Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere belastingwetten c.a. (Veegwet Wet inkomstenbelasting 2001) (27466).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Reitsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik wens u vandaag een goede reis.

De veegwet is het sluitstuk van de belastingoperatie 2001. Nou ja, sluitstuk, te verwachten valt dat het geheel nog heel wat staartjes zal krijgen, niet alleen op inkomenstechnisch gebied – denk aan ongewenste inkomenseffecten – maar ook op technisch gebied. Het laatste betreft de ongewenste "lekken". De IB 2001 beloofde het meeste robuuste stelsel te leveren dat de internationale wetgeving ooit gekend had. Belastingarbitrage zou worden uitgebannen. Alleen al aan de reparaties die thans voorliggen, zien we hoe snel er gaten in de dijk gemaakt worden. Staatssecretaris Bos wordt nu ingeschakeld voor het duo Zalm en Vermeend als redder van de Hollandse natie, als Hansje Brinker die de gaten moet dichten. Hierbij speelt ook mee de snelheid waarmee het wetgevingsproces moet worden afgerond. De CDA-fractie spreekt hierover opnieuw haar verontrusting uit. Niet ontkend kan worden dat de kwaliteit van de wetgeving hieronder lijdt. Het formele verweer van de staatssecretaris dat dit te maken heeft met de voorgenomen datum van inwerkingtreding van 1 januari 2001, dat wij in januari van dit jaar ook al hoorden, snijdt natuurlijk geen hout. Wetgeving dient zorgvuldig en afgewogen voorbereid te worden, maar dat is op onderdelen niet gebeurd. Daarom is een veegwet nodig. Eigenlijk had die helemaal niet nodig moeten zijn.

Maar wat ook kwalijk is, is dat de Eerste Kamer door deze handelswijze indirect het recht van amendement krijgt. Dat past naar mijn mening niet in ons staatsbestel en dat rekenen wij de bewindslieden en de in dit voorjaar jagende paarse partijen aan. De CDA-fractie vindt deze ontwikkeling zorgelijk, maar ook ongewenst. Wij vinden dit niet voor herhaling vatbaar.

Ik zal ook nog een opmerking maken over het pakket aan wetgeving dat wij deze maand bespreken. Wij hebben nu voor ons gehad drie belangrijke wetten, die nauw met elkaar verbonden zijn, ook qua inkomenseffecten: de veegwet, het belastingplan 2001 en de tariefwet. Centraal staat het uit elkaar trekken van aan de ene kant uitkeringsgerechtigden, waaronder ouderen, en aan de andere kant de werkenden. Tijdens de belastingherziening hebben wij dat al nadrukkelijk aangegeven. Ik heb er toen ook een aantal amendementen over ingediend, die helaas verworpen zijn. Maar met het belastingplan 2001 is deze ontwikkeling alleen nog maar versterkt. Wij vinden dat er zo langzamerhand een onverantwoorde breuk is gecreëerd, met name voor de categorie die nooit meer de arbeidsmarkt op hoeft. Daar vormen de ouderen het grootste deel van.

Wij hebben, alles afwegend, met de belastingherziening ingestemd, maar wij hebben wel een stevige stemverklaring gegeven en wij hebben daarbij aangegeven dat wij ons het recht voorbehouden om bij de verdere invulling – dan hebben wij het over de hoogte van de tarieven, over de hoogte van de kortingen en over verschillen tussen groepen – kritisch te blijven. De Miljoenennota 2001 is naar ons oordeel dan ook een gemiste kans om de fundamentele kritiek die wij toen geleverd hebben, te corrigeren. Ik hoop van ganser harte dat die onrechtvaardigheid in de tarieven en de verschillen, in de Miljoenennota 2002 niet vergroot zal worden. Ik ben daar alleen maar zorgelijker over geworden, gelet op de uitlatingen van minister Zalm van afgelopen maandag.

Voordat ik op de hoofdpunten van de veegwet inga, maak ik een enkele opmerking over de amendementen. Er komen nog enkele amendementen van de CDA-fractie; de voorbereiding daarvan is nog niet helemaal klaar, maar dat zal in de loop van het debat wel gebeuren. Het maken van amendementen is gigantisch haastwerk. Daarom wil ik mijn grote erkentelijkheid uitspreken aan het adres van de staatssecretaris, maar over zijn hoofd heen ook aan dat van de ambtenaren van het departement. Zij hebben ons de afgelopen weken zeer bereidwillig geholpen om de amendementen technisch goed te vertalen, ook als die amendementen een politieke boodschap hadden waarvoor technisch inzicht vereist was om die duidelijk te maken. Ik maak hen daarvoor grote complimenten. Ook de zeer snelle beantwoording van de schriftelijke vragen verdient complimenten, alhoewel ik vind dat het absoluut de laatste keer moet zijn geweest dat dit in zo'n tempo is gebeurd. Wij moeten in de Kamer de afspraak maken dat wij fiscale wetten van een substantiële omvang, die na bijvoorbeeld 1 of 15 september worden ingediend, niet meer voor 1 januari zullen behandelen. Als wij die afspraak niet maken, nemen wij onszelf niet meer serieus. Misschien moeten wij in een debatje met de staatssecretaris gewoon eens praten over de technische invulling hiervan. Wij moeten de moed hebben om, net als de Eerste Kamer, een deadline te stellen, want dit kan niet meer.

Ik heb nog een laatste opmerking in algemene zin over de amendementen. Normaal heeft degene die in vorige debatten een punt op de politieke agenda heeft gezet – wij herinneren ons allemaal wie welke punten in plenaire debatten over de belastingherziening heeft aangekaart – het meeste recht om op dat onderdeel als eerste een amendement in te dienen. Anderen kunnen zich daar heel goed bij aansluiten. Ik vind het irrelevant of er twee namen of vijf namen onder een amendement staan; degene die als eerste dat punt aan de orde heeft gesteld, heeft het recht om het initiatief tot zo'n amendement te nemen. Ik zie dat er bij deze amenderingen hier en daar wat is misgegaan. Waardoor komt dat? Iedereen heeft het hartstikke druk; men heeft nauwelijks tijd om überhaupt amendementen in te dienen. Dat kan pas een dag voor de plenaire behandeling. Ik doe een beroep op alle collega's om de traditionele hoffelijkheid in het parlement in stand te houden, ook bij de amenderingen aan het einde van de rit. Men moet niet te krampachtig reageren door te zeggen dat er formeel maximaal twee namen onder een amendement mogen staan. Voor de geschiedenis is het van grotere betekenis dat duidelijk is welke partijen van het begin af aan op bepaalde punten hebben ingezet. Ik doe hiertoe een beroep op mijn collega's. Ik bied mijn amendementen aan voor medeondertekening en ik vraag mijn collega's dat ook te doen. Laten wij deze krampachtigheid, die ik de afgelopen week hier en daar heb bemerkt, doorbreken. Bied alle amendementen voor ondertekening aan.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Wil de heer Reitsma het amendement over de auto van de zaak nu toch weer terugnemen?

De heer Reitsma (CDA):

Mag ik daarover nadenken? Ik heb geen amendement over de auto van de zaak ingediend, dus ik kan deze vraag niet helemaal plaatsen. Misschien moet ik er even over nadenken wat u hiermee bedoelt. Maar volgens mij begrijpt u heel goed wat ik met deze algemene oproep bedoel.

Voorzitter! Ik kom bij de hoofdpunten, te beginnen met de regeling inzake de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen. Nog steeds overtuigt de verdediging van artikel 3.92, inzake de meetrek- en meesleepregeling voor AB-houders, de CDA-fractie niet. Er zijn en blijven meerdere situaties waarin over de stille reserve in de ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen moet worden afgerekend zonder dat er liquiditeiten zijn. De staatssecretaris was in de schriftelijke ronde niet bereid om ook maar enigszins toe te geven. Ik denk in dit verband aan een lager tarief, een doorschuiffaciliteit of een betalingsregeling. Mijn fractie betreurt dat. Bovendien blijft er een aantal onrechtvaardige aspecten bestaan. Met draagkracht heeft het immers allemaal niets meer te maken. De CDA-fractie had op een meeromvattende oplossing gehoopt. Ik verwijs in die zin naar mijn brief, een open brief, die ik gestuurd heb.

Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Eerst dat hoge AB-tarief waarmee niemand kon leven, althans niet in de samenleving. Daarna de terbeschikkingstelling in box II: ook niet gewenst. Toen weer in box I en nu weer corrigeren. Dat heeft verschrikkelijk veel onrust veroorzaakt bij ondernemers en hun gezinnen. De CDA-fractie betreurt die onrust. Het had voorkomen kunnen worden door vooraf een veel betere afweging te maken. Daar hebben we dus weer met het haastwerk van de grote belastingoperatie te maken.

Onrechtvaardige problemen zien wij met name nog ontstaan in de volgende situaties. Als een zoon of dochter meerderjarig wordt, ontstaat een afrekenmoment en daarbij ontstaan liquiditeitsproblemen. Het is derhalve terecht dat daar een amendement ligt van mevrouw De Vries en dat zou ik sowieso medeondertekenen; dat wordt dus gecorrigeerd. In de tweede plaats noem ik de situatie dat het samenleven van partners of echtelieden duurzaam wordt beëindigd. Dan ontstaat er ook een afrekenmoment en ook daarbij kunnen er liquiditeitsproblemen ontstaan. De CDA-fractie had daarom de voorkeur voor een doorschuifregeling binnen het regime van de inkomsten uit overige werkzaamheden. Wachten tot de afwegingen die nog worden gemaakt in het kader van reeds toegezegde verdere harmonisering van de verschillende bepalingen in de Wet IB 2001, waarin thans een omschrijving van een groep van verbonden personen wordt gehanteerd, lijkt ons niet gewenst. Dat is namelijk de suggestie van de staatssecretaris. Een minder vérgaand voorstel dan een doorschuifregeling is een betalingsregeling. Dat kan materieel op zich een beetje dezelfde werking hebben en daartoe ligt er het amendement. Ik hoor graag een reactie op beide voorstellen.

Verder zou de CDA-fractie de regeling inzake de terbeschikkingstelling alleen van toepassing willen verklaren voor vermogensbestanddelen die na 1 januari 2001 ter beschikking worden gesteld. Dat betekent derhalve echt de datum van 1 januari 2001 nemen. Voor de vermogensbestanddelen die vóór die datum ter beschikking werden gesteld, kan het oogmerk van boxarbitrage niet aan de orde zijn, want toen waren er nog geen boxen. De CDA-fractie betreurt het dat de staatssecretaris daaraan niet tegemoet wenst te komen en wij vragen de staatssecretaris dit alsnog te heroverwegen.

Naast dit voorstel om de familiekring te beperken en de amendering ten aanzien van de fiscale begeleiding in de doorschuifsfeer of een betalingsregeling, bepleiten we nog een ander punt. We hebben dat ook aangegeven in onze open brief, namelijk dat het aangrijpingspunt bij het belang van 5% te rigide is. De CDA-fractie is van mening dat de terbeschikkingstellingsregeling pas in werking zou moeten treden, indien een belang van 25% in het geding is. Ik heb daaromtrent een amendement in voorbereiding; het zal in de loop van het debat wel neergelegd worden. Waarom heb ik gekozen voor die 25%? Immers, je zou ook 50% kunnen doen, zoals ik in de open brief had geschreven. Ik heb me in dit geval maar aangesloten bij de gedachte van de VVD-fractie omtrent de financiële beleggingsinstellingen, waar ook op enig moment de 25% is genoemd. Het blijft arbitrair, maar je moet op enig moment een grens kiezen. De grens is wat mij betreft niet heilig, maar het gaat mij erom het substantieel te verhogen. Graag verkrijg ik hierop een reactie.

De CDA-fractie constateert dat het nog wel even zal duren alvorens het begrip ongebruikelijke terbeschikkingstelling zal zijn uitgekristalliseerd. Daarom vinden we dat de staatssecretaris halverwege 2001 – eigenlijk in de eerste helft van 2001 – helder dient te formuleren wat nu onder ongebruikelijke terbeschikkingstelling moet worden verstaan. Immers, de uitvoeringspraktijk – dat moet de staatssecretaris zich goed realiseren en dat weet hij ook – zit erop te wachten en heeft er ook recht op. Graag derhalve een reactie.

Dan kom ik bij de verrekening van aanmerkelijkbelangverliezen. De CDA-fractie heeft zich lange tijd verzet tegen het sterk analytische inkomensbegrip dat thans is geïntroduceerd. Het mooie van het oude systeem was dat erkend werd, dat alle inkomensbestanddelen samen, en dus ook de kosten samen, bijdragen aan iemands draagkracht. Dit principe werd overboord gegooid met als argument de misbruikgevoeligheid van dat systeem. Zonder afbreuk te willen doen aan de robuustheid van het nieuwe belastingstelsel proberen wij als CDA-fractie wijzigingen aan te brengen die weer wat synthetische elementen in het boxensysteem brengen. U kunt zich dan ook voorstellen dat we blij zijn met de tegemoetkoming van de staatssecretaris om de verliesverrekening over de boxen heen – onder strenge voorwaarden althans – mogelijk te maken. Waarom zijn wij daar zo blij mee? Verliezen hebben nu eenmaal invloed op de draagkracht van belastingplichtige, onverminderd wat soort inkomsten – AB of inkomsten uit arbeid – de belastingplichtig heeft. In deze opzet zou zelfs een onmiddellijke belastingkorting terzake van een verlies uit een aanmerkelijk belang passen in plaats van een korting eerst aan het einde van het aanmerkelijk belang. De fractie blijft van mening dat het niet nodig was om pas verrekening toe te staan na verloop van twee jaar. Dit betekent dat verrekening niet kan plaatsvinden in het jaar volgend op het jaar dat het verlies is ontstaan. Wij vinden dat nog steeds niet logisch. Waarom is géén misbruik mogelijk indien een verloop van twee jaar wordt afgewacht en wél als een verloop van één jaar wordt afgewacht? Kan de staatssecretaris dit nog nader motiveren?

Niet ontkend kan worden dat de reparatie regime beleggingsinstellingen voor aanmerkelijkbelanghouders nogal wat overkill in zich draagt. Dat blijkt ook uit de verschillende commentaren. Een maatregel waarbij statusverlies al volgt bij een participatie van 5% gaat te ver en loopt naar mijn mening zijn doel voorbij. Daarom neigt mijn fractie ernaar zich aan te sluiten bij het voorstel van de VVD om aan te knopen bij een aandelenbezit van 25%. Daarnaast zijn wij het met de fractie van de VVD eens – wij hebben dat in de schriftelijke ronde ook naar voren gebracht – om de fiscale beleggingsinstellingsregeling voor AB-houders te laten bestaan, maar onder het forfaitaire rendement voor buitenlandse beleggingsmaatschappijen te brengen. Wij bepleiten alsnog dat de staatssecretaris met nadere voorstellen komt.

Moeite hebben wij ook nog steeds met de delegatiebepaling die is opgenomen in het derde lid van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting. Hiermee wordt aan de inspecteur een discretionaire bevoegdheid verleend om van geval tot geval te beoordelen of een afwijking kan worden toegestaan. De CDA-fractie vindt dit veel te vaag, het ondergraaft naar ons oordeel het rechtsgevoel. Wij zijn sowieso geweldig terughoudend ten aanzien van discretionaire bevoegdheden.

Moeite heeft de CDA-fractie met de halsstarrigheid van de staatssecretaris op het gebied van de scholingsuitgaven. Mensen met hoge studieschulden dreigen nu fors in de problemen te komen. In de schriftelijke ronde hebben vrijwel alle fracties de staatssecretaris daarop gewezen, dit in tegenstelling tot de plenaire behandeling van het grote wetsvoorstel waarbij slechts een paar fracties hun nek hebben uitgestoken en dat waren niet degenen die het desbetreffende amendement nu als eersten hebben ondertekend. De staatssecretaris heeft in de schriftelijke ronde geweigerd ook maar een duimbreed in te schikken. Misschien komt dat nog. Wij verlangen van de staatssecretaris een tegemoetkoming voor de problematiek die ontstaat voor de studenten die de opleidingen voor verkeersvliegers c.q. soortgelijke opleidingen hebben gevolgd. De opleiding voor chirurgen, specialisten en tandartsen kost de overheid handenvol geld, aangezien dat allemaal regulier wordt bekostigd. Nu de opleiding tot verkeersvlieger door de beroepsgroep zelf bekostigd moet worden, ligt een tegemoetkoming om in ieder geval de schulden te kunnen aflossen zonder in financiële problemen te raken wel in het redelijke. In dat kader heeft de CDA-fractie in de schriftelijke ronde twee voorstellen gedaan die tot nu toe beide door de staatssecretaris niet zijn gehonoreerd. De CDA-fractie bepleit het laten vervallen van het criterium dat het moet gaan om de kosten van een eerste opleiding na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Ook andere fracties hebben erop gewezen dat de beperking tot de eerste opleiding na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, in een aantal gevallen bezwaarlijk wordt gevonden. Daarom ben ik ook van ganser harte gemotiveerd om het amendement terzake mede te ondertekenen.

Voor personen die in het verleden een kostbare studie hebben gevolgd en nu financieel nadeel ondervinden van het feit dat vanaf volgend jaar de rente over hun studieschuld niet meer aftrekbaar is, hebben wij gesuggereerd de betaalde rente als studiekosten aan te merken, eventueel met inachtneming van een drempel, zoals die bij de bepaling van de aftrekbare buitengewone lasten wordt gehanteerd. Dat is niet nieuw. Bij het grote plenaire debat heeft D66 als eerste maar vervolgens ook wij hiervoor aandacht gevraagd. Alleen, toen het werd het nog van de hand gewezen. Er is zelfs een conceptmotie geweest om te bezien of wij het konden trekken, maar die kon niet op een meerderheid rekenen. Het doet daarom deugd dat er nu een grote meerderheid is in de Kamer die dit probleem wel onder ogen ziet, zodat wij het kunnen corrigeren. Het is jammer dat de staatssecretaris deze suggestie vooralsnog afwijst. Het is onzin om te stellen dat er sprake is van afgeleide uitgaven. Alsof het hierbij gaat om de studiekosten zelf. Neen, het gaat alleen om de rente. En dat de nieuwe IB de mogelijkheid biedt deze schulden in mindering te brengen op de grondslag van box III, is natuurlijk een zeer schrale troost. Jonge piloten zullen zeer zelden nog in de gelegenheid zijn om een vermogen op te bouwen. Het amendement dat daarover is voorgesteld, heeft dan ook onze volle steun.

De CDA-fractie heeft erop gewezen dat de niet-verdienende partner in het buitenland geen heffingskorting heeft, omdat deze niet verzekerd is voor de Nederlandse volksverzekeringen. Deze problematiek is nu opgelost door een bijzondere verhoging van de heffingskorting te introduceren voor inwoners van een andere lidstaat van de Europese Unie of de Europese economische ruimte die niet premieplichtig zijn. Wij vinden deze regeling nogal krom, maar er is in ieder geval een oplossing geboden. Blijft nog over de problematiek zoals die zich thans voordoet in het ziekenhuis in Maastricht dat Belgische verpleegsters aantrekt. De Belgische verpleegsters houden netto minder inkomen over dan hun Nederlandse collega's, sterker nog, ze houden ook nog minder over dan hun Belgische collega's die in Belgische ziekenhuizen zijn blijven werken. Is de staatssecretaris bereid daarvoor een oplossing te vinden?

De CDA-fractie blijft van mening dat het onderwerp harmonisatie ondernemersbegrip beter in een apart wetsvoorstel had kunnen worden opgenomen. Wij hebben weinig begrip voor de manier waarop de bewindslieden met de WAZ omspringen. Dit betreft enerzijds alle politieke ambtsdragers in Nederland en anderzijds vele andere groepen die met de WAZ worden geconfronteerd. Ik wijs op de brief van de staatssecretaris over de predikanten, pastoors en dergelijken. Waarom worden veel niet-ondernemers wel aangeslagen voor de WAZ, terwijl zij geen gebruik mogen maken van de ondernemersfaciliteiten? Verder heeft de CDA-fractie de verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen altijd een monsterlijk slecht voorstel gevonden en wij hebben dan ook tegen dat wetsvoorstel gestemd. Ook uit het verzet vanuit de samenleving en de vele brieven die wij hebben gekregen, kan worden afgeleid dat deze regeling nauwelijks wordt geaccepteerd. Veel kleine zelfstandigen voelen zich door deze regeling gepakt. De staatssecretaris stelt dat dit op sommige punten niet onterecht is. Ik ben blij dat hij dat erkent. Nu worden de zelfstandigen in de man-vrouwfirma tegemoetgekomen. Ik dank de staatssecretaris daarvoor. Ik kan hem echter nu al garanderen dat er straks meer groepen op zijn stoep zullen staan en ik hoop dat hij dan dezelfde coulantie zal betrachten. Is het niet beter om de gehele regeling te heroverwegen?

De CDA-fractie blijft van mening dat de regeling voor artiesten en beroepssporters beter in een apart wetsvoorstel opgenomen had kunnen worden. Het wordt wel heel ondoorzichtig als de systematiek eerst in uitvoeringsregelingen naar voren komt, dan in een apart overleg en tenslotte nog in de veegwet. De regeling dient in ieder geval spoedig geëvalueerd te worden, want zij is nieuw en brengt veel commotie met zich. Er is daarom een amendement in voorbereiding dat in de loop van het debat zal worden ingediend, waarin wordt beoogd een evaluatiebepaling op dit punt op te nemen in de wet. Over de regeling in de veegwet zijn nog wat vragen te stellen. Is 20% wel redelijk? Kan worden onderbouwd dat dit tarief gelijk is aan het huidige tarief waarmee de beroepsgroep te maken heeft? Waarom kunnen er op dit gebied geen normale regels voor vrije verstrekkingen gelden (artikel 17 LB)? Waarom worden artiesten die een kleine gage ontvangen niet vrijgesteld? Waarom kan in dat geval het geheel niet beschouwd worden als onkosten?

Ik kom op het punt van de overgangsregeling invorderingsvrijstelling. In het verslag hebben wij gevraagd of het laten vervallen van de invorderingsvrijstelling wordt gecompenseerd door de werkgevers. Het betreft dan de zogenaamde "kleine baantjes". Gelukkig wordt aan de alfahulpen een oplossing geboden door het verhogen van het brutoloon. De minister van VWS heeft daarin een belangrijke rol. De zorgen van onze fractie concentreren zich nu met name op de fiscale positie van gastouders. Wij hebben daar maandag over gesproken. Wij dringen op dit punt aan op een spoedige oplossing, vergelijkbaar met hetgeen de alfahulpen is geboden. Verder zijn er een aantal "kleine baantjes" die wij in het leven willen houden en wij zijn van mening dat daarin de pijn zit. In principe wordt met een overgangsregeling deze invorderingsvrijstelling overboord gezet. Dat heeft voor een aantal "kleine baantjes" verstrekkende gevolgen. Het kabinet stelt dat dit een probleem is voor de arbeidsmarkt, maar dat is voor een aantal mensen geen oplossing. Er blijven een aantal knelgevallen, waarnaar met zorgvuldigheid gekeken moet worden. Misschien is de allerbeste oplossing een meer structurele oplossing, namelijk dat tussen 0% en 50% van het minimumloon, zijnde de categorie van de "kleine baantjes", arbeidskorting wordt toegekend, conform onze voorstellen op dit punt. Ik ben er echt nog niet van overtuigd, ook vanuit de filosofie dat mensen bevorderd moeten worden de arbeidsmarkt te betreden, dat de argumenten van de staatssecretaris steekhoudend zijn. Als hij niet hieraan niet tegemoet kan komen, behoort hij een grotere inspanning te doen om de knelpunten buiten alfahulpen en gastouders op te lossen. Wij roepen hem op in dat geval met nadere voorstellen te komen.

Zoals wij al in het verslag hebben aangegeven, hebben wij grote twijfels over de fietsregeling. Deze is hartstikke sympathiek en volgens mij ben ik degene die wat het parlement betreft per jaar de meeste kilometers fietst. Afgelopen jaar 3000 km, collega Vendrik! Doe mij dat maar eens na. Ik moet eerlijkheidshalve wel zeggen dat het niet allemaal woon-werkverkeer betrof. Ik voorspel dat deze regeling door de mand zal vallen, want zij is oncontroleerbaar. De staatssecretaris geeft de werkgever opdracht, naar het fietsenhok te lopen of die fiets er ook wel staat. Men zal begrijpen dat een werkgever wel andere dingen aan zijn hoofd heeft.

Ik heb nog even eraan gedacht om een amendement in te dienen, niet om de fietsregeling af te schaffen, want die sterft vanzelf of zij wordt oncontroleerbaar en dan is het gewoon een subsidie aan de fietser. Laten wij het dan ook zo noemen. Op het ogenblik is skeeleren in. Er zijn ook mensen die op hun skeelers of op een step naar het werk gaan. Ik heb overwogen, een amendement in te dienen, want goede skeelers zijn duurder dan een goede tweedehands fiets. Kan onder deze regeling ook een skeeleraftrek vallen? Misschien dien ik een amendement in.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter! Meent mijn geachte collega Reitsma dit nu serieus of moet ik aan het krullen van zijn snor aflezen dat dit enigszins een ridiculisering is?

De heer Reitsma (CDA):

Ik ben bloedserieus, net zo serieus als de staatssecretaris met het voorstel van een fietsaftrek.

Mevrouw De Vries (VVD):

Dan ben ik het met u eens dat wij maar euthanasie moeten plegen op de fietsenaftrek.

De heer Reitsma (CDA):

Dat onderwerp heeft zo'n immateriële waarde dat ik dat maar buiten de veegwet wil houden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Als u werkelijk voor uitbreiding bent naar andere modaliteiten op basis van menselijke energie, is het dan ook niet logisch om in het kader van een stepaftrek ook iets te doen aan de slijtage van de zolen? Het gaat om 10 km per dag.

De heer Reitsma (CDA):

U brengt mij op ideeën. Ik nodig eerst de staatssecretaris uit, met een nota van wijziging te komen. Daarin kunnen die drie elementen betrokken worden.

Ik kom op de hybride leningen. Niet te verhullen, is de opluchting van mijn fractie dat de staatssecretaris op hetzelfde moment dat wij een verslag inleverden, een keurige brief naar de Kamer stuurde. Ik spreek mijn waardering ervoor uit dat hij bekeerd is van zijn grote zonde, maar hij is wel door het oog van de naald gegaan!

De staatssecretaris erkent dat het voor het bedrijfsleven van groot belang is, de onzekerheid ten aanzien van de voorgenomen maatregel weg te nemen. Beseft de staatssecretaris dan ook dat het in de lucht hangen van z'n maatregel veel onrust veroorzaakt? Het stelt ons in ieder geval gerust dat hij het voorstel heeft teruggenomen en dat er geen maatregelen overblijven tot er een nieuw voorstel is en dat de jurisprudentie van de Hoge Raad het uitgangspunt blijft. Dat is een wezenlijk punt.

Opnieuw hecht de CDA-fractie eraan, te laten weten dat zij van mening is dat het Nederlandse vestigingsklimaat hier en daar onaantrekkelijker wordt bezien in het licht van de andere beperkende regelingen in de sfeer van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting en de zeer moeizame houding van de belastingdienst ten aanzien van het rulingbeleid. In het interview van de staatssecretaris in NRC Handelsblad van afgelopen zaterdag komt hij met nog een aantal vage aankondigingen ten aanzien van het rulingbeleid. Het zal voortaan plaatsvinden volgens de regels van de OESO. Mijn fractie heeft behoefte aan een nadere toelichting hieromtrent.

Wanneer zal de studiegroep Vennootschapsbelasting in internationaal perspectief rapporteren? Uiteraard zijn wij zeer content met de voorzitter van deze studiegroep.

Mijn fractie is tevreden met het feit dat de voorgestelde maatregelen inzake de dividendstripping, gelet op de bezorgdheid die daaromtrent is geuit, vooralsnog niet in werking treden. Daarmee wordt met terugwerkende kracht een wens van de CDA-fractie gehonoreerd, geuit bij de grote belastingoperatie. De staatssecretaris verwacht dat het overleg in de loop van volgend jaar kan worden afgerond en tot concrete resultaten zal kunnen leiden. Dat vinden wij weer een beetje vaag. Meer helderheid en rechtszekerheid is gewenst, juist voor het bedrijfsleven. Graag een reactie van de staatssecretaris. Bovendien vinden wij dat als hij alsnog overgaat tot introductie van de regeling, de Tweede Kamer daarbij betrokken moet zijn. Ik krijg graag die toezegging.

Ik kom toe aan de aanpassing besluiten reserve verzekeringen. Laten wij even bezien hoe de zaken ervoor stonden. De verzekeraars vreesden hun hachje door de wijzigingen in het nieuwe IB-wetsvoorstel. Zij zijn met de staatssecretaris tot een akkoord gekomen. De kosten bedragen 600 mln. die de levensverzekeraars zelf zouden opbrengen. Dat is vertaald in het onderhavige besluit. De CDA-fractie is echter bevreesd dat die 600 mln. uiteindelijk gewoon op de burgers verhaald zullen worden. Wij zien die vrees bevestigd in het antwoord van de staatssecretaris. Hij zegt immers dat vanuit bedrijfseco nomisch oogpunt de onderhavige maatregel een kostenpost vormt voor de levensverzekeraars, zoals de heffing van directe belastingen in het algemeen een kostenpost voor ondernemers vormt.

Als ondernemers een kostenpost hebben, hebben zij maar een mogelijkheid om die te dekken, namelijk door die in de prijzen te verhalen. Wij constateren dan ook dat deze 600 mln. lastenverzwaring bij de sector gewoon via de achterdeur een lastenverzwaring voor de burgers is. Dat was toch niet de bedoeling van deze operatie. Ik vind dat jammer.

Ik kom te spreken over het urencriterium. Het in de wetstekst nader concretiseren van de gevallen waarin sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingsverband, is niet mogelijk. Het gebruikelijkheidscriterium zal zich moeten uitkristalliseren in de praktijk. Wij vragen de staatssecretaris of hij dat nauwlettend wil volgen, maar wij steunen zijn lijn voorlopig.

Ik kom bij de financieringsfondsen voor de sociale zekerheid. Dit is voor ons een tamelijk principieel punt. Wij hebben grote moeite met de wijze waarop de fondsen voor sociale zekerheid worden aangevuld door de belastingoperatie. De nieuwe bijdrage in de kosten voor de kortingen dient ter oplossing van effecten op de fondsen ter financiering van de sociale zekerheid die ontstaan door invoering van de heffingskortingen. Inherent aan de gekozen systematiek van de heffingskortingen is dat de saldi van de sociale fondsen dalen. De CDA-fractie merkt op dat de tariefsverlaging, onder meer bekostigd door verlaging van de belastingvrije som door heffingskortingen, betaald wordt uit de premieontvangsten. Door de premiedervingen als gevolg van het invoeren van heffingskortingen via de rijksschatkist aan te vullen, rijst de vraag hoe zich dit verhoudt tot de saldonorm, te weten de scheiding tussen uitgaven en inkomsten. Ik krijg daarop graag een nadere toelichting.

De meest zuivere oplossing zou zijn geweest om de kosten van heffingskortingen volledig ten laste van de algemene middelen te laten brengen. De consequentie is dat een exploitatieoverschot bij de sociale fondsen ontstaat en een tekort bij het rijk. Dat is inherent aan de gekozen begrotingssystematiek. Het exploitatieoverschot dient bezien te worden vanuit een visie op aard en inhoud van de vaststelling van de sociale premies. Indien gekozen zou worden voor lastendekkende premies en een buffer om te grote schommelingen in de premies te matigen in verband met de conjunctuur ligt het voor de hand, over te gaan tot vaststelling van lagere premies om aldus geringere exploitatieoverschotten te krijgen en aan de andere kant zo nodig belastingtarieven hoger vast te stellen. Mijn fractie vreest dat de door de bewindslieden gekozen systematiek inbreuk maakt op de solidariteitsgedachte achter die belangrijke verzekeringen. Het principe dat iedereen zou moeten bijdragen aan de opbouw van het premiegebouw is van grote betekenis. Ik vraag de staatssecretaris of deze noodverbanden die nu aangelegd moesten worden, wat ook op een andere manier had gekund, niet een volgende stap vormen op weg naar het fiscaliseren van de volksverzekeringen. Moeten wij die kant op?

Dan kom ik bij de lijfrentes. De CDA-fractie blijft moeite houden met het overgangsrecht kapitaalverzekeringen van vóór de brede herwaardering. Ik heb in mijn stemverklaring gezegd dat wij op die artikelen geacht werden te hebben tegengestemd. Daar tilden wij geweldig zwaar aan, want afspraak is afspraak en die is geschonden. Daarnaast vinden wij dat de terugwentelperiode lijfrente voor de eerste jaren na 1 januari 2001 voldoende ruim moet zijn. Burgers mogen absoluut niet de dupe worden als zij te laat informatie van de pensioenfondsen krijgen. Zij moeten tijdig kunnen bepalen welke pensioenruimte zij moeten opvullen met lijfrenteverplichtingen. De staatssecretaris is de burgers wel tegemoetgekomen door de terugwentelperiode zeker in het begin wat te verlengen. De vraag is alleen of die terugwentelperiode wel lang genoeg is. Wil de staatssecretaris de komende jaren de vinger aan de pols houden? Stel dat blijkt dat die periode niet lang genoeg is. Wil de staatssecretaris dan alsnog met een nadere aanpassing komen? Ik heb er geen moeite mee dat die pensioenfondsen en verzekeraars heel hard moeten werken, maar burgers mogen er niet de dupe van worden. Waarom is er verschil gemaakt tussen basisaftrek, inhaalaftrek en jaarruimte wat terugwentelperiode betreft? Is daar wel aanleiding toe? Is het niet verstandiger, daar één regime van te maken? Het heeft namelijk alles te maken met de liquiditeitspositie van burgers op een bepaald moment. Ik vraag dus de garantie van de staatssecretaris dat burgers er niet de dupe van worden.

Dan heb ik ook nog twijfels over de "harde" drempel die de staatssecretaris nu heeft geformuleerd bij begrafenisverzekeringen. Als je boven een bepaald bedrag komt, schiet je in één keer in de volledige belasting. Is die harde drempel wel nodig? Wil de staatssecretaris die heroverwegen? Wij zijn het erover eens dat het plafond er moet zijn. Daar hebben wij geen enkele moeite mee, want dat past ook bij het karakter van deze kleine verzekeringen.

Dan zijn er nog een paar overige punten: uitstel en bepaalde dingen naar voren schuiven. Hoe langer wij wachten, hoe minder nijpend de situatie misschien is, maar tot de jaarwisseling speelt wel degelijk de kwestie van het uitstellen van loon en andere inkomsten, omdat er vanaf 1 januari een lager tarief geldt. Burgers zijn nu eenmaal calculerende mensen. Daarentegen is het ook een nationaal spel om zoveel mogelijk aftrekposten over te hevelen naar de periode voor de jaarwisseling. Ik denk aan de hypotheekrente – dat was al in de krant te lezen – en lijfrentepremies – voor 1 januari kunnen de hogere inkomens ze alsnog tegen 60% aftrekken. Nu is de staatssecretaris zeer terughoudend met betrekking tot het uitstellen van loon. Dat heeft hij in de schriftelijke ronde ook naar voren gebracht. Hoe zit het nu met het naar voren halen van hypotheekrente of lijfrentepremies? Past de staatssecretaris daar dezelfde beleidslijn toe? Er is in ieder geval behoefte aan een heldere stellingname, zodat burgers weten wat de consequenties zijn als zij dat doen. Het is nu allemaal te vaag.

Op de vraag inzake belastbaarheid van de tantièmes indien werknemer en werkgever vóór 1 december 2000 met elkaar overeenkomen dat het voorschot op het tantième over 2000 niet in december 2000 maar na de vaststelling van de winst over 2000 in 2001 zal worden uitbetaald, is ook geen helder antwoord gekomen in de schriftelijke ronde. Wij krijgen dus graag een nadere reactie.

De CDA-fractie neemt er kennis van dat het niet gewenst wordt geacht, een oplossing te vinden voor de situatie waarin ouders de eigendom van de woning overdragen aan de kinderen en diezelfde ouders via vruchtgebruik in de woning mogen blijven wonen. De staatssecretaris herinnert zich vast het amendement nog wel dat ik indertijd heb ingediend. Ik heb afgelopen jaar veel brieven ontvangen. Burgers vinden dit nog steeds onrechtvaardig. Men heeft er geen moeite mee dat er een nieuw regime komt, maar dan alleen voor de nieuwe gevallen. Voor de oude gevallen blijft het een probleem. Ik betreur het dus dat de staatssecretaris dat probleem niet heeft opgelost. Wij doen een beroep op hem en vragen hem om nog eens naar de bestaande gevallen te kijken. Kan hij daar niet alsnog een passende oplossing voor vinden?

Over de situatie waarin geestelijken verkeren, heb ik vragen gesteld bij de schriftelijke voorbereiding. Het lijkt mij het beste, daarop terug te komen bij de bespreking van de uitvoeringsmaatregelen. Ik vind wel dat hun positie goed geregeld moet worden; ik heb op dit punt enige zorgen, maar die betreffen ook andere beroepsgroepen in dezelfde situatie.

De CDA-fractie heeft veel reacties gekregen op de fiscale behandeling van de eigen woning bij echtscheiding. Het gebeurt heel vaak dat de ene partner na echtscheiding in de woning blijf wonen terwijl de woning het eigendom van de andere partner blijft. Beiden komen in grote problemen als het gaat om de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Ik heb geconstateerd dat er in ieder geval een overgangstermijn van twee jaar geldt en dat de vervaldatum in een amendement nog even opgerekt wordt. Dat amendement verdient alle steun, maar daarmee is het fundamentele probleem niet opgelost. Ik doe echt een beroep op de staatssecretaris om deze kwestie nader te bekijken, want er zijn heel veel schrijnende gevallen in dit soort situaties. Het is vaak de allerslechtste oplossing om de woning te verkopen, want kinderen hebben veelal een sterke emotionele binding aan die woning. Die zouden er nog het meest de dupe van zijn.

Over de problemen op het punt van de bijstand en een aantal andere regelingen hebben wij afgelopen maandag al gesproken; dit onderwerp laat ik nu even achterwege.

Velen zullen in de komende tijd te maken krijgen met heffingskortingen, via hun werkgever die loonbelasting inhoudt, bij de brutering van de bijstandsuitkering of als de belastingdienst een formulier voor het aanvragen van voorlopige teruggave toestuurt. Ik heb er alle begrip voor dat de staatssecretaris zegt dat hij hier nu alles aan doet wat in zijn vermogen ligt, maar ik zou hem ertoe willen oproepen, bij wijze van spreken maandelijks de vinger aan de pols te houden. Wij kunnen ons hierbij namelijk geen grote brokken permitteren, want zeker bij mensen met een laag inkomen is er een psychologische barrière voor een blauwe envelop. Ik heb wel vertrouwen in de actie die de staatssecretaris al heeft ondernomen en hij heeft ook geruststellende signalen gegeven, maar het blijft toch zaak, de vinger aan de pols te houden.

Ik ben teleurgesteld over de antwoorden op schriftelijke vragen van verschillende fracties om nu eens op bepaalde onderdelen exact de budgettaire consequenties aan te geven, zowel in positieve als in negatieve zin. De staatssecretaris heeft deze vragen systematisch niet beantwoord en hij heeft er alleen in de slotparagraaf een paar afrondende opmerkingen over gemaakt. Het ging ons om de kosten van die onderdelen, want als wij een amendement op een bepaald onderdeel indienen, wordt er ook bij ons kritisch naar de dekking ervan gevraagd.

Wij dringen erop aan dat de belastingdienst er alles aan zal doen, burgers te helpen met de nieuwe belastingregels. Voorlichting, begrip voor het verkeerd invullen van formulieren – dat zal de eerste tijd best vaak gebeuren – en toereikende overgangstermijnen zijn van het grootste belang bij de overgang naar het nieuwe stelsel. De regering zou de Kamer periodiek moeten rapporteren over problemen met de invoering. Ik laat het aan de creativiteit van de staatssecretaris over om hiervoor een goede vorm te kiezen, maar ik hecht in ieder geval meer aan geregelde rapportage over de te verwachten grote overgangsproblemen dan aan de officiële evaluatiebepalingen in de wet, want ik meen dat de evaluatie pas over vijf jaar plaatsvindt.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ik heb een stoffer en blikje meegenomen om het vegen te vergemakkelijken! Ik zal aan het einde van deze bespreking bekijken wat ik ermee zal doen. Het is wel een heel klein stoffer en blikje. Dat vind ik ook terecht, want hoewel wij hier een flink wetsvoorstel aan de orde hebben, staan er toch niet zoveel zaken in dat je echt moet zeggen dat het maar goed is dat wij nog een moment hadden om te vegen. Naar mijn idee is het beeld nog steeds dat het meeste al heel redelijk in de eerste ronde is voorzien en vastgelegd.

De voorzitter:

Voor de Handelingen meld ik even dat mevrouw Giskes met een miniatuur veger en blik enkele veegbewegingen op het spreekgestoelte heeft gemaakt. Ik zeg dit, omdat het anders niet voor de eeuwigheid wordt vastgelegd!

Mevrouw Giskes (D66):

Dank u wel, voorzitter.

Wij staan hier nu om de puntjes goed op de i te zetten. Er was één groot discussie-item, namelijk de terbeschikkingstellingsregeling. Daar kom ik dadelijk nog even over te spreken. In het beeld dat er nu ligt, is het meest omstreden item misschien nog wel datgene wat er in de sfeer van de artiestenregeling gebeurt. Ook daarop kom ik dadelijk even terug.

Op een moment als dit moet je altijd de vraag stellen hoe het met de invoering gaat. Gaat het allemaal goed? Wij hebben het al gehad over de algemene heffingskorting en het spotten van de mensen die daarvoor in aanmerking komen. Vraag bij ons is nog meer hoe het gaat aan het verzekeringsfront. Wij hebben de indruk dat daar dusdanig veel vragen en onduidelijkheden leven dat ik mijn hart toch een beetje vasthoud of het allemaal goed gaat lopen na de jaarwisseling. Ik begrijp dat er door het Verbond van verzekeraars zo'n zeventig vragen zijn voorgelegd aan het kabinet en dat die vragen nog niet allemaal zijn beantwoord. Ik kan mij voorstellen dat het niet zal lukken, ons hierover tussen nu en morgen volledige duidelijkheid te geven. Wel vraag ik de staatssecreta ris of hij kan zorgen voor een schriftelijke reactie op alle punten die worden aangedragen, opdat wij bij de bespreking van de uitvoeringsregelingen wel beschikken over die informatie. Dan kunnen wij beoordelen of zich hierbij echt een probleem zal voordoen.

Ik was getroffen door het compliment dat het CDA meende te moeten maken voor de discipline van de ambtenaren. Misschien moeten wij zo langzamerhand ook de CDA-fractie ermee gaan complimenteren dat zij, ondanks al haar verhalen, toch steeds de discipline opbrengt om dit onderwerp te blijven behandelen. Zo kunnen wij nog heel lang doorgaan met het uitwisselen van complimenten. Ik denk dus dat wij daarmee maar moeten ophouden.

Ik zal nog enkele punten bespreken. Dat ik punten niet noem, betekent niet dat ik er niet naar gekeken heb, maar wel dat wij er op dit moment geen vragen over hebben. Wij zullen er wel met belangstelling naar luisteren om te bekijken of er gaande de discussie nog vragen naar boven komen.

Het is onze indruk dat wij met de regeling terbeschikkingstelling, de meesleepregeling dus eigenlijk, na al het gediscussieer daarover toch zijn uitgekomen op een model waarvan wij vinden dat het op die manier maar geprobeerd moet worden. Het valt ons in heel veel belastingwetgeving wel op dat het onroerend goed een bijzonder hinderlijke factor is. Dat is eigenlijk heel grappig. Aan de ene kant betitelen wij het als iets wat lekker aard- en nagelvast is en dus altijd in Nederland is te vinden en te belasten. Aan de andere kant baart het ons toch een hoop zorgen, vanwege de creativiteit die iedereen heeft om met dit onderwerp, waar toch heel veel geld in omgaat, aan de wandel te gaan. Wij hebben hierover op dit moment geen nadere vragen. Wij blijven nog wel getroffen door de vijf categorieën die kennelijk onderscheiden moeten worden, ook als het gaat om de partnersfeer. Het is onzes inziens allemaal nog erg omslachtig. Wij hebben er de nodige vragen over gesteld. Wij zijn geneigd om te zeggen: laten wij maar eens kijken hoe het loopt. Wij voorzien echter nog heel wat procedures van mensen die moeten aantonen dat zij weliswaar op één adres wonen, maar niks met elkaar te maken hebben, en wat dies meer zij.

Dan de verrekening van AB-verliezen die nu ook in box I mogelijk wordt tegen een heffingskorting van 25% na twee jaar. Ons lijkt dat een goede reactie op de vragen die hierover gesteld zijn. Wij vragen ons nog wel af of je niet iets in de sfeer van carry-back moet doen, dus of je niet ruimer moet zijn in het zowel voorwaarts als achterwaarts verrekenen van verliezen. Ik zie aan het gezicht van de staatssecretaris dat hij daar niet zoveel voor voelt. Maar goed, dat horen wij straks dan wel.

Voorzitter! Ik kom bij de scholingsuitgaven. Op dat terrein spelen twee onderwerpen. De voorgestelde aftrekbeperking komt ons te rigide voor, zeker gelet op alle reacties, vooral van de verkeersvliegers. Ik kan mij voorstellen dat dit voor nog wel meer soorten opleidingen geldt. Wij zullen dan ook het amendement op stuk nr. 21 van de heer Dijsselbloem medeondertekenen. Dat amendement moet het mogelijk maken dat de aftrekbeperking minder rigide is. De heer Reitsma heeft al even aan de tweede kwestie gerefereerd, namelijk de rente op studieleningen. Bij de behandeling van de wet hebben wij een poging gedaan om de aftrekbaarheid van de rente op die leningen in stand te houden, ook al wordt de aftrekbaarheid van rente op consumptieve rekeningen afgeschaft. Dat stuitte toen op grote bezwaren. Wij hebben ons laten overtuigen door het systeembezwaar dat ertegen ingebracht werd, maar wij zijn blij te constateren dat er breder in de Kamer het gevoel bestaat dat er wel wat meer soepelheid moet zijn voor de mensen die nu in een overgangssituatie terechtkomen. Wij hebben daarom een amendement van de VVD medeondertekend, waarin wordt voorgesteld om een overgangsregeling van vijf jaar te creëren, zodat men geleidelijk kan wennen aan het afschaffen van de aftrekbaarheid.

Op het gebied van de grensarbeid gebeurt altijd veel. Door de beantwoording en de regeling in dit belastingplan heb ik de indruk dat het nu wel goed zit met de heffingskortingen. Wij hebben daar maandag nog het nodige over gewisseld, maar volgens mij was het nadelig dat toen niet helemaal bekend was wat er in deze nota naar aanleiding van het verslag is vermeld. Kan de staatssecretaris bevestigen dat er echt geen probleem is met de algemene heffingskorting voor de niet-werkende partners van grensarbeiders?

Dan kom ik bij de harmonisatie van het ondernemersbegrip. Het valt ons op dat er zoveel slagen om de arm worden gehouden met betrekking tot de rol van Sociale Zaken hierbij. Dat heeft kennelijk te maken met de WAZ-premie. Kan de staatssecretaris toelichten waarom, als de belastingdienst heeft geconstateerd dat iemand een ondernemer is, voor de WAZ niet dezelfde conclusie getrokken kan worden? Kortom, welke andere criteria kunnen er spelen, waardoor er nog verschil van inzicht kan ontstaan? Het riekt naar heel wat gedoe en naar langdurige onduidelijkheid voor ondernemers. Dat is niet goed als wij juist proberen te bevorderen dat het ondernemerschap aantrekkelijk wordt.

Het volgende punt is de artiestenregeling. Ik meen dat de staatssecretaris bij het overleg over cultuur en de fiscus heeft gezegd dat hij nog zou terugkomen op mijn expliciete vraag over de 20%-regeling. Misschien heb ik iets gemist, maar uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt in ieder geval niet dat het kabinet genegen is om die 20% voor binnenlandse artiesten te vervangen door het tarief van de laagste normale belastingschijf. Wij blijven echter de indruk houden dat dit wel degelijk tegemoet zou komen aan de wens die is verwoord in een brief van de All Arts belastingadviseurs. De PvdA heeft inmiddels al een amendement ingediend op stuk nr. 22 en dat zullen wij steunen. Dit zal blijken uit de herziene ondertekening van dit amendement.

Er blijven nog twee punten bestaan in de sfeer van de artiestenregeling, namelijk de naturaverstrekking en de kostenvergoedingen. Ook hierover trekt dezelfde belangenvertegenwoordiger aan de bel. Kan de staatssecretaris in zijn eerste termijn uiteenzetten waarom hij zich op die punten zo afhoudend blijft opstellen met betrekking tot de artiesten? Ik neem aan dat de brief van de All Arts belastingadviseurs bij het departement bekend is en anders zullen wij die wel leveren.

Voorzitter! Dan is er het onderwerp van de eigen woning. Daar doet zich de vraag voor: wat als er een echtscheiding is opgetreden en één van beide partners blijft in het huis wonen? De kwestie is zonet al door het CDA naar voren gebracht. Wij denken dat daar heel terecht is gesignaleerd, dat er een probleem speelt dat je niet zou moeten willen laten bestaan, omdat de gevolgen daarvan zouden kunnen zijn dat mensen geheel buiten hun wil om een huis uit moeten. Wij zijn dan ook van plan het amendement daarover op stuk nr. 10, van de leden Dijsselbloem en De Vries, te steunen.

Voorzitter! Voorts speelt de kwestie van de invorderingsvrijstelling. Wij hebben in de schriftelijke ronde al de vraag gesteld waarom het nu nodig is om niet alleen een overgangsregeling te hebben – daar hebben wij al in eerste instantie mee ingestemd –, maar waarom ook nog eens, als ik het goed begrijp, de mogelijkheid open dient te worden gehouden nieuwe mensen als alfahulp te laten intreden. Op die manier, zo lijkt mij, kom je nooit van het verschijnsel af. Wij willen geenszins het verschijnsel thuiszorgenden en alfahulpachtig werkenden laten uitsterven, maar we zijn wel van zins om de fiscaal wat gewrongen regeling die daaromheen ontstaan is, te laten verdwijnen. Ik kan het nog steeds niet goed plaatsen waarom nu opeens wordt gesuggereerd weer nieuwe instroom op die regeling te creëren. Ik verneem graag van de staatssecretaris waarom dit nodig is, dan wel – dat hoop ik eigenlijk – dat ik het verkeerd heb begrepen.

Voorzitter! Ik kom bij het onderwerp vervoer; altijd een bron van vermaak, zou ik bijna zeggen. Hierbij spelen wat ons betreft twee punten. Ten eerste betreft dit de bestelauto's. Te dien aanzien is er nog altijd een grote onvrede in het veld van met name de kleine ondernemers, de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf. Zij wijzen erop dat zij die auto's gewoon voor de zaak hebben en dat zij nu met allerlei verschrikkelijke administratieve verplichtingen worden opgezadeld; zij vragen dan of het niet simpeler kan. Ook wij zouden graag zien dat dit simpeler zal zijn en dat er op de een of andere manier iets op wordt gevonden, waardoor je bijvoorbeeld op grond van een bepaalde registratie kunt aantonen dat je zakelijk met zo'n auto in de weer bent en waardoor je minder gedwongen hoeft te zijn om al die ritadministraties te voeren. Tegelijkertijd zijn wij gevoelig voor het argument dat het niet zo mag zijn dat daar royaal misbruik van gemaakt wordt. Wij hebben zo gauw niet een heel goed alternatief kunnen verzinnen, want anders hadden we dit wel ingediend. Ik hoop evenwel dat de staatssecretaris – er zullen wel meer vragen over gesteld worden – daar nog eens uitvoerig op in wil gaan.

Het tweede punt is de never ending story over de auto van de zaak. Daar zijn wij vrij uitvoerig mee bezig geweest bij de behandeling van het wetsvoorstel IB 2001. Het is toen niet gelukt om tot een nog betere regeling te komen dan de regeling die er inmiddels is gekomen en die wel een verbetering is ten opzichte van de oude. De doelstelling die we steeds hebben bij dit geheel, is: probeer zover te komen dat het woon-werkverkeer niet opeens als zakelijk verkeer wordt beschouwd, zodra we het over een auto van de zaak hebben, ofte wel een auto die door de werkgever ter beschikking wordt gesteld van de werknemer. Dit is logisch, omdat we het voor ieder ander die toevallig niet in zo'n auto rijdt, ook normaal vinden om woon-werkverkeer te zien als een uitgave in de privé-sfeer. Daar zijn wel degelijk enige vergoedingen voor mogelijk, maar we proberen ook te bevorderen dat mensen alternatieven zoeken voor het alleen in de auto gaan zitten. Nu, het is een discussie die niet onbekend zal voorkomen.

Wij zijn wat dat betreft blij, dat de heer Vendrik ertoe over is gegaan om in ieder geval twee amendementen in te dienen waar ook mijn naam onder staat. Immers, het is een voortzetting van de discussie die wij al hadden. Er wordt nu door ons bepleit woon-werkverkeer voortaan alsnog als privé-verkeer in die regeling te gaan beschouwen en daarnaast gaat het erom te bewerkstelligen dat ook de werkgever een nadere prikkel voelt nog eens goed na te denken of hij wel zo'n auto ter beschikking wil stellen. Omdat het vaak zo is dat het steeds meer een gewone secundaire arbeidsvoorwaarde aan het worden is, die niet meer echt gelieerd is aan het feit dat iemand echt een auto nodig heeft voor het specifieke werk dat hij doet, wordt er daarnaast voorgesteld om niet 100% maar slechts 75% van de waarde van die auto ten laste van de winst van die werkgever te brengen. Dat moet dan ook gaan gelden voor de ondernemer zelf die zich ook in zo'n auto verplaatst.

Voorzitter! Dit betekent dat de amendementen op de stukken nrs. 17 en 18 door D66 medeondertekend worden. Wij doen dan ook een dringend beroep zowel op het kabinet als op de aanwezige Kamerleden om te bekijken of hier toch geen doorbraak mogelijk is.

De maatregel met betrekking tot de hybride leningen wordt geschrapt. Ik vind het daarom niet zinvol daaraan veel woorden te wijden. Wij menen dat de staatssecretaris een adequate reactie gegeven heeft op de ontstane commotie. Het onderwerp komt gewoon terug.

Wij proberen een vereenvoudiging van de wetgeving te bewerkstellingen, maar er moet wel een nieuw instrumentarium ontwikkeld worden om de overheveling te bewerkstellingen zodat er toch voldoende in de fondsen sociale zekerheid blijft vloeien. Wij herhalen onze vraag waarom er niet gedacht kan worden aan fiscaliseren van de premies. Het antwoord is vaak dat op die manier niet zo goed inkomensbeleid gevoerd kan worden. Ik verneem echter graag wat de reden is om daarover niet wat enthousiaster na te denken. Als er werkelijk tot fiscalisatie zou worden overgegaan, zou het dan niet mogelijk zijn om met het totale pakket aan heffingen toch inkomensbeleid te voeren indien dat nodig is? Ik ben benieuwd. Misschien moet de BIKK die daarvoor in het leven wordt geroepen, eerder dan pas na vijf jaar geëvalueerd worden om te kunnen bekijken of dat allemaal wel goed loopt?

Ik heb reeds gezegd dat wij niet helemaal gerust zijn dat het op het punt van lijfrenten en pensioenvoorzieningen soepeltjes gaat lopen. Wij moeten beducht zijn voor al te veel klaag- en rampverhalen. Ik denk echter wel dat het voor veel Nederlanders moeilijk te doorgronden is wat er nu precies gaat wijzigen. Ik durf zelfs te beweren dat het ook voor ons maar net te behappen is. Het is heel belangrijk dat degenen die als intermediair op dat front bezig zijn, op zijn minst antwoord op hun vragen hebben zodat zij achteraf niet kunnen zeggen dat het aan de regelgevers ligt als het wellicht niet goed loopt.

Onze desbetreffende vragen zijn uitvoerig beantwoord. Dank daarvoor. Wij hebben nog een vraag over de relatie tussen de beschikbare algemene aftrek van ruim ƒ 2200 en de mogelijkheid tot het dichten van pensioengaten. Als wij het goed begrijpen, moet men bij het invullen van het formulier voor het voorafgaande jaar aangeven of men gebruikmaakt van die standaardaftrek van ƒ 2200. Vervolgens heeft men na indiening van de aangifte nog een halfjaar na afloop van het jaar waarop de aangifte betrekking heeft, de gelegenheid alsnog een storting te doen als men een pensioengat kan aantonen. Die regeling is prima en wij hopen dat het meldpunt van de verzekeraars de mensen op 1 mei voldoende ruimte geeft om op 1 juli een goede beslissing te kunnen nemen. Wij vinden het echter lastig dat men wellicht twee keer een polis moet afsluiten, eerst voor dat bedrag van ƒ 2200 en dan later wellicht nog iets. Wij vrezen dat de klanten hierdoor twee keer afsluitprovisie en dergelijke moeten betalen. Daarom hebben wij een amendement in voorbereiding waarin wordt voorgesteld mensen in staat te stellen de polis voor die standaardaftrek en de aanvullende aftrek in één keer af te sluiten zodat het ook praktisch gesproken interessant blijft. Ik hoor graag de reactie van de staatssecretaris daarop.

De heer Reitsma (CDA):

Ik heb die vraag ook gesteld in eerste termijn. Ik heb er nog een derde punt aan gekoppeld, namelijk de jaarrente. Zou het niet zinvol zijn een dusdanige terugwentelsystematiek te creëren dat burgers in staat zijn om, als zij dat wenselijk vinden, die drie zaken in één keer te doen en de terugwentelperiode in ieder geval zo lang te maken dat de mensen kunnen beschikken over de informatie van de pensioenfondsen c.q. verzekeraars om te kunnen beoordelen of zij daarvan gebruik willen maken?

Nu het onderwerp heffingskortingen. De algemene heffingskorting is afgelopen maandag aan de orde geweest. Ik heb daar niets aan toe te voegen. Op de kwestie van de co-ouders zou nog worden teruggekomen. In de nota naar aanleiding van dit verslag lees ik dat de combinatiekorting slechts door een van de twee co-ouders zou kunnen worden benut. Dat klopt op zich met de systematiek van de wet, maar toch vind ik die beperking oneigenlijk, omdat de wet juist is bedoeld om de ouders met zorgtaken te bedienen, onafhankelijk van hun exacte leefsituatie. Tot mijn schrik zie ik amendementen van GroenLinks die voorstellen om de combinatiekorting inkomensafhankelijk te maken. Dat is nu uitgerekend niet de bedoeling van de combinatiekorting. Ik kan mij voorstellen dat men mij zal tegenwerpen dat ik van de arbeidskorting, een soortgelijke korting, zelf bepleit dat die in de EITC-sfeer terechtkomt. Ik wil daartegenover stellen dat de combinatiekorting voor ons op een veel te laag niveau is gebleven. Wij pleiten er steeds voor dat alles wat in de kinderopvang gebeurt, wordt overgeheveld naar de combinatiekorting, zodat een veel overzichtelijker systeem van vraag en aanbod kan ontstaan. Kortom, juist om de armoedevalproblematiek te omzeilen, zou ik dit amendement willen ontraden, al ben ik daartoe niet echt bevoegd.

