Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Dittrich aan de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over rechts-extremistische aanslagen in Nederland.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Verleden week werden er drie molotovcocktails gegooid naar stacaravans in het asielzoekerscentