Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 15 februari 2001 over alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA's).

De heer Kamp (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Het zou een flink probleem zijn als per jaar 500 tot 600 kinderen en jongeren uit Afrikaanse, Aziatische en andere landen moederziel alleen naar Nederland zouden komen. Het gaat om kinderen voor wie alles en iedereen in ons land volkomen vreemd is. Zij kennen de taal niet en hebben een opleiding, als zij die al hebben, waarmee zij in Nederland niets kunnen. De meeste van die kinderen zouden in ons land in de problemen komen en hun opvang en begeleiding zou een flinke last voor de Nederlandse samenleving zijn. Er komen echter geen 500 tot 600 alleenstaande kinderen per jaar naar Nederland. Er komen er 500 tot 600 per maand. De toestroom wordt steeds groter. Het gaat niet meer om een flink probleem, het gaat om een acute bedreiging die direct en effectief ingrijpen van de regering noodzakelijk maakt.

Voor de VVD-fractie is onbegrijpelijk dat het ingrijpen, ondanks ons onophoudelijke aandringen, tot nu toe achterwege is gebleven. Eerst kon de Kamer twee jaar wachten op een beleidsnota. Daarna is bijna een jaar lang niets gebeurd. Nu kunnen wij wachten tot april op de volgende nota. Het is niet verantwoord zo nog langer door te gaan. Iedereen weet waarom mensen uit China, Angola, Sierra Leone, Guinee, Somalië en andere landen veel geld aan mensensmokkelaars willen betalen om kinderen naar Nederland te brengen. Zij willen dat omdat hun kinderen een zeer grote kans hebben, hier te mogen blijven. Het Nederlandse AMA-beleid stelt de mensensmokkelaars in staat, hun klanten waar te bieden voor hun geld. Dat betekent dat de toestroom pas stokt als de kinderen niet meer mogen blijven en men in de landen van herkomst hen daadwerkelijk en binnen korte tijd ziet terugkeren.

Door het ontbreken van beleid gericht op het effectief ontmoedigen van het sturen van alleenstaande kinderen naar Nederland is een proces op gang gekomen dat zichzelf in stand houdt en versterkt. 1500 AMA's in 1996, 3500 in 1998 en 6700 vorig jaar. In 1999 kwamen er nog geen 20 asielzoekers uit Guinee naar Nederland. Vorig jaar kwamen uit dit land alleen al meer dan 800 AMA's. In 2000 kwamen er meer AMA's uit Angola naar Nederland dan naar alle andere Europese landen bij elkaar.

Ik leg de Kamer daarom de volgende motie voor.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de jaarlijkse toestroom van alleenstaande kinderen uit voornamelijk Afrikaanse en Aziatische landen naar Nederland sinds 1996 bijna is verviervoudigd tot 6700 kinderen in 2000;

voorts constaterende dat deze toestroom in geen verhouding meer staat tot die naar de andere Europese landen en er dus sprake is van een specifiek Nederlands probleem;

overwegende dat deze toestroom grote risico's voor de betrokken kinderen en voor de Nederlandse samenleving met zich meebrengt;

verzoekt de regering, op zeer korte termijn een plan van aanpak op te stellen met zodanige maatregelen dat de toestroom van alleenstaande kinderen naar Nederland binnen twee jaar, gerekend vanaf 1 januari 2001, tot maximaal het Europees gemiddelde wordt teruggebracht en de Kamer dit plan te doen toekomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Kamp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 563 (19637).

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Voorzitter! In het algemeen overleg van vorige week is, evenals in het notaoverleg van vorig jaar, inzake het AMA-beleid veel aandacht besteed aan het specifieke terugkeerbeleid voor AMA's. Dat is goed. Ik heb aangegeven dat onze fracties zeer hechten aan een hele spoedige inwerkingtreding en totstandkoming van een adequaat specifiek terugkeerbeleid voor AMA's. Wij hebben de staatssecretaris voorgehouden dat het goed zou zijn als de notitie, de nadere uitwerking waarop de Kamer al heel lang wacht, er komt. Aanvankelijk zou die notitie er in het najaar komen. Nu is die naar het voorjaar verschoven. Het terugkeerbeleid kan een effect op de instroom hebben. Het is echter ook in algemene zin van belang om aan de hoge instroom in Nederland aandacht te geven. De heer Kamp sprak daar ook over. Nu de cijfers over het jaar 2000 bekend zijn, met het hoge aantal instromers van 6700, vind ik het nodig om op dat punt een motie aan de Kamer voor te leggen, mede ondertekend door collega Van der Staaij.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers dat naar Nederland komt fors blijft toenemen;

voorts constaterende dat uit de notaRouvoet Alleenstaande minderjarige asiel- zoekers (27062, nr. 2) bleek dat het aantal AMA's in een aantal ons omringende landen beduidend lager is en in een aantal landen min of meer stabiel is of zelfs een dalende lijn vertoont;

van oordeel dat het veelal niet in het belang van de betreffende minderjarigen is om individueel langdurig of permanent verblijf in een ander land dan het land van herkomst te verkrijgen;

verzoekt de regering, na te gaan welke mogelijkheden er zijn om naast de in de genoemde nota aangekondigde maatregelen met betrekking tot de instroom van AMA's in Nederland tot aanvullende maatregelen te komen en de Kamer hierover binnen twee maanden te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rouvoet en Van der Staaij. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 564 (19637).

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Voorzitter! Ik hoop dat u mij toestaat nog een aanvullende opmerking in verband met de motie te maken. Wij hebben al in het debat gezegd, dat wij het van belang vinden dat er aanvullende maatregelen komen, maar ook dat de maatregelen passen binnen onze verdragrechtelijke verplichtingen. Ik heb daarbij met name het verdrag inzake de rechten van het kind genoemd. Ik hecht eraan dat in deze plenaire afronding te benadrukken. Het is evenwel tegelijkertijd zo vanzelfsprekend, dat het niet in de motie vermeld behoefde te worden. Het is wel relevant het uitdrukkelijk te vermelden.

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! In een algemeen overleg hebben wij onlangs opnieuw gesproken over de problematiek van alleenstaande minderjarige asielzoekers. Wij wachten met enig ongeduld op nadere uitwerking van plannen die moeten bijdragen aan het verwerkelijken van een goed terugkeerbeleid voor die minderjarige asielzoekers die niet in Nederland mogen blijven.

Intussen hebben wij nog steeds te maken met een spectaculaire toename van de komst van alleenstaande minderjarige asielzoekers naar Nederland. Breed wordt de opvatting gedeeld – en de staatssecretaris heeft die ook nadrukkelijk verwoord – dat dit met het oog op de toekomstperspectieven van de jongeren in Nederland een zorgwekkend gegeven is. Het gaat hier immers om een buitengewoon kwetsbare groep van mensen voor wie het veelal een bijzonder zware opgave is om ver van het land van herkomst en buiten het familieverband waartoe zij behoren, een goede toekomst op te bouwen.

Voorzitter! In het algemeen overleg was de realisering van een goed terugkeerbeleid terecht een belangrijk thema. Evenzeer blijft echter van belang om preventief te bezien hoe de groei van het aantal AMA's dat naar Nederland komt een halt kan worden toegeroepen. Daarvoor is het nodig om voortdurend te achterhalen hoe het komt dat vele jongeren juist naar Nederland komen. Ook is een inzet nodig om te komen tot bijvoorbeeld intensivering van de zogenaamde pre-boarding checks. Voorts moeten er ook zaken als het mobiel grenstoezicht bij worden betrokken. Kortom, de SGP-fractie vindt dat er ook nadrukkelijk oog moet zijn voor eventuele aanvullende maatregelen op het preventieve vlak. Daarom heb ik met collega Rouvoet een motie op dit punt ingediend.

De heer Hoekema (D66):

Mevrouw de voorzitter! Minderjarige kinderen, vorig jaar 7000, komen veelal niet voor hun plezier en onder vaak moeilijke omstandigheden over de halve aardbol naar Nederland. Het is ook in hun belang om terug te keren naar het land van herkomst. Met hun reis zijn vaak onzuivere, soms geldelijke, belangen gemoeid. Tot nu toe is het Nederland niet of nauwelijks gelukt om die kinderen terug te laten gaan. De fractie van D66 pleit ervoor, ook in het belang van die kinderen, dat zij teruggaan, behalve kinderen die bescherming behoeven onder het Verdrag van Genève van 1951 en kinderen die in het land van herkomst geen behoorlijke opvang hebben. De staatssecretaris heeft tot nu toe te weinig het gevoel van urgentie uitgestraald als het erom gaat om dit terugkeerbeleid te verwezenlijken. Daarom vraagt de fractie van D66 aan de staatssecretaris om op 1 april een uitgewerkte terugkeernota op tafel te leggen, waarin de verschillende maatregelen worden geïnventariseerd die nodig zijn om, nogmaals, ook in het belang van de kinderen een effectief terugkeerbeleid te realiseren.

In die terugkeernota zal speciale aandacht moeten worden gegeven aan China, het land waar vorig jaar 1000 van de 7000 AMA's vandaan kwamen. De staatssecretaris heeft vorige week in het algemeen overleg aangegeven, dat daaraan problemen zijn verbonden. Wij vragen de staatssecretaris in overleg met de Chinese autoriteiten die problemen zoveel mogelijk op te lossen en in de terugkeernota een speciaal hoofdstuk of misschien een plan van aanpak te wijden aan de problematiek van China.

Mevrouw Albayrak (PvdA):

Voorzitter! Voor de Partij van de Arbeid was de grootste winst van het debat van vorige week, dat deze staatssecretaris heeft uitgesproken dat het AMA-beleid een van haar hoogste prioriteiten is. Wat ons betreft, is dat terecht. Binnen die prioriteit hebben wij nog een extra prioriteit gelegd bij het daadwerkelijk werk maken van het terugkeerbeleid. Dat hebben wij ingevuld met een specifiek project ten aanzien van China om op korte termijn de knelpunten beter in zicht te hebben en na te gaan wat wij wel en wat wij niet kunnen waarmaken. De staatssecretaris luisterde daar welwillend naar en zei dat dit project in de nota die min of meer voor april is toegezegd een plaats zal krijgen. Minderjarigen die in Nederland geen bescherming nodig hebben, horen hier niet te blijven. Dat is mede de oorzaak van de groeiende instroom, dus de Kamer zal in elk komend debat over AMA's moeten benadrukken dat terugkeer de eerste prioriteit heeft. Op gezette tijden zullen wij moeten bekijken of die terugkeer, met de consequenties voor de instroom daarna, is gerealiseerd.

De staatssecretaris gaf toe dat in de voorliggende periode de urgentie van dit probleem niet voldoende is onderkend. Wij gaan ervan uit dat in de door haar toegezegde plannen die urgentie wel voldoende plaats krijgt. Wij vertrouwen haar dus in dezen en zullen de plannen voor het voorjaar afwachten.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Voorzitter! In het algemeen overleg van verleden week zei ik al dat de problematiek rond de AMA's buitengewoon groot en urgent is. In de afgelopen jaren is de instroom fors toegenomen en dat is bedreigend voor het draagvlak van het AMA-beleid in onze samenleving, maar vooral ook voor de kinderen die nu hier zijn of die naar Nederland zouden kunnen komen. Met alle mogelijke middelen wil ik de industrie rond het smokkelen van kinderen stoppen. Ik ben ervan overtuigd dat hiervoor maar één adequaat middel bestaat, namelijk laten zien dat hiernaartoe reizen geen zin heeft, omdat men toch moet terugkeren. Het is heel lastig om dat te realiseren; in het algemeen overleg hebben wij het daarover uitgebreid gehad en dat zal ik nu niet herhalen.

De heer Kamp beschreef wederom de ernst van het probleem en daarin ben ik het dus van harte met hem eens. Ook ben ik het eens met zijn analyse dat de toestroom pas stopt als kinderen terugkeren. Ook is het waar dat tot op heden het terugkeerbeleid slechts bestond op papier en niet uit daadwerkelijke acties. Het is een van mijn hoogste prioriteiten om daarin verandering te brengen. Ik ben het dus eens met de intentie van de heer Kamp. Wel heb ik wat moeite met het dictum van zijn motie. Hij geeft daarin een soort kwantitatief criterium, overigens zonder een getal te noemen: hij relateert het aan het gemiddelde Europese instroomcijfer van AMA's. In het algemeen overleg zei ik al dat wij beschikken over een aantal cijfers over de instroom in andere landen, maar ook dat die cijfers wel nader moeten worden geanalyseerd: de stellige indruk bestaat namelijk dat landen op verschillende manieren tellen. Het is dus maar de vraag of het gemiddelde in Europa zo'n relevant criterium is.

Mijn tweede opmerking is van fundamentelere aard: ook als de heer Kamp een cijfer had genoemd, dan had ik daartegen bezwaar moeten maken. Immers, niettegenstaande alle inzet die ik wil plegen om het terugkeerbeleid werkelijk van de grond te krijgen, blijft het buitengewoon moeilijk om een kwantitatieve doelstelling te formuleren. Terugkeer is één ding, de instroom beïnvloeden is weer wat anders. Je hebt die gewoon niet in de hand. Er is een duidelijke inspanningsverplichting, maar een kwantitatieve resultaatsverplichting kan niet aan de orde zijn. Om die reden moet ik dus deze motie ontraden.

De heer Kamp (VVD):

Voorzitter! Vindt de staatssecretaris niet dat wij het stadium van elkaar uitleggen hoe moeilijk het allemaal is en dat wij zulke goede bedoelingen hebben, al drie jaar geleden achter ons hebben moeten laten? Is het inmiddels niet noodzakelijk is om met een kwantitatieve doelstelling te werken, omdat we het niet meer in de hand hebben?

Staatssecretaris Kalsbeek:

Een kwantitatieve doelstelling helpt niet. U vraagt het kabinet terecht om een maximale inspanning, om al het mogelijke te doen om zo veel mogelijk kinderen te laten terugkeren. Ik zie de urgentie daarvan en ben dan ook zeer gemotiveerd om me daarvoor in te zetten. Maar dat is iets anders dan er nu al van uit te gaan dat er over twee, drie of vier jaar een bepaalde instroom of een bepaalde terugkeer is. Daarvoor zijn wij te veel afhankelijk van andere factoren. Ik denk bijvoorbeeld aan de landen van herkomst, die over het algemeen minder toeschietelijk met papieren zijn. Dit zijn ook landen waar oorlog woedt en waar wij geen kinderen naartoe sturen, als gevolg van het UVV-beleid. Die factoren zijn niet door mij alleen te beïnvloeden.

De heer Kamp (VVD):

Maar die factoren gelden toch ook voor alle andere Europese landen? Wij zijn toch een gewoon West-Europees land? Waarom kunnen wij er niet naar streven om over twee jaar op het Europese gemiddelde te komen? U heeft dan twee jaar de tijd om al de huidige problemen op te lossen. Over twee jaar moeten wij op hetzelfde niveau kunnen zitten als de andere landen in Europa.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Het Europese gemiddelde is nogal diffuus. Wij hebben wel enige indicatie over de toestroom in andere landen, maar wij hebben ook aanwijzingen dat andere landen niet tellen zoals wij dat doen. Het is geen kunst om lager uit te komen, als je alleen maar mensen, die jonger zijn dan zestien, tot AMA bestempelt. Dat scheelt twee jaar. De meeste AMA's bij ons zijn tussen de zestien en de achttien. Als andere landen die groep niet meetellen, laat het zich raden dat wij er ongunstiger uitspringen. Zo'n Europees gemiddelde zegt mij niet zoveel, zolang wij daar niet meer over weten.

De heer Kamp (VVD):

Volgens mij kunnen wij die discussie niet meer voeren. Wij krijgen op dit moment driekwart van de AMA's die naar Europa komen uit het grootste land van herkomst, namelijk Angola. Wij hebben maar 3% van de inwoners van de 25 Europese landen, maar wij krijgen driekwart van de AMA's uit Angola.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Daar heeft u gelijk in, maar u weet dat er een UVV-beleid geldt ten aanzien van Angola. Het cruciale argument, waar wij het over eens zijn, dat terugkeer de beste remedie tegen instroom is, kan in het geval van Angola niet gebruikt worden. Wij hebben immers het UVV-beleid.

De heer Kamp (VVD):

U heeft ook een UVV-beleid voor Sierra Leone en er geldt, tegen de zin van de VVD-fractie, een landgebonden asielbeleid voor Afghanistan. Ik ken de oorzaken van de huidige situatie wel, maar vandaag moeten wij toch constateren dat die situatie onaanvaardbaar en onverantwoord is voor de Nederlandse samenleving. Er moeten drastische maatregelen getroffen worden om daar een einde aan te maken.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik ben het zeer met u eens dat het om een groot probleem gaat, maar ik ben het met u oneens over de wenselijkheid, of zelfs maar de mogelijkheid om realistische, kwantitatieve doelen te stellen. Dat heeft er niets mee te maken dat ik zou willen weglopen voor verantwoordelijkheden. Integendeel, ik neem deze verantwoordelijkheid buitengewoon serieus, maar een kwantitatieve doelstelling is niet realistisch.

Ik kom bij een motie van de heer Rouvoet. Hij wees evenzeer op de hoge instroom en op de aanvullende maatregelen. Die moeten passen binnen de verdragsrechtelijke verplichtingen, meende hij. Uiteraard, dat spreekt vanzelf. In zijn motie vraagt hij, naar mijn idee, om hetzelfde als wat ik wil. Zo'n plan van aanpak komt er in april. Daar is alles op gericht. Een projectteam werkt daar keihard aan. Ik zie niet goed in wat deze motie daaraan toevoegt. Daarom ontraad ik deze motie.

