Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! De Kamer heeft gisteren een heel korte brief gekregen van de minister van Justitie over de belastingrechtspraak en de derde fase van de herziening van de rechterlijke organisatie, die mijn fractie allerminst heeft overtuigd. De minister gaat daarin namelijk geheel voorbij aan de argumenten die worden genoemd in de discussienota die door zijn eigen ambtenaren is opgesteld, en die hij bij de opening van een conferentie over dit onderwerp op 1 februari nog nadrukkelijk heeft geprezen. Inmiddels blijft dus wat mijn fractie betreft onzekerheid bestaan over de rechtmatigheid van de belastingrechtspraak. Dat is iets wat wij ons in Nederland niet kunnen veroorloven. Ik stel u daarom voor, voorzitter, dat de Kamer daarover nu met de minister in debat gaat, omdat ik vrees dat hij slechts door een pertinent gestelde motie tot een ander oordeel zal kunnen komen.

De voorzitter:

En gisteren zei u dat u de minister mogelijk wilt interpelleren. Is dat nog steeds de vorm die u kiest?

De heer Van Oven (PvdA):

Nee, ik kies nadrukkelijk de vorm van een debat. Een interpellatie had ik willen houden omdat we een week lang geen antwoord van de minister hadden gekregen, ondanks het feit dat wij daarom hadden verzocht. Het antwoord hebben wij nu wel, maar dat acht mijn fractie inhoudelijkVoorzitter bijzonder onbevredigend. Daarom willen wij daarover graag met de minister van gedachten wisselen.

De voorzitter:

Heeft dat heel veel haast? Moet het deze week nog gebeuren?

De heer Van Oven (PvdA):

Wat ons betreft hoeft het niet deze week, maar wel zo kort mogelijk na het krokusreces.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie steunt dit verzoek.

De voorzitter:

Ik stel de Kamer voor, later een voorstel te doen over het tijdstip, indachtig dat wat de heer Van Oven heeft gezegd.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

Naar boven