Belastingplan 5. Er zijn nog meer maatregelen die een serieuzere behandeling hadden verdiend en een meer integrale behandeling dan hier plaatsvindt. Dit is geen klein Belastingplan meer. Het was af en toe dan ook niet bij te benen.

Voorzitter. Ik kom bij Belastingplan 1. Wij kunnen de algemene lijn van het kabinet steunen dat het arbeidsmarktbeleid meer aanbodgericht zal moeten zijn en dat lastenverschuiving van werkgevers naar werknemers daar ook een optie is. Het is overigens heel jammer dat de algemene SPAK niet wordt afgeschaft. Het IBO-rapport sprak daarover. Ik heb de staatssecretaris herhaaldelijk gevraagd om daar uitspraken over te doen. Dat dit niet gebeurt, verwondert ons. Uit sommige rapporten, verkenningen en studies die de laatste tijd zijn verschenen, worden bepaalde interessante voorstellen overgenomen en andere niet. Het waarom daarvan is niet duidelijk. Bij andere voorstellen moeten wij dan ineens weer wachten tot een volgend kabinet. Dat is de enige verdedigingslinie die het kabinet heeft. Het blijft, kijkend naar Belastingplan 1, doodzonde dat het kabinet de earned income tax-rating niet wil overwegen. De prijs van deze negatieve keuze is hoog. Ik constateer dat de armoedeval hierdoor nauwelijks wordt aangepakt. De toevoeging in 2002 ten opzichte van eerdere jaren is marginaal. Om nog enig effect te sorteren is een waaier van fiscale maatregelen nodig. Het is vervelend om te moeten zeggen dat hier sprake is van fiscaal prutswerk dat deze staatssecretaris werkelijk misstaat. Ik wilde niet vervelend zijn, maar nu gebeurt het toch even.

Een van deze kortingen is de toetredingskorting, die volgens ons weinig effectief is. Andere fracties spraken er al over, maar mijn fractie is ook kritisch over deze korting. De korting moet alleen worden toegekend aan mensen die uitstromen uit een uitkering. Als het debat over herintreders wordt heropend, is het logisch dat de staatssecretaris de moed heeft om iets te zeggen over de heffingskorting voor de niet-werkende partner. Het naar de arbeidsmarkt brengen van herintreders wordt hiermee wel gestimuleerd, maar de negatieve stimulans op deelname aan betaalde arbeid is de heffingskorting voor de niet-werkende partner.

Dit complexe debat hebben wij al eens bij het belastingplan gevoerd. Je kunt de heffingskorting niet zomaar afschaffen. Het is een feit dat zij een negatieve stimulans is voor deelname aan betaalde arbeid. Wanneer het kabinet een toetredingskorting voorstelt, die ook wordt toegekend aan herintreders, is het logisch om dat debat weer te voeren met de Kamer. Zolang dat debat niet is gevoerd, lijkt het ons vrij zinloos om de toetredingskorting ook toe te kennen aan herintreders.

Er is een zee aan amendementen binnengestroomd die ik niet kan overzien, maar ik heb hierover ook een aantal amendementen voorbereid. Het is belangrijk om herintreders niet door fiscale maatregelen of financiële prikkels te stimuleren, maar door maatregelen waar zij iets aan hebben, zoals betere kinderopvang, zeggenschap over arbeidstijden, scholing, arbeid op maat of deeltijdarbeid. Daar hebben herintreders meer aan dan aan de fiscale stimulans van de toetredingskorting, die tijdelijk is, terwijl het negatieve effect van het kwijtraken van de heffingskorting voor de niet-werkende partner permanent is. Daarover moeten wij eerst maar een debat voeren.

Als er al een toetredingskorting moet komen, vraag ik het kabinet om geen uitzondering te maken voor mensen die in deeltijd aan de slag gaan. Dat geldt ook voor de groep die via gesubsidieerde arbeid aan de slag gaat. Ik begrijp niet waarom deze groep is uitgesloten. Het kabinet legt op pagina 17 van de nota naar aanleiding van het verslag uit dat WW'ers geen recht krijgen op deze toetredingskorting, omdat zij dicht op de arbeidsmarkt zitten. Bij WIW'ers of mensen die doorstromen naar andere vormen van gesubsidieerde arbeid, weten wij bijna zeker dat de afstand tot de arbeidsmarkt zeer groot is. In de redenering van het kabinet is het logisch om de toetredingskorting wel te geven aan mensen die doorstromen naar een gesubsidieerde plaats op de arbeidsmarkt. Ik vraag de staatssecretaris hoe dit zit. Hier herleeft het debat over de knik in de arbeidskorting tussen 0 en 100% WML dat wij al verschillende keren hebben gevoerd.

Ik denk dat het kabinet een deel van de realiteit mist, als zij economische zelfstandigheid veronderstelt, terwijl veel groepen met een uitkering die de weg naar de arbeidsmarkt moeten vinden, dat waarschijnlijk niet in één sprong kunnen doen. Zij kunnen niet onmiddellijk economisch zelfstandig en onafhankelijk van een uitkering zijn. Ik denk dat dit een omvangrijke groep is in de bijstand en de WAO. Bij die groep is het denkbaar dat zij een deel van hun uitkering behouden en proberen aan de slag te gaan op de arbeidsmarkt, maar zij worden uitgezonderd van de toetredingskorting. Dat is raar. Het gaat om een grote groep die je wilt stimuleren om stukje bij beetje de weg naar de arbeidsmarkt te vinden. Het kabinet stelt de eis dat zij een zodanig loon verdienen dat de uitkering niet meer nodig is. Ik denk dat die eis te hoog gegrepen is. Hier bijt het kabinet zichzelf in de staart.

Ik geloof dat de flexibele beloning al is afgeschaft voordat ik eraan begin, want er ligt een amendement om dit tamelijk onzalige voorstel ter ziele te helpen. Dat heeft onze steun, daar kan ik kort over zijn.

Hulde aan D66 dat zij in het verkiezingsprogramma voorstellen doet voor de earned income tax credit. Er is een prijs aan de weigering om daar werk van te maken. Het kabinet zoekt naar mogelijkheden om betaalde arbeid lonend te maken door de combinatiekorting en de verhoging van de algemene arbeidskorting. Wij hebben daaraan eerlijk gezegd zeer weinig behoefte. Het zijn bijzonder ongerichte maatregelen die de doelgroep nauwelijks raken. Zij zijn duur en tamelijk ineffectief. De verhoging van de arbeidskorting staat al in een amendement en is dus al weer ter ziele. Ik weet niet wat er met de verhoging van de combinatiekorting gebeurt, maar als er nog een amendement verschijnt om die verhoging ongedaan te maken, krijgt dat onze steun. Als dat niet zo is, dien ik zelf een amendement met die strekking in.

Mevrouw Giskes (D66):

Wat wil de heer Vendrik doen met de bedragen die vrijkomen als de genoemde kortingen verlaagd worden? Waarom wil hij de combinatiekorting verlagen?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Om met die laatste vraag te beginnen: de combinatiekorting maakt onvoldoende waar wat zij belooft, namelijk mensen in staat stellen via een fiscale stimulans arbeid en zorg werkelijk te combineren. Wij hebben daar uitvoerig over gesproken. Per saldo hebben wij destijds ingestemd met de komst van de combinatiekorting, maar eigenlijk is het een fiscale regeling waarvan wij nu moeten zeggen dat die er op deze manier beter niet had kunnen komen.

Ons grote probleem bij het vraagstuk van combineren van arbeid en zorg vormen de mensen die de zorg voor een deel zelf willen doen. Voor uitbesteden hebben wij al een fiscale faciliteit. De kosten voor kinderopvang kunnen vanaf een bepaalde drempel worden afgetrokken. Voor de mensen die het zelf doen en in deeltijd gaan werken, is er eigenlijk niks. Voor de inkomensval die zij doormaken, is geen fiscale faciliteit. Zij betalen 100% het harde gelag van de keuze om zelf een deel van de zorg voor kinderen op zich te nemen. De combinatiekorting doet voor hen ook niks. Je krijgt die korting zowel bij voltijdarbeid als bij deeltijdarbeid. Dat is het probleem van de combinatiekorting: zij combineert niet echt en geeft niet echt een korting voor die situaties waarin daadwerkelijk arbeid en zorg worden gecombineerd. Dat is een groot lek in deze faciliteit, omdat de korting niet beantwoordt aan de doelstelling die de fractie van GroenLinks voor ogen heeft. In dat geval is het onverstandig die korting te verhogen.

Over de besteding kan ik mevrouw Giskes nader informeren, maar deze hangt nogal af van de amendementen die nog worden ingediend. Omdat ik ze nog niet allemaal paraat heb, kan ik het een nog niet bij het ander betrekken.

Voorzitter. Ik was gebleven bij de afdrachtsvermindering voor het onderwijs. Zij gaat omhoog voor werknemers zonder startkwalificatie. Lees ik nu goed in de nota naar aanleiding van het verslag dat het eigenlijk niet terzake doet of er wel of niet onderwijs wordt genoten? De afdrachtsvermindering is dan gewoon een loonkostensubsidie voor een bepaalde groep werknemers van wie zeker is dat zij geen startkwalificatie hebben. Wat is er precies aan de hand? Is het taalvervuiling? Wij werden even op het verkeerde been gezet, vandaar mijn vraag aan de heer Dijsselbloem over de speciale korting die hij wil introduceren voor werknemers in de zorg. Ik neem aan dat die korting hierbij aansluit. Ik heb het beeld niet scherp voor ogen. Wij zullen daar verder over praten.

Ik kom bij een belangrijk onderdeel van het belastingplan, namelijk de maatregelen ten behoeve van gehandicapten en chronisch zieken. Het is goed dat het kabinet met iets komt, maar eigenlijk is het veel te weinig. Dat geldt vooral als je alle debatten van de afgelopen jaren, de verschillende rapportages en de algehele discussie over de problematische positie van chronisch zieken en gehandicapten in ogenschouw neemt. Het gaat allemaal zo moeizaam! Kan het kabinet niet wat meer vaart maken om deze mensen die kampen met hoge kosten en meestal erg lage inkomens hebben wat meer armslag te geven? Kan er niet wat meer werk van gemaakt worden om deze groep er wat meer in inkomen op vooruit te laten gaan? Er is namelijk aantoonbaar sprake van enkele verslechteringen die al een aantal jaren deze groep treffen. Ik roep de staatssecretaris op, vanaf vandaag, maar liever nog sinds gisteren het probleem van de inkomenspositie van gehandicapten en chronisch zieken zeer, zeer, zeer serieus te nemen.

De introductie van de vermenigvuldigingsfactor lijkt positief, zeker op de manier waarop het gebeurt. Er zit namelijk een zekere correctie in voor het degressieve effect van de aftreksystematiek. Het probleem blijft dat veel chronisch zieken en gehandicapten de drempel niet eens halen. Omdat zij een relatief hoog verzamelinkomen hebben, wordt de drempel navenant verhoogd. Dat geldt vooral ten opzichte van de groep die wat meer aftrekposten heeft, zoals een eigen huis en ineens wel voor aangifte van buitengewone lasten in aanmerking komt. Er zijn veel ongerijmdheden aan deze regeling. De introductie van de vermenigvuldigingsfactoren is op zichzelf positief, maar draagt verder weinig bij. Degenen die kosten hebben die niet voor aftrek worden toegelaten, hebben dus ook niks aan de vermenigvuldigingsfactoren. De maatregel is te ongericht, omdat ook andere groepen die niet tot de groep chronisch zieken en gehandicapten behoren, wel van de vermenigvuldigingsfactoren profiteren. Dat is raar, want er wordt dan geld gebracht naar een groep mensen die helemaal geen probleem hebben.

De tweede maatregel die het kabinet overweegt, lijkt ons goed. Het betreft hier de herinvoering van de aftrek ziektekosten voor kinderen boven de 27 jaar. Wij hebben dat debat in bredere zin over de verwanten en de daarbij behorende kosten ter gelegenheid van het belastingplan al gevoerd. Er lagen toen amendementen van ons om de afschaffing van de verwantenregeling tegen te houden. Die amendementen hebben het niet gehaald, maar het kabinet komt gedeeltelijk terug op zijn eerdere voornemens. Dat is een goede zaak, maar het lijkt mij toch dat de regeling te mager is. Je kunt je afvragen of meer kosten dan alleen de ziektekosten in aanmerking moeten worden genomen en of de doelgroep kinderen niet te beperkt is. Tijdens de schriftelijke voorbereiding is dit punt ook gewisseld, maar ik vraag de staatssecretaris toch nog eens om hierop te reageren. Het betreft immers een relatief kleine groep belastingplichtigen die met hoge kosten te maken heeft, bijvoorbeeld omdat men moet wachten op plaatsing in daartoe gespecialiseerde instellingen. Tot die tijd moeten zij de verzorging van hun (ernstig) gehandicapte kind(eren) voor hun rekening nemen met alle inkomensgevolgen van dien.

Het derde voorstel van het kabinet betreft de codificatie van allerlei jurisprudentie die zich de afgelopen jaren heeft opgestapeld. Over dit voorstel heb ik grote aarzelingen. Ik zou denken – maar het is lastig toetsen omdat de staatssecretaris nog met een aantal uitvoeringsbesluiten moet komen – dat hier in ieder geval een ruimhartiger opstelling dan uit de jurisprudentie naar voren is gekomen op zijn plaats is. Ik noem bijvoorbeeld de kosten van woningaanpassing; op basis van de jurisprudentie is er meer niet dan wel toegelaten. Dat is een ervaringsgegeven uit de fiscale praktijk. Het lijkt mij dat de Kamer in staat moet worden gesteld om erover te spreken voordat de uitvoeringsbesluiten, die strekken tot codificatie van jurisprudentie, van kracht worden. Daarvoor is het vraagstuk belangrijk genoeg en er ligt te veel materiaal om er zonder meer aan voorbij te gaan. Ik hoop dat de staatssecretaris ons dat ruimhartig wil toezeggen.

Voorzitter. Wat zou er nu eventueel kunnen veranderen? Ik heb vier voorstellen in overweging die eventueel gevolgd worden door amendementen.

Het eerste voorstel is om alle kosten die verband houden met uitgaven voor chronische ziekten of een handicap uit te zonderen van de huidige buitengewone belastingaftrek. Die laat je dan in stand met alle regelingen zoals die op dit moment gelden. Daarvoor zou een apart spoor moeten worden uitgezet in de vorm van een aftrek buitengewone uitgaven chronisch zieken en gehandicapten met een drempel van 2%, zonder in aanmerking te nemen de betaalde ziektekostenpremies. Die tellen uiteraard wel mee voor de bepaling van de vraag of je al dan niet boven de drempel komt. Dat zou in ons voorstel vervallen in de huidige buitengewone uitgavenaftrek.

Een tweede voorstel betreft de uitvoering van de motie-Melkert om een soort chronischziekenkorting in te voeren, die dan wel buiten de aftrek van de buitengewone uitgaven moet worden geplaatst. Ik meen dat er sprake is van een misverstand in de nota naar aanleiding van het verslag bij deel 1. Het is namelijk niet de bedoeling dat de korting ingebouwd wordt in de buitengewone uitgavenaftrek. Het is dus eigenlijk een forfaitaire korting die thuishoort in hoofdstuk 8.

Een derde voorstel zou kunnen zijn om toepassing van de vermenigvuldigingsregels te beperken tot chronisch zieken en gehandicapten.

Het vierde voorstel betreft eigenlijk al een beetje codificatie van jurisprudentie en ziet op het creëren van duidelijkheid over de vraag welke kosten van sociaal verkeer wel of niet in aftrek worden toegelaten. Wij overwegen, voor te stellen om in de belastingwetgeving een forfait op te nemen van 5000 km, waarbij afgerekend wordt tegen 16 eurocent voor bezitters (chronisch zieken en gehandicapten) van een eigen auto en 27 eurocent voor hen die een invalidenparkeerkaart dan wel een passagierspas hebben. Boven deze 5000 km kunnen eventueel extra kosten in aftrek worden toegelaten, voorzover ze verbonden zijn aan activiteiten die maatschappelijk gebruikelijk zijn. De huidige maatstaf hiervoor wordt door de belastinginspecteurs zeer verschillend toegepast. Daarover is dus erg veel onduidelijkheid.

Wij zijn ons ervan bewust dat deze amendementen staan of vallen met een goede afbakening van de doelgroep. Dit is inderdaad lastig. Ook wij hebben daarvoor niet het allerbeste voorstel op tafel kunnen leggen, vrees ik, maar het is ook weer niet onmogelijk. Bovendien moeten wij beseffen dat de huidige situatie en met name de tweejaareis, ook niet ideaal is. Nu komt er ook belastinggeld terecht bij de groep waarvoor het strikt genomen niet bedoeld is. Wij hebben het dus niet over een vergelijking tussen twee optimale stelsels, het huidige zoals de staatssecretaris het voorstelt en ons voorstel, maar over een vergelijking tussen stelsels die beide bezwaren hebben. Toch denk ik dat wij vooruit kunnen lopen op de landelijke indicatiestelling voor chronisch zieken en gehandicapten door nu al met een aantal voorstellen te komen. Ik denk dat de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland een goed voorstel heeft gedaan. Dit komt op mij redelijk waterdicht over. Wil de staatssecretaris hierop reageren? De raad stelt voor de doelgroep als volgt te definiëren: zij die een uitkering hebben ingevolge de WAO, de WAZ of Wajong en daarbij gebruikmaken/recht hebben op een verhoogde grondslag, en chronisch zieken en gehandicapten die een toekenning hebben voor een voorziening die voorkomt op een limitatieve lijst. Dan kun je inderdaad aan WVG-voorzieningen denken, maar er zijn meerdere toekenningen die betrekking hebben op bepaalde voorzieningen. Die kunnen op een lijst worden opgenomen. Op het moment dat de betreffende belastingplichtige inderdaad duidelijk kan maken dat hij in het jaar voorafgaande aan of in het belastingjaar waarop de aangifte betrekking heeft een dergelijke toekenning heeft, wordt hij toegelaten tot een van de regelingen die ik zojuist heb genoemd. Dit is misschien nog niet helemaal ideaal, maar ik denk dat dit een redelijke benadering geeft van de groep waarover wij spreken. Wil de staatssecretaris hierop reageren? Als hij dit bevestigt, is dit probleem voorlopig opgelost en kan deze regeling als tijdelijke regeling functioneren op weg naar een brede landelijke indicatiestelling die dit probleem in een klap zou moeten oplossen. Ik vraag de staatssecretaris hierop uitgebreid te reageren, want dit is een belangrijke kwestie.

Wellicht kan hij dan ook de kwestie van de drempel in relatie tot het verzamelinkomen meenemen. In bijzondere situaties kan dit laag uitvallen waardoor de drempel dus ook lager wordt en in vergelijkbare situaties grote verschillen kunnen ontstaan, bijvoorbeeld als gevolg van het feit dat de ene belastingplichtige wel een eigen huis heeft en de ander niet. Dit is raar. Er is dan sprake van een ongelijke behandeling die niet wordt gerechtvaardigd door de situatie waarin beide belastingplichtigen zich bevinden. Daarvoor moet eigenlijk een oplossing worden gevonden. Die begint met de vraag of de staatssecretaris het met mij eens is dat dit een rare regeling is. Zo ja, wat kunnen wij hieraan doen?

Ik kom nu op deel II, de verlaging van het algemeen tarief van de winstbelasting. Tijdens de algemene financiële beschouwingen is hierover al uitgebreid gesproken. Wij moeten dit gewoon niet doen. Dit is nergens voor nodig en wij kunnen het geld wel beter gebruiken. Wij weten ook dat deze staatssecretaris er niet zoveel van moet hebben. Wat let dit kabinet om een verlaging van de VPB over te nemen zonder dat daar iets tegenover staat in de sfeer van een regulerende energiebelasting? Voor dit laatste moeten wij wachten op een volgend kabinet. Het gaat mij allemaal iets te ver. Ik begrijp dat de Partij van de Arbeid ook wel enige sympathie heeft voor deze gedachte, zij het dat niet de verhoging van RIB voor grootverbruikers een optie is, maar dat dit bedrag van 500 mln gulden nu op het toneel van het najaarsoverleg is gezet. Elke voorwaarde die aan dit voorstel wordt gesteld, heeft onze steun.

In een algemeen overleg is al het een en ander gewisseld over de filminvesteringsaftrek. Toen was het een probleem dat wij de fiscale regeling nog niet op papier hadden. Dit is nu wel het geval. Blijft staan dat deze nieuwe regeling ons blijft verbazen, al is deze beperkter dan voorzien. Daarom hebben wij gevraagd hoe het samenstel van de regelingen, de FIA, de desinvesteringsbijtelling en de PPS-constructie in het nieuwe systeem uitwerkt en welke rendementen filminvesteerders daarop kunnen verwachten. De nieuwe staat op pagina 17 van de nota naar aanleiding van het verslag laat toch echt zien dat het verwachte rendement nog substantieel hoger is dan wat een gemiddelde box-III-belegger mag verwachten. Dit is eerlijk gezegd ons probleem. Wij zien niet of deze fiscale stimulans voldoende bijdraagt aan de stimulering van de Nederlandse film. Het is bovendien een forse fiscale stimulans, want het gaat – afhankelijk van het rendement dat wordt geboekt – niet om geringe bedragen per investeringsproject. De regeling zelf moeten wij nog zien, maar ons punt blijft staan: waarom moeten wij op een ingewikkelde manier via diverse maatregelen de Nederlandse film een stimulans geven terwijl een heldere subsidieregeling die prijkt op de begroting van OCW wellicht hetzelfde resultaat zou kunnen bieden. Die werkwijze heeft bovendien het grote voordeel dat de stimulering en de subsidiëring van de Nederlandse film uit de belastingadvieskantoren wordt getrokken. Daar ligt niet het zwaartepunt met wat er met de Nederlandse film gebeurt. Er kunnen meer cultuurpolitieke redenen en achtergronden zijn om de Nederlandse film te stimuleren. Over dat doel zijn wij het wel eens.

Mevrouw Giskes (D66):

Vindt de heer Vendrik het dan wel wenselijk dat het op burelen komt van cultuurpauzen die gaan uitmaken welke film wel en welke niet gesubsidieerd wordt?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Met de huidige regeling ligt het op alle bureaus. De belastingadvieskantoren zullen daarbij hun zegje doen. Vervolgens worden voor de toepassing van de PPS-constructie de nodige cultuurpauzen ingeroepen. Het maakt de regeling als totaliteit niet erg overzichtelijk. Welke toepassing is in welke situatie nodig? Het blijft een beetje een raar gedrocht, deels fiscaal, deels via de PPS-constructie, waarin de overheid het nodige geld steekt. De PPS-constructies doen de rendementen nogal sterk verhogen. Dat zal onze voorkeur niet hebben.

Ik kom te spreken over belastingplan III. De verhoging van de afvalstoffenbelasting is een uitstekend voorstel.

De voorzitter:

U gebruikt veel meer tijd dan u heeft ingeschreven. Het is niet de eerste keer. Het zou ertoe kunnen leiden dat wij de eerste termijn vanavond niet kunnen afmaken.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het kabinet daagt altijd toch weer uit tot meer tekst dan ik had verwacht.

Wij zijn er zeer voor dat de afvalstoffenbelasting wordt verhoogd. Het is wel jammer dat op initiatief van de PvdA dit kabinet de gelegenheid weer te baat neemt om de belasting op het inzamelen van restafval definitief nog harder in de ijskast te zetten. Volgende keer gaan wij dat er met de PvdA weer uithalen.

Wat de RIB betreft, weet de staatssecretaris dat het kabinet hier de grootste steun ontmoet. Er zijn wel verschillende wijzigingen nodig. Wij hebben aangedrongen op een fundamentele heroverweging. Tijdens de schriftelijke behandeling hebben wij daarover al iets gezegd. Het blijft een belangrijk punt. Het regime dat in de RIB zit is milieutechnisch niet optimaal. Ik houd het erop dat een volgend kabinet hier een belangrijke stap moet zetten.

Ook de verhoging van de WKK-afdracht is hard nodig. De vraag is wel of de verruimde definitie die voor WKK gaat gelden wel zo verstandig is. Ik kan mij voorstellen dat het verlagen van rendementseisen die gesteld worden aan WKK-centrales uit een oogpunt van het milieu niet de beste oplossing is om extra RIB-vrijstelling aan te wenden voor meer WKK-centrales. Bij andere fiscale faciliteiten, zoals de REA stellen wij ook geen rendementseis. Die moet wel van kracht blijven. Kan de staatssecretaris daarop reageren?

Wat betreft de RIB-korting en de RIB-vrijstelling voor kleine waterkrachtcentrales, wijs ik erop dat er nog een AO komt. Is het verstandig om de opwekking in die kleine waterkrachtcentrales niet langer vrij te stellen van RIB? Moet je niet bij wijze van tussenmaatregel kijken naar die waterkrachtcentrales die pas in de afgelopen jaren zijn gebouwd? Het bouwjaar geeft dan een indicatie of vrijstelling van de desbetreffende elektriciteit wel of niet gegeven mag worden. Het zou toch zonde zijn om die kleine projecten definitief de nek om te draaien. Het gaat uiteindelijk om duurzame energie. Het is lastig dat het overleg nog niet is gevoerd.

Het is jammer dat de vaarbelasting definitief is gezonken. Ook dat moet een volgend kabinet weer opknappen. Dat geld ook voor de oppervlaktedelfstoffen. Daar was de PvdA wel ruimhartig in.

Ik kom te spreken over het mobiliteitspakket. Dat kan op een enkele uitzondering na niet op de steun van mijn fractie rekenen. Het misstaat in dit deel natuur en milieu, want het heeft er helemaal niets mee te maken, een enkele regeling uitgezonderd. De verlaging van de motorrijtuigenbelasting en de accijns op diesel en LPG staan haaks op het streven naar een betere beprijzing van het autoverkeer en het vrachtwagenvervoer. Dat is dus in strijd met een van de hoekstenen van het mobiliteitsbeleid van mevrouw Netelenbos. Dat zou dus niet mogen gebeuren. Het is weer die ellendige spin off van het onzalige dieselakkoord van verleden jaar, maar dan nog blijft het curieus om de dieselregeling om te zetten in een generieke verlaging zonder dat helder is wat de omringende landen doen. Ik heb de staatssecretaris daarop aangesproken. Het blijft nog steeds onduidelijk.

De auto van de zaak is uitvoerig besproken. Het is jammer dat het kabinet onder de conditie van budgettaire neutraliteit een bescheiden aanpassing van de huidige faciliteit heeft overwogen. Het is verstandig dat een deel van het woon-werkverkeer tot het privé-gebruik wordt gerekend, maar als je een vergelijking maakt met de werknemers die zelf het woon-werkverkeer moeten financieren en op geen enkele manier kosten kunnen aftrekken, zou het logisch zijn, alle woon-werkverkeer onder de bijtelling te brengen. Dat is niet gebeurd en dat vind ik buitengewoon jammer. Ook dat is niet goed voor het mobiliteitsbeleid. De vraag laat zich ook hierbij stellen waarom de meeropbrengsten van deze bescheiden aanscherping van de fiscale behandeling van de leasebak terug moeten vloeien naar dezelfde belastingplichtigen. Ons ontgaat het nog steeds. Het past niet, aan de groep die op grond van ongelijke behandeling oude voordelen had de meerkosten die uit het ongedaan maken van die ongelijke behandeling voortvloeien terug te geven. Wij begrijpen het niet.

Voorzitter. Ik kom tot deel IV. Wij hebben in een algemeen overleg al gesproken over de algehele vrijstelling van de partner. Wij waren ertegen. Ik geloof dat de heer Dijsselbloem geheel voorzien van cijfers heeft aangegeven wat deze algehele vrijstelling meebrengt.

Voorzover het de introductie betreft van een nieuw partnerbegrip hebben wij weinig waardering voor de voorstellen van het kabinet. Ik geloof dat een amendement onderweg is om tot herstel te komen. Vooral als het gaat om modernisering van het successierecht zou het logisch zijn om niet-echtelijke partners niet slechter te behandelen, terwijl de wetgeving daarop dreigt aan te sturen.

Voorzitter. Ik kom tot twee amendementen die in het belastingplan niet zijn besproken. Ik vind dat wij nu maar eens werk moeten maken van een oud plan dat door veel fracties al vele jaren in de Kamer is besproken, namelijk de verfrissing van de accijnzen. Ik zal een amendement indienen dat ertoe strekt om de hoogte van de accijns op bier en wijn die sinds 1993/1994 niet is veranderd aan te passen aan de inflatie sindsdien en de daaruit voortvloeiende middelen in te zetten voor verlaging voor de belasting op frisdrank.

Ik sluit mij aan bij de woorden die mevrouw Smits heeft gesproken over deel V van het belastingplan. Wij trekken wat dit aangaat redelijk gezamenlijk op. De premiekorting moet gewoon forfaitair. Dat is veel makkelijker en uitvoeringstechnisch ook veel beter, terwijl het de positie beschermt van arbeidsgehandicapten met een kleine baan. Het is heel verstandig de premie voor oudere werknemers te koppelen aan het maximumdagloon, want als er zo goed betaald kan worden voor een oudere werknemer kunnen werkgevers het zelf wel betalen en is er kennelijk met de productiviteit niet zoveel mis.

Het voorstel van mevrouw Smits voor het uitstel van de keuring kan op onze volledige steun rekenen.

Ten slotte heb ik nog een vraag. In het wetgevingsoverleg van vorige week heb ik dit punt al aan de orde gesteld, maar is het niet goed uit de verf gekomen. Mijn vraag is: waarom wordt de vrijstelling van de WAO-premie voor die werkgevers die meer dan 3% arbeidsongeschikten in dienst nemen afgeschaft? Als er werkgevers zijn met een sociaal hart die veel arbeidsgehandicapte werknemers in dienst nemen, is het laatste wat wij moeten doen het afstraffen van die werkgevers en hen niet langer te laten genieten van de vrijstelling van de WAO-premie, ook al vanwege het feit dat deze maatregel ooit verzonnen is, omdat deze werkgevers een groter risico lopen om werknemers kwijt te raken aan de WAO. Dat was althans een van de redenen. Wat is er sindsdien veranderd om deze regeling af te schaffen?

De vergadering wordt enige minuten geschorst.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter. Het behoorde al bijna tot de rituelen van de behandeling van het jaarlijkse belastingplan: het geklaag van hardwerkende woordvoerders die weer een enorme rijstebrij aan belastingvoorstellen over zich uitgestort zagen, waar zij zich in zeer korte tijd doorheen moesten worstelen. Inderdaad, de haast waarmee een en ander gepaard ging, leidde wel eens – bij mij althans – tot het frustrerende gevoel dat "Den Haag" wederom een onvoldragen product het land in zond, met alle gevolgen van dien. Zo herinneren wij ons bijvoorbeeld het gegoochel met de waterbelasting in twee achtereenvolgende belastingplannen. Uiteraard denk ik ook aan de megaoperatie van de belastingherziening 2001, waarbij de complexiteit en veelomvattendheid niet in verhouding stonden tot de snelheid waarmee het door beide Kamers werd gejast. Deze eerste zinnen van mijn betoog zijn niet bedoeld om eventuele frustraties af te reageren, maar dienen ter inleiding van het compliment van de SGP-fractie aan de regering. Wat de tijdigheid betreft, zal het dit keer immers niet aan de regering liggen. Een fors deel van de belastingvoorstellen voor het jaar 2002 lag immers al op Prinsjesdag bij de Kamer. De SGP-fractie is daar content over. De Kamer heeft hierom verzocht en de regering heeft dit goed opgepakt. Dat zet echter wel een klem op de zorgvuldigheid van de behandeling van het wederom omvangrijke pakket belastingmaatregelen voor het komend jaar, waar wij ons nu aan hebben gezet.

In de inbreng van de SGP-fractie in deze plenaire afronding van de voorstellen voor het belastingplan 2002 past mij enige bescheidenheid. Dat is altijd al zo, maar nu wel in het bijzonder. Door allerlei, deels onvoorziene, omstandigheden heeft mijn fractie niet aan alle onderdelen van de voorbereiding mee kunnen doen. In deze plenaire bijdrage wil ik mij dan ook beperken tot enkele accenten bij een aantal voor onze fractie aangelegen onderwerpen waar wij al vele jaren op tamboeren en mee bezig zijn.

Het voorliggende pakket maatregelen is nogal omvattend, niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Wederom is er een veelheid aan onderwerpen aan de orde en je kunt je afvragen of dit uitvoeringstechnisch nog wel bij de invoering van de wet Inkomstenbelasting 2001 kan, waarover heel veel was te doen en nog te doen is. Kan de staatssecretaris daar zijn licht over laten schijnen?

Na deze inleidende opmerkingen kom ik toe aan de bespreking van de vijf deelthema's van het fiscale pakket voor volgend jaar. De opsplitsing – vorige keren spraken wij over het al dan niet gewenst zijn daarvan – is dit keer de SGP-fractie goed bevallen. Deze thematische opzet kan in de toekomst worden gehandhaafd. Minder beviel het ons – maar ik ben realistisch genoeg om te erkennen dat het vaak niet anders kan – dat in de voorliggende wetsvoorstellen sprake is van zogenaamde package deals, van – onsympathieker gezegd – koppelverkoop. Ik herinner mij de waterbelasting die enkele jaren geleden heel vernuftig in een aantal aantrekkelijker voorstellen was verpakt. In de nu voorliggende voorstellen zien wij ook voorbeelden hiervan. In het onderdeel arbeidsmarkt en inkomensbeleid worden enerzijds voorstellen gedaan om meer vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen. De SGP-fractie vindt dat wij daar niet zo nodig en expliciet achteraan behoeven te jagen. Veeleer zouden wij meer ruimte moeten laten aan individuen om eigen keuzes te maken. Anderzijds zien wij in de voorstellen iets waar wij erg voor zijn, te weten de verbetering van de inkomenspositie van gehandicapten en chronisch zieken. In het verleden heeft de SGP-fractie zich hier juist altijd sterk voor gemaakt. Dat is misschien maar tactiek, maar dit stelt je voor lastige afwegingen als je een eindoordeel moet geven over een wetsvoorstel met twee voor jou contraire componenten.

Ik kom daarmee allereerst bij het onderdeel arbeidsmarkt en inkomensbeleid. De SGP-fractie bespeurt bij het kabinet op dit onderdeel een sterke ideologische en daardoor eenzijdige bevlogenheid. Na alle eerdere maatregelen wordt opnieuw gepoogd om vrouwen die nog steeds weigeren – en zij zullen daar goede redenen voor hebben – aan het arbeidsproces deel te nemen, met een financiële stimulans over de streep te krijgen. Wij hebben daar grote moeite mee. Vrouwen – en ik spreek daarbij met name over moeders – kunnen zo hun eigen motieven hebben om niet te werken, bijvoorbeeld om fulltime voor hun gezin te kunnen zorgen. De SGP-fractie vindt dat de regering met haar continue drang om meer vrouwen te bewegen om een "echte" baan te kiezen, die moeders met een hoge taakopvatting diskwalificeert. Dat zal niet de bedoeling zijn. De staatssecretaris zal zich morgen wel haasten om dit te beklemtonen, maar zo kan het wel overkomen. Laat staan wanneer in dit verband gesproken wordt van onbenutte arbeidscapaciteit. En dan heb ik het nog niet eens over de gevolgen van het tweeverdienerschap voor het broodnodige vrijwilligerswerk in onze samenleving. Daar tekent zich een wat zorgelijke curve af, bijvoorbeeld in de sfeer van de mantelzorg.

Het onderdeel arbeidsmarkt en inkomensbeleid bevat eveneens een substantieel aantal maatregelen ter verbetering van de inkomenspositie van gehandicapten en chronisch zieken. Daar wil ik vanavond graag wat dieper op ingaan. Mijn fractie vraagt zich af of met de maatregelen in dit voorstel is voldaan aan de toezegging van de ambtsvoorganger van deze staatssecretaris tijdens de Kamerbehandeling van de belastingherziening 2001. Indertijd is de regering immers door de Chronisch zieken en Gehandicapten Raad Nederland een pakket van voorstellen ter verbetering van de inkomens van gehandicapten en chronisch zieken aangeboden. De SGP-fractie constateert dat deze en andere belangenorganisaties van deze doelgroep zich echter niet in de uitwerking herkennen zoals die in voorliggend wetsvoorstel gestalte heeft gekregen.

In het verslag heeft de SGP-fractie de regering gevraagd om puntsgewijs in te gaan op de uitvoerige reactie in dit verband van de zijde van de CG-Raad en de Federatie van Ouderverenigingen. Ik constateer dat deze vraag niet afdoende is beantwoord. In een reactie op de nota naar aanleiding van het verslag reiken de CG-Raad en de Federatie van Ouderverenigingen immers weer nieuwe munitie aan. In deze brief stellen de Raad en de Federatie teleurgesteld te zijn in de antwoorden van de regering, omdat daarin niet of nauwelijks rekening zou zijn gehouden met hun argumenten en standpunten. Zij stellen zich niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat hun voorstellen en argumenten door het ministerie van Financiën niet serieus zijn genomen. Kern van hun voorstellen was de omzetting van het chronischziekenforfait in een heffingskorting, meer maatwerk en minder generieke werking bij de vermenigvuldigingsfactoren. Dit soort reacties zullen de staatssecretaris en de Kamerleden regelmatig bereiken. Als de afzenders niet in het gelijk worden gesteld, komen zij vaak ten onrechte met dit soort zware aantijgingen. Maar het gaat hier om een brief van de CG-Raad en de Federatie van Ouderverenigingen. De SGP-fractie heeft deze organisaties leren kennen als zijnde professioneel, hardwerkend en uiterst betrokken. Ik vraag de staatssecretaris dan ook nogmaals uiterst zorgvuldig op deze tegenargumenten van de CG-Raad en de Federatie van Ouderverenigingen, zoals die in de laatste brief zijn verwoord, in te gaan. De eerste brief is van 27 september van 2001 en de laatste brief uit de achterliggende dagen naar aanleiding van de nota naar aanleiding van het verslag. Ik krijg daarop graag een terzake doende en puntsgewijze reactie.

Ik noem onder meer de argumenten voor het invoeren van vermenigvuldigingsfactoren en de weigering om het voorstel van de CG-Raad c.s. over te nemen, waarin de vermenigvuldigingsfactoren alleen worden ingevoerd voor specifieke kosten in verband met een chronische ziekte of handicap. Kan de regering overigens het argument weerleggen dat bij herinvoering van de vermenigvuldigingsfactoren ten minste 95% van de middelen die met deze maatregel gemoeid zijn, ten goede komt aan fiscale compensatie van kosten die weinig tot niets met een chronische ziekte of handicap sec van doen hebben? Collega Vendrik vroeg daar zojuist ook al naar.

De SGP-fractie wil in dit kader ook nog even ingaan op de aftrekmogelijkheid van de kosten van levensonderhoud voor kinderen van 27 jaar of ouder. In het verslag heeft mijn fractie reeds haar dank uitgesproken voor de door ons gewenste en bepleite herinvoering van een regeling die bij de belastingherziening 2001 is ingetrokken. Met het oog op de inkomenspositie van ouders die hun gehandicapte of chronisch zieke kinderen verzorgen of van kinderen die hun zorgafhankelijke ouders in huis nemen, heeft de SGP-fractie tijdens de parlementaire behandeling van de Wet IB 2001 geprobeerd dit onderdeel weer in de wettekst terug te amenderen. Dit is niet gelukt. De argumenten die de regering destijds aanvoerde, zoals het oneigenlijke gebruik van de oude aftrekmogelijkheid voor naaste verwanten, waren plausibel. Met de aftrekmogelijkheid voor thuiswonende zorgafhankelijke kinderen van 27 jaar of ouder is de regering deels aan de wensen van de SGP-fractie en andere fracties tegemoet gekomen.

De wens wat betreft de aftrekmogelijkheid van kosten voor zorgafhankelijke ouders blijft nog open. Nu had ik met enige vreugde geconstateerd dat de fracties van VVD, CDA en D66 dit punt in het verslag aan de orde hebben gesteld. Wat dat betreft was mijn hoop gevestigd op amendering vanuit die hoek op het genoemde punt. Mocht die er toch niet komen, dan overweeg ik zelf een dergelijk voorstel bij amendement aan de Kamer voor te leggen. De voorbereidingen daartoe zijn uiteraard getroffen, maar ik heb nog niet een definitieve tekst kunnen aanreiken.

Na lezing van de nota naar aanleiding van het verslag concludeert de SGP-fractie dat de aftrekmogelijkheid van ziektekosten van thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder niet alle onderhoudskosten omvat die het thuis verzorgen en verplegen van deze kinderen met zich brengen. Daarnaast zijn er immers ook andere kosten die daar indirect mee samenhangen en die desalniettemin fors op het huishoudbudget kunnen drukken. Binnen de gegeven situatie van het enkele en verifieerbare feit dat ouders hun ernstig gehandicapte kind in de thuissituatie wensen te verzorgen, pleit de SGP-fractie voor een ruimhartige toepassing van genoemde aftrekmogelijkheid. Uiteraard zal het de ouders er zelf niet om te doen zijn om er financieel voordelig uit te springen; het thuis verzorgen van een ernstig gehandicapt kind is op zichzelf méér dan in financiële zin een groot offer. Dat laat echter onverlet dat de overheid dit zo optimaal mogelijk dient te faciliteren en dan spreek ik nog niet eens van het feit dat het stimuleren van de thuisverzorging van ernstig gehandicapte kinderen bijdraagt aan de vermindering van de wachtlijsten voor intramurale voorzieningen.

Er is voorts een financieel argument. Op de jaarvergadering van de landelijke organisatie voor thuiszorgcentrales, vorige week maandag, waar ik met diverse collega's uit andere fracties aanwezig was, werd het volgende voorbeeld genoemd. Als ouders ertoe besluiten een kind te laten opnemen, kost dat de samenleving gemiddeld genomen ƒ 100.000 per jaar...

De voorzitter:

Mevrouw Noorman, heeft u er last van dat de heer Van der Vlies door uw gesprek heen spreekt?

Vervolgt u uw betoog, mijnheer Van der Vlies.

De heer Van der Vlies (SGP):

Wat bent u attent, voorzitter. Mevrouw Noorman-den Uyl hoeft echter niet geschrokken te zijn, want ik vervolg gewoon mijn verhaal. Ik ben niet ontregeld, maar de orde van de vergadering steun ik uiteraard gaarne.

Voorzitter. Als ouders ertoe besluiten een kind te doen opnemen, kost dat gemiddeld genomen ƒ 100.000 per jaar. Dit is een gemiddeld bedrag, want je hebt allerlei typen handicaps en variaties in zwaarte van handicaps; de zorgbehoefte varieert daarmee, maar gemiddeld genomen is dat een ton per jaar. Als ouders ertoe besluiten, een zeer honorabele keuze, om het kind thuis te houden, kost dit hun een hoop geld. Dat ligt erg uiteen. Dat is voldoende motief om daar meer te doen dan nu reeds gebeurt. Er gebeurt inderdaad al een heleboel. Mevrouw Giskes is zeer geëngageerd bij dit deel van mijn betoog want wij zijn daarbij in het verleden wel eens samen opgetrokken. Ik denk werkelijk dat er méér kan en vandaar deze interventie. Is de staatssecretaris bereid om de aftrekmogelijkheid van ziektekosten van thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar en ouder zodanig te verruimen dat daarin werkelijk alle onderhoudskosten begrepen zijn? De SGP-fractie kan zich voorstellen dat de criteria dienaangaande in lagere regelgeving worden uitgewerkt. Wil de staatssecretaris het initiatief daartoe nemen en is hij bereid zich bij de uitwerking met de CG-Raad te verstaan over de precisering hier en daar?

De gevallen die vielen onder de Wajong komen onder de nieuwe premievrijstellingsbepalingen niet zelden slechter weg. Collega Van Dijke heeft een amendement daarvoor ingediend dat ik heb medeondertekend. Ik laat dat verder graag aan hem.

Tot slot op dit onderdeel wil ik nog een reactie van de staatssecretaris vragen op de door de CG-Raad bepleite forfaitaire aftrekregeling voor de kosten van sociaal vervoer voor chronisch zieken en gehandicapten, die voor hun dagelijkse vervoer noodgedwongen zijn aangewezen op het gebruik van een auto. De SGP-fractie heeft daarvoor in het verleden meermalen gepleit en zelfs een motie (26800-IXB, nr. 38) ingediend in het debat over de brandstofprijzen. Die motie werd door de regering niet onsympathiek bejegend en is op verzoek van de regering om procedurele redenen aangehouden. Daarna is het stilgevallen. Is de regering bereid, op dit punt alsnog een regeling te treffen?

De stap naar een volgend onderdeel van het Belastingplan 2002, het onderdeel Natuur, Milieu en vervoer (28014), volgt hier logischerwijze op. De SGP-fractie waardeert het dat de regering in het voorliggende wetsvoorstel in belangrijke mate aan de ervaren problemen met betrekking tot de fiscale behandeling van de bestelauto is tegemoetgekomen. Ik betrek daar uiteraard ook het besluit van 15 juni jongstleden bij. De vereenvoudiging van de rittenadministratie betekent een aanzienlijke administratieve lastenverlichting voor de bestelbusrijder. Ik begrijp dat de nieuwe maatregelen pas per 1 januari 2002 zullen worden geëffectueerd. Betekent dit dat er voor dit jaar nog wel zo'n onredelijk complexe rittenadministratie moet worden respectievelijk zijn gevoerd?

Wij kunnen ons vinden in de verruiming van de herinvesteringsreserve voor gevallen van verplaatsing van bedrijven in het kader van de aankoop van gronden voor de EHS en SGP. Bij dat laatste ware niet te denken aan een politieke groepering maar aan de strategische groenprojecten. Die worden afgekort als SGP. Ik moet mij dat elke keer weer realiseren. Mijn fractie is benieuwd naar de voorwaarden die hieromtrent in de ministeriële regeling zullen worden opgenomen. Kan de staatssecretaris hierop nu ingaan? Op welke termijn zal deze regeling naar verwachting worden afgerond?

Ik kom op het deel van het belastingplan dat onder meer ingaat op de herziening van het successie- en schenkingsrecht. Helaas wordt ook in dit wetsvoorstel het in de Wet IB 2001 geïntroduceerde nieuwe partnerbegrip ingevoerd. De bezwaren van de SGP-fractie die wij indertijd hebben ingebracht, gelden nog steeds want zij zijn voornamelijk principieel van aard. Ook praktisch gezien blijken er echter de nodige onduidelijkheden te bestaan met betrekking tot de voorgestelde partneromschrijving. Ik verwijs in dit verband naar het commentaar dienaangaande van de Nederlandse orde van belastingadviseurs d.d. 23 oktober 2001. De regering is er in de nota naar aanleiding van het verslag op ingegaan, maar mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de vrijblijvendheid van de keuze om al dan niet als partner te worden aangemerkt, uitnodigt tot "free-ridergedrag"; ongehuwde partners hebben ten opzichte van gehuwden de mogelijkheid om de fiscaal meest voordelige optie te kiezen. Wil de staatssecretaris hierop nader ingaan?

In het verslag heeft de SGP-fractie al geconstateerd dat om budgettaire redenen slechts een deel van het rapport van de werkgroep-Moltmaker in het voorliggende belastingplan is opgenomen. De voorgenomen algehele vrijstelling voor de algemeen nut beogende instellingen zal derhalve nog niet per 1 januari 2002 worden geëffectueerd. Hoewel mijn fractie de noodzaak van een gedegen onderzoek en goed overleg dienaangaande onderschrijft, vind ik het jammer dat de voorgenomen algehele vrijstelling voor de algemeen nut beogende instellingen naar een volgende kabinetsperiode wordt doorgeschoven. De SGP-fractie zou het onwenselijk vinden, wanneer het budgettaire beslag van de invoering van de eerste tranche van de herziening van de Successiewet in voorliggend wetsvoorstel ten koste zou gaan van de voorgenomen algehele vrijstelling voor de algemeen nut beogende instellingen.

De SGP-fractie heeft in het verslag reeds gevraagd, of de voorgestelde regeling ten aanzien van de bedrijfsopvolging niet nodeloos ingewikkeld en in de praktijk moeilijk uitvoerbaar zal zijn. Mijn fractie denkt dat het veel eenvoudiger en meer inzichtelijk zou kunnen. De Nederlandse orde van belastingadviseurs heeft op dit punt de suggestie gedaan voor een algehele waarderingsregel voor ondernemingsvermogen, inclusief aanmerkelijkbelangaandelen van 70%, of de invoering van een laag, vast tarief voor ondernemingsvermogen, inclusief aanmerkelijkbelangaandelen. Kan de regering haar argumenten voor afwijzing van deze suggestie nader toelichten?

Omwille van de tijd zal ik niet meer ingaan op het onderdeel Sociale zekerheidswetgeving (28 016) van het voorstel voor het belastingplan 2002. Vorige week is hier tijdens het wetgevingsoverleg uitvoerig over van gedachten gewisseld, waaraan wij overigens, om de reden hiervoor genoemd, niet konden deelnemen. Ik vind het niet fair, daarover dan hier nog een "nummertje" weg te geven. Ook wat het onderdeel economische infrastructuur (28 034) betreft, wil ik slechts volstaan met op te merken dat de SGP-fractie niet wenst in te stemmen met de voorstellen om filmactiviteiten fiscaal te blijven bevorderen. Mijn fractie is absoluut niet overtuigd van de noodzaak om de Nederlandse filmsector via de filminvesteringsaftrek en buiten de fiscaliteit via de bijdrageregeling voor Nederlandse publieksfilms kunstmatig in leven te houden.

Na de omvangrijke operatie rond de belastingherziening 2001 wordt er met de inwerkingtreding van voorliggend belastingplan wederom een grote klus geklaard. En dat, zo neem ik aan, nog steeds onder het motto: leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker. Dat het in sommige gevallen er echter niet gemakkelijker op geworden is, blijkt uit de individuele situaties die je als Kamerlid onder ogen komen. Ik wil mij overigens verre houden van casuïstiek, maar een situatie als de volgende verdient toch de aandacht van de bewindslieden. Het gaat om de situatie van een weduwe, welke geen inkomsten heeft, een uitkering op principiële gronden niet heeft aangevraagd en samen met een jongere dochter die momenteel 24 jaar is een gezamenlijke huishouding voert. Ik verwijs in dit verband naar het verslag bij wetsvoorstel 28013. Onder het regiem van het belastingstelsel 2001 stuitten moeder en dochter bij het invullen van het formulier voor de voorlopige teruggaaf op de eis dat beiden 27 jaar of ouder moeten zijn om in aanmerking te kunnen komen voor de voorlopige teruggaaf. Deze eis betekent voor deze huishouding voor een periode van in hun geval drie jaar een inkomensdaling van jaarlijks ƒ 3321. Dat is nogal wat! De SGP-fractie vindt deze casus een voorbeeld van een onbedoelde uitwerking van de regelgeving op dit punt. Uit de nota naar aanleiding van het verslag begrijp ik dat de regering voor dit soort onbedoelde effecten geen oplossing voorhanden heeft. Ik doe desondanks nog eens een beroep op de creativiteit van de staatssecretaris om iets te vinden, opdat het ook voor de mensen die zich achter mijn casus verschuilen inderdaad leuker, maar vooral ook makkelijker wordt.

Ik wil ook deze gelegenheid aangrijpen, er opnieuw op aan te dringen dat de nota – of wordt het een notitie – over landbouw en fiscus zo snel mogelijk verschijnt. Ook gisteren is daarover gesproken, bij de behandeling van de nota Zicht op gezonde teelt. Ik herinner mij het vorige debat over de mogelijke verschijningsdatum van deze nota, die mij lange tijd geleden is toegezegd. Ik verwacht niet dat de staatssecretaris nu kan melden, de nota al of niet in concept in zijn binnenzak te hebben gestopt en te hebben meegebracht voor het geval Van der Vlies erom zou vragen. Maar de druk moet wel op de ketel blijven. Vandaar dat ik het toch genoemd wilde hebben. In die nota zullen bijvoorbeeld de bedrijfsovernames binnen familieverband, de quota als productiemiddelen, de waardering van landbouwgronden enz. aan de orde moeten zijn. De woordvoerders weten dat dit punt al een hele tijd speelt. Het moet er toch echt onder deze kabinetsperiode nog van komen. De tijd gaat daartoe wel dringen.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter. In de periode waarin wij spraken over de belastingherziening 21ste eeuw viel ook "de dag van het gedicht" en werden wij onthaald op een heel mooi gedicht van het toenmalig Kamerlid Bos. Ik kan het niet meer reproduceren, maar het maakte diepe indruk op mij. Nu heb ik het interview in de Staatscourant gelezen en mij viel op dat de staatssecretaris zichzelf, evenals zijn minister, meent te moeten vergelijken met Odysseus. Dat getuigt wel van een zekere vermetelheid. Met het oog daarop en ook om de voorzitter nog een beetje gunstig te stemmen zal ik een kort aantal dichtregels ophoesten die mij al jaren door het hoofd gaan: Andra moi ennepe musa, pollutropon hos mala polla. Polloon antropoon iden kat noon egnoon...

Zo kan ik nog een tijdje doorgaan, maar iedereen heeft mij gevraagd of ik alsjeblieft niet mijn 45 minuten spreektijd vol wil maken. Ik wens de staatssecretaris nog wel een goede reis, een reis die hij pas anderhalf jaar geleden begonnen is. Wij gebruiken alle begrotingsbehandelingen om lichtelijk te evalueren hoe de ministers en staatssecretarissen zijn bevallen. Dat is nog niet goed te zeggen wat deze staatssecretaris betreft. Wij kunnen wel constateren dat hij snel is ingewerkt. Hij sprong op een rijdende trein, maar hij heeft laten zien dat hij daar wel heel behendig in is. Tot op heden heeft hij alleen kleine bijsturingen laten zien, want er lag al zo veel en er liep al zo veel. Inmiddels hebben wij wel een verkenning gekregen en er ligt ook het verhaal van Leo Stevens over wat er allemaal mis is aan de herziening die wij nog maar net op ons geweten hebben. Dat betekent dat er nog heel veel werk te verrichten valt, waarvan ik mij kan voorstellen dat het deze staatssecretaris op het lijf geschreven is. Ik raad hem aan om nog een tijdje voort te gaan op deze weg, ook al gaan zijn ambities wellicht een andere kant op.

De staatssecretaris was snel met het indienen van het voorliggende pakket wetsvoorstellen. Wij hebben hem daar schriftelijk al voor gecomplimenteerd en ik doe het graag nog een keer mondeling. Mij moet van het hart dat daarin veel onderwerpen aan de orde zijn waarover wij misschien al eerder uitvoerig hadden moeten praten, niet zozeer omdat de Kamer allerlei competentiekwestietjes in eigen huis heeft, maar wel omdat het zou hebben betekend dat wij er iets rustiger en beter doordacht naar hadden kunnen kijken. Op sommige onderwerpen hebben wij dat wel kunnen doen, maar het had bij meer onderwerpen gekund. Het is uiteindelijk een flink pakket aan maatregelen en hier en daar zelfs een vrij instrumenteel pakket. Als ik dat afzet tegen het verhaal in de Staatscourant zeg ik: wie de schoen past, trekke hem aan. Maar al met al moet ik concluderen dat het mogelijk is om er vandaag over te praten en daar ga ik nu snel toe over.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mevrouw Giskes verwijst naar het interview in de Staatscourant en verhaalt over Odysseus. Nu pleit deze staatssecretaris – en dat is wat mij betreft een briljante suggestie – voor een uitgavenkader of een belastinguitgavenkader. Is dat een voorstel dat op de interesse van de fractie van D66 kan rekenen?

Mevrouw Giskes (D66):

Mijnheer Vendrik, ik denk dat wij beiden om het hardst geprobeerd hebben het onderwerp belastinguitgaven op de Kameragenda te hebben en te houden. Ik denk dat het niet nodig is om daar een ijklijn voor te bedenken en om dat af te grendelen. Dat is heel ingewikkeld. Wij doen dat ook niet als het gaat om de inkomsten. Er wordt niet gezegd: mensen mogen niet meer betalen als wij genoeg belastingen binnen hebben. Zo is het misschien ook niet logisch om voor een afgrendeling te kiezen. Ik vind wel dat wij meer dan in het verleden verplicht zijn om goed te ramen wat een maatregel aan kosten met zich brengt en of de effecten van een maatregel die kosten wel waard zijn.

Voorzitter. Het eerste thema dat ik wil bespreken betreft het arbeidsmarkt- en inkomensbeleid. Ik denk dat het goed is als het kabinet steeds blijft proberen om de lust tot werken zo groot mogelijk te houden. Dat is iets anders dan suggereren dat mensen die op het ogenblik geen betaald werk doen, zich alleen maar bezighouden met onzinnige dingen. Wij moeten ons echter wel bewust zijn dat mensen soms niet werken die graag zouden willen werken, omdat zij een te grote drempel ondervinden om die stap te maken en een financieel probleem over zich afroepen als zij gaan werken, omdat zij er eerder minder dan meer van overhouden. Het is geen gekke gedachte om ervoor te zorgen dat dit soort drempels steeds lager wordt gemaakt. Dat gebeurt zowel op het gebied van de arbeidsmarkt als op dat van de armoedeval als geheel. Niettemin vinden wij de suggestie die het kabinet doet om een korting van ƒ 6000 te introduceren voor de zogeheten herintreedsters, mensen die tot op heden helemaal niet werken en ook geen uitkering hebben, minder gelukkig. Enerzijds is het niet correct ten opzichte van de mensen die de arbeidsmarkt nooit hebben verlaten maar wel met dezelfde soort financiële problemen worstelen. Anderzijds hebben wij het idee dat het knelpunt voor mensen niet zozeer gelegen is in een geldbedrag, maar meer in lastig op te lossen problemen in de sfeer van kinderopvang. Ik heb het dan niet alleen over het erkende specifieke probleem van de opvang van jonge kinderen, maar ook over de kosten die het met zich meebrengt wanneer iemand delen van de dag anderen voor zijn of haar kinderen moet laten zorgen. Wij hebben een amendement in de maak waarin wordt voorgesteld om deze ƒ 6000 voor de herintreedsters om te zetten in enerzijds een verhoging van de combinatiekorting en anderzijds een verlaging van de inkomensdrempel die geldt voor het recht op aftrek van kinderopvangkosten. Bij de verhoging van de combinatiekorting komt nog een bedrag van ƒ 1000 waar door mevrouw De Vries al over gesproken is. Wij stellen voor om aan de overige toetreders geen ƒ 6000 maar ƒ 5000 toe te kennen.

Voorzitter. Wij steunen het voorstel – dat de PvdA zal effectueren in een amendement – om de afdrachtvermindering aan werkgevers voor toetreders om te zetten in een afdrachtvermindering voor scholing, die vooral ten goede komt aan de non-profitinstellingen.

Verder speelt het hele complex van het aanmoedigen van ouderen om te blijven werken of weer te gaan werken. Wij hebben al eerder gezegd dat wij het jammer vinden dat er, vooruitlopend op een meer integrale visie op de wijze waarop we met ouderen op de arbeidsmarkt moeten omgaan, toch allerlei lichtelijke hapsnapmaatregelen worden genomen om de ouderen te verleiden op de arbeidsmarkt te blijven. Ik begrijp dat inmiddels de korting voor werkgevers is ingeruild in het grootscheepse amendement van PvdA, VVD en CDA. Dit deel van het amendement heeft onze steun, maar de rest kan niet op onze steun rekenen. Ik kom daar straks nog op.

Voorzitter. Op het vlak van de armoedeval en het inkomensbeleid blijft het ons een doorn in het oog dat het nodig blijkt om bij de kinderkorting onderscheid te gaan maken naar het aantal kinderen. Ik vraag de staatssecretaris opnieuw of het niet verstandiger is om met het oog op allerlei problematieken op het vlak van de armoedeval de hand over het hart te strijken en het bedrag integraal aan te passen. We krijgen dan niet het soort verlokkingen van: drie kinderen is gunstiger dan twee, want dat willen we toch geen van allen!

Voorzitter. Er is op het gebied van arbeidsvoorwaarden een regeling voor het stimuleren van fiscaal belonen. Wij vinden dat de middelen op deze manier niet goed worden ingezet. Wij stellen voor om de 100 mln gulden die hiervoor beschikbaar is, anders in te zetten. Wat ons betreft wordt een deel besteed om het mogelijk te maken dat onderneemsters die in enig jaar zwanger zijn, het aantal uren dat zij moeten werken om voor de zelfstandigenaftrek in aanmerking te komen, kunnen verlagen van 1225 naar 700 uur, zodat zij wel voor deze regeling in aanmerking komen. Dat is geen inkomensondersteuning, zoals de staatssecretaris ons schriftelijk wil doen geloven. Het is een voortbouwen op de reden waarom we een dergelijke regeling hebben. Wanneer iemand gedurende beperkte tijd nu eenmaal niet kan werken, moet je niet meteen zeggen dat daarmee haar ondernemerschap vervalt. Dat lijkt me niet erg bemoedigend. We hebben straks dan opnieuw iemand die uit de arbeidsmarkt valt en opnieuw moet herintreden. Dat is niet de bedoeling.

Een andere aanwending van de gelden voor flexibele beloning is om mogelijk te maken dat de doorschuifregeling ook geldt voor werknemers van een bedrijf, die daar minstens drie jaar hebben gewerkt en in staat worden gesteld om een bedrijf soepel over te nemen, als de eigenaar ermee stopt. Daarnaast steunen wij de amendementen die betrekking hebben op dit potje; over verruiming van de WBSO, verhoging van de zelfstandigenaftrek en verlaging van het percentage van het opstaptarief in de Vpb.

In pakket I gaat het ook om de chronisch zieken. D66 is blij dat wordt geprobeerd om iets aan dit onderwerp te doen, maar het blijft een moeizaam dossier. De gehandicapten en chronisch zieken vragen terecht waarom er niet wordt overgegaan op een systeem van indicatiestelling. Het kabinet wil hier niet aan. Ik verzoek de staatssecretaris om morgen in zijn beantwoording duidelijk uiteen te zetten waarom dat niet kan. Hun klacht is dat zoveel mensen ten onrechte voor dit soort regelingen in aanmerking komen, onder andere doordat ziektekostenpremies verrekend kunnen worden, dat er maar mondjesmaat tegemoet wordt gekomen aan de echte gehandicapten en chronisch zieken. Dat is niet de bedoeling van de regeling.

Bij chronisch zieken en gehandicapten hebben wij nu gelukkig wel een regeling voor kinderen die ouder zijn dan 27 jaar. Ik wacht de antwoorden van de vragen van de heer Van der Vlies hierover af. Wij hebben gezocht naar mogelijkheden om te bekijken wat wij moeten doen als een kind zorgt voor een inwonende ouder met dat soort problemen. Het is tot op heden helaas niet gelukt om een goede afbakening hiervan te krijgen. Ik vraag de staatssecretaris om hierop in te gaan. Het komt ook voor dat er kosten worden gemaakt door kinderen die een ouder thuis proberen te verzorgen, in plaats van een verpleeghuis, met alle kosten waarover de heer Van der Vlies sprak.

Over thema I moet ik nog twee dingen zeggen. Bij de arbeidsmarktbevordering heeft het ons getroffen dat eerst door het kabinet wordt voorgesteld om de arbeidskorting met ƒ 50 te verhogen. Vervolgens komt er een amendement dat de automobilist ontzien moet worden, en dan kan de arbeidskorting opeens weer worden verlaagd. Dat heeft mij verrast. Ik heb schriftelijk gevraagd waarom de arbeidskorting steeds omhoog moet. Wij krijgen eigenlijk nooit een goed antwoord op de vraag wat de ideale omvang van de arbeidskorting is. Al in 1998 was de EITC-benadering volgens ons veel beter, want daarmee kan het geld voor de arbeidskorting veel gerichter worden ingezet. Misschien moet je ook eens ophouden met het bedrag steeds maar hoger te maken.

Het laatste punt van thema I is dat wij graag zien dat de verlofspaarregeling iets mooier wordt gemaakt, zodat het lonend wordt voor mensen in een relatief lage inkomenscategorie die in tariefgroep 1 blijven, om mee te doen aan deze regeling. Als zij het geld uitgekeerd krijgen, moet er enig voordeel of leefbaarheid ontstaan, zodat men echt wat heeft aan dat sparen. Wij hebben gesuggereerd om de aangroei buiten de belastingheffing te laten, maar het kabinet wil daar niet aan. Ik heb gepolst of er voldoende steun voor is in de Kamer, maar die is er niet. Wij blijven aandringen op een betere regeling en verzoeken het kabinet om met een notitie over dit onderwerp terug te komen bij de Kamer.

Dan kom ik bij thema II. Ik heb niet voor alle thema's evenveel tijd nodig, zeg ik ter geruststelling. Er is ongeveer 500 mln beschikbaar om de Vpb met 0,5% te verlagen. Het heeft onze steun om het vestigingsklimaat te verbeteren en iets te doen aan de effectieve belastingdruk die voortvloeit uit de Vpb. Wij kunnen ons vinden in deze voorstellen over de belastingdruk en het vestigingsklimaat voor bedrijven, maar ik heb bij interruptie al gezegd dat D66 het heel aardig zou vinden om de kapitaalsbelasting in een keer af te schaffen. Als dat niet kan, pleiten wij op zijn minst voor een flinke verlaging, want de geraamde bedragen verbazen ons soms behoorlijk. VNONCW wijst op het reeds lang erkende grote nadeel dat bij reorganisaties en het aangaan van samenwerkingsverbanden in Nederland kapitaalsbelasting verschuldigd kan zijn. Afschaffing van de kapitaalsbelasting draagt naar het oordeel van VNONCW effectief bij aan de solvabiliteit en het herstel van investeringen. Daarnaast vormt afschaffing van de kapitaalsbelasting een substantiële administratieve lastenverlichting. VNONCW schrijft dat niet voor niets. Als er zoveel verschil van mening is, waarom kiezen wij dan niet voor een geheel nieuwe besteding? Dan is iedereen misschien weer tevreden. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris.

De stimulering van de filmindustrie heeft altijd onze volle steun gehad. Wij hebben er zelf vanuit de Kamer en vanuit het kabinet voor gepleit en aan gewerkt. Het is terecht dat de huidige regeling niet wordt voortgezet. Er is een nieuw voorstel, maar ook dat roept allerlei reacties in het veld op. Het kost ons veel moeite, te doorgronden wat wel de ideale regeling zou zijn. Aan alle regelingen kleven natuurlijk nadelen. Wij hebben de neiging te zeggen dat dit het nu maar moet zijn. Deze regeling is maar voor twee jaar. Wil de staatssecretaris wel tijdig laten weten of er na die twee jaar nog iets gebeurt en zo ja wat? Als er niets gedaan wordt, waarom niet?

Er moet nog een ministeriële regeling komen. Voor de aanvaardbaarheid van de regeling in de filmwereld is het belangrijk dat de ministeriële regeling bekend is en aan de Kamer wordt voorgelegd, voordat zij bekrachtigd wordt. Kan de staatssecretaris ons dat toezeggen? Wil hij haar betrekken bij het complex waarop de motie van mevrouw Molenaar, die wij mede-indienden, ziet? Wij willen de overgangsregeling handhaven, totdat echt 100% duidelijk is wat de filminvesteringsregeling inhoudt en wat Brussel daarvan vindt.

Wij hebben te maken met een verruiming van de VPB-vrijstelling voor de goeddoelinstellingen en fondswervende instellingen. Wij meenden dat dit allemaal heel mooi geregeld was, maar wij kregen gisteren nog een brief over een probleem over het al dan niet concurrerend zijn van bepaalde goeddoelinstellingen die daardoor het risico lopen, niet voor de vrijstelling in aanmerking te komen. Ik wil niet proberen dat helemaal na te vertellen. Als de staatssecretaris de brief niet heeft ontvangen, zal ik hem na afloop overhandigen, zodat hij ons kan vertellen of die angst terecht is dan wel of men weer gerust kan gaan slapen. Die indruk had men namelijk tot voor kort.

Over alles waarover ik niets zeg, hebben wij na de schriftelijke ronde geen vragen of opmerkingen meer. Wij wachten af of anderen daarover nog iets zeggen waarop wij weer kunnen reageren. Dat zal blijken.

Mijn derde thema gaat over natuur, milieu en vervoer. In een aantal regelingen voor het milieu kunnen wij ons zonder meer vinden. Er zijn nog wel enkele probleempjes die wij niet zelf hebben bedacht, maar die op het allerlaatste moment zijn aangedragen. Het gaat met name om de belasting op afvalstoffen. De noodkreet is dat als die belasting doorgaat, die mooie manier van afvalverwerking en afvalscheiding niet gerealiseerd kan worden die men zich had voorgenomen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Wil de staatssecretaris reageren op de brieven daarover? Als hij die brieven niet kent, wil ik ze hem graag na afloop overhandigen.

Wij sluiten ons aan bij de vragen over de waterkrachtcentrales en alles wat daarmee samenhangt.

Over de vervoersaspecten is een lang algemeen overleg gehouden. De fractie van D66 loopt er op zijn zachtst gezegd niet warm voor, nog eens een deel van de 300 mln gulden aan lastenverlichting te besteden aan de verlaging van de autobelasting bovenop hetgeen het kabinet al heeft voorgesteld. Een aantal fracties heeft een amendement met die strekking ingediend. Wij begrijpen niet zo goed, waarom wij de automobilisten als een aparte groep Nederlanders moeten beschouwen. Waarom moet die extra lastenverlichting hen ten goede komen? Als je lastenverlichting voor hen al nodig vindt, kan dat veel gerichter gebeuren.

Wat betreft de auto van de zaak – dat hoeft niet altijd een lease-auto te zijn – heeft D66 al diverse keren complimenten uitgesproken aan het adres van het kabinet voor het feit dat het eindelijk op een goede manier uitvoering heeft gegeven aan het regeerakkoord op dit punt. Het gaat om een betere afstemming van het beleid ten aanzien van privé- en zakelijke auto's. Het is goed om woon-werkverkeer met de auto van de zaak als privé-kilometers te behandelen. Ik ben niet geheel ongevoelig voor de klacht dat nu wel erg schoksgewijs een nieuw regime wordt ingevoerd. In de krant las ik dat de staatssecretaris allerlei wijzigingen ging aanbrengen, maar ik wacht zijn antwoord maar even af.

In het algemeen kunnen de maatregelen in de vervoersfeer onze goedkeuring wegdragen. Wel vinden wij het jammer dat zo angstvallig wordt vastgehouden aan de ondergrens van 10 km voor een fietsvergoeding in het kader van het woon-werkverkeer. Wij willen immers de auto van de zaak in het woon-werkverkeer op een normale manier gaan behandelen. Als je minder dan 10 km van je werk woont en met de auto gaat, is er sprake van privé-kilometers. Als iemand dan besluit om maar te gaan fietsen, komt hij niet in aanmerking voor de fietsvergoeding. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Wil de staatssecretaris niet overwegen om die ondergrens van 10 km los te laten?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Veronderstelt mevrouw Giskes dat mensen die in een leasebak rijden onder de nieuwe fiscale regeling liever gaan fietsen?

Mevrouw Giskes (D66):

De bedoeling van deze exercitie is dat het minder aantrekkelijk is om een auto van de zaak te hebben en dat men er in ieder geval anders mee omgaat. Mensen moeten niet langer het gevoel hebben dat het vanzelfsprekend is om met een auto van de zaak naar het werk te gaan. Misschien dat zij nu besluiten om drie van de vijf werkdagen die auto wel te gebruiken en de andere twee dagen niet. Het is al met al niet meer de bedoeling dat mensen veroordeeld zijn tot het gebruik van de auto van de zaak die zij als secundaire arbeidsvoorwaarde hebben gekregen. Als men met de werkgever over de secundaire arbeidsvoorwaarden onderhandelt, kunnen ook andere zaken aan de orde komen, bijvoorbeeld kinderopvang.

Voorzitter. Het successie- en schenkingsrecht is voor mijn fractie een belangrijk onderdeel van deze wetgeving, niet omdat er zo bijzonder veel geld mee gemoeid is maar omdat stapjes worden gezet in de goede richting. In het regeerakkoord staat dat gewerkt zal worden aan de modernisering van de successiewetgeving. Wat D66 betreft moet meer dan tot op heden het geval is er rekenschap van worden gegeven dat niet iedereen altijd in gezinsverband leeft. Er kunnen mensen buiten dat verband zijn aan wie de schenker geld wil nalaten. In het huidige belastingssysteem onderscheiden wij allerlei soorten verkrijgers en de familierelatie bepaalt hoeveel belasting zij moeten bepalen. Wij vinden dat dit niet meer aansluit bij de moderne samenlevings- en leefpatronen. Daarom hebben wij er behoefte aan dat de verschillen tussen de categorieën kleiner worden.

Met dit wetsvoorstel hebben wij een discussie opgeroepen over het begrip partner. Dit is een interessante discussie, want ook dit begrip behoeft modernisering. Tot onze verrassing heeft het kabinet voorgesteld de partner algeheel vrij te stellen. Wij willen daarover op enig moment best nadenken, maar mijn fractie vindt dit bepaald niet het eerste probleem dat moet worden opgelost in dit kader. Bovendien gaat dit voorstel ten koste van de echte modernisering waarop wij uit zijn. Wij steunen daarom het voorstel om die algehele vrijstelling terug te draaien. Wij zullen een amendement indienen waardoor tariefgroep III vriendelijker zal worden behandeld dan nu het geval is. Daarvoor zijn twee opties: hetzij het verlagen van het percentage in die categorie, hetzij het creëren van een vrije voet. Wij denken dat het laatste wellicht het aantrekkelijkst is, maar dit zal moeten blijken als wij de amendementen terug hebben.

Wij kunnen ons voorstellen dat bedrijfsvermogen dat nu van 25 tot 30% wordt vrijgesteld, nog sterker wordt vrijgesteld. Afhankelijk van de mogelijkheden die wij zien, zullen wij dit wellicht nog in een amendement neerleggen.

Al met al heeft dit wetsvoorstel wel geleerd dat er überhaupt veel te doen is rondom het begrip partner in de belastingwetgeving. Ik schrok eerlijk gezegd van de verhalen die de heer Stevens heeft weten te verzinnen over dit partnerbegrip, hoewel hij medebedenker is van het IB 2001. Ik denk dat het goed zou zijn als het kabinet op zich neemt om het onderwerp "partnerbegrip in de belastingsfeer" onder de loep te nemen en de Kamer te trakteren op een notitie over dit onderwerp. Ik vrees dat er nu dingen kunnen gebeuren die wij helemaal niet hebben beoogd.

Voor het successierecht vinden wij het in ieder geval nodig dat mensen bij de overgang van het ene naar het andere regiem niet buiten de boot vallen. Wij zullen ieder amendement steunen dat daarin voorziet. Verder moet er een zekere aanpassing van het wetsvoorstel komen om ervoor te zorgen dat mensen die per se geen zorgverplichtend onderling contract willen sluiten, toch in aanmerking komen voor een vrijstelling van een partner op basis van bijvoorbeeld het aantal jaren dat men heeft samengewoond. Wij zullen daartoe nog een amendement formuleren.

Wij zijn aangenaam verrast door het voorstel dat tickets voor binnenlandse vluchten ook eindelijk in het hoge btw-tarief komen. Wij hebben ons al eerder positief uitgelaten over de btw-vrijstelling op zorgboerderijen. Ik wil hier graag nog drie andere thema's aan de orde stellen.

In de eerste plaats wil ik terugkomen op de schriftelijke vragen over de thuiszorginstellingen en de btw-heffing. Ik heb begrip voor de gedachte van de staatssecretaris dat het hek van de dam is als mensen die niet geïndiceerd zijn toch thuiszorg inhuren. Hij wijst erop dat dan niet meer kan worden nagegaan of een werkster wordt betaald voor mensen die daaraan eigenlijk geen behoefte hebben. Tegelijkertijd vind ik het ook geen irreëel verhaal dat thuiszorgleverende instellingen zeggen: thuiszorg is thuiszorg of iemand nu een indicatie heeft of niet. Als iemand behoefte heeft aan thuiszorg, waarom zou dit dan niet integraal onder het lage tarief kunnen worden gebracht. Wil de staatssecretaris hierop ingaan en ons proberen te overtuigen?

Een tweede btw-kwestie is het besloten busvervoer. In Europa is het heel raar geregeld. Busvervoerders zijn soms wel en soms niet btw-plichtig, afhankelijk van het land. Er ontstaat daardoor een slechte concurrentiepositie voor de Nederlandse busvervoerders. Wellicht kan hier een schriftelijke reactie op worden gegeven.

Onze fractie heeft er behoefte aan de discussie eens te openen over btw op vlees. Moet hier niet het hoge tarief worden gehanteerd? Het beslag dat de productie van vlees legt op agrarische middelen is zodanig groot, dat het ongunstig is voor andere doeleinden waar die middelen ook voor kunnen worden aangewend. Kan de staatssecretaris daarop in verkennende zin ingaan?

Ik kom te spreken over de wetgeving met betrekking tot de sociale zekerheid. Er is al veel over gezegd; er liggen de nodige amendementen. Mijn fractie is niet ongevoelig voor de redenering die in de amendementen is verwoord. Wij zijn ook niet ongevoelig voor de redenering van het kabinet. Wij wachten de discussie morgen af. Gaan wij bij aanneming van de amendementen er niet te veel van uit, dat een werkgever willekeurig kan zeggen welke werknemer hij neemt? Afhankelijk van wat hij erbij krijgt als het gaat om een arbeidsgehandicapte neemt hij de een of de ander? Zo gemakkelijk ligt het over het algemeen niet. Men zal behoefte hebben aan een bepaald soort werknemer, met bepaalde kosten. Neem ik een arbeidsgehandicapte of een niet-arbeidsgehandicapte? Wat maakt het verschil uit en wat zijn de kosten? In dat geval kan je de voorstellen van het kabinet verdedigen. Haal de premie ervan af. Procentueel is dat bij een hoger gesalarieerde niet meer dan bij een lager gesalarieerde. Je maakt de drempel voor de werkgever iets lager, zodat hij het risico van een hoger gesalarieerde durft te nemen. Ik ben er nog niet uit.

Mevrouw Smits (PvdA):

In de huidige situatie is die subsidie in alle gevallen gelijk, maar wel op een hoog niveau. Bij het voorstel van het kabinet wordt de afweging voor de werkgever heel moeilijk gemaakt, als het opeens maar ƒ 1000 wordt. Dan haal je toch veel weg van het idee, dat je werkgevers wel eens over een drempel moet trekken.

Mevrouw Giskes (D66):

De werkgever heeft daarnaast de mogelijkheid om de kosten van iemand die extra kosten met zich brengt, vergoed te krijgen.

Mevrouw Smits (PvdA):

Wij wilden deze eenvoudige regeling, omdat wij weten dat werkgevers een aanvrage liever niet indienen. Dat brengt veel rompslomp met zich. Voor de laag betaalde werknemers maak je het veel eerder noodzakelijk, dat zij die lange moeizame weg op moeten. Je ziet het ook aan de cijfers. Er wordt heel weinig geld aan uitgegeven.

Mevrouw Giskes (D66):

Dat kan een reden zijn. Het kan ook dat het niet nodig is. Men kan een arbeidsgehandicapte in dienst hebben, die op de werkplek niet veel aanpassing nodig heeft. Het mooie van het wetsvoorstel is dat er ook nog meeneembare voorzieningen mogelijk worden. Dat is een goede verbetering. Er zitten terechte overwegingen in. Je zet geen premie op het inhuren van een lager betaalde en een wat mindere premie op het inhuren van een hoger betaalde. Dat element in de redenering kan ik niet goed volgen.

Mevrouw Smits (PvdA):

Ik vraag een reactie op het effect van de regeling die het kabinet voorstelt, namelijk een veel lagere premie voor de lager betaalde werknemers. Voor grote groepen werknemers word het niet meer dan ƒ 1000 waar zij nu ƒ 8000 krijgen. Dat is een achteruitgang die zijn weerslag zal hebben op de bereidheid van werkgevers om arbeidsongeschikten in dienst te nemen.

Mevrouw Giskes (D66):

Het is een bewijs uit het ongerijmde. Ik kan niet stellig zeggen dat u ongelijk heeft, maar ik kan ook niet zeggen dat u gelijk heeft. Ik wacht de discussie morgen af. Daarna hakken wij de knoop door.

Voorzitter. Mijn fractie staat sympathiek tegenover de suggestie van de heer Van Dijke, neergelegd in zijn amendement, om een uitzondering te maken voor de Wajong'ers. Wij zullen er nog eens zorgvuldig naar kijken en wachten de reactie van het kabinet af.

Tot slot zou ik de staatssecretaris van SZW willen vragen bij dit onderwerp uitdrukkelijk in te gaan op de vraag of zich uitvoeringsproblemen voordoen. Ik ben erop gewezen dat het voor de uitvoeringsinstanties heel wat anders wordt als wordt overgegaan op het geven van een bonus in plaats van een premievrijstelling, omdat het geheel andere werkzaamheden vergt. Ik hoop dat de staatssecretaris daarop grondig ingaat.

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Voorzitter. Wij spreken over een grote diversiteit van fiscale maatregelen. Anderen hebben daar ook al op gewezen. Door de hoeveelheid bomen zou je bos uit het oog verliezen en dat moet door de staatssecretaris van Financiën als een hoogst ongewenste uitkomst worden voorkomen.

Wat duidelijk naar voren komt, is de ideologie van dit kabinet: de naar ons oordeel overwaardering van betaald werk klinkt als nagalm van het motto "werk, werk en nog eens werk" door. Het begrip "economische zelfstandigheid" graast voortdurend als heilige koe over de pagina's van het belastingplan. En het herhaaldelijk gebruik van termen als "onbenutte arbeidscapaciteit" als we spreken over vrouwen, ouderen en laaggeschoolden, stuit mij wat tegen de borst. Ik zou graag willen dat wij daarvoor eens andere woorden vonden. Collega Weekers deed daar vorige week tijdens het wetgevingsoverleg over de herintrederskorting nog een schepje bovenop door te suggereren dat vrouwen die geen betaalde baan hebben niet anders doen dan achteroverleunen. Mijn vrouw heeft geen betaald baan, maar zij werkt wel veel harder dan ik. Het is hem misschien ontgaan, maar er is meer in het leven dan betaalde arbeid.

Voorzitter. De ideologie van dit kabinet komt, als het om samenlevingsvormen gaat, ook in deze wetten duidelijk naar voren. Bij de wijziging van het successierecht wordt duidelijk dat de vorm van samenleven die de voorkeur van dit kabinet heeft, bepalend is voor de wetgeving. Hoe die voorkeur tot stand komt, is ook kenmerkend voor dit kabinet: de meerderheid lijkt dit te vinden dus vindt het kabinet dat ook. Het kabinet spreekt van "duurzaamheid en onderlinge zorgplicht naar maatschappelijke opvattingen". Dit type vaagheid vind ik ontoereikend als het gaat om wetgeving waaraan zulke rechtsgevolgen ontleend kunnen worden. In de successiewetgeving wordt dat eens te meer duidelijk naar aanleiding van de vraag wat men onder partners verstaat. Een gevolg van de keuze die het kabinet maakt, is dat familieverwantschap in de fiscaliteit duidelijk minder betekenis krijgt. Ik beschouw dat als een verslechtering. Kan de staatssecretaris eens reageren op het onderzoek naar "maatschappelijke opvattingen over successiebelasting" waaruit blijkt dat burgers groot belang toekennen aan de familieband?

Voorzitter. In het voorliggend wetsvoorstel geeft de duurzame samenwoonrelatie van ouder en kind geen recht op de successievrijstelling die in de huidige situatie gelijk is aan die van partners. Dit in tegenstelling tot willekeurige partners die slechts zes maanden samenwonen. Voor de fractie van de ChristenUnie voorziet een rechtvaardig stelsel van successiewetgeving in fiscale maatregelen waarbij de termen "duurzaamheid" en "onderlinge zorgplicht", ook in familieverband, op gelijke wijze worden behandeld. In het wetsvoorstel komt het erop neer dat bij een relatie tussen twee willekeurige partners, als er maar sprake is van een samenlevingscontract en een onderlinge zorgplicht, volledige vrijstelling zal bestaan. Dit in tegenstelling met een ouder-kindrelatie, waarbij die vrijstelling niet bestaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat de neef van een suikertante na zes maanden samenwonen, met samenlevingscontract, een onbeperkte vrijstelling voor successierecht krijgt, maar dat dit niet opgaat voor een kind dat jarenlang zijn of haar ouder thuis heeft verzorgd. Ik kan niet goed niet begrijpen hoe dit aan gewone burgers valt uit te leggen. Ik vind het niet meer dan acceptabel dat een kind dat zijn ouder heeft verzorgt na het overlijden van de ouder in de fiscaliteit niet in een nadeliger positie komt te verkeren als de niet-bloedverwant. Is de staatssecretaris het met mij eens dat het van grote sociale, maar ook maatschappelijk betekenis is dat ouders zoveel mogelijk thuis worden verzorgd, en dat door deze regeling het tegendeel wordt gestimuleerd? Een bijkomend argument is voor mij dat de familieband niet alleen voor autochtonen van grote betekenis is, maar zeker ook voor grote delen van de allochtonen in onze samenleving.

Dan kom ik tot opmerkingen over de definiëring van het begrip partner. Ik zou de staatssecretaris willen uitnodigen de Kamer – desnoods schriftelijk – eens een overzicht te geven van samenlevingsbepalingen in de fiscale sfeer. Ik ben benieuwd of uit zo'n overzicht enige consistentie zal blijken. Dat zou wel eens lelijk tegen kunnen vallen. Hoe dan ook, bij een duurzame relatie denk ik niet aan zes maanden samenwonen. Het kabinet echter wel. Deze termijn van zes maanden, plus het feit dat het begrip "partner" wel heel erg breed wordt gedefinieerd, zal op een relatief gemakkelijke manier fraude uitlokken. De staatssecretaris is het daar niet mee eens. Ik vraag hem dat dan toch eens breder te onderbouwen. Ik geloof dat nergens zo handig met fiscale regels gespeeld kan worden, als bij geregistreerd samenwonen. Is de staatssecretaris onderzoek bekend naar misbruik bij geregistreerd samenwonen? Wat verzet zich er nu tegen de termijn vast te stellen op twee jaar?

De verschillen in rechtsgevolgen tussen samenleven en trouwen zijn eigenlijk allemaal weggenomen. Toch is er één belangrijk onderscheid namelijk de alimentatie. Waarom wordt in het samenlevingscontract niet een gelijke regeling opgenomen, te weten een plicht die gelijkstaat aan het principe van alimentatie? De fiscus geeft nogal wat weg en daar mag toch best wat tegenover staan.

Al eerder gaf de fractie van de ChristenUnie aan kritisch te staan tegenover algehele partnervrijstelling, hoewel we het ermee eens zijn dat de huidige regeling best wat verruimd zou kunnen worden. Maar onbeperkte vrijstelling gaat de ChristenUnie vooralsnog te ver. Het kabinet geeft verschillende argumenten. Allereerst noemt het kabinet de continuïteitsgedachte.

De heer Bolhuis (PvdA):

Ik kom nog even terug op de criteria in verband met het partnerbegrip. De heer Van Dijke vindt een half jaar erg kort, maar tegelijkertijd wil hij vrijstelling voor gehuwden. Als ik trouw, is er geen overgangsperiode van een half jaar. Kan de heer Van Dijke ermee instemmen dat ongehuwd samenwonenden die een contract sluiten met alimentatieverplichting net als gehuwden vanaf dag één worden aangemerkt als partner?

De heer Van Dijke (ChristenUnie):

Ik noem dit voorbeeld van de alimentatie in de sfeer van: wel de lusten, maar niet de lasten. Als daar wat aan kan worden gedaan, kijken wij daar wellicht toch weer wat anders tegenaan.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Daarnaast wordt het argument genoemd dat de problematiek van huwelijkse voorwaarden en premiesplitsing voor successierecht om bij overlijden een uitkering uit levensverzekering te doen toekomen, verdwijnt. Geen last meer van papieren rompslomp en zo. Nu geloof ik ook best dat dit een verbetering zal zijn. Maar er kan ook gekozen worden voor een vrijstelling van levensverzekeringspolissen en dergelijke. Dat lijkt mij een logischer voorstel. Ook kan het gedeelte van verzekeringspolissen en dergelijke uit de Successiewet worden gehaald. Het kabinet geeft ook nog het argument van de geringe grootte van de doelgroep. Ik vraag mij dan af of dat ook nog geldt na de verruiming van het partnerbegrip, namelijk beginnend bij samenleven gedurende zes maanden. Al met al zie ik niet veel argumenten voor een algehele vrijstelling. Ik zou aftopping willen bepleiten.

Ik ben met name kritisch omdat tegenover dit voorstel staat dat 60% waardering van de eigen woning daardoor komt te vervallen. Dit zal ten koste gaan van de modale huishoudens: voor hen is de 100% waardering een forse verzwaring, terwijl zij niet zullen profiteren van de algehele vrijstelling. Bij de één heeft de partner ƒ 600.000 in het huis zitten, en bij de ander heeft de partner ƒ 600.000 in effecten zitten; de laatste zal er heel wat meer op vooruit gaan. Vanwaar dan die ongelijke behandeling? Op dit punt zijn amendementen ingediend. Wij zullen zien hoe wij ons daar tegenover opstellen.

Wat bedrijfsopvolging betreft sluit ik mij aan bij de gestelde vragen. Is de staatssecretaris bereid enkele voorbeelden te geven van een waardeoordeel op basis van going concernwaarde, zodat hij de praktijk kan dienen met enkele richtlijnen? Speelt bij de waardering van de onderneming de financiële positie van de koper ook een rol?

Een aantal voorgestelde maatregelen is erop gericht het arbeidsaanbod te vergroten, zodat het aantal onvervulde vacatures zal afnemen. De maatregelen zijn er met name op gericht om ouderen, vrouwen en laaggeschoolden te stimuleren tot toetreding tot de arbeidsmarkt. Het feit dat er bij de maatregelen geen onderscheid wordt gemaakt tussen toetreders die zich in een uitkeringssituatie bevinden en overige toestromers, voedt de suggestie dat het hier gaat om de zogenoemde "economische zelfstandigheid" en niet zozeer om de zorg voor vermindering van het aantal mensen in een uitkeringssituatie. Er is veel voor te zeggen dat iemand met een uitkering een toetredingskorting ontvangt bij het betreden van de arbeidsmarkt. Maar wanneer de vrouw van een hartchirurg diezelfde korting ontvangt, alleen met het oog op haar economische zelfstandigheid, dan zit er toch iets scheefs in de redenering. De ChristenUnie is daarvan in elk geval geen voorstander. Graag een toelichting.

Een belangrijke voorwaarde voor de toetredingskorting is dat moet worden voldaan aan het verdienen van ten minste 50% van het wettelijk minimumloon. Daarmee zal niet altijd recht worden gedaan aan de praktijk op de huidige arbeidsmarkt. Met name vrouwen en ouderen werken veel in deeltijd en komen als gevolg daarvan niet in aanmerking voor een toetredingskorting. De vraag naar deze parttime arbeid is met name in de zorg, detailhandel en horeca en dergelijke erg hoog. De norm van 50% is daarom naar mijn mening te hoog. Het midden- en kleinbedrijf stelt voor, een glijdende schaal toe te passen zodat ook de kleinere deeltijdbanen in enige mate kunnen profiteren van de voorgestelde korting. Dat lijkt mij een aantrekkelijke verbetering. Graag een reactie.

Daarnaast de vraag of het kabinet het met mij eens is dat door al deze stimuleringsmaatregelen het doen van vrijwilligerswerk, dat in de meeste gevallen toch door de doelgroep wordt gedaan, in het gedrang komt. Hoe je het ook wendt of keert, met uren is het net als met guldens: je kunt ze maar één keer besteden. Wat zijn de beleidsinitiatieven van het kabinet ter stimulering van vrijwilligerswerk?

De toetredingskorting komt in de plaats van de zogenaamde uitstroompremie die gemeenten de mogelijkheid gaf om mensen die uit een uitkeringssituatie of een WIW-betrekking stromen, een premie te geven. Bij de invoering van de werkaanvaardingspremie is met de VNG de afspraak gemaakt dat aan gemeenten geen compensatie voor de uitvoeringskosten zou worden verleend. Waarom dan niet nu wel, nu een andere regeling een jaar later wordt ingevoerd? De gemeenten hebben naar mijn weten geen geld gekregen voor de organisatie van de uitvoering van de oude regeling, de uitstroompremie van ƒ 4000. De minister heeft zelfs expliciet aan de VNG kenbaar gemaakt dat hij niet bereid is de uitvoeringskosten van de regeling te financieren.

De vele gemeenten die voortvarend de regeling van de uitstroompremie hebben opgepakt, hebben daarvoor capaciteit en dus geld vrij moeten maken om de regeling op te zetten en uit te voeren. Voor mensen die in 2001 zijn uitgestroomd, moet de gemeente nog twee jaar lang de uitstroompremie verstrekken. Dat betekent dat mensen die in december uitstromen, in januari 2004 het laatste part van de uitstroompremie ontvangen. Door na één jaar een bestaande regeling met een doorlooptijd van twee jaar, waarvoor gemeenten kosten hebben moeten maken, te laten vervallen worden gemeenten feitelijk gestimuleerd in de toekomst maar vooral een afwachtende houding aan te nemen.

Daarnaast lijkt het mij reëel om de oude regeling in de nieuwe in te passen. Het is immers onnodig als twee regelingen met hetzelfde doel en dezelfde doelgroep twee jaar lang naast elkaar blijven bestaan en door twee verschillende instanties moeten worden uitgevoerd. Volgens mij kan het de belastingdienst toch niet zwaar vallen om het bestand van de gemeenten over te nemen. Het tijdstip dat men uit een uitkeringssituatie is gestroomd of is doorgestroomd, is dan bepalend voor de hoogte van de premie die door de belastingdienst wordt uitbetaald. Iemand die voor 2002 is uitgestroomd, krijgt in totaal ƒ 4000 en mensen die na 2002 zijn uitgestroomd, krijgen in totaal ƒ 6000. Eén uitvoeringsaspect moet dan nog worden getackeld: de ƒ 4000 wordt in vier halfjaarlijkse tranches uitbetaald en de ƒ 6000 in jaarlijkse tranches. Ik kan mij echter niet voorstellen dat het ministerie van Financiën niet over voldoende creativiteit beschikt om hiervoor een prachtige oplossing te bedenken.

Ik wil nog even stilstaan bij de premiekorting voor speciale doelgroepen. Wij gaan de discussie van vorige week niet overdoen, maar ik wil wel terugkomen op de positie van de Wajong'ers. Die gaan er dus allerminst op vooruit. Dat lijkt mij niet de bedoeling. Zij hebben geen arbeidsverleden. Eigenlijk moet ook worden voorkomen dat zij in de Wajong worden opgenomen. Maar hoe het ook zij, verleden week heb ik aangegeven daar wat aan te willen doen. Ik heb toen de suggestie gedaan om de Wajong'ers uit te zonderen van de nieuwe structuur en voor hen de boel bij het oude te laten. De staatssecretaris heeft die suggestie toen wel erg gemakkelijk aan de kant geschoven. Ik vind dat niet correct. Hoe langer ik erover denk, hoe meer ik vind dat dit toch veruit de gemakkelijkste en ook voor de betrokkenen eenvoudigste manier is om te voorkomen dat zij erop achteruit gaan en hun positie op de arbeidsmarkt te ondersteunen. De staatssecretaris zegde de Kamer toe snel met cijfers te komen over de financiële consequenties van mijn voorstel. Ik kreeg die echter pas gisteren in de loop van de middag aangereikt, zodat ik mijn amendement op dit punt nog niet heb kunnen vervolmaken. Ik heb wel wat ingediend. Ik ben in voor elke suggestie voor beter. Er moet in elk geval iets gebeuren. Daarom heb ik dat amendement maar ingediend. Wij zullen zien hoe dit in de discussie verder gaat.

Wat de Vpb betreft weet de staatssecretaris dat ik daar geen voorstander van ben. Wij hebben daar in eerdere debatten argumenten over gewisseld. Het lijkt mij echt ongewenst om het op deze manier te laten plaatsvinden. Daarover is door anderen al genoeg gezegd. Wij moeten nu eenmaal een draagvlak instandhouden, ook in de belastingheffing, om de overige vestigingsfactoren voor zich in Nederland vestigende bedrijven in stand te houden. Dit lijkt mij dus niet gewenst. De staatssecretaris kent mijn argumenten daarvoor.

Over de filminvesteringsaftrek kan ik kort zijn: wij zijn niet overtuigd van de noodzaak daarvan. De staatssecretaris spreekt over een substantiële fiscale faciliteit voor de film, waardoor de aandacht voor commerciële aspecten van de film toeneemt. Het daarmee gemoeide budget van 24 mln euro zie ik echter graag op een andere manier besteed, in sectoren waar het harder nodig is. Gezien de kritiek op de effecten van de voorgestelde regeling, met name vanuit het veld zelf, word ik gesterkt in de opvatting dat dit budget op een betere manier moet worden aangewend. Laten wij eerlijk zijn, kijkende naar het voorbeeld dat ik al bij interruptie heb genoemd: wat is het voor onzin dat Nederlands belastinggeld naar een film gaat die met Amerikaanse acteurs in Amerika wordt opgenomen en waarbij slechts de regisseur een Nederlander is? Dat lijkt mij niet de meest adequate aanwending van belastinggeld.

De fractie van de ChristenUnie is een groot voorstander van variabilisatie van de autokosten. Sinds jaar en dag heeft mijn fractie onophoudelijk gepleit voor invoering van de kilometerheffing, omdat wij ervan overtuigd zijn dat het een doeltreffend instrument is. Wij zijn blij dat het kabinet dit uiteindelijk heeft overgenomen. Er is in dit huis de afgelopen maanden al uitvoerig over gesproken, zeker waar het betrof het omzetten van vaste autokosten in bedragen per kilometer. De regering kiest hierbij voor budgettaire neutraliteit, een keuze die niet de onze is. Hoe beperkter de randvoorwaarden zijn waaronder de kilometerheffing wordt geïntroduceerd, des te minder mogelijkheden er zijn voor de overheid om te sturen.

Vorige week heeft de minister van Verkeer en Waterstaat bij de behandeling van haar begroting duidelijk gesteld dat de invoering van de kilometerheffing plaatsvindt nadat de belastingverlagingen voor de automobilist in 2001 en 2002 zijn gerealiseerd. De budgettaire neutraliteit is dus gebaseerd op het kostenniveau van ná 2002. De mogelijkheden om bij de introductie van de kilometerheffing te variabiliseren nemen uiteraard af naarmate de bestaande autokosten lager zijn. Wij vinden dat een verkeerde en ook inconsistente keuze en pleiten er daarom voor, de budgettaire neutraliteit te baseren op het niveau van 2001. Nu het ernaar uitziet dat dit niet gebeurt, zijn wij niet enthousiast over de eenzijdige lastenverlaging die voor 2002 wordt voorgesteld.

De regering heeft voorgesteld het woon-werkverkeer met een auto van de zaak gelijk te stellen aan het woon-werkverkeer met een privé-auto. Dat is een consistente keuze, die goed beschouwd een jaar te laat komt. De argumenten voor de gelijkschakeling golden immers een jaar geleden ook al. Budgettaire neutraliteit is ook hier troef en dat verbaast ons, want uit de schriftelijke gedachtewisseling valt af te leiden dat dit niet in het regeerakkoord is vastgelegd. Waarom wordt daar dan toch voor gekozen en laat de regering een kans liggen om hier 300 mln gulden binnen te halen?

De staatssecretaris deelt in antwoord op onze vragen mee, dat het realiseren van een meeropbrengst hier niet centraal heeft gestaan. Dat wil ik uiteraard best geloven, maar dan nog blijft de vraag overeind waarom de huidige staffeling niet gewoon wordt gehandhaafd. Ik verzoek de staatssecretaris deze vraag in dit debat te beantwoorden. Het kan haast niet anders of de door de regering voorgestelde wijziging van de staffeling zal leiden tot meer autokilometers. Het maakt immers nogal wat uit of grens voor de maximale bijtelling van 25% wordt gelegd op 10.000 privé-kilometers in plaats van op de huidige 7000.

In de nota naar aanleiding van het verslag geeft de staatssecretaris te kennen dat hij zich beraadt over de mogelijkheden voor een geleidelijker overgang van de huidige regeling naar de voorgestelde regeling. Dat is een beetje raar, want het besluit om de auto van de zaak en de privé-auto meer gelijk te gaan behandelen komt niet uit de lucht vallen. Eerst niet, toen wel en nu weer niet: wat wordt het nu? Wat heeft de regering doen besluiten om nu toch misschien weer – of weer niet – af te zien van het oorspronkelijke voorstel? Toch niet de berekeningen met betrekking tot de inkomenseffecten? Ik veronderstel tenminste dat die cijfers ook al bekend waren voordat het wetsvoorstel werd ingediend. Zo niet, dan vind ik dat op z'n minst een beetje slordig. De vraag blijft dus waarom de staatssecretaris zijn wetsvoorstel op dit punt nu weer zou loslaten.

Overigens ben ik hierover nog niets tegengekomen in een nota van wijziging. Ik kan mij echter niet voorstellen dat de mededeling in de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot een geleidelijker overgang zonder gevolgen zal blijven. Moet de opmerking van de staatssecretaris worden gezien als een uitnodiging aan de Kamer om het wetsvoorstel in dit opzicht te amenderen? Wat stelt de staatssecretaris zich trouwens zelf voor bij die geleidelijker overgang?

De aanschaf van veiligheidsbevorderende accessoires, zoals de dodehoekspiegel voor vrachtwagens, wordt gestimuleerd door fiscale instrumenten. Uiteraard heeft dit streven onze sympathie. Wel vind ik het opvallend dat de regering in de antwoorden aangeeft nu te kiezen voor fiscale stimulering en pas over te gaan tot een verplichting als Europa iets voorschrijft. Ik vraag me af of dat wel zo gaat. Denk maar eens aan de veiligheidsgordels. Hoe dan ook, bij ons dringt zich de vraag op of ten aanzien van bepaalde veiligheidseisen niet direct moet worden gekozen voor een wettelijk voorschrift in plaats van een fiscale stimulering. Dat is toch veel directer en wellicht veel effectiever?

De heer De Haan (CDA):

Voorzitter. Het belastingplan behoort het logische sluitstuk te zijn van het totale begrotingscircuit. In het verleden bestond het belastingplan uit een veelheid van soms zeer ongelijksoortige herzieningen van verschillende belastingwetten. Het voordeel is dat tegenwoordig wordt getracht, het belastingplan goed in te delen in een aantal hoofdstukken waarin onderling samenhangende zaken aan de orde komen. Dat neemt echter niet weg dat onderdelen van dit belastingplan een zodanig zelfstandig karakter hebben – met name deel V – dat zij eigenlijk niet in het belastingplan thuishoren en een zelfstandige behandeling behoren te krijgen. Ik zou de regering willen vragen, zich te bezinnen op de vraag welk karakter het belastingplan moet hebben. Zaken als deel V alsmede de successierechten dragen toch een afzonderlijk karakter. Ik zou graag het commentaar van de regering hierop horen, vergezeld van de belofte om volgend jaar dergelijke kunstjes niet meer uit te halen.

Bij het wetgevingsoverleg heb ik reeds gezegd dat deze plannen een beetje te veel een ad-hockarakter hebben. Er zou toch een poging gewaagd moeten worden om ons een beetje te houden aan de vereisten van VBTB. Daar hebben wij ons immers kamerbreed achter geschaard. Ik heb zelfs de minister van Financiën een compliment gegeven omdat hij die kar zeer goed trekt. En welk departement zondigt nu tegen de regels? Het departement van Financiën! Nagegaan behoort bijvoorbeeld te worden welke effect men wil bereiken met de prikkels om arbeidsgehandicapten op de markt te brengen. Collega Wilders heeft het ook al gezegd: dat moeten wij gewoon niet doen. Kan de regering bij het volgende belastingplan waar mogelijk duidelijk zijn over de doelstellingen? Al geeft zij alleen maar kwalitatieve informatie, dat zou ik erg op prijs stellen.

Dit belastingplan bevat een aantal correcties op de grote belastingherziening van vorig jaar, bijvoorbeeld de film-cv's, de hybride leningen, de stimulering van de arbeidsparticipatie, de voorgestelde BPM-wijzigingen en de artiestenregeling.

Er is naar de mening van het CDA ook een groot aantal pijnpunten blijven liggen. Zo achten wij de inkomenspositie van de ouderen met AOW en een aanvullend pensioen vooral in vergelijking met andere inkomensgroepen nog ver beneden peil. Door de scheiding van hun uitkering AOW en hun pensioen krijgen zij bovendien te maken met een navordering op de inkomstenbelasting. Waarom heeft de regering in haar overwegingen niet meer ingezet op een verbetering van de inkomenspositie van deze ouderen? Kennelijk liggen de prioriteiten bij Paars anders dan bij mijn politieke groepering.

Ook voor andere inkomensgroepen viel de beloofde lastenverlichting tegen. Van de tariefsverlaging had men meer voordeel verwacht, de verhoogde btw komt hard aan – vooral bij de gezinsboodschappen – en de energie- en premiekosten zijn fors gestegen, om van de lokale lasten maar niet te spreken. Van de beloofde lastenverlaging is dus niet veel terechtgekomen! Reden te meer om daarmee bij de huidige belastingherziening meer rekening te houden. Onze prioriteitsstelling loopt niet parallel aan die van Paars.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Opvallend dat de woordvoerder van de CDA-fractie vindt dat er weinig terecht is gekomen van de lastenverlichting. Het CDA heeft de lastenverlichting in ieder geval nooit willen steunen; de financieel woordvoerder heeft daarvan altijd afstand genomen. Verder is bij de financiële beschouwingen met steun van het CDA de motie-Crone aangenomen, waarin voor de doelgroep van ouderen met een klein pensioen, waarover u sprak, aanvullende "reparatie" is voorgesteld. Wij hebben daarvoor nu een amendement neergelegd. Wilt u dat steunen?

De heer De Haan (CDA):

Het laatste zit er dik in. Als u goed uw best doet, steunen wij dat amendement zeer zeker. Ik neem de beslissing pas in de tweede termijn.

Wij zijn altijd tegen generieke lastenverlichtingen geweest. Voor de tiende keer zal ik dat uitleggen. Hetzelfde geld dat u voor generiek wilt bepalen, bestemmen wij voor specifiek, dus voor bepaalde groepen. Dat zijn met name die groepen die de grootste "zwarigheden" in de maatschappij hebben. Het CDA is in het algemeen geen voorstander geweest van generieke lastenverlichting – dat weet u donders goed – maar voor specifieke groepen ligt dat anders.

De heer Dijsselbloem (PvdA):

Volgens mij is dat toch enigszins het herschrijven van de geschiedenis. Het CDA heeft altijd de prioriteit gelegd bij staatsschuld en extra uitgaven, en niet bij lastenverlichting. Ook wij zijn altijd voorstander geweest van een zo specifiek mogelijke lastenverlichting in het kader van inkomens, arbeidsmarkt etc. Ik vind het gek dat u nu zegt dat er weinig is terechtgekomen van de lastenverlichting, en dat u voorstander bent van specifieke lastenverlichting. De afgelopen jaren is dat namelijk nergens gebleken.

De heer De Haan (CDA):

Ik heb de indruk dat u nu, zo laat op de avond, een heleboel zaken door elkaar begint te halen! Wat u zegt, is natuurlijk echt flauwekul. Wij hebben na afweging wel degelijk voor de grote belastingherziening gestemd. Punt uit! Die herziening hield gewoon een lastenverlichting in. Wij hebben daar altijd respect voor getoond. Voor een dergelijke grote operatie heb je een behoorlijke dosis smeergeld nodig, en dat is lastenverlichting. Dat hebben wij überhaupt niet ontkend. Dat wij een grotere prioriteit leggen bij reductie van de staatsschuld, heeft toch te maken met de aanwending van inkomstenmeevallers? Dat u die hele rommel onder lastenverlichting brengt, moet u zelf weten, maar dat lijkt mij eerlijk gezegd niet correct. Ook u bent bij de laatste begroting tot het inzicht gekomen dat de nadruk op staatsschuldreductie moet worden vergroot.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Bepleit het CDA nu om boven op de 3 mld gulden die in 2002 al aan lastenverlichting wordt uitgegeven – inclusief de 8 mld gulden van de belastingherziening maakt dat dus 11 mld gulden over de laatste twee jaar – een additionele lastenverlichting door te voeren voor specifieke groepen?

De heer De Haan (CDA):

Nee. Ik kom met een aantal alternatieven voor het regeringsbeleid, wat blijkt uit onze amendementen. De aanwending van die 3 mld gulden wordt inderdaad specifieker gericht. Dat zal vooral blijken uit mijn opmerkingen over de vennootschapsbelasting.

Mevrouw Giskes (D66):

Wilt u beweren dat bijna 100 mln gulden naar de automobilist geen generieke belastingverlaging is?

De heer De Haan (CDA):

Ik heb het nog niet over de automobilisten gehad, en ik was dat überhaupt niet van plan.

Mevrouw Giskes (D66):

U bent mede-indiener van een amendement waarin dat wordt geregeld.

De heer De Haan (CDA):

U vergist zich daarin. Ik heb mij nog niet verbonden aan dat amendement. Dat kan overigens nog komen. Mijn naam staat daaronder, maar...

Mevrouw Giskes (D66):

Het is wel de vertaling van een motie, ingediend tijdens de financiële beschouwingen. Het doel is dus niet veranderd, en toen was u het ermee eens.

De heer De Haan (CDA):

Ja, maar ik heb toch niets gezegd waaruit blijkt dat ik tegen lastenverlichting ben?

Mevrouw Giskes (D66):

Nee, u bent tegen generieke lastenverlichting. Ik vraag u of het weggeven van zo veel geld aan de automobilist een specifieke lastenverlichting te noemen is.

De heer De Haan (CDA):

In zekere zin wel.

Mevrouw Giskes (D66):

Wie vallen daarbuiten?

De heer De Haan (CDA):

Een heleboel mensen. Iemand die de trein neemt, krijgt het niet. Iemand die boodschappen doet bij Albert Heijn, krijgt het ook niet. De uitgaven voor een auto vormen maar een klein onderdeel van het totale consumptiepakket.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Kan de staatssecretaris in zijn antwoord ingaan op de geringe aandacht die hij geeft aan de Europeesrechtelijke inpassing van talloze belastingregels? Dat geldt niet alleen voor de surtax, waarover ik al vragen heb gesteld in oktober. Ik verwijs hiervoor naar het arrest van het Europese Hof in Luxemburg. Het is hoogst twijfelachtig of die surtax überhaupt wel door kan gaan. Een ander voorbeeld is het "arms length"-beginsel. Het is ook hoogst twijfelachtig of dat Europeesrechtelijk wel enige grond zal krijgen. Ik nodig de regering uit om in te gaan op mijn stelling dat wij te veel wetten aannemen die Europeesrechtelijk onderuitgehaald worden. Volstrekt helder is, dat dit natuurlijk niet moet gebeuren.

Vervolgens kom ik bij een aantal meer specifieke opmerkingen. In de eerste plaats noem ik de toetrederskorting van ƒ 6000 en de afdrachtvermindering toetreders. Het kabinet stelt een nieuwe toetrederskorting voor om de vrijwel allerlaatste niet-werkenden te bewegen zich alsnog op de arbeidsmarkt te wagen. Het is bekend dat het CDA van mening is dat niet gezocht moet worden naar een maximale arbeidsparticipatie, maar veel meer naar een optimale arbeidsparticipatie, waarmee een keuze gemaakt wordt tussen enerzijds inkomen en anderzijds vrije tijd of zorgtijd. Dit houdt in dat niet iedereen die kan werken ook moet of hoeft te werken. Voor ouderen geldt dat zij vaak op jonge leeftijd zijn begonnen. Wij moeten niet zodanig opereren dat wij alle ouderen tegen heug en meug aan het werk houden. De overheid moet de ouderen niet te veel achter de vodden zitten. Voor toetredende vrouwen geldt met name dat herintreding wel aangemoedigd mag worden – zij zijn zeer welkom op de arbeidsmarkt – maar er moet beter worden nagedacht over de redenen waarom deze vrouwen thans thuisblijven. Naar onze opvatting is een vrouw meer gediend bij een behoorlijke en toegankelijke kinderopvang. Al met al wil het CDA daar grote nadruk op leggen. Wij zijn derhalve van mening dat de toetrederspremie zou moeten worden aangewend om goede kinderopvang te financieren. Op dit punt zullen wij een amendement indienen. Mocht die toetrederskorting in de huidige vorm toch intact blijven, dan hebben wij wel ernstige kritiek op de minimumwaarde van 50% van het minimumloon. Wij zijn absoluut voorstander van een urencriterium. De staatssecretaris schuift dit wel heel gemakkelijk weg door te verwijzen naar uitvoeringsproblemen. Ik geloof daar niets van. Zowel vrouwelijke als mannelijke werknemers die een dienstverband aangaan, kunnen op basis van hun contract aantonen hoeveel uren zij werken. Het probleem ligt bij de werknemers die geen dienstverband hebben, die bijvoorbeeld zelfstandig zijn of meewerken in de zaak van een ander of van hun partner. Die moeten voor de fiscus ook al een urencriterium opgeven. Dus ik zie de uitvoeringsproblemen niet. Ik vind het volstrekt helder dat er niet gediscrimineerd mag worden tussen toetreders die een laag loon hebben – die vele uren moeten draaien om 50% van het minimumloon te halen – en hoog opgeleide mensen met een academische graad die dat minimumloon bij wijze van spreken met twee à drie uur werken al kunnen halen. Ik vind dat niet correct. Ik verzoek de staatssecretaris nogmaals om aandacht te besteden aan die uitvoeringsproblemen.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter. Ik lees in het pamflet dat de heer De Haan heeft uitgedeeld, dat hij overweegt een amendement in te dienen, maar dat hij de verhoging van de combinatiekorting en de afdrachtvermindering voor werkgevers eruit wil halen. Hij wil dat bedrag dan buiten de fiscaliteit om inzetten voor kinderopvang.

De heer De Haan (CDA):

Dat is bij nader inzien niet correct. Dat had verbeterd moeten worden. Ik kom morgen met de concrete inhoud van het amendement.

Voorzitter. Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de opmerkingen die reeds zijn gemaakt over de fiscale stimulering van de flexibele beloning. Het CDA heeft daar een paar kritische kanttekeningen bij, die door anderen ook reeds zijn verwoord.

Voorzitter. Dan een opmerking over de verlaging van het vennootschapstarief met 0,5%. Wij achten ook hier een generieke verlaging voor alle bedrijven die vennootschapsbelasting moeten betalen, niet erg effectief om de concurrentiepositie van Nederland te verbeteren. Dat was namelijk het argument. Het CDA is ervoor om het bedrag van 220 mln euro veel specifieker in te zetten, door bijvoorbeeld het opstapje voor het midden- en kleinbedrijf te verhogen. Dat is in dit geval ƒ 150.000. Je kunt dan het tarief ook nog met 1% terugbrengen. Wij zijn ervan overtuigd dat het stimuleren van het MKB door het geld alleen daar in te zetten, de dynamiek van de Nederlandse economie meer bevordert dan 0,5% over alles uit te spreiden. Ik kom daarmee vrij dicht bij de VVD-fractie. Wij moeten er eens over praten of wij het VVD-voorstel en dat van ons een beetje in elkaar kunnen schuiven. Vermoedelijk is dit idee waar het de economische dynamiek betreft, beter dan het generieke idee.

Wij zijn het op zich eens met de invoering van de filminvesteringsaftrek. Films zijn mooi en het is goed om cultuur een beetje te bevorderen. Er zijn echter twee specifieke vragen. In de eerste plaats wordt het totaalbedrag op 50 mln gulden gesteld. De randvoorwaarde is dat het niet meer dan 15 mln gulden per film mag zijn. Als het een beetje dure films zijn, kun je dus ongeveer 3,5 film maken. Hoe gaat de regering te werk, als de aanvraag voor de films hoger is dan het budget? Ik kan dat uit de stukken niet opmaken. Er moet dan rantsoenering plaatsvinden. Doe je dat op grond van kwaliteit, van marketingplannen, van distributieplannen? Je ontkomt vermoedelijk niet aan een inhoudelijke beoordeling. Ik ben daar uitermate kritisch in. Stel dat iemand met een prachtige film komt aan het eind van het jaar en het budget is op. Wordt er dan gezegd: Sorry, u bent te laat? Ik zou dat een cultuurpolitiek van niets vinden. Ik ontvang graag een antwoord op die vraag. Ik zou ook graag een concreet antwoord ontvangen op de vraag hoe valt te controleren dat 50% van de productiekosten in Nederland wordt gemaakt. Ik heb daar mijn twijfels over.

De verruiming van de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor goededoeleninstellingen en fondswervende instellingen is een prima idee. Maar wat gebeurt er als een prima muziekvereniging optreedt op feesten en partijen, en daarmee concurreert met professionals? Je kunt zeggen dat die lui een mooie omzet en zelfs winst hebben en dat die winst is bestemd voor een goed doel, namelijk de jeugdopleiding van de muziekvereniging. Dat is prima, maar zij concurreren wel degelijk en doordat zij goedkoper kunnen werken, drukken zij professionele musici eruit. Kan de staatssecretaris toelichten wat hij dan gaat doen met deze oplossing voor goede doelen?

Er zijn een heleboel instellingen die de gemaakte winst een aantal jaren reserveren om later een grote klapper te maken voor goede doelen. Krijgen zij de tijd om die winst mooi op te bouwen?

Bij de hybride leningen moeten wij oppassen dat wij niet te ver doorschieten. Er moet worden aanvaard dat de leningen die zijn achtergesteld ten opzichte van preferente en concurrente schuldeisers, niet worden gepakt, want dan schiet men te ver door. Vallen renteloze leningen ook onder hybride leningen? Zij kunnen buitengewoon belangrijk zijn om een startende of noodlijdende onderneming goed te voorzien. Bij een hybride lening die aan de eisen voldoet, is de vraag of deze tot het kapitaal behoort en dus onder de kapitaalsbelasting valt. Ik ben het met mevrouw Giskes eens dat deze ook wel afgeschaft kan worden.

Ik heb in mijn inleiding gezegd dat de codificatie van het arms-length-beginsel naar mijn mening niet de schoonheidsprijs verdient, omdat hiervoor geweldige bureaucratische instituties moeten worden opgebouwd bij de fiscale dienst en bij de ondernemingen. Het komt erop neer dat zij zelf een informatiesysteem moeten opbouwen om aan te tonen dat zij bij inter-company-pricing de zaak niet bedotten. Zij moeten bewijzen dat zij reële interne prijzen hebben. Soms moeten zij zich daarvoor op databanken aansluiten, staat in het verhaal, maar daar geloof ik niet erg in. In sommige gevallen is er geen alternatieve markt aanwezig voor die grote, verticaal georganiseerde multinationals.

Hiermee is zo'n bureaucratisch element ingebracht dat het haast anti-Europees aandoet. Is het niet eenvoudiger om te erkennen dat er in sommige gevallen geen objectieve maatstaven zijn om de interne prijzen binnen een verticaal georganiseerde multinationale onderneming precies te berekenen? In Europees verband is het misschien beter om te komen tot een soort arbitragesysteem, waarin de zaak in redelijkheid wordt opgelost. Dat kan nooit objectief, dat moeten wij gewoon erkennen. Als er een geweldige bureaucratie bovenop wordt gezet, kom je er ook niet uit.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich eigenlijk niet verenigen met de codificatie van de zeventiende standaardvoorwaarde bij de fiscale eenheid. Ik wil het kort samenvatten, maar dat is moeilijker dan voorlezen. De staatssecretaris geeft zelf aan dat deze voorwaarde als niet gesteld moet worden beschouwd en onverbindend moet worden verklaard. Waarom moet je iets codificeren wat onverbindend is? Het heeft mogelijk gevolgen voor de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. In de memorie van toelichting wordt door de staatssecretaris terecht opgemerkt, dat, mocht de voeging tot fiscale eenheid op zichzelf leiden tot een lagere voorkoming, dat inherent is aan de voor- en nadelen van het regime van de fiscale eenheid. Dat is okay. Met de wijziging en de invoering van de artikelen 15 en 15a wordt het voordeel van de fiscale eenheid, gelegen in de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting ten gevolge van een interne financiering weggenomen. Op die manier wordt inbreuk gemaakt op het beginsel van de fiscale eenheid. Het is mijn stelling dat deze redenering van de staatssecretaris inconsistent is. Wil hij daarop in zijn antwoord ingaan?

Hetzelfde geldt voor de terugwerkende kracht van algemeenbelangvorderingen. Het betreft artikel 17a van de Wet op de vennootschapsbelasting. Met terugwerkende kracht wordt een omissie van aanmerkelijkbelangschuldvorderingen in de buitenlandse belastingplicht voor de vennootschapsbelasting hersteld. Kan de staatssecretaris de redelijkheid aantonen van de terugwerkende kracht?

In het kader van de economische structuurversterking zouden de ex-pats, buitenlandse werknemers die in Nederland de kost verdienen, bij de grote stelselherziening 30% aftrek krijgen. Nu wordt dat weer 35%. De staatssecretaris heeft dat geregeld met werkgeversorganisaties. Ik heb er begrip voor dat hij dat doet, maar als ik een vergelijking maak met de Nederlandse burger kan ik er weinig begrip voor opbrengen. De Nederlandse burgers hebben lagere belastingtarieven gekregen, maar daar staat tegenover dat talloze aftrekposten zijn geschrapt. Ik zie dus niet in, waarom de staatssecretaris weer van 30 naar 35% gaat. Als hij dergelijke afspraken maakt, zou ik graag zien dat hij de Kamer daarvan onverwijld op de hoogte stelt, want dat is de koninklijke weg.

De herinvesteringsreserve wordt verruimd met gevallen van verplaatsing van bedrijven in het kader van aankoop van gronden voor de ecologische hoofdstructuur en strategische grondprojecten. Wordt deze specifieke ondersteuning door Brussel goedgekeurd? Wij zouden ook in dit geval graag zien dat de staatssecretaris een dergelijke verruiming van te voren aan ons laat weten, zodat wij niet achteraf op ons duvel krijgen van de Europese Commissie.

Ik kom toe aan de terugsluis van de regulerende energiebelasting. De staatssecretaris heeft het voortreffelijk geregeld dat kerken, clubs, sporthuizen en dergelijke de regulerende eco-belasting terug kunnen krijgen. Mij lijkt dat een goed idee. Waarom doet hij dat niet voor de gemeenten, althans in onvoldoende mate? Wij hebben dat bij talloze gemeenten opgevraagd. Als voorbeeld noem ik Leiderdorp, een gemeente die in de buurt van Den Haag ligt. Leiderdorp moet 150 mln gulden aan eco-tax betalen en krijgt maar 50 mln gulden terug. Wil de staatssecretaris daarop ingaan? Is dat wel correct?

Op de vele, soms kritische vragen die niet alleen door mijn fractie, maar ook door andere zijn gesteld over de herziening van het successierecht heeft de staatssecretaris ontzettend vaak met neen geantwoord. Het kost allemaal te veel geld. Als dat inderdaad het geval is, zou de zaak in één keer moeten worden geregeld. De staatssecretaris zegt nu telkens dat er geen geld voor is. Dat betekent dus dat het geen prioriteit heeft, maar de staatssecretaris redeneert nu wel heel erg kort door de bocht.

De nieuwe partnerschapsregeling vinden wij een buitengewoon goede zaak. Het is een doorbraak, die de kern vormt van de wijziging van het successierecht. Ik blijf mij echter verbazen over het betrekkelijk hoge derdentarief. Collega's Van Dijke en Van der Vlies hebben al gesproken over mensen die mantelzorg verlenen. Dat kan een buurvrouw/buurman of een goede kennis zijn. Zij worden geconfronteerd met een hoge tariefgroep als de erflater hen geld wil nalaten. Wij pleiten er sterk voor dat een regime wordt gecreëerd waarin mensen die jaar en dag mantelzorg hebben verleend in tariefgroep 1 terechtkomen zonder vrijstelling.

Voorzitter. Het is ons niet duidelijk of de partnervrijstelling voor erflatingen nu ook voor het schenkingsrecht gaat gelden. Als dat wel de bedoeling is, is aanpassing van artikel 33 van de Successiewet vereist. Het is toch wel te dol dat als iemand deze wereld verlaat er 100% vrijheid bestaat, maar niet als hij nog leeft.

Ik ondersteun de gedachte dat samenwonende bloedverwanten in de rechte lijn als partner worden aangemerkt. De wet ontkent dit, maar dat vindt het CDA verkeerd. Het is ook moeilijk te rechtvaardigen. Op dit punt komen wij met een amendement, waarschijnlijk in samenwerking met andere fracties.

Het is apert onredelijk om de 60% waardering van het eigen huis te laten vallen. Als het huis van de langstlevende partner naar het kind gaat, krijgt de overheid dubbel en dwars terug wat met de partnervrijstelling verloren is gegaan. Op dit punt zullen wij zeker met een amendement komen.

Voorzitter. Wij protesteren tegen het vervallen van de bestaande regelingen voor quota en landbouwgronden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik kom nog even terug op een vorig punt van u. Begrijp ik het goed dat u pleit voor een gelijke fiscale behandeling van doden en levenden? Moet de inkomstenbelasting dan ook maar worden afgeschaft?

De heer De Haan (CDA):

Dat u nog zo fris bent aan het eind van de avond! Ik heb mij afgevraagd waarom er een onderscheid is binnen een erkend partnerschap tussen het schenkingsrecht en de erflating. Dit begrijp ik niet. Wil de staatssecretaris dit uitleggen?

Het aftrekpercentage voor quota en landbouwgronden is verhoogd van 25 naar 30. Die verhoging geldt alleen degene die het bedrijf overneemt, dat wil zeggen de echte bedrijfsopvolger, en niet voor de andere kinderen. Dit is in feite een vorm van discriminatie die ertoe zal kunnen leiden dat de ouders via de notaris moeten regelen dat dit onrecht wordt hersteld. Het is niet correct dat zij een fout van de wetgever moeten repareren. Daarom pleit ik ervoor dat wat de regering voor de echte bedrijfsopvolger doet, zij ook voor de andere kinderen doet.

Mijn fractie is er voorstander van dat de aftrek van bedrijfsmiddelen als quota en landbouwgronden zoals vroeger op 100% wordt gesteld. Wij zullen hiertoe een amendement indienen.

Ik wil nu nog een opmerking maken aan het adres van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ook na het wetgevingsoverleg van vorige week ben ik nog steeds niet enthousiast over de herziening van de Wet REA. Ik vind dat onvoldoende is aangetoond dat de huidige wet niet werkt. De staatssecretaris kan gelijk hebben als hij zegt dat die wet misschien wat te ruim is, maar hij heeft nergens aangetoond dat de overgang van een subsidie-instrument naar een fiscaal instrument, wat een buitengewoon ruwe en ingrijpende verandering is, meer effect zal hebben. Er moeten meer arbeidsgehandicapten in dienst worden genomen. Dat is mijn doel, maar er is niet aangetoond dat dit het gevolg zal zijn van deze verandering. Dit is mijn fundamentele kritiek. Ik ben niet tegen bezuinigingen en het zou fraai zijn als de staatssecretaris zou kunnen aantonen dat dezelfde hoeveelheid mensen met een arbeidshandicap aan het werk kunnen worden geholpen met minder middelen. Hij kan dit echter niet.

Ik ben teleurgesteld dat de staatssecretaris geen aandacht heeft geschonken aan de ervaringen uit de praktijk. Hieruit blijkt dat jongeren die de praktijkschool hebben gevolgd en in deze regeling vallen, met veel succes aan het werk zijn geholpen, zij het met een hoop begeleiding. Ik onderschrijf de opmerking van de heer Van Dijke dat wij nog eens goed moeten nadenken voordat wij voor een nieuwe regeling kiezen in plaats van de Wet REA waarvan apert duidelijk is dat zij voor jonge mensen succesvol is. Zij zouden wel eens het slachtoffer kunnen worden van deze nieuwe wet die slechts voorziet in een geringe korting op de afdracht van de WAO-premie. Ik geef toe dat er daarnaast nog subsidies kunnen worden verstrekt, maar toch. Zo komen er alleen maar meer Wajong'ers. Waarom zorgt de regering er niet voor dat jonge mensen niet in de Wajong hoeven te komen? De kosten zijn vele malen hoger dan het handhaven van die ouderwetse subsidies.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. De belastingplannen 2002 behelzen in totaal bijna 3 mld aan lastenverllchting, waarmee de teller voor de paarse kabinetten op zo'n 30 mld aan lastenverlichting komt. Mijn fractie heeft zich bij de algemene financiële beschouwingen nog uitgesproken tegen deze politiek van particuliere rijkdom versus publieke armoede.

Wij vinden het teleurstellend dat het kabinet de voorstellen voor gehandicapten en chronisch zieken niet heeft aangepast. De chronisch zieken en gehandicaptenraad heeft erop gewezen dat de vermenigvuldigingsfactoren tot een verdere toename van het oneigenlijk gebruik van het chronischziekenforfait leiden. Wij steunen dan ook het alternatief van de raad om het forfait te beperken tot de specifieke ziektekosten van chronisch zieken en gehandicapten, onder gelijktijdige afschaffing van de drempel. Op die manier kan het gebruik van dit forfait voor hoge ziektekostenpremies waarvoor het forfait niet is bedoeld worden beperkt en worden verruimd voor hen die het het meest nodig hebben.

Bij de politieke beschouwingen van verleden jaar is de mede door mijn fractie ondertekende motie-Melkert aangenomen om het chronischziekenforfait om te zetten in een heffingskorting. Het past naar onze mening niet dat het kabinet de motie niet uitvoert en de omzetting in een heffingskorting achterwege laat.

Wij zijn het wel eens met de wijziging van de verlaging van de drempel voor de dieetkosten zoals die in de nota van wijziging is vastgelegd.

De SP-fractie is wat verbaasd dat deze staatssecretaris zich enerzijds inzet voor Europese afspraken over de vennootschapstarieven en anderzijds vrolijk meedoet aan de race om dat tarief te verlagen naar bijvoorbeeld het niveau van de Europese Uniekandidaat Estland. Nul dus. Wil de staatssecretaris Europese afspraken maken om zijn eigen gedrag aan banden te leggen?

Ik wil hem voorhouden dat hij zich niet zoveel zorgen hoeft te maken over de positie van ondernemend Nederland. Zij zijn de afgelopen 20 jaar flink in de watten gelegd met loonmatiging. Als ik de voorganger van de staatssecretaris de heer Vermeend mag geloven keren die jaren weer terug. Nederland heeft een uitstekend opgeleide bevolking, hoewel wij onze voorsprong enigszins aan het verliezen zijn. Nederland ligt in het hart van de grootste afzetmarkt ter wereld, heeft de grootste haven ter wereld en een van de grootste luchthavens van Europa. Wij hebben geen medelijden, zeker niet nu de grootverbruikers van energie lijken te ontsnappen aan de ecotaks

De vrijstelling voor partners in het successierecht bedraagt bijna 6 ton. Wij zijn geen voorstander van een algehele vrijstelling. De huidige vrijstelling garandeert voldoende dat partners op de huidige voet verder kunnen leven, het zogeheten verzorgingsprincipe. Wij zien niet in waarom er 100 mln gulden vrijgemaakt moet worden voor 945 vermogende belastingplichtigen. Het principe van draagkrachtvermeerdering wordt hiermee volledig losgelaten en bovendien is een dergelijke algehele vrijstelling ook niet gebruikelijk in West-Europa.

De SP-fractie steunt de modernisering van het partnerbegrip en in feite de verruiming naar ongehuwd samenwonenden. Wij zijn echter niet overtuigd van het antwoord van het kabinet in de nota naar aanleiding van het verslag om de vrijstelling voor inwonende kinderen te schrappen. Veel kinderen nemen als zogenaamde mantelzorger de zorg voor hun zieke vader of moeder op zich en wonen daarom bij hen in. Zij worden onnodig het slachtoffer van deze herziening. Mantelzorgers besparen de samenleving minimaal ƒ 400 per dag en nemen 75% van de thuiszorg op zich. Daarnaast beperken zij zich zelf in hun carrière waardoor hun financiële mogelijkheden beperkt zijn. Zij kunnen nu rekening houden met de vrijstelling. Dit is een kleine tegemoetkoming voor de vele kosten die zij aan de samenleving gedurende vele jaren besparen. Ik vraag de staatssecretaris daarom met klem zijn plannen te heroverwegen.

Ten slotte vraag ik aandacht voor de motie-Hindriks die is ingediend bij de behandeling van de WAZ. Volgens de planning van de staatssecretaris wordt hierover rond 1 december a.s. uitsluitsel gegeven. Moet de staatssecretaris de effecten van die motie niet bij het belastingplan betrekken? Ik hoor hierover graag zijn oordeel.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Zoals u weet, zullen de bewindslieden morgenochtend om ongeveer 10.45 uur de Kamer antwoorden in eerste termijn.

Sluiting 23.28 uur

Naar boven