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Ik vraag de staatssecretaris om daar nog heel even mee te wachten. In de nota die wij vorig jaar besproken hebben, wordt veel aandacht besteed aan het terugkeerbeleid, maar er wordt ook het een en ander in geschreven over de specifieke maatregelen voor de instroom. Die twee dingen kunnen goed onderscheiden worden. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over pre-boarding checks. Er is een aantal maatregelen voorgesteld. Met deze motie stel ik voor om, nu wij de cijfers over 2000 kennen, te bekijken welke mogelijkheden er zijn om, binnen de verdragen, tot aanvullende maatregelen te komen, specifiek gericht op de instroom. Dat is toch iets anders dan de uitwerking van het terugkeerbeleid, waarover u een notitie heeft toegezegd in het voorjaar.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik denk dat er een misverstand bestaat over mijn toezeggingen inzake de nota. Daarin komen meer dingen aan de orde. Natuurlijk komt daarin ook de vraag aan de orde hoe wij de instroom kunnen beïnvloeden. De onderwerpen die u noemt, vallen daar ook onder. Wat zijn de mogelijkheden voor pre-boarding checks? Wat kunnen wij daaraan doen? Kunnen er in Europees verband afspraken gemaakt worden? Al die punten worden meegenomen. Ook zal worden bekeken wat de reële verschillen zijn tussen andere Europese landen en Nederland. Daar spraken wij net over. Dat hoort er allemaal bij. Kennelijk heeft u begrepen dat de nota wat beperkter zou zijn dan die wat mij betreft moet zijn.

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Is het dan ook mogelijk dat er, naast de in de nota van vorig jaar genoemde maatregelen, nieuwe, aanvullende maatregelende komen, specifiek gericht op de instroom? Daar is het mij om te doen. De cijfers kennen wij pas ver na de bespreking van de nota van vorig jaar.

Staatssecretaris Kalsbeek:

De nota van vorig jaar ging over de opvang en over een aantal elementen die van belang zijn voor de terugkeer. Een paar van die elementen zijn uitgewerkt. Daarover hebben wij gesproken in het algemeen overleg. De resultaten daarvan zijn nog niet merkbaar, omdat de inwerkingtreding nog maar zes weken geleden heeft plaatsgehad. Maar er moet nog meer gebeuren. Dat zal wat mij betreft in de nota in april aan de orde komen.

De heer Rouvoet (RPF/GPV):

Dan is het oordeel "ontraden" in elk geval niet meer van toepassing, stel ik vast.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Je kunt zeggen: ik zie die motie als ondersteuning van het beleid. Ik vind dat echter niet helemaal terecht. Als u precies opschrijft wat ik van plan ben, lijkt het erop alsof ik het doe omdat u een motie indient. Ik doe het, omdat ik het toch al van plan was. Vandaar dat ik zeg dat ik aan die motie geen behoefte heb.

De voorzitter:

Het is dus een overbodige motie. Ik kijk uitnodigend naar de heer Rouvoet.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Mevrouw de voorzitter! De heer Hoekema en mevrouw Albayrak hebben enige algemene opmerkingen gemaakt die ik onderschrijf. Daarnaast hebben zij gevraagd naar de relatie met China en of het wenselijk is een project op dat land te richten. Ik heb in het algemeen overleg gezegd dat wij het laatste van plan zijn. Er zijn al intensieve contacten met China geweest op tal van niveaus. Wij zijn in de sfeer van het ontwikkelen van beleid heel concreet bezig. Wij proberen erachter te komen wat wij meer kunnen doen om de identiteit van de in het geding zijnde kinderen te achterhalen. Wat aan de gang is en wat geïntensiveerd kan worden, zal ik de Kamer aan de hand van bedoelde nota laten weten.

De heer Hoekema (D66):

Ik zou graag een reactie krijgen op het eerste gedeelte van mijn betoog. Ik heb gevraagd om het commentaar van de staatssecretaris op wat ik vorige week een trendbreuk noemde. Zij moet in mijn optiek de eerste staatssecretaris zijn die erin slaagt een effectief terugkeerbeleid in gang te zetten. Dat vergt een trendbreuk. De terughoudendheid die zij vorige week ten toon spreidde begreep ik dan ook niet.

Staatssecretaris Kalsbeek:

Ik meen dit vorige week uitgelegd te hebben. Mijn inzet is erop gericht die trendbreuk te bewerkstelligen, dat wil zeggen dat het terugkeerbeleid geen papieren zaak is, maar daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Bij een trendbreuk kan je praten over inzet en over een gegarandeerde uitkomst. Ik hoop sterk op die uitkomst, maar dat kan ik niet garanderen. Die inzet kan ik wel garanderen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Morgen bij de aanvang van de middagvergadering zal over de ingediende moties worden gestemd.

Naar boven