Wel wil ik erop wijzen dat een regionaal dagblad, ik geloof het Eindhovens Dagblad, financieel advies biedt over al die kortingen: zo wordt lezers aangeraden om zich niet als fiscaal partner te registreren. Zij kunnen dan beiden de aanvullende kinderkorting claimen als ze niet te hoog zitten en de kinderkorting te gelde maken. Dat gaat, als je niet oppast, aardig in de papieren lopen. Ik vind dat we hier goed op moeten letten; wellicht is dit een gaatje waarin niet is voorzien. Het is vervelend dat dit soort berichten in de wereld komen, ondanks alle mooie acties van het departement. Wel is het goed dat alom wordt getracht om de burger inzicht te geven in wat hem met dit nieuwe stelstel allemaal te wachten staat. Het lijkt mij een goede zaak als de staatssecretaris toelicht hoe er zoal bekendheid wordt gegeven aan de nieuwe regeling. Waar kan de burger die wet nalezen? Komt die op internet te staan? Ik bepleit veel creativiteit op dit punt. Mijn emmertje neem ik overigens nog even mee, omdat ik niet weet wat de rest van deze dagen zal brengen.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Schutte (RPF/GPV):

Mijnheer de voorzitter! De finish is bijna in zicht. Ik zal niet vragen hoe het inmiddels gesteld is met de conditie van de deelnemers aan de wedloop. Het feit dat de meeste lopers het parcours nog niet verlaten hebben, geeft in ieder geval moed. En nu maar hopen dat het resultaat er ook zijn mag.

Terugdenkend aan de ervaringen sinds de behandeling van de belastingherziening rond de vorige jaarwisseling heb ik niet de illusie dat we nu bezig zijn aan de afronding van een perfect product. We zullen zeker stuiten op onvolkomenheden in de wet en op niet voorziene of bedoelde neveneffecten. Voor een deel zullen deze het gevolg zijn van het tempo en de wijze van behandeling. Het was voor ons nauwelijks bij te houden, laat staan voor de belangstellende en belanghebbende burger. De staatssecretaris gaat hier kennelijk ook van uit, getuige zijn mededeling het onderhoud aan de wetgeving als een continu proces te zien.

Dat neemt niet weg, dat in de verschillende fasen van het wetgevingsproces wezenlijke verbeteringen zijn aangebracht, ook nog tijdens de behandeling van de veegwet. Daarbij hebben de verschillende deelnemers aan de wedloop gaandeweg ook beter geleerd rekening te houden met elkaar en niet alleen met de collega's van de eigen ploeg. Eigenlijk zou je dat niet behoeven te zeggen, omdat het vanzelfsprekend zou moeten zijn, maar na de ongelukkige start nu bijna een jaar geleden, wil ik het toch gezegd hebben. Er resten dan nog voldoende frustraties over met name het tempo, maar die hopen we af te reageren en te verzilveren in afzonderlijke discussies in het nieuwe jaar.

De wijze waarop de stelselherziening nu uiteindelijk vorm krijgt, heeft aan onze collega's aan de overzijde ongekende mogelijkheden geboden, waarvan zij ook dankbaar gebruik hebben gemaakt. Verschillende onderdelen van de ontwerpveegwet zouden er anders hebben uitgezien als niet ook de Eerste Kamer zich er tevoren in duidelijke bewoordingen over had uitgelaten. Zonder een formeel recht van amendement hebben de senatoren zodoende de inhoud van de Wet inkomstenbelasting 2001 mede bepaald. Ik heb daar niet zo'n moeite mee, omdat dit onverlet laat dat het de regering en deze Kamer zijn die, al is het in de herkansing, uiteindelijk bepalen wat via de veegwet alsnog in de Wet inkomstenbelasting 2001 zal worden opgenomen.

Het meest markante punt waarop de Eerste Kamer zich deed gelden, was natuurlijk de regeling inzake de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen. Dat was ook niet zo vreemd, omdat het ook bij de behandeling van de wet in deze Kamer tasten was naar de juiste weg. Wat er nu uitgekomen is, zie ik als een duidelijke verbetering vergeleken met de oorspronkelijke regeling. Dat geldt met name ook voor de omschrijving van de groep verbonden personen. Daarbij heb ik nog wel de vraag of de in artikel 3.91 voorkomende opsomming als limitatief bedoeld is. Of kan de rechter er in voorkomende gevallen uitbreiding aan geven?

Een andere vraag in dit verband is de volgende. In de praktijk zijn er aandeelhouders die voor 31 december 2000 aan hun BV een optie verkopen, inhoudende het kooprecht voor een bepaalde prijs voor de BV op onroerend goed, dat de BV huurt van de aandeelhouder. Voor deze optie wordt dit jaar een marktconform bedrag betaald. Zo wordt beoogd een deel van de toekomstige waardestijging reeds nu onbelast te incasseren. Hoe kijkt de staatssecretaris hier tegenaan? Heeft de verkoop van de optie consequenties voor de waardering van het desbetreffende onroerend goed per 1 januari 2001, in die zin dat de verkoop van de optie een waardedrukkend effect op de onroerende zaak heeft gelijk aan de waarde van de optie?

Een positieve rol van de Eerste Kamer was ook aan de orde op het punt van de verrekening van aanmerkelijkbelangverliezen. Soms moet je als Kamerlid maar niet te lang doorvragen naar het hoe en waarom, maar gewoon je zegeningen tellen. Dat doe ik op dit punt dan ook. Een amendement dat vorig jaar werd afgewezen, wordt nu door de regering weer tot leven gebracht en zelfs verbeterd. In het verslag is nog geprobeerd het nog wat verder te vervolmaken, maar ik kan mij voorstellen dat dat net een stap te ver zou gaan.

De aanpak van fiscale beleggingsinstellingen heeft mijn instemming. Ik ben echter niet tevreden met het antwoord op mijn vragen over mogelijke verplaatsing van fiscale beleggingsinstellingen naar het buitenland. De staatssecretaris ziet op dit punt geen probleem, omdat in artikel 4.14 is geregeld dat inkomsten uit een aanmerkelijk belang in een buitenlandse beleggingsinstelling op forfaitaire basis in box II in heffing worden betrokken. Gaat hij dan niet voorbij aan de verschillen in heffing tussen box II en III? In box III bedraagt de heffing 4% van 30%, ofwel 1,2%. Een buitenlandse beleggings-BV impliceert in box II een jaarlijkse heffing van 4% van 25%, ofwel 1%. De heffing bij een buitenlandse beleggings-BV is op jaarbasis dus 0,2% lager dan in box III. Uitgedrukt in een verschil in tarief komt dit neer op een lager tarief van 16,6%. Zeker als in het buitenland ook nog eens weinig of geen vennootschapsbelasting is verschuldigd, is uitwijken dus erg aantrekkelijk. Om dit te voorkomen zou het fictief rendement in box II voor buitenlandse beleggings-BV's op 4,8% gesteld moeten worden om een tariefsmatig gelijke heffing te bewerkstelligen. De staatssecretaris wil de fiscale beleggingsinstellingen aanpakken, omdat er sprake is van oneigenlijk gebruik, maar beleggers zijn slim en zullen de weg naar het buitenland wel weten te vinden. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om hieraan serieus aandacht te besteden.

Op het punt van de scholingsuitgaven is de opstelling van de staatssecretaris onduidelijk. Wil hij voor een dure opleiding als die tot verkeersvlieger een faciliteit bieden, of eigenlijk toch maar niet? Hij erkent dat de verruiming van de mogelijkheden door de eis van een eerste studie na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in een aantal gevallen geen effect zal hebben. Hij geeft ook aan dat de regeling veranderd zou kunnen worden, waardoor dit probleem zich niet zal voordoen. Hij kiest daar echter niet voor omdat een vangnetbepaling nu eenmaal altijd een zekere ruwheid kent en niet bij voorbaat in alle situaties toepasbaar is. Op deze manier lijkt het evenwel alsof die ruwheid onnodig instandgehouden wordt teneinde bepaalde situaties bij voorbaat uit te sluiten. Als dat de bedoeling is, moet de staatssecretaris het zeggen, want anders is een wijziging de aangewezen weg.

De staatssecretaris heeft op het punt van de hybride leningen eieren voor zijn geld gekozen. Dat was hem wel geraden ook, gezien de grondige en gegronde kritiek. Er zal opnieuw naar gekeken worden in de studiegroep Vennootschapsbelasting in internationaal perspectief. De staatssecretaris wil ondertussen terecht de voorgestelde maatregel niet boven de markt laten hangen. Hij moet dan echter niet in de nota naar aanleiding van het verslag stellen dat het voorstel "voorlopig" wordt ingetrokken, want dan hangt er wel iets boven de markt. Ik ga ervan uit dat het voorstel van de baan is, en dan zien wij wel of er op enig moment een nieuw voorstel komt van welke inhoud dan ook.

Over de aftrekbaarheid van de hypotheekrente voor het eerste huis hebben wij maandag kort gesproken naar aanleiding van de situatie van binnenvaartschippers die naast hun schip een woning aan de wal hebben, die niet constant of met vaste regelmaat wordt bewoond. Het schriftelijke antwoord dat wij vanmorgen ontvingen, suggereert dat er voor de betrokken schippers niets behoeft te veranderen. Is dat echter wel juist? Volgens de oude regeling kon hypotheekrente worden afgetrokken, ongeacht of het ging om een hoofdverblijf aan de wal. Nu zal aangetoond moeten worden dat er sprake is van hoofdverblijf. Dat leidt voor de betrokkenen tot grote onzekerheid, omdat de aard van de werkzaamheden nu eenmaal met zich brengt dat er op twee plaatsen wordt gewoond. De situatie kan niet alleen per schipper verschillen, maar ook in de tijd veranderen. Het wordt voor schippers dan bijzonder moeilijk, te beslissen over investeringen in een eigen woning. Kan op dit punt niet meer rechtszekerheid geboden worden, bijvoorbeeld analoog aan de regeling voor naar het buitenland uitgezonden belastingplichtigen?

In het verslag heeft de CDA-fractie de fiscale positie van predikanten aan de orde gesteld in verband met de aftrekbaarheid van hun beroepskosten. Wij raken hiermee aan de materie die de vaste commissie onlangs op ons verzoek aan de regering heeft voorgelegd over de positie van predikanten en voorgangers in onder meer de fiscale wetgeving. Ik neem aan dat de vaste commissie hierop spoedig een reactie zal krijgen. De staatssecretaris vermeldt in de nota naar aanleiding van het verslag welke mogelijkheden er nu zijn. Ik denk dat het probleem zich nu met name voordoet bij de predikant die niet gekozen heeft voor de fictieve dienstbetrekking. Hij zal zijn representatiekosten, alle uitgaven voor bijvoorbeeld kopjes koffie en bloemetjes, met bonnetjes moeten staven. Ik kan mij voorstellen dat dit in de praktijk op problemen stuit. Is het niet aangewezen, een bepaald bedrag vrij te stellen?

Ik kom toe aan enkele concrete vragen, allereerst over de relatie tussen de inkomstenbelasting en het successierecht. Als gevolg van de Wet inkomstenbelasting 2001 wijken volgend jaar de waarderingstabellen van vruchtgebruik voor de inkomstenbelasting af van de tabellen in de Successiewet. De tabellen van de inkomstenbelasting gaan uit van een rente van 4% en die van de Successiewet van 6%. Verdient het geen aanbeveling, beide tabellen op elkaar af te stemmen? Bij nota van wijziging heeft de staatssecretaris een regeling voorgesteld met betrekking tot termijnen met een looptijd van een jaar of korter, een terecht voorstel, dunkt mij, maar er rijzen wel vragen. Er zijn financiële instellingen die van oudsher de rente op spaarrekeningen valutair uitkeren op 31 december, maar waarbij de belastingplichtige voor de inkomstenbelasting conform de daar geldende systematiek de renteopbrengsten pas hoeft op te geven in het daaropvolgende jaar. De vraag is nu of voor de belastingplichtige de valutair uitgekeerde rente direct onderdeel uitmaakt van de heffingsgrondslag voor box III op peildatum 31 december?

Indien de rente valutair wordt uitgekeerd op 1 januari, betekent dat dan dat voor deze belastingplichtige de op 1 januari uitgekeerde rente pas op 31 december daaropvolgend voor het eerst in aanmerking moet worden genomen in box III?

Ik voeg daaraan de vraag toe of het, gelet op de late indiening van dit voorstel, met het oog op de beperkte resterende tijd die financiële instellingen nog rest geen aanbeveling verdient om een gelijke regeling dan wel een overgangsregeling te treffen voor rente die op 31 december of op 1 januari wordt uitgekeerd. Moet anders niet gevreesd worden voor extra maatschappelijke kosten van allerlei productwijzigingen?

Ik sluit af met een positief punt. Naar aanleiding van onze inbreng in het verslag heeft de staatssecretaris zijn voorstel om de systematiek van de rentevrijstelling te veranderen, teruggenomen. Daardoor blijft de rentevrijstelling in haar volle omvang, dus inclusief de verhogingen voor onder meer Agaathleningen en werknemersspaarregelingen, van toepassing. Dat was ook onze bedoeling en nu kennelijk ook van de staatssecretaris, waarvoor dank.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Op 23 oktober jl. heeft de regering de veegwet 2001 aan de Tweede Kamer aangeboden, de laatste van zes grote belastingwetten die de afgelopen weken ons bestaan goeddeels hebben beheerst. Afgelopen weekeind ontvingen wij de nota naar aanleiding van het verslag. Ik heb erg veel tijd gehad om het allemaal heel goed te lezen. Vier weken na indiening volgt alweer de plenaire afronding van deze wet. Ik ben overigens benieuwd of de luisteraar het allemaal nog kan volgen, want uit de aard der zaak maakt het een nogal kruimelige indruk. Ik zal mijn best doen, het enigszins in samenhang te brengen.

Voorzitter! Het is een wet met een intrigerende naam. Als ik aan vegen in Holland denk, zie ik een dorpsstraat, een stuk of wat herfstig uitgeruste bomen, wat vallende blaadjes, een uitgeserveerd bakje frites, een halve fietsreflector die zijn baas is kwijtgeraakt en in Holland neemt iemand dan meestal een bezem ter hand om de straat van deze kleine ongerechtigheden te ontdoen. Dat moet even gebeuren.

Het wetsvoorstel draagt de naam veegwet, maar blijkt echter deze symboliek van de pedaalemmer ruimschoots ontstegen. Kabinet en staatssecretaris zijn met grootmaterieel uitgerukt en hebben in het nieuwe belastingstelsel een stevige afvalcampagne ontketend, waarbij met name de nieuwe meesleep- en meetrekregeling en het buiten werking stellen van de antidividendmaatregelen, de dividendstrippingmaatregelen en de hybride leningen opvallen. Wij prefereren, eerlijk gezegd, iets meer gescheiden inzameling, ook om nog enige inhoud te kunnen geven aan een zorgvuldige parlementaire behandeling. Ik blijf het kabinet daartoe oproepen.

Ik kom op de procedure. GroenLinks is voorstander van een voldoende afstand tussen het departement van Financiën en de belastingadvieswereld. Wij hebben daar wel eens vaker over gesproken. Hoe moet ik de werkwijze rond deze veegwet beoordelen, waarbij de staatssecretaris zelf zegt, in nauw overleg met de belastingadvieswereld te hebben geopereerd? Dat vraagt om nadere tekst en uitleg.

Gisteren ontvingen wij de brief van de staatssecretaris omtrent de modernisering van het rulingbeleid en een aantal andere regelingen die daaruit voortvloeien. Ik heb helaas nog geen tijd gehad om die te lezen. Op pagina 50 van de nota naar aanleiding van het verslag staat met welke opdracht de studiegroep Vennootschapsbelasting in internationaal perspectief onder leiding van mevrouw Yvonne van Rooy van start gaat. Voorzitter! Daar wordt regelrecht aangekoerst op een verlaging van de winstbelasting. Het lijkt welhaast alsof er voor de vorm ook nog even bij staat dat er misschien ook nog sprake kan zijn van een lastenverschuiving via de introductie van Europese milieubelastingen. Ik neem aan dat hier vooral op de energieheffing voor grootverbruikers wordt gedoeld. Maar staatssecretaris, wij weten toch allemaal hoe dat dossier in Europa totaal niet opschiet? Ik zie het dus al gebeuren dat wij op deze manier, met zo'n werkwijze en met zo'n studiegroep regelrecht afkoersen op een verlaging van de winstbelasting en dat wij naar die energietaks, zo door ons begeerd, kunnen fluiten. GroenLinks vindt dit onverstandig.

Ik vraag de staatssecretaris hierop te reageren. Wellicht wil hij daar het onderzoek bij betrekken van het ministerie van Economische Zaken dat onlangs naar buiten werd gebracht. Het betreft een onderzoek waarover EZ-topambtenaar Jarig van Sinderen vorige week in het vakbondsmuseum – ik spreek over een bericht in Trouw van 18 november – heeft uiteengezet hoe innovatiearm de Nederlandse economie eigenlijk is. Verlaging van de vennootschapsbelasting heeft geen zin, zo stelt het ministerie van Economische Zaken vast. Het levert nauwelijks extra groei op. Beter ware het, eventueel beschikbare gelden te steken in onderzoek en innovatie. En duurzame technologieontwikkeling zeg ik er gauw achteraan. Hoe verhoudt dit standpunt van een VVD-minister van Economische Zaken zich nu tot de opdracht van de studiegroep die verstrekt is door deze PvdA-staatssecretaris?

Hoezeer wij verstrikt zijn geraakt in een complexe en soms zeer overhaaste parlementaire behandeling blijkt ook uit het feit dat ik een grote stoffer en blik heb moeten hanteren. Er resteert nog een aantal amendementen die bij het debat van afgelopen maandag over het belastingplan 2001 en de tariefwet 2001 nog niet beschikbaar waren. Zij zijn inmiddels vrijwel allemaal rondgedeeld en als amendement op de veegwet vormgegeven. Staat u mij toe, voorzitter, deze amendementen kort toe te lichten. Ik verneem uiteraard graag het oordeel van de collega's.

Een tweetal amendementen heeft betrekking op de kinderkorting. Het eerste amendement strekt ertoe, de onbedoelde uitbetaling van een dubbele kinderkorting aan huishoudens met partners die fiscaal apart door het leven gaan, recht te zetten. Hoewel het amendement nog niet beschikbaar was, geloof ik dat de staatssecretaris afgelopen maandag dit amendement al positief heeft bejegend.

Het andere amendement op het punt van de kinderkorting leidt ertoe dat de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting voortaan per kind worden toegekend. Zo ontstaat een situatie waarin met name gezinnen met lage inkomens en meerdere kinderen extra kunnen profiteren van de verhoging van de aanvullende kinderkortingen. Gezien de recente berichten over armoede in gezinnen met meer kinderen, lijkt ons dat geen overbodige luxe. Het draagkrachtelement wordt versterkt vormgegeven met dit amendement.

Een tweetal andere amendementen heeft betrekking op de auto. Mevrouw Giskes heeft er al iets over gezegd in haar bijdrage. De fractie van GroenLinks heeft stelling genomen tegen het feit dat het kabinet de motie-Giskes nog niet heeft uitgevoerd. In die motie wordt het kabinet wel degelijk opgeroepen tot een gelijke behandeling van een auto van de zaak met andere fiscale faciliteiten. Ter verantwoording verwijst de staatssecretaris in de schriftelijke behandeling van het belastingplan 2001 naar het feit dat tijdens het grote debat in januari 2000 uitvoerig is gediscussieerd over de fiscale behandeling van de auto.

Voorzitter! Dat nu is geenszins het geval geweest. Enkele amendementen van de fracties van GroenLinks en D66 over de fiscale bijtelling van de auto van de zaak, de leasebak, die wij toen hebben ingediend, kwamen pas aan het einde van dat debat beschikbaar. Wij herinneren ons de wijze van debatteren van de toenmalige staatssecretaris. Eigenlijk was er helemaal geen sprake van een debat. Daarom heb ik, met mevrouw Giskes, dat amendement over de fiscale bijtelling van de auto van de zaak in een nieuw jasje gestoken.

Het woon-werkverkeer dat met de auto van de zaak wordt verreden, wordt boven de 20 km. meegeteld in de fiscale bijtelling en als privé-kilometers aangemerkt. Zo ontstaat eindelijk evenwicht in de fiscale behandeling van woon-werkverkeer met de eigen auto en de auto van de zaak. Want ook voor de fiscale behandeling van vergoedingen dan wel eigen kosten van woon-werkverkeer met eigen auto wordt ervan uitgegaan dat het meerdere boven 20 km c.q. belast wordt c.q. niet in de aftrek wordt toegelaten. Dat zou dan ook moeten gelden voor de auto van de zaak. Dat betekent dus dat woon-werkverkeer dat uitgaat boven de 20 km gedaan met de auto van de zaak, meegeteld moet worden als privé-kilometers. Dan is er sprake van evenwicht in de fiscale behandeling van de auto.

Voorzitter! Tevens verdient het aanbeveling dat de werkgever die werknemers faciliteiten biedt bij het woon-werkverkeer te stimuleren, andere verstrekkingen te zoeken en aan de werknemer te doen dan het ter beschikking stellen van een auto van de zaak. Daarom stel ik voor, samen met mevrouw Giskes, 25% van de kosten die gepaard gaan met het verstrekken van een auto van de zaak, niet meer in aanmerking te laten komen voor aftrek in de inkomstenbelasting in de VPB.

Een tweetal amendementen raakt aan de uitbetaling van de heffingskorting. Wij zijn van mening dat de algemene heffingskorting ook volledig moet worden uitgekeerd indien de af te dragen belasting lager is. Dat heeft een betekenis voor mensen met lage inkomens en hoge lasten die voor die hoge lasten in de huidige systematiek als het ware gestraft worden doordat de daadwerkelijk uitgekeerde heffingskorting lager uitvalt dan het wettelijke maximum. Nog veel meer betekenis heeft dit amendement voor de niet werkende partners die weliswaar rechtstreeks deze heffingskorting krijgen uitbetaald, maar waarvan de hoogte niet is gegarandeerd door de koppeling van de korting aan de af te dragen belasting die de werkende partner in rekening wordt gebracht. Het lijkt ons terecht die hoogte, net als dit amendement, zeker te stellen. Het past in de trend naar verzelfstandiging van inkomens en het versterkt tevens de inkomenspositie van huishoudens met lage inkomens.

Een tweede amendement onder aanvoering van de heer Dijsselbloem leidt ertoe dat de volledige heffingskorting wordt uitgekeerd aan in het buitenland woonachtige partners van Nederlandse belastingplichtigen. Voor grensarbeiders met partners in andere EU-landen is dit geregeld, nu nog voor de migranten wier partners buiten de Europese Unie verblijven. Ons amendement maakt dat mogelijk.

GroenLinks is voorstander van een minimaal gelijke inkomensontwikkeling van mensen met werk en mensen met een uitkering. Daarom hebben wij vorig jaar met de CDAfractie een amendement ingediend om een inactievenkorting in de wet op te nemen, teneinde de uiteenlopende inkomensontwikkeling, een feitelijke ontkoppeling dus, te keren. Het kabinet was tegen – de ontkoppeling bleek hoeksteen van de belastingherziening – en ook de meerderheid van de Kamer steunde dit amendement niet. Daarmee is echter het probleem niet van tafel. De inkomensplaatjes voor 2001 laten nog steeds het effect van de fiscale ontkoppeling zien. Zeer terecht heeft de vakcentrale FNV gisteren met haar publieksactie hier opnieuw aandacht voor gevraagd en de koppelingplus voorgesteld. De fractie van GroenLinks steunt deze inzet volledig. Ik verwijs ook naar de tegenbegroting die wij in september hebben gepresenteerd, waarin een generieke verhoging van het sociaal minimum met 2% wordt voorgesteld.

Ik zou wat graag opnieuw met de heer Reitsma en eventuele andere fracties een amendement indienen dat een brede inactievenkorting weer in de wet brengt. De heer De Wit heeft er maandag namens de SP een motie tegenaan gegooid die mijn steun heeft, maar ik vrees op dit punt een herhaling van zetten. Of de PvdA-fractie moet bewegen, maar tot dusver is mij daar nog niets van gebleken. Daarom heb ik afgelopen maandag bij amendement een heffingskorting van ƒ 1000 voorgesteld voor chronisch zieken en gehandicapten.

Vandaag voeg ik daar samen met de heer Reitsma een amendement aan toe om een anders-actievenkorting te introduceren voor mensen die langdurig op een uitkering op het minimum zijn aangewezen. Van deze groepen is bekend dat zij extra in de knel zitten. Wie lang van een minimuminkomen moet rondkomen, houdt steeds na het eind van z'n geld nog een stukje maand over. Het laatste onderzoek – het armoedeonderzoek van Engberse – geeft opnieuw, voor de zoveelste keer, de bewijzen van deze werkelijkheid. En – zo merk ik nog maar even op voor de collega's die geïnteresseerd zijn in mogelijke effecten op de armoedeval – voor deze groep is de armoedeval niet relevant. Helaas, helaas moeten wij vaststellen dat voor deze groep langdurige uitkeringsafhankelijkheid tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd heel waarschijnlijk is. Daarom is het geven van een heffingskorting van ƒ 1000 niet strijdig met het beleid om de armoedeval te verminderen.

Mevrouw Giskes (D66):

Het probleem waar de heer Vendrik het over heeft, laat ons ook zeker niet onberoerd. De vraag is wat ons betreft alleen of je dan een instrument moet kiezen dat zo generiek is als een inactievenkorting. Is het niet beter om te zoeken naar specifieker gerichte instrumenten voor groepen zoals de groepen die de heer Vendrik net heeft benoemd? Is het niet beter om die discussie aan te gaan in het kader van de problematiek van de armoedeval, die maar ten dele speelt voor de groepen waar de heer Vendrik op doelt? Moeten wij het daar niet in meenemen? Is dat niet beter dan nu iets als een inactievenkorting te introduceren? Dan span je het paard misschien wel achter de wagen.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het debat over armoede is een ander debat dan het debat over de armoedeval. Het heeft mij maandag gestoord hoe gemakkelijk wij de zaak op het punt van chronisch zieken en gehandicapten naar voren schuiven. Er is altijd behoefte aan een integrale afweging. Er is altijd behoefte aan nader onderzoek en nadere ideeënontwikkeling om bepaalde faciliteiten te ontwerpen, maar het wordt op een gegeven moment ook tijd om als politiek een standpunt in te nemen. Daarom hebben de heer Reitsma en ik vorig jaar die inactievenkorting in den brede opnieuw aan de orde gesteld. Toen is dat niet gelukt. Wij blijven voorstander van een generieke regeling. Dat is ons ideaal, maar daar is in de Kamer geen meerderheid voor. De tweede stap is dan meestal: kijken naar specifieke groepen, die niet meer zijn aangewezen op betaald werk. Voor veel chronisch zieken en gehandicapten, mensen die langdurig in de bijstand verblijven, mensen ouder dan 57 jaar zonder sollicitatieplicht en mensen met het vreselijke "fase 4-label" is dat helaas de werkelijkheid. Zij kunnen dus niet langs de weg van de arbeidsmarkt hun inkomen verbeteren. Waarop moeten wij, met het armoedeonderzoek van Engbersen in de hand, dan nog wachten? Wij moeten voor deze groepen een politiek feit markeren en zeggen dat wij op dat punt de ontkoppeling met de belastingherziening niet goed vinden en moeten corrigeren. Het denken staat hierbij niet stil. Als wij het nu niet redden, dan gaan wij dit debat in het voorjaar aan. Toch wordt het op een gegeven moment tijd om woorden in daden om te zetten.

Mevrouw Giskes (D66):

Zelf bent u altijd lichtelijk terughoudend met betrekking tot fiscale instrumenten. Zijn belastingen hier wel de beste weg? Kun je niet beter denken aan directe uitkeringen?

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan hebben wij het over een koppeling-plus: naast de koppeling van het wettelijk minimumloon aan de algemene loonontwikkeling, komt er dan nog 1 of 2% bovenop. Dat heeft ook onze voorkeur en dat zit ook in onze tegenbegroting, maar geniet ook geen brede steun in de Kamer. De koppeling bespreken wij trouwens niet met de staatssecretaris van Financiën. Voor ons is het helaas een second best, maar het is beter om iets te doen dan niets. Vandaar de amendementen.

Graag vraag ik aandacht voor de laatste drie amendementen. Ik begin met de combinatiekorting. Wij stellen voor om die gerichter uit te keren aan mensen met de zorg voor kinderen en lagere inkomens uit arbeid. Ons amendement geeft een extra stimulans voor de deelname van herintreders aan betaalde arbeid. Mensen die arbeid en zorg daadwerkelijk combineren en gelijk proberen te verdelen volgens het combinatiescenario, krijgen zo een financieel voordeel. Bovendien zet het een extra rem op de volledige uittreding uit de arbeidsmarkt, meestal van de minder verdienende partners, als zorg voor een kind ontstaat. In mijn toelichting op het amendement heb ik dit allemaal zorgvuldiger geformuleerd.

In een eerste reactie zei mevrouw Giskes dat zij geen behoefte heeft aan dit amendement, omdat zij een inkomensafhankelijke vormgeving niet ziet zitten. Zij vond de combinatiekorting te laag en wilde eigenlijk een soort uitruil: de met de fiscale faciliteiten voor de kinderopvang gemoeide gelden wilde zij, als ik het goed heb begrepen, meer en meer benutten voor een hogere combinatiekorting. Het bevreemdt mij dat de fiscale faciliteit voor de kinderopvang wel degelijk inkomensafhankelijke elementen kent. Er zou dus geen beletsel moeten zijn om in de combinatiekorting een inkomensafhankelijk element in te brengen. Overigens is het ons niet daarom te doen. Het gaat ons puur om overwegingen van arbeidsmarktbeleid: hoe zorgen wij ervoor dat mensen zorg en arbeid daadwerkelijk combineren?

Het heeft onze voorkeur om een soort deeltijdkorting in de fiscaliteit op te nemen. Dat bleek uitvoeringstechnisch niet goed mogelijk. Volgens ons is het grootste probleem dat met een deeltijdkorting c.q. combinatiekorting moet worden opgelost, het feit dat mensen die in deeltijd gaan werken een inkomensverlies hebben. Dat zou moeten worden gecompenseerd. Daardoor wordt het voor mensen, vooral voor de minst verdienende partners, veel aantrekkelijker om de arbeidsmarkt niet definitief te verlaten en er naast de zorg voor kinderen een kleine baan bij te houden. Zo snijdt het mes aan twee kanten. Het betekent ook – en dit is volgens mij een doelstelling die in de Kamer breed onderschreven wordt – dat het deelnemen aan betaalde arbeid wordt gestimuleerd. Dat is goed voor de werkgelegenheid en het bevordert bovendien de emancipatie als een gelijke verdeling van arbeid en zorg tussen partners wordt gestimuleerd, in plaats van dat de ene partner werkt en de andere de zorg voor de kinderen op zich neemt. Met dit amendement worden als het ware de effecten versterkt die soms wel, maar soms ook niet met de huidige vormgeving van de combinatiekorting gepaard gaan. Ik hoop dat mevrouw Giskes oog heeft voor dit element; het gaat ons niet om inkomenspolitiek, het gaat ons echt om overwegingen van arbeidsmarktpolitieke en emancipatoire aard.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Ik wil geen herhaling van de discussie die wij in januari, februari hadden, maar ik hecht eraan om vast te leggen dat het voor onze fractie niet primair om deeltijdarbeid gaat. Het gaat ons erom dat er zodra men werkt, in welke mate dan ook, sprake is van veel extra kosten. En omgekeerd – daar wijst de heer Vendrik wel terecht op – heb je te maken met een derving van inkomsten als je besluit om zelf voor je kinderen te gaan zorgen. De combinatiekorting voorziet in deze twee aspecten, maar het gaat er niet primair om, mensen te stimuleren om in deeltijd te gaan werken, al is dit er inderdaad wel vaak een gevolg van.

Hoewel wij begrip hebben voor de argumenten die de heer Vendrik aandraagt, zien wij eigenlijk geen aanleiding om deze korting inkomensafhankelijk te maken, omdat mensen naarmate zij meer verdienen, in het algemeen ook langer werken en dus ook veel meer kosten maken voor kinderopvang. Die kosten worden echter navenant minder gedekt omdat het om een standaardbedrag gaat. Er zit dus wel degelijk een inkomensafhankelijk effect in zonder dat de korting inkomensafhankelijk is gemaakt.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb begrip voor het argument dat het bedrag van die korting voor elke inkomensgroep gelijk is, maar natuurlijk relatief afneemt naarmate het inkomen toeneemt. Maar als mevrouw Giskes zegt dat het gaat om de kosten van kinderen als je werkt, moet zij toch weer even bedenken waarvoor de combinatiekorting bedoeld is. De kinderbijslag is bedoeld voor de kosten van het opvoeden van kinderen. Verder is er de kinderkorting, waarmee gerichter dan met de kinderbijslag tot uitdrukking wordt gebracht dat die kosten voor degenen met een laag inkomen uit arbeid extra zwaar kunnen wegen. Je kunt twisten over de hoogte van de bedragen in dit verband, maar er zijn dus twee instrumenten voor het dekken van deze kosten.

Ik zie de combinatiekorting echter vooral – ik heb het woord maar letterlijk genomen – als een korting ter bestrijding van de kosten die ontstaan als er gecombineerd moet worden. Het grootste probleem vind ik het inkomensverlies als iemand minder gaat werken. Het kabinet kiest ook bij het combineren van arbeid en zorg bewust niet voor het uitbestedingsscenario, het uitbesteden van de zorg voor kinderen door mensen die fulltime blijven werken in de vorm van kinderopvang, gastouders of welke vorm van zorg dan ook. Het kabinet geeft er de voorkeur aan als mensen die zorg voor een deel samen op zich nemen en voor een deel uitbesteden. Voor dat uitbestedingsdeel is er de fiscale voorziening voor kinderopvang; daar gaat het kabinet ook extra geld in steken. Dan blijft voor mij het punt dat de combinatiekorting in de lijn van het kabinet van een combinatiescenario vooral gericht moet zijn op het inkomensverlies dat daarmee gepaard kan gaan. Zo hebben wij het amendement op dit punt dan ook willen inrichten.

Mevrouw Giskes (D66):

Nog even voor de annalen, wat D66 betreft combineer je arbeid en zorg wanneer je één dag in de week werkt, maar ook als je vijf dagen per week werkt, want de zorg voor kinderen blijft, net als de kosten daarvan. Voor ons is de belangrijkste reden voor het introduceren van een combinatiekorting dat mensen daarmee veel meer zelf de vrijheid krijgen om een bepaalde combinatie te kiezen. Wij willen eigenlijk niet zo graag dat de overheid voor ons bedenkt dat het het mooiste zou zijn als wij bijvoorbeeld twee, drie dagen per week werken en dat zij daarbij aangeeft, hoe wij de zorg voor kinderen zouden moeten regelen. Wij willen dit veel meer aan de ouders overlaten: vraag en aanbod.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dan lijkt u zich toch te verwijderen van het beleid van uw eigen paarse staatssecretaris inzake arbeid en zorg.

Mevrouw Giskes (D66):

Die staatssecretaris schetst wat in ieder geval mogelijk zou moeten zijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

En waar vervolgens de fiscaliteit ook een bijdrage aan zou moeten leveren. Vandaar ons amendement. De staatssecretaris van Sociale Zaken heeft er bij mijn weten nooit voor gekozen om een lijn uit te zetten om bij wijze van spreke de fiscale faciliteit voor kinderopvang maximaal te stimuleren, zodat het uitbestedingsscenario maximaal wordt bevorderd.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik meen mij te herinneren dat ik in het debat van januari het CDA heb voorgehouden dat bijvoorbeeld een kinderkorting de mensen nog niet dwingt om kinderen te nemen. Het is dus geen dwingend voorschrift. Het is alleen het creëren van een mogelijkheid.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zeker, maar dan blijft het de vraag of het geld dat gemoeid is met de combinatiekorting, het meest gericht wordt ingezet en of dat het meest beantwoordt aan de problemen die de mensen hebben bij het combineren van arbeid en zorg. Ik neem aan dat wij het erover eens zijn dat daarin iets moet gebeuren. Je moet daar dus goed naar kijken. Ik heb net enkele overwegingen van arbeidsmarktpolitiek genoemd: zorg ervoor dat mensen blijven werken, dus dat zij niet van de arbeidsmarkt afgedrukt worden, en zorg ervoor dat mensen die minder gaan werken, juist om op de arbeidsmarkt te blijven, een extra stimulans krijgen. Geef die mensen een extra aangezette faciliteit om tegemoet te komen in het inkomensverlies, dat volgens mij vaak veel groter is dan de extra kosten – voorzover niet gedekt door de kinderbijslag en dergelijke – voor de zorg van kinderen in combinatie met arbeid. In die zin geven wij voorrang aan de combinatiekorting, als een soort EITC voor ouders. Zorg ervoor dat zij blijven werken en zorg ervoor dat zij dat kunnen blijven combineren met de zorg voor de kinderen. Wij zullen hierover het debat met de staatssecretaris voeren. Ik daag hem graag uit tot een uitgebreide reactie op dit punt. Ik ben heel erg benieuwd naar zijn bevindingen. Ik denk dat het amendement bevorderlijk is voor de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt participatie. En daar zijn wij allemaal voorstander van, dacht ik.

Voorzitter! Ik kom nog steeds niet aan de veegwet zelf toe, want ik moet nog twee amendementen bespreken. Het eerste behelst bijvoorbeeld om de zelfstandigenaftrek nu alvast om te zetten in een korting. Ik weet dat de staatssecretaris ook hieraan grote gedachten gaat wijden in het komende voorjaar. Dit punt is bij de behandeling van de belastingherziening niet erg uitgebreid, maar toch wel in substantiële mate aan de orde geweest. Wij hebben er behoefte aan, met name de ondernemers die voor een langere periode niet goed boeren en dus een laag inkomen hebben – dat zijn er veel in Nederland – niet meteen over het randje te duwen naar een faillissement, maar hen in de vorm van een gerichtere zelfstandigheidskorting een betere voorziening te geven. Wij hebben in dit amendement tevens geregeld dat voor starters deze zelfstandigheidskorting ook wordt uitbetaald – ik kijk mevrouw De Vries even aan, want dit zou haar moeten aanspreken – indien er sprake is van onvoldoende af te dragen belasting. Dat is interessant, omdat het bij starters nogal eens voorkomt dat er onvoldoende inkomen wordt gegenereerd en er onvoldoende belasting wordt afgedragen, waardoor de hele zelfstandigheidsaftrek in de huidige opzet helemaal geen betekenis heeft. Een korting zou wellicht ook geen betekenis hebben, als je er vervolgens ook een negatieve korting van maakt. Dan worden de starters als het ware extra geholpen om met hun bedrijf door te gaan in een periode dat er onvoldoende inkomen wordt gegenereerd.

Ten slotte komt er nog een amendement aan dat een bescheiden verlaging van de laatste verhoging van de arbeidskorting realiseert, ter financiering van het pakket van 150 mln. voor chronisch zieken en gehandicapten.

Dan de veegwet zelf. Ten aanzien van het ter beschikking stellen van vermogensbestanddelen merk ik allereerst op dat de meeslepende soap rond de meesleepregeling bij de fractie van GroenLinks het gevoelen oproept dat de nieuwe gesloten boxenstructuur toch weer iets minder veelbelovend lijkt te zijn dan destijds door de toenmalige staatssecretaris is beweerd. De veel geroemde robuustheid komt niet vanzelf met de stap naar een analytisch systeem, maar moet met gedetailleerde regels bevochten worden.

Even reagerend op de uitvoerige behandeling van de motie-Rensema, zeg ik dat ik zo ook wel eens behandeld wil worden. De enorme hoeveelheid pagina's en teksten die gewijd zijn aan één motie, nota bene van een lid van de Eerste Kamer, smaakt ook in dit huis, dus in de Tweede Kamer, naar meer.

In het conflict tussen de staatssecretaris en met name de fracties van het CDA hier en de VVD aan de overkant over de gedetailleerde regels hebben wij instinctief de behoefte om de kant van de staatssecretaris te kiezen. Ik weet niet precies hoe het komt, maar ik kan deze voorkeur niet verhelen. Het valt wel weer op hoezeer en hoe makkelijk en veelvuldig belastingadviserend Nederland de weg naar het parlement weet te vinden. Wij zijn overstelpt met reacties. Ik geef eerlijk toe dat ik ze lang niet allemaal heb kunnen lezen. Deze overdaad heeft de neiging, een beetje te schaden. Naar mijn mening wordt iets te vaak en iets te veel de gedachte geopperd dat met de oude meesleep- en meetrekregeling de wereld fiscaal in brand staat. Dat lijkt ons iets overdreven. Ik steun de staatssecretaris dan ook in zijn opvatting dat een beroep op de zakelijkheidstoets – een alternatief dat naar voren is gebracht – de noodzaak van de meesleepregeling niet wegneemt. Dat geldt ook voor zijn keuze om geen bijzonder tarief van toepassing te verklaren op winsten die behaald zijn bij het van de hand doen van vermogensbestanddelen. Overigens merk ik wel op dat het gehannes rond de meesleepregeling feilloos het probleem van de keuze voor een forfaitaire rendementsheffing in box III blootlegt. Het karakter van deze heffing noopt tot ingewikkelde regelgeving. Teneinde een te snelle gang naar wat wel eens een "pretbox" wordt genoemd te voorkomen, worden opbrengsten uit vermogensbestanddelen die aan de BV ter beschikking worden gesteld, meegenomen in box I. Dat is op zich terecht, maar het kabinet had het onstilbare verlangen van belastingtoeristen om uit te wijken naar box III kunnen voorkomen door een reële vermogenswinstbelasting van toepassing te verklaren. Ik acht ons voorstel voor een dergelijke "vermogensaanwinstbelasting" nog steeds bekend. Kan de staatssecretaris reageren op deze stelling?

Uit het gemor in het veld blijkt wel hoe waardevol deze stelling is. Daar stelt men verongelijkt vast dat de belastingplichtige die onroerend goed verhuurt aan een willekeurige ondernemer, in principe in box III wordt belast, terwijl dezelfde belastingplichtige, indien deze ondernemer een verwant blijkt te zijn, de huuropbrengsten belast ziet in box I, alsmede de eventuele vermogenswinsten. Dit laatste is heel pikant. Nogmaals, wij steunen de staatssecretaris in al zijn pogingen om een oneigenlijk gebruik of misbruik te voorkomen, maar hier is natuurlijk wel sprake van een beetje uitlokking.

Dat geldt ook voor soms complexe regels met betrekking tot vermogensetiquettering die de ondernemer moeten beletten om al te snel ondernemersvermogen als privé-vermogen te zien. Eveneens geldt het voor de reparatie van het regime voor de fiscale beleggingsinstellingen. De oorzaak van die problemen, de forfaitaire rendementsheffing in box III, wordt niet aangepakt. Vooral de grondslag, het toekennen van een forfaitair rendement van 4% in box III, is materieel de grootste boosdoener. In hoofdstuk 3 van de memorie van toelichting wordt dat eigenlijk ook wel met zoveel woorden toegegeven. Dat geeft ons toch te denken. Als de staatssecretaris zelf al tot dit inzicht is gekomen, wanneer wordt de rendementsheffing dan omgezet in een echte heffing over vermogensinkomsten? Wordt dit in het voorjaar ook nog meegenomen in die brede fiscale verkenning of herziening, die al op de rol staat?

Mijn fractie heeft weinig behoefte aan het gestelde onder punt C, de verrekening van de AB-verliezen. Wij hebben destijds het amendement van de heer Schutte, bedoeld om AB-verliezen met resterend inkomen in box I te verrekenen, dan ook niet gesteund. Wij denken dat de boxen mede zijn geïnitieerd om grenzen te stellen aan de mate van verliesverrekening die in het oude stelsel als problematisch werd ervaren. Via een achterdeur worden nu toch weer AB-verliezen die niet meer in box II kunnen worden verrekend, middels een tax credit vergolden met de belasting over inkomen uit werk en woning in box I. Kan de staatssecretaris dit nog eens goed uitleggen?

Inzake de reparatie van het regime voor beleggingsinstellingen heb ik net al gezegd dat wij steun uitspreken voor de voorstellen van de staatssecretaris. Maar ook hier doet zich weer dat probleem van de verschillende regimes voor, in dit geval in box II en box III.

De scholingsaftrek is bij gelegenheid van de grote belastingherziening al verhoogd. Nu komt er nog een extra vrijstelling bij door het plafond van 15.000 euro af te schaffen gedurende een periode van vier jaar voor kwalificerende opleidingen. Dit vinden wij wel erg riant. Het gaat ons eerlijk gezegd ook een beetje te ver. Er lijkt niet helemaal sprake te zijn van een gerichte inzet van middelen. Het lijkt te veel op een douceurtje voor het private scholingswezen. Laten wij niet vergeten dat beroepsgroepen die geconfronteerd worden met hoge scholingskosten – de piloten in opleiding – die kosten later ook wel weer terugverdienen in de vorm van buitengewoon goede salarissen en arbeidsvoorwaarden. Ik vraag mij af of de fiscaliteit ervoor bedoeld is om voor deze groepen, met een riant perspectief op de arbeidsmarkt, zo ruimhartig fiscale faciliteiten te openen. Ik ben ook heel benieuwd wat de budgettaire consequenties van deze maatregel zouden kunnen zijn. Ik heb dat nog niet gelezen of ik heb erover heen gelezen.

Mijn fractie steunt de lijn van het kabinet ten aanzien van de grensarbeiders om niet-verdienende partners van grensarbeiders die werkzaam zijn in Nederland, de volledige heffingskorting uit te keren. Wij vinden evenwel dat dit voordeel de partners van de in Nederland werkzame migranten niet mag worden onthouden. Samen met de heer Dijsselbloem heb ik op dit punt een amendement ingediend. Met de voorstellen van de staatssecretaris krijgen deze partners van in Nederland werkzame migranten een korting van ƒ 315, terwijl de reguliere heffingskorting ƒ 3473 bedraagt. Dit verschil is te groot en daarom hebben wij het amendement ingediend. Ik hoop op een positieve bejegening door de staatssecretaris en de collega's. Ik merk daarbij op dat het de tweede keer is dat migranten in Nederland met verwanten in het buitenland toch aardig in de kou zijn komen te staan. De staatssecretaris zal zich ongetwijfeld herinneren hoe wij samen in een vorig leven – althans in zijn vorig leven – het debat met de toenmalige staatssecretaris zijn aangegaan, als het gaat om de afschaffing van aftrek voor verwanten buiten Nederland. Het betreft de buitengewonelastenaftrek die toen was geopend – deze is inmiddels gesloten – voor kosten die verband houden met het onderhouden van deze verwanten. Vanaf 2000 is die regeling al van kracht. Ook dat treft de betrokken groep. Ik zou derhalve denken dat wij hier een verplichting hebben om op het punt van de heffingskorting gewoon te doen alsof het normale Nederlanders zijn, ook fiscaal gesproken.

Voorzitter! Over het nieuwe belastingverdrag met België, dat raakt aan de grensarbeidersproblematiek, komen we wat mij betreft nog uitgebreid te spreken, als de goedkeuringswet in de Kamer aan de orde is. Misschien kan de staatssecretaris ons wel inlichten hoever het daarmee staat. Of is dit zo'n project dat nu even stilligt en dat misschien pas weer in het voorjaar komt? Ik merk op dat er veel commotie is over het aanstaande belastingverdrag en dat we buitengewoon benieuwd zijn hoe het er definitief uitziet en met welke toelichting het kabinet komt. Ik zou derhalve op dit punt de staatssecretaris willen vragen in ieder geval spoed te betrachten. Het verdient een snelle bespreking in het parlement.

Op de artiesten- en beroepssportersregeling komen we wat mij betreft weer terug bij het algemeen overleg over de artiestenregeling en andere AMvB's, dat we begin december zullen hebben. Daar kan ook nader gesproken worden over de precieze vormgeving van de kostenvergoedingsbeschikking. Wij hebben er nog wel een paar vragen over. Op deze plaats maak ik één opmerking over de 20%-regeling. Wij hebben twijfels over de noodzaak van deze voorheffing en ik neig er sterk toe het pleidooi van collega's te steunen. Ik meen ook dat er in dezen een amendement ingediend is, door de heer Dijsselbloem en mevrouw De Vries. Welnu, ik neig er sterk toe dit amendement te steunen. Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris. Het zou logisch zijn de loonheffing te doen plaatsvinden tegen het tarief van de eerste schijf. Ik vind de noodzaak waarvan de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag gewag maakt, de noodzaak van eenvoud van een enkel tarief voor binnenlandse en buitenlandse artiesten, eerlijk gezegd niet van de allergrootste betekenis. Ik geloof dat ook andere elementen een rol moeten spelen.

Voorzitter! Als het gaat om de overgangsregeling voor de invorderingsvrijstelling, sluit ik me vrijwel geheel aan bij wat de heer Reitsma daarover naar voren heeft gebracht. Het is goed dat die overgangsregeling er komt en dat voor de komende vijf jaar de huidige invorderingsvrijstelling van kracht blijft. We hopen ook dat een soortgelijke oplossing voor gastouders wordt gevonden; daar moet echt nog iets aan gebeuren. Maar de beste oplossing blijft natuurlijk het wegwerken van de knik in de arbeidskorting. Daarover heb ik vorig jaar een amendement ingediend, dat het helaas niet heeft gehaald. Ik hoop nog steeds op voortschrijdend inzicht bij zowel de staatssecretaris, alsook de collega's. Het amendement ligt klaar en misschien dien ik het dan alsnog in.

Ten aanzien van het vervoer, onderdeel L, merk ik het volgende op. Mijn fractie is buitengewoon verheugd dat de staatssecretaris ervoor gekozen heeft de fietsaftrek te handhaven. Dat is heel goed en we hebben er alle vertrouwen in dat hij de uitvoering van de aftrek daadkrachtig ter hand zal nemen. Misschien moeten we dan ook maar eens nadenken over een mooie stepaftrek. Een step heeft twee wielen, maar geen trappers. Is dat een fiets of is dat géén fiets? Ik ben benieuwd naar de reactie.

Voorzitter! Op pagina 46 van de nota naar aanleiding van het verslag spreekt het kabinet over de algemene beleidslijn ten aanzien van de noodzaak van het terugdringen van het autogebruik. Dat deed mij deugd, want ik dacht dat de minister van Verkeer en Waterstaat – mevrouw Giskes weet daar meer van, want zij was daarbij – bij gelegenheid van het laatste Nationaal verkeers- en vervoersplan had beweerd, dat het terugdringen van het autogebruik niet langer prioriteit is van het kabinet. Is dit een verschrijving of staat het hier zoals het er moet staan?

Wat betreft het punt van de niet uitgevoerde motie-Giskes, heb ik al eerder verwoord dat er te dien aanzien twee amendementen zijn ingediend.

Voorzitter! Ten aanzien van de hybride leningen heb ik al gezegd dat het ons verbaast, dat de staatssecretaris de veegwet gebruikt om een voorstel te doen en dit vervolgens weer intrekt. Zij blaffen vaak en veelvuldig, de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, maar hebben zij deze keer ook gebeten? Wordt de veegwet nu gebruikt voor een kat-en-muisspel op hoog niveau met deze sector? Ik vind eerlijk gezegd niet dat dit onbesproken kan blijven en vraag om een nadere reactie van de staatssecretaris.

Over het besluit reserves verzekeraars merk ik het volgende op. Dat is nog een regeling die voortkomt uit het toenmalig kerstpakket, waarmee wij in januari ineens werden verrast door het kabinet. Daarbij werd een ongetoetste aftrek voor lijfrentepremies ingeruild tegen een bedrag van 600 mln. dat via dit besluit opgehoest wordt door de verzekeraars. Wij vragen ons af, hoe wij dat bedrag moeten interpreteren. Als wij afgaan op de aftrekpost die toen in het wetsvoorstel is opgenomen, zou er sprake moeten zijn van een structurele opbrengst. Uit de toelichting heb ik eerlijk gezegd niet de indruk gekregen dat dit het geval is. Hoe zit dit? Is er sprake van een jaarlijkse structurele opbrengst, of is het eigenlijk alleen het naar voren halen van toekomstige belastingopbrengsten en geen eenmalige operatie? Zitten wij dan niet met een gat en blijkt dat kerstpakket ondergefinancierd te zijn?

Ten aanzien van de lijfrenten heb ik dezelfde vraag als enkele collega's. Voor 2001 lijkt er inderdaad voldoende tijd te zijn voor de belastingplichtige om na te gaan of in het geval van een pensioentekort aanvullende lijfrenten dan wel vergelijkbare verzekeringsproducten aangekocht moeten worden. Ik vind dat voor 2002 en daarna ook voldoende ruimte in de wet gemaakt moet worden. Eerlijk gezegd gaat mijn voorkeur uit naar een verscherping van de termijn waarbinnen pensioenfondsen deelnemers moeten informeren over het opgebouwde pensioen. Ik geloof dat het nu de bedoeling is dat zij eind mei, begin juni met hun informatie komen in de richting van de deelnemers en dat die deelnemers vervolgens één maand de tijd hebben om een aanvullend pensioenproduct aan te schaffen. Ik vind dat die termijn wat ruimer moet worden.

Wij zijn akkoord met het voorstel van de staatssecretaris terzake van de bijdrage in de kosten van de korting. Ik kan de zorgen van de heer Reitsma over misbruik van premiegelden eerlijk gezegd niet goed delen. Misschien zal ik hem daarop straks nog aanspreken. Als ik zijn inbreng lees, lijkt het CDA bijna af te koersen op een lastenverlichting van 55 mld. en dat kan toch niet de bedoeling zijn? Ik ben het niet met hem eens.

De heer Reitsma (CDA):

Nee, nee. U kent onze opstelling bij de belastingoperatie: 7 mld. is mooi geweest. Daar hoeft geen 55 mld. bij. Het gaat mij om de systematiek. De staatssecretaris heeft een oplossing gekozen via de BIKK. Dat is een pragmatische oplossing. Als je echter principieel naar de systematiek kijkt, moet het allemaal uit de algemene middelen gehaald worden. Wij vinden dat de solidariteitsgedachte bij de volksverzekering niet verder afgebrokkeld moet worden. Men betaalt premie naar draagkracht, men krijgt daarvoor voorzieningen en de sterken zijn solidair met de zwakken. Dat is de politieke gedachte.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Het is goed dat de heer Reitsma dit nog even naar voren brengt. Als het gaat om die principiële argumentatie, kan ik mij voorstellen dat ik hem zou volgen ten aanzien van de AOW. Maar de premie voor de kinderbijslag bijvoorbeeld is al in 1988 afgeschaft. Wij hebben onlangs een voorstel gelanceerd voor een brede basisverzekering die uit de belastingsmiddelen wordt gefinancierd en waarbij de Ziekenfondswet en de AWBZ in de huidige vorm ophouden te bestaan. Als de heer Reitsma uitdaagt tot een debat over eventuele fiscalisering van de volksverzekering AWBZ, is ons antwoord "ja".

De heer Reitsma (CDA):

Die oproep doe ik juist niet. Als de staatssecretaris dit voorstel doet, werkt hijzelf eraan mee om bij die discussie terecht te komen. Wij hebben daaraan geen behoefte omdat wij de solidariteitsgedachte via de premiebetaling willen handhaven. Dat heb ik tegen de staatssecretaris gezegd. Ik erken dat er in het verleden een aantal ingrepen zijn geweest die daaraan geweld hebben gedaan. Ik vond de motie-Bolkestein destijds een heel goede motie.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik was er toen niet bij, voorzitter, maar als het een motie van de heer Bolkestein was, dan vermoed ik dat wij onze bedenkingen erbij hadden. Maar ik zal mij op dat punt nader informeren.

Voorzitter! De paarsedieselregeling is afgelopen maandag bij nota van wijziging veranderd, omdat Europa de specifieke teruggavenregeling voor de sector niet goedkeurt. Als ik het goed heb, wordt de regeling verruimd en gaat die dus ook veel meer kosten. Er zit wel een element in dat naarmate er meer laagzwavelige diesel op de markt komt, vervolgens het accijnsverschil lager wordt gemaakt. Dus daar zit een aspect van kostenbesparing in. De vraag is evenwel of de staatssecretaris zich nog wel voldoende baseert op actuele inzichten. Mijn indruk is dat die laagzwavelige diesel heel snel beschikbaar is. Dit roept de vraag op wat een accijnsverlaging op dit punt nog toevoegt. Daar komt bij, dat ik het element mis dat, er werkelijk sprake zou zijn van vergroening van het accijnsinstrument, in de zin dat vieze diesel zwaarder wordt belast en schone diesel minder zwaar. Een tweede kritiekpunt van ons is, dat laagzwavelige diesel qua milieurendement slechts een bescheiden bijdrage levert als het gaat om normale vrachtwagens. Het rendement vliegt omhoog wanneer wij het hebben over de euro 2005-vrachtwagen. Er ligt echter nog geen enkele verplichting jegens de sector om er versneld mee aan de slag te gaan. Het duurt nog jaren voordat dat wagenpark op een groene wijze is gesaneerd. Er wordt weliswaar een subsidie gegeven, maar het milieurendement ervan is vooralsnog tamelijk bescheiden. Daarnaast waren wij al nooit voorstander van de paarsedieselregeling. Ik begrijp dat die nu in de oude stijl wordt gehandhaafd. Dat mag kennelijk wel van Brussel. Merkwaardig. Ik meen overigens dat dit nog slechts een jaar duurt.

Staatssecretaris Bos:

Twee jaar.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat zijn twee jaar te veel, maar goed, het loopt in ieder geval af.

Afgelopen maandag is er over gesproken dat het van belang is geen 1% heffingskorting te geven ten aanzien van investeringen in groene fondsen, maar dat de markt staat of valt met een korting van 1,3%. Wij zijn nooit te beroerd om voor het milieu wat goede dingen te doen, maar ik zou in dezen specifiek willen verwijzen naar een in Trouw van zaterdag 18 november jongstleden opgenomen aanbieding van het OHRA New Energy Fonds, een groen fonds dat evenwel niet als zodanig is erkend. Er wordt daarin gewag gemaakt van rendementen van jaarlijks 262% tot 302%. Hoe men dat doet, weet ik niet, maar het geeft maar aan dat investeren in duurzame technologie en energie buitengewoon renderend kan zijn. In het begeleidend artikel wordt er melding van gemaakt dat er een ernstig tekort is aan voldoende goedgekeurde groene projecten. Als dat het grote probleem is, vrees ik dat wij de faciliteit ruimer gaan maken, in de zin dat wij ook de lichtgroene projecten fiscaal meer ruimte gaan bieden. Sarcastisch gesproken, komt dat er op neer dat als er een boom staat, wij dat als groen beschouwen, waarmee meteen de belegging voor box III is vrijgesteld tot ƒ 100.000. Ik denk dat dit werkelijk niet de bedoeling is. Wees ook hierbij zuinig met dergelijke milieusubsidies.

Met betrekking tot de toekomst van de armoedeval en de earned income tax credit viel het mij op dat de minister van Financiën afgelopen maandag nogal duidelijk was in zijn stelling, dat dit allemaal niet in debat komt, nu niet en nooit, en dat de arbeidskorting en de verdere verhoging ervan eigenlijk niet ter discussie staan. Ik heb evenwel van juist de VVD-fractie begrepen dat ook zij op dat punt vragen heeft. In het parlement leeft dus breed de vraag hoe lang wij nog doorgaan met een generieke verhoging van de arbeidskorting. Mevrouw De Vries heeft die vraag maandag ook gesteld. Er is dus het gevoelen dat een algehele verhoging van de arbeidskorting niet op een brede parlementaire steun kan rekenen en in ieder geval aan kritiek onderhevig is. Dan wordt het weer spannend wat de staatssecretaris dit voorjaar gaat doen rond de earned income tax credit, want dat is de echte aanpak van armoedeval zoals wij die voorstaan.

Ten aanzien van de regeling durfkapitaal heb ik nog een korte vraag Als ik het goed zie, pakt die regeling verschillend uit wat betreft de drempels voor directe en indirecte beleggingen. De particulier die aan een particulier leent, moet minimaal een bedrag van ƒ 5000 ter beschikking stellen, terwijl de particulier die een bedrag doteert aan een bank die er vervolgens op tante Agaathachtige wijze durfkapitaal mee financiert, slechts een drempel ontmoet van ƒ 1000. Vanwaar dit verschil? Ik kan mij zo voorstellen dat er voor beide faciliteiten een gelijke drempel is in de regeling durfkapitaal.

Voorzitter! Ik kom op het punt arbeidskorting en bijstand. Ik heb maandag al aangegeven dat wij het debat hierover willen vervolgen bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Ik herhaal dat het van groot belang is dat wij mensen die in de bijstand zitten alle ruimte geven en alle stimulans bieden om ook in kleine banen te investeren. Ik vrees dat dit in belangrijkere mate de realiteit wordt in de komende jaren dan de door het kabinet gewenste realiteit dat mensen in een uitkering een volledige baan nemen. Met zoveel wethouders sociale zaken in onze stal, iets meer dan burgemeesters, kom je er wel achter hoe moeilijk het is voor sommige mensen om überhaupt een plek op de betaalde arbeidsmarkt te verwerven en dat het al heel mooi is als iemand een klein baantje heeft voor anderhalf à twee dagen. Het is al prachtig als dat een tijd kan worden volgehouden. Het gaat dus niet aan om alles te richten op het verlaten van de bijstand. Er moet ook heel goed gekeken worden naar mogelijkheden om mensen met een klein baantje in de bijstand wat meer te gunnen, wat meer te prikkelen en wat meer te stimuleren om die baan te aanvaarden en te houden, ook al verlaten zij daarmee de bijstand niet.

De voorzitter:

Bent u bijna klaar met uw betoog? U heeft er het recht toe bij de behandeling van een wetsvoorstel, maar het moet mij toch van hart dat u 20 minuten langer spreekt dan u heeft opgegeven. Dat is voor de planning van ons werk toch wel wat lastig.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik had mijn betoog net afgerond, voorzitter.

De voorzitter:

Dan is nu het woord aan mevrouw De Vries. Zij is de laatste spreker voordat wij gaan schorsen voor de lunchpauze.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter! Wij behandelen vandaag de veegwet, het sluitstuk van alle fiscale wetten die wij hebben behandeld. Het is al vaak gezegd: het is een megaoperatie geweest. Wij hebben dat met z'n allen geweten en deze kersverse staatssecretaris van een half jaar ook, want ik zie dat hij sinds zijn aantreden iets grijzer is geworden.

Wij hebben genoeg gezegd over het late tijdstip waarop de wetsvoorstellen de Kamer hebben bereikt. Bij de procedurevergadering van Financiën zal daarover gepraat worden, dus ik laat het daar even bij.

Voorzitter! Aan dit wetsvoorstel liggen een aantal doelstellingen ten grondslag. Wij kennen deze allemaal zo ongeveer uit ons hoofd: de verbetering van de tariefstructuur, een evenwichtiger verdeling van belasting- en premiedruk, een betere werking van de arbeidsmarkt, een verschuiving van direct naar indirect en een vereenvoudiging. Overigens moet je goed zoeken om de vereenvoudiging te vinden, hetgeen ook blijkt uit deze veegwet en de nota naar aanleiding van het verslag. Op bepaalde punten is het misschien wat leuker geworden, zeker met de amendementen, maar niet echt makkelijker.

Het debat in februari over de stelselwijziging had een interessant einde. Wij verzochten de staatssecretaris toen bijna Kamerbreed om de vlaktaks te verkennen met alle voor- en nadelen. De regering komt voor de zomer van volgend jaar met die verkenning en dat belooft weer een heel interessante discussie te worden. Het is echter niet het enige wat wij op ons bord krijgen volgend jaar. Er is een werkgroep in het leven geroepen om de coördinatie van het loonbegrip vorm te geven en de bevindingen daarvan zullen een dezer maanden de Kamer bereiken. Verder is er een werkgroep ingesteld voor de modernisering van de vennootschapsbelasting en op dat punt wordt dus ook informatie verwacht. Overigens vraagt de VVD-fractie zich af wie er in die werkgroep plaats hebben genomen. Zij heeft kennisgenomen van de voorzitter, maar zij wil ook graag weten welke mensen en organisaties daar verder in zitten. Kan de staatssecretaris dat aangeven? Over het rulingbeleid en het Prima Rolo-dossier volgen nog discussies. Samen met collega Reitsma spreek ik uit dat in dat kader gekeken moet worden naar onze internationale concurrentiekracht. Verder verwachten wij een en ander over het schenkings- en successierecht, de kapitaalbelasting en internet en fiscus. Afijn, ik hoop dat het voor de zomer van volgend jaar voor een groot deel bij ons is als het in wetgeving moet worden omgezet.

Ik kom dan nu specifiek op de behandeling van de veegwet. Allereerst maak ik een opmerking over hetgeen op de allerlaatste pagina van de nota naar aanleiding van het verslag staat over artikel XIV van de invoeringswet. Ik hoop dat ik het verkeerd lees, want daar staat: "Voorgesteld wordt in die bepaling om, indien samenloop niet of niet juist blijkt te zijn geregeld of sprake is van onjuiste verwijzingen, herstel bij ministeriële regeling mogelijk te maken". Tot zover gaat de VVD-fractie ermee akkoord dat de wet snel gewijzigd moet kunnen worden, als een bepaalde vernummering of verwijzing naar artikelen niet juist is gegaan. Vervolgens zegt de staatssecretaris echter: waar het hier gaat om herstel van technische aangelegenheden is er behoefte aan een snelle en efficiënte aanpassingsprocedure. In die situatie is er dan ook geen aanleiding deze wijzigingen aan de Tweede Kamer voor te leggen. Het is echter maar net de vraag hoe de pretechnische aangelegenheden worden geïnterpreteerd. Het lijkt alsof de geschiedenis zich herhaalt. Ik herinner mij een discussie met de vorige staatssecretaris die indertijd probeerde om via een delegatiebepaling de Tweede Kamer min of meer buitenspel te zetten. Wordt nu een vergelijkbare move uitgehaald, of moet onder de technische aangelegenheden alleen verstaan worden de vernummering of wat er dan ook niet goed is?

De VVD-fractie is van mening dat echte fiscale wijzigingen en beleidswijzigingen absoluut niet hieronder kunnen vallen. Nogmaals, misschien heb ik dit niet goed gelezen, maar gezien de historie zijn wij hier alert op.

Voorzitter! Ik wijd een aantal woorden aan de meesleep- en meetrekregeling. Als gevolg van de motie-Rensema in de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris de regeling ietwat aangepast, namelijk de groep van personen die onder deze regeling valt, wordt beperkt tot de belastingplichtige zelf, zijn of haar partner en hun minderjarige kinderen. Daarbij wordt gesteld dat op de "oude groep" van personen min of meer wordt teruggevallen als er sprake is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling.

Voorzitter! De VVD-fractie vindt deze aanpassing een enorme verbetering. Uit de reacties die wij hebben gekregen, is de eerste kou uit de lucht, zeker op het punt van de bedrijfsopvolgingsproblemen. De regeling is echter ingewikkeld en door de vele wijzigingen die er in de loop van het wetgevingsproces zijn aangebracht, is er veel verwarring en onrust ontstaan. Het is er ook niet eenvoudiger op geworden. Een regeling is echter wel nodig, wil je voorkomen dat iedereen zijn pand bijvoorbeeld in privé-bezit houdt en verhuurt aan de BV, waardoor uitholling plaatsvindt van box I en II.

Wij hebben toch nog een aantal punten waar wij niet geheel gelukkig mee zijn. Wij vinden het onbevredigend dat op geen enkele wijze is voorzien in een tegemoetkoming aan de liquiditeitsproblemen die kunnen ontstaan bij vertrek uit de meesleepregeling, terwijl er geen liquide middelen vrijkomen. Om die reden heb ik met een aantal collega's een amendement opgesteld waarmee wordt beoogd, ter verzachting een betalingsregeling in te voeren. Ik kan mij ook voorstellen dat pas wordt afgerekend bij vervreemding. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit punt. Bij bevreemding moet wel worden uitgegaan van de waarde van het onroerend goed op het moment dat het onder de meesleepregeling viel.

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de nieuwe terbeschikkingstellingregeling – voor het spelletje galgje is dit een fantastisch woord – zou het naar het oordeel van de VVD-fractie goed zijn als de waarde van het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel vastgesteld kan worden bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Op deze wijze kan een belastingplichtige snel duidelijkheid krijgen over de waarde van het pand. Graag vernemen wij een reactie van de staatssecretaris op dit punt. Wil hij tegemoetkomen aan deze uitvoeringsproblematiek? Op welke wijze kan, als hij bezwaren ziet, hieraan tegemoetgekomen worden? Het doel van mijn fractie is, ervoor te zorgen dat er zomin mogelijk administratieve rompslomp komt omtrent de meesleep- en meetrekregeling. Als wij de uitvoering kunnen vereenvoudigen door bijvoorbeeld het aanvragen van zo'n beschikking dan wel door uit te gaan van vaste waarden die bekend kunnen worden gemaakt, heeft dat onze voorkeur.

Een ander punt met betrekking tot de meesleep- en meetrekregeling is dat op dit moment niet duidelijk is wat de inhoud is van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling. Mijn fractie geeft er ook op dit punt de voorkeur aan om een voor bezwaar vatbare beschikking aan te kunnen vragen. Ik weet niet of dat in eerste instantie een hausse van beschikkingen zal opleveren. Het gaat hier echter om een beleidsvraag. Wij zijn er huiverig voor dat, omdat dit niet uitgekristalliseerd is en nog door jurisprudentie gevormd moet worden, dit bij kennisgroepen terechtkomt. Zij kunnen daar de eerste tijd ook geen antwoord op geven of hebben daarvoor geen tijd omdat zij met andere zaken bezig zijn, gezien de belastingherziening. Dat punt blijft dan maanden, zo niet langer, hangen. Wij willen zeker niet dat de belastingplichtige feitelijk de dupe ervan is dat dit nog niet voldoende is uitgekristalliseerd. Voelt de staatssecretaris iets voor mijn suggestie dan wel kan hij in dit stadium extra verduidelijking geven van hetgeen daar allemaal onder moet vallen? Des te meer wij kunnen doen ten behoeve van de uitvoeringspraktijk, des te beter dat ons lijkt.

Ik wil in dit kader nog een opmerkinkje maken. Ik zou mij kunnen voorstellen dat je nog even tijd nodig hebt om het beleid te laten uitkristalliseren. Dat kan een paar maanden zijn of een halfjaar. Daarna zou je een voor bezwaar vatbare beschikking in het leven kunnen roepen. Het beleid heeft zich dan gevormd, zodat je de belastingplichtigen sneller die duidelijkheid kunt bieden waarop zij wellicht wachten.

Mevrouw Giskes (D66):

Ik begrijp de behoefte aan duidelijkheid bij de VVD. Ik vraag mij echter af hoe je op voorhand, als je iets nieuws verzint, al moet vastleggen wat gebruikelijk is, terwijl je nog geen ervaring daarmee hebt. Moet je dan niet verzinnen wat er ongebruikelijk gevonden wordt? Je moet dat allemaal omschrijven. Roep je daarmee niet juist oneigenlijk gebruik op?

Mevrouw De Vries (VVD):

Dat is absoluut niet de bedoeling. Eerst moet het beleid zich gedurende beperkte tijd kunnen vormen. Dat moet niet een jaar gaan duren, want dan is het ook voor de uitvoeringspraktijk de vraag welke kant het uitgaat. Ik zoek naar een middenweg, waarbij je tegemoet komt aan het feit dat zich eerst iets van beleid moet kunnen vormen en de staatssecretaris nog even tijd heeft, daarover na te denken, waarna je vervolgens die beschikking kunt afgeven. Misschien is dat niet eens meer nodig, omdat er dan duidelijkheid is. Ik wacht af hoe de staatssecretaris daarop reageert, waarna wij er misschien een debat over kunnen houden. Je kunt als wetgever niet zeggen, gebaat te zijn bij onzekerheid, waarna je wel verder ziet. Oneigenlijk gebruik mag niet worden uitgelokt, maar er moet wel zoveel mogelijk duidelijkheid worden geschapen. Ik zoek naar een goede middenweg om daaruit te komen.

Voorzitter! In de nota naar aanleiding van het verslag maakt de staatssecretaris melding van mogelijke structuren waarbij een samenwerkingsverband van vrije beroepsbeoefenaren hun activiteiten voortzet in de vorm van een BV waarin geen van hen een aanmerkelijk belang heeft. De staatssecretaris zegt dergelijke opzetjes met kracht te zullen bestrijden. Die opmerking intrigeert mij. Kan hij aangeven met welke argumenten die bestrijding zal plaatsvinden en of de voorgestelde wettelijke regeling daarvoor op zichzelf voldoende grondslag biedt? Je kunt het wel zeggen, maar hoe ga je daar vervolgens mee om? Wij moeten daarnaast wel de reële samenwerkingsverbanden in het oog houden. De goeden moeten ook in dit geval niet onder de kwaden lijden. Ik vond het een vage opmerking en ik hoop dat de staatssecretaris daarin wat helderheid kan brengen.

Mijn volgende onderwerp betreft het verrekenen van verliezen bij aanmerkelijk belang. Wij zijn blij met de verrekening over de boxen heen. Bij de behandeling vorig jaar hebben de bewindslieden zich met hand en tand verzet tegen die boxoverschrijdende verliesverrekening, maar door een motie van de heer Schutte zijn wij allemaal omgegaan. Dat geldt inmiddels ook voor de staatssecretaris. Wij vinden dat een goede zaak.

De staatssecretaris ligt de voorgestelde regeling aldus toe, dat de aanmerkelijkbelanghouder dezelfde mogelijkheden tot verliesverrekening krijgt als de ondernemer natuurlijk persoon. Dat verklaart waarom de aanmerkelijkbelangverliezen niet verrekend kunnen worden met belasting in box III. Wij zijn net als collega Giskes nog niet helemaal overtuigd waarom in die gevallen geen sprake kan zijn van carry-back. Ook daarop vraag ik een reactie van de staatssecretaris.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijn fractie denkt daar heel anders over. Misschien kan mevrouw De Vries mij uitleggen hoe zij in het licht van wat zij net gezegd heeft haar keuze voor een analytisch systeem wil motiveren. Een van de kenmerken van een analytisch systeem is juist dat je op het punt van die verliescompensatie heel strikte regels maakt en dat er in principe alleen binnen boxen verrekend mag worden en niet met een andere box. Mevrouw De Vries pleit juist voor een nog verdere uitbreiding van wat mij betreft een te vergaande toezegging van de staatssecretaris. Dan zijn wij eigenlijk weer terug bij af. Dan zijn wij via een heel ingewikkelde omweg weer terug bij de Wet IB 1964.

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik weet niet of je dat zo kunt stellen. Feit is dat de boxen bij de totstandkoming van deze wet zeer sterk gescheiden waren, op de persoonsgebonden aftrek na. Daar was al iets van boxoverschrijding. Hier wordt dat wat uitgebreid. Ik denk dat je daar uitstekende vragen over kunt stellen, omdat verliesverrekening in beginsel past binnen de systematiek. Wij hebben daar een iets andere mening over. Desalniettemin leg ik de vraag toch voor aan de staatssecretaris.

Voorzitter! Naar aanleiding van de vraag van de VVD-fractie tegen welke constructies de wachttijd van een jaar bij de belastingkorting is voorgesteld, wijst de regering op oneigenlijk gebruik waarbij het uiteindelijke belang bij de activiteiten behouden wordt. Zou het dan niet beter zijn een maatregel te treffen die op dergelijke situaties is toegespitst? Zoals het voorstel nu luidt, moet de meerderheid van de belastingplichtigen die dergelijke constructies toepast niet toch de lasten ondervinden. Misschien kan de staatssecretaris daar ook nog wat over zeggen.

De staatssecretaris erkent dat er tegen het naderhand weer omzetten van een belastingkorting in een aanmerkelijkbelangverlies theoretisch geen bezwaren bestaan, maar een wettelijke regeling lijkt hem niet zinvol gezien het geringe praktische belang. In die gevallen waarin de situatie zich toch voordoet, heeft de belastingplichtige daar weinig aan. Is de staatssecretaris bereid een tegemoetkomende beleidslijn toe te zeggen voor de gevallen waarin dit toch speelt?

Dan kom ik bij de fiscale beleggingsinstelling. De staatssecretaris is van oordeel dat aan belastingplichtigen niet in zijn algemeenheid de mogelijkheid moet worden gegund om uit verschillende regimes het gunstigste regime te kiezen. Ik vond dat een heel opmerkelijke stelling in de nota naar aanleiding van het verslag. Hoe valt dit te rijmen met de introductie van de keuzemogelijkheid voor het regime van de binnenlandse belastingplicht, respectievelijk het gehuwdenregime? En hoe verhoudt zich deze opmerking tot het standpunt van de regering dat voor ondernemingen geen rechtsvormneutrale belastingheffing wordt beoogd, omdat de keuze voor een bepaalde rechtsvorm van diverse aard kan zijn? Ik kan mij nog herinneren dat de staatssecretaris bij een congres van het College van belastingadviseurs uitgebreid heeft betoogd dat het niet allemaal hetzelfde is en dat je afhankelijk van de omstandigheden de beste situatie kunt kiezen. Het is misschien een wat te ongenuanceerde opmerking, maar wij willen daar toch graag een reactie op hebben.

Ik heb nog eens gezocht naar de plaats waar bij de totstandkoming van artikel 28 in de Wet op de vennootschapsbelasting is neergelegd dat het alleen gaat om kleine beleggers. Kan de staatssecretaris aangeven waar exact staat dat het de bedoeling is geweest dat het alleen geldt voor kleine beleggers? Ik ben daar bijzonder in geïnteresseerd.

De staatssecretaris heeft ervoor gekozen dat een aanmerkelijkbelanghouder geen fiscale beleggingsinstelling meer kan hebben. De VVD-fractie heeft in haar schriftelijke inbreng gesteld – collega Reitsma heeft er ook een opmerking over gemaakt – dat het plezierig zou zijn als je de keuzemogelijkheid zou kunnen behouden of je privé kunt beleggen, dan wel in een BV, dan wel in een fiscale beleggingsinstelling. Wij begrijpen dat je het gat moet dichten dat in de wetgeving is blijven zitten. Waarom zou je niet 4% kunnen heffen over de waarde van die fiscale beleggingsinstelling in box II? Dan heb je het gat gedicht en houd je toch de keuzemogelijkheid open. Ik zou het op prijs stellen als de staatssecretaris nog eens nader ingaat op de vraag waarom hij het zo moeilijk vindt. Voor een AB-houder bij een buitenlandse beleggingsinstelling kan het wel geregeld worden. Daar pakken wij ook 4%. Het is niet helemaal coherent.

De regering kondigt een wijziging van het Besluit beleggingsinstellingen aan. Wanneer valt deze wijziging te verwachten? Zal zij pas in 2001 worden ingevoerd? Zal er dan sprake zijn van een belastingverzwaring met terugwerkende kracht? Zo ja, hoe zou die wijziging er dan uit moeten zien? Kan de regering toezeggen dat het concept tevoren ter kennisneming aan het parlement wordt aangeboden?

De inspecteur zal de bevoegde instantie zijn om te bepalen of op basis van artikel 28, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting een afwijking van de aandeelhoudersvereisten kan worden toegestaan. Waar wordt deze bevoegdheid aan de inspecteur geattribueerd? Neemt de inspecteur deze beslissing bij een voor bezwaar vatbare beschikking?

De VVD heeft twee amendementen ingediend over de fiscale beleggingsinstelling. Een ervan regelt de problematiek bij een beursgenoteerde fiscale beleggingsinstelling. Het is moeilijk om te zien of één natuurlijk persoon 5% van de aandelen heeft. Wij vonden een grens van 25% praktisch beter uitvoerbaar. Ook hebben wij een amendement ingediend over het moment waarop het nieuwe regime moet ingaan. Moet dat precies op 1 januari 2001 of kan het ook in het boekjaar? Dat laatste voorkomt onnodige administratieve lasten. Wij vinden dat het boekjaar moet worden gesplitst.

Ik kom bij de harmonisering van het ondernemersbegrip. De regering voelt er niets voor om ook de opdrachtgever de mogelijkheid te bieden, een voor bezwaar vatbare beschikking te vragen over de fiscale status van zijn relatie met opdrachtnemers. Naar het oordeel van de VVD-fractie kan hieraan toch een reële behoefte bestaan, namelijk indien een opdrachtgever een groot aantal opdrachtnemers heeft die onder soortgelijke voorwaarden bij hem werkzaam zijn. Zou hij het risico van naheffing willen uitsluiten, dan zou hij in de opzet van het wetsvoorstel moeten stimuleren dat alle opdrachtnemers een beschikking over hun fiscale status aanvragen. Dat lijkt erg onpraktisch. Kan die mogelijkheid niet gewoon aan de opdrachtgever worden gegeven, zodat er minder risico is?

De VVD-fractie heeft met genoegen kennisgenomen van de opmerking van de regering dat herziening van een beschikking enkel op grond van vermoedens niet is toegestaan, Naar haar oordeel verdient het de voorkeur dat de wetstekst op dit punt zuiverder wordt geformuleerd. Er kan beter worden aangeknoopt bij het materieelrechtelijke gegeven dat onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt; dan kan volgens de bestaande regels van bewijsrecht worden bepaald of inderdaad mag worden aangenomen dat daarvan sprake is. Mag ik ervan uitgaan dat er alleen grond is voor herziening van de beschikking indien de onjuiste of onvolledige informatie van dien aard is, dat de inspecteur bij juiste en volledige informatie een andere beschikking had moeten nemen? Mij lijkt dat het geval, maar ik vraag het voor de duidelijkheid.

Een enkele opmerking over de artiesten en beroepssporters. Wanneer zal de handleiding van de belastingdienst voor de opdrachtgever van de artiest gereed zijn, op basis waarvan deze in de praktijk tot een reële netto afspraak kan komen? Zal deze handleiding beschikbaar zijn op het moment waarop de wet in werking treedt?

De VVD-fractie miste een antwoord op haar vraag naar het beleid dat de ontvanger zal volgen bij zijn keuze van de personen of lichamen, bedoeld in artikel 37 lnvorderingswet, die hij aansprakelijk zal stellen. Evenmin kregen wij een antwoord op de vraag naar hoe het zit met de onderlinge draagplicht naar civiel recht. De regering wijst slechts op de mogelijkheid dat de aansprakelijk gestelde op de medeaansprakelijke regres kan nemen, zonder te verduidelijken in welke mate ieder van hen in de belastingaanslag heeft bijgedragen. De VVD-fractie zou deze verduidelijking graag alsnog krijgen. Verder zou zij willen weten of de mogelijkheid van regres ook bestaat jegens een potentieel aansprakelijk te stellen persoon of lichaam, indien deze in feite niet door de ontvanger aansprakelijk is gesteld.

De regering stelt dat een buitenlandse artiesten- of sportorganisatie voor een evenement dat al dan niet gedeeltelijk in Nederland plaatsvindt, op grond van de lnvorderingswet als inhoudingsplichtige wordt aangemerkt. Kan de regering deze stelling toelichten?

Ik kom nu bij het vervoer. Ik wil mij allereerst aansluiten bij de opmerking van collega Reitsma over de fietsaftrek; ik ben vast net zo gelukkig als hij met die regeling. Kan de regering aangeven op welke termijn de evaluatie van de carpoolfaciliteit zal plaatsvinden? Aan welke criteria zal de regeling moeten worden getoetst? Over de problematiek rond de bestelauto's hebben wij in de schriftelijke inbreng de nodige vragen gesteld. Wij hebben de indruk dat de staatssecretaris hieraan tegemoet wil komen door de administratieve last te beperken als er weinig privé-kilometers worden gereden. Maar volgens ons lijkt deze regeling of oplossing nog nergens op. De staatssecretaris zegt feitelijk dat als je minder dan 500 km privé rijdt, je eigenlijk het beste een volledige rittenadministratie kunt overleggen. Maar vervolgens zegt hij dat je ook je privé-ritten kunt bijhouden in combinatie met het totaal aan zakelijke kilometers en dat je daarbij eventueel andere bewijsmiddelen kunt overleggen, zoals een verklaring van de werkgever dat er niet privé met de auto gereden mag worden, of het feit dat je privé een andere, vergelijkbare auto ter beschikking hebt. Dit laatste vind ik op zichzelf wel baanbrekend, want discussies hierover zijn ook vaak voorgekomen bij werknemers die een gewone auto van de zaak tot hun beschikking hadden gekregen, waarbij dit bewijs nooit ofte nimmer werd geaccep teerd. Maar wat gebeurt er nu als je een auto van ƒ 50.000 van je werkgever mag gebruiken en zelf een auto van ƒ 30.000 hebt? Zijn dat dan vergelijkbare auto's? En als het dan ook nog een tweedehandsje blijkt te zijn? Kortom, dit roept heel veel vragen op en het punt is dat je uiteindelijk toch de bewijslast bij de werkgever neerlegt. En per 1 januari 2001 gaat de nieuwe regeling in, maar de ondernemers in het midden- en kleinbedrijf – voor hen vind ik dit eigenlijk nog het belangrijkste – weten op dit moment gewoon niet waar zij aan toe zijn. Moeten zij nu toch een volledige rittenadministratie bijhouden, die in het algemeen al moeilijk geaccepteerd wordt? Ik zou de staatssecretaris dan ook willen aansporen, nog meer gepaste druk uit te oefenen op de werkgroep die hiermee bezig is. Deze is met allerlei instanties in overleg en ik weet ook dat een aantal vergaderingen steeds zijn uitgesteld, maar ik hoop dat wij toch heel snel te weten zullen komen, hoe dit heel praktisch opgelost kan worden. Ik neem aan dat de staatssecretaris daar ook baat bij heeft.

Voorzitter! Kan de regering aangeven wat er in de inkomstenbelasting gebeurt bij de rechthebbende op een hybride lening? Kan zij bevestigen dat het er niet toe zal leiden dat met het verdwijnen van de aftrekbeperking in de vennootschapsbelasting de nauwelijks uit te leggen consequenties in de inkomstenbelasting voor de particuliere belegger zullen terugkeren? Daarnaast wil de VVD-fractie weten of wij bij de nieuwe wetgeving die ons nog moet bereiken, geconfronteerd zullen worden met een vorm van terugwerkende kracht. Naar ons oordeel is nog volstrekt niet duidelijk hoe de nieuwe regeling er uit gaat zien. Wij willen een duidelijke uitspraak van de staatssecretaris hierover, temeer daar in het voorstel in de veegwet over de hybride leningen een terugwerkende kracht tot 12 januari 2000 was opgenomen omdat wij toen bij de behandeling van het wetsvoorstel een probleem hadden geconstateerd, terwijl toen nog niemand wist hoe de regeling eruit zou zien. Ook de belastinginspecteurs hebben gewoon op basis van de kennis die zij toen hadden, afspraken gemaakt met belastingplichtigen. Welnu, het wetsvoorstel is ingetrokken en er komt een nieuw voorstel. Anderen hebben er ook al vragen over gesteld, maar onze fractie dringt er in ieder geval bij de staatssecretaris op aan, zeer goed op te passen met het invoeren van terugwerkende kracht bij deze regeling.

Het is onze fractie nog niet duidelijk, welke criteria nu precies bepalen of de feitelijke werkzaamheid van een lichaam hoofdzakelijk uit beleggen bestaat. De regering vermeldt enige factoren die hierbij van belang zijn, maar zij geeft niet aan hoe deze zich tot elkaar verhouden. Wat moet er worden aangenomen als slechts ten aanzien van één van deze factoren de grens van 70% wordt overschreden, of als het bijvoorbeeld voor twee van deze factoren geldt? Graag nog een toelichting hierop.

De VVD-fractie begrijpt de uitleg van de staatssecretaris naar aanleiding van onze vraag naar het waarom van het uitsluiten van nieuwe bedrijven van het inkoopregime, maar zij verzoekt hem dringend, de vinger aan de pols te houden om mogelijke fricties op de kapitaalmarkt naar aanleiding van het op dit punt ingenomen standpunt te voorkomen. Het zou heel erg jammer zijn als het gevolg van deze regeling was dat startende bedrijven zich om deze reden niet in Nederland vestigen. Wij vragen de staatssecretaris, hier goed op te letten en dit zo nodig nog eens nader te overwegen.

Op welke termijn kunnen wij een standpunt van de regering tegemoet zien over de toepasselijkheid van de resolutie van 17 augustus 1989 inzake de additionele heffing van vennootschapsbelasting? Onze fractie had een vraag gesteld over de uitkering van meegekocht dividend door vennootschappen die na 14 september 1999 in het kader van een reorganisatie zijn opgericht. De regering antwoordt daarop dat ook de bezitstermijn meetelt die geldt voor het lichaam dat de aandelen overdraagt. Maar er ontstaat een complicatie doordat de aandelen en dus het aandeelhouderschap pas na 14 september 1999 tot stand zijn gekomen. Wat gebeurt er dan als het nieuw opgerichte lichaam het dividend op zijn beurt weer verder uitdeelt aan een of meer groepsvennootschappen?

Onze fractie vraagt ook de aandacht van de staatssecretaris voor het volgende. In de veegwet wordt de additionele heffing ook van toepassing verklaard voor uitdelingen binnen de fiscale eenheid. Alhoewel de VVD-fractie de argumenten van de staatssecretaris begrijpt, willen wij aandacht vragen voor een aparte casus, namelijk die van de oudere fiscale eenheden in Nederland. Vroeger was het de norm dat een vennootschap, ook binnen een fiscale eenheid, meerdere aandeelhouders had. Veelal pro forma indien binnen concernverband, en veelal met een gering percentage aandelen, typisch veel minder dan de drempel van 5%. Dit is nooit een probleem geweest en zou ook geen probleem zijn, ware het niet dat de veegwet opeens roet in het eten gooit. Het aanpassen van de eigendomsverhoudingen levert een administratieve last op. Kan de staatssecretaris toezeggen dat winstuitdelingen, binnen een fiscale eenheid aan aandeelhouders die veelal reeds tientallen jaren voor een gering percentage eigenaar zijn en niet van plan zijn om dit te veranderen, worden gevrijwaard van de effecten van de additionele strafheffing van de vennootschapsbelasting?

Dan de dividendstripping. Het wordt er allemaal niet eenvoudiger op. De VVD-fractie is er verheugd over dat de staatssecretaris de aangekondigde maatregelen rond de dividendstripping heeft ingetrokken en de fractie steunt van harte zijn voorstel om het onderwerp nader te bestuderen. Ik neem aan dat hij het Koninklijk besluit pas in werking wil laten treden als de markt daartoe aanleiding geeft. Graag heb ik hiervan een expliciete bevestiging. Ik denk dat het goed is, zoals de staatssecretaris doet, om overleg te voeren met de Nederlandse vereniging van banken en onder andere VNO-NCW.

Voorzitter! Ik heb nog een aantal heel kleine technische vragen. Ik kan ze helaas niet direct aan de staatssecretaris geven, dus ik ben genoodzaakt om ze allemaal op te lezen, tenzij u mij toestemming geeft om deze vragen op schrift aan de staatssecretaris en de leden te geven.

De voorzitter:

Het is een beetje ongebruikelijk, maar gezien de beperkte tijd voel ik er wel voor dat die vragen worden rondgedeeld aan de leden en de staatssecretaris.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter! U bent vandaag zeer welwillend.

De voorzitter:

Het woord "vandaag" zullen we maar uit de Handelingen schrappen.

Mevrouw De Vries (VVD):

Voorzitter! Ik stel nog een aantal vragen over het begrip "partner". Ik meen dat collega Giskes er ook al over gesproken heeft. Er worden diverse partnerbegrippen gebruikt door de verschillende artikelen in de wet heen. Op zichzelf is het nogal onhandig om daarmee te werken. Wij hebben in onze schriftelijke inbreng gevraagd of de staatssecretaris niet tot meer stroomlijning wil komen. Ik geloof dat hij dat wil doen, zeker waar het gaat om familiegroepen Dat is prima. Wanneer kunnen wij dit tegemoetzien? Ik hoop dat dit ook medio 2001 het geval zal zijn. De staatssecretaris zit nu in zo'n werktempo dat wij allerlei dingen wel voor medio 2001 kunnen vragen.

Tot slot nog iets over de terugwenteltermijn. Ook hierover is door de collega's al iets gezegd. De staatssecretaris gaat ervan uit dat er goede afspraken zijn gemaakt met pensioenuitvoerders over het tijdig aanleveren van pensioengegevens waardoor het berekenen van de jaarruimte eenvoudig is vast te stellen. Voor de jaren 2001 en 2002 is de terugwenteltermijn verlengd tot twaalf maanden om de pensioenuitvoerders de gelegenheid te geven om de gegevens aan te leveren. De VVD-fractie is absoluut van mening dat wij ernaar moeten streven dat dit snel gestalte krijgt. Het is immers op zich al vreemd dat pensioenuitvoerders nog steeds niet in staat zijn om heel snel de gegevens te leveren. Dat is natuurlijk niet van deze tijd. Uit de praktijk, met name uit de hoek van de pensioenfondsen, hoor ik toch dat het een enorm probleem wordt om deze gegevens tijdig aan te leveren. Op dit punt ben ik het met collega Vendrik eens dat de belastingplichtigen hiervan niet de dupe mogen worden. Is de staatssecretaris eventueel bereid, de terugwenteltermijn structureel naar twaalf maanden terug te brengen als uit een evaluatie over de jaren 2001 en 2002 blijkt dat er wel uitvoeringstechnische problemen zijn?

Is het voor partners die gebruik willen maken van twee maal de vrijstelling van ƒ 272.000, zoals opgenomen in artikel AN, eerste lid, lnvoeringswet, noodzakelijk om civiel-juridisch twee verzekeringnemers in de overeenkomst op te nemen? Of kan ook in deze gevallen onder toepassing van artikel 2.17, tweede lid, Wet IB 2001 fiscaal een andere toedeling worden gemaakt? Indien het noodzakelijk is om het contract ook civieljuridisch aan te passen, is de staatssecretaris dan bereid om ook een soortgelijke overgangstermijn te hanteren als inmiddels is aangekondigd voor de lijfrenten? Als het contract is aangepast op het moment dat de aangifte over 2001 moet worden gedaan, is het op die manier voldoende. Dan ontstaat er bij de verzekeraars geen administratieve chaos. Is de staatssecretaris dus bereid enige ruimte te geven?

Voorzitter! Samen met collega Dijsselbloem heb ik een amendement ingediend om een overgangstermijn te creëren voor gescheiden mensen. Aangezien hij nog niet gesproken heeft, zal ik hier niets over zeggen en hem de eer laten als eerste ondertekenaar hier het woord over te voeren. Ik ben het uiteraard van harte met hem eens en daarom heb ik het amendement medeondertekend.

Er is ook een amendement ingediend over de scholingskosten. Wij hebben daar allemaal in onze schriftelijke inbreng uitgebreide vragen over gesteld. Wij zijn bedolven onder verzoeken van diverse groepen om daar iets aan te doen. Wij hebben een amendement medeondertekend van collega Dijsselbloem dat het mogelijk maakt om tot je dertigste eenmalig gebruik te maken van de periode van vier jaar. Dat vinden wij een uitstekende aanpassing. Zelf hebben wij ook gekeken naar de enorme studiekosten. Wij willen niet terugkomen op de aftrekbaarheid van de consumptieve rente, maar aangezien er toch enorme problemen zijn, is het goed dat er een versoepeling plaatsvindt.

Ik heb nog een vraag over de hypotheekrenteaftrek op in het buitenland gelegen onroerend goed. In de schriftelijke inbreng heb ik daar vragen over gesteld. De staatssecretaris moet op dat punt toch nog wat verduidelijking geven. Tot op heden geldt dat mensen die in dit land werken en belasting betalen, rente op hun hypotheek kunnen aftrekken als het onroerend goed in Nederland ligt. Volgens het wetsvoorstel mag bijvoorbeeld een Belg met een inkomen in Nederland en met een huis in België zijn rente op de hypotheek op het Belgische huis aftrekken. Kan de staatssecretaris aangeven hoe onze Belgische collega's daartegen aankijken? Wat vindt het Belgische parlement hiervan? Ik krijg signalen dat zij dit helemaal niks vinden, omdat er dan huizen in België zijn die wel op kosten van de Nederlandse staat gefinancierd worden en huizen waarvoor dat niet geldt. Op zich vind ik het een vreemde eend in de bijt. Misschien kan de staatssecretaris systematisch uitleggen waarom dit nu zo geregeld moest worden. Er zijn ook gevallen bekend van Nederlandse militairen die uitgezonden worden naar Duitsland; zij hebben ook een probleem. Zij gaan daar voor een paar jaar wonen en kunnen dan hun hypotheekrente niet aftrekken.

Staatssecretaris Bos:

Dat is geregeld.

Mevrouw De Vries (VVD):

Ja, dat is geregeld, maar daarbij gaat het ook om huizen in het buitenland. O nee, daarbij gaat het om huizen in Nederland, dus dat is een andere situatie. Dan blijf ik bij de situatie van de huizen in België. Ik vind het een wat vreemde regeling en ik weet niet hoe ik daar tegenaan moet kijken.

Mevrouw Giskes (D66):

Pleit de VVD ervoor om de hypotheekrente op huizen in België niet langer aftrekbaar te laten zijn?

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik zet daar heel duidelijk vraagtekens bij. Op zich vind ik het een wat vreemde situatie. Waarom moet dat nu? Anderzijds kan ook geredeneerd worden dat mensen die hier belasting betalen, ook van die faciliteiten mogen genieten. Maar waarom hebben wij het jaren op de ene manier gedaan en moet het nu plotseling zo geregeld worden? Ik kan het niet helemaal plaatsen en ik vraag gewoon een verduidelijking van de staatssecretaris, zonder dat ik hierover nu een standpunt inneem.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik vind het heel bijzonder dat u met deze vragen komt. Ik heb aanwijzingen dat het Belgische parlement de uitbreiding van de hypotheekrenteaftrek naar de Belgische woningmarkt – dat gebeurt er namelijk – absoluut niet waardeert, omdat daarmee hetzelfde vliegwiel effect in België ontstaat waar wij in Nederland zoveel last van hebben. Stel nu dat de Belgische parlementariërs naar u toekomen en u vragen hen verschoond te laten blijven van deze explosieve waardeontwikkeling, wat zegt u dan?

Mevrouw De Vries (VVD):

Ik weet niet of die relatie direct gelegd moet worden. Voor de Nederlandse markt vind ik de hypotheekrenteaftrek absoluut geen probleem, zoals u begrijpt. Ik wil gewoon weten waarom wij die omwenteling moeten maken. De staatssecretaris is continu in gesprek met de Belgen over ons nieuwe belastingverdrag. Wij zijn nog steeds benieuwd wanneer dat komt en wat erin staat. Er is continu overleg geweest over de problematiek van de grensarbeiders. Dit valt daaronder. De staatssecretaris moet in staat zijn om ons te vertellen wat onze Belgische partners hier nu van vinden en of hierover overleg is gevoerd.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 13.15 uur tot 14.00 uur geschorst.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

De voorzitter:

De ingekomen stukken staan op een lijst die op de tafel van de griffier ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Naar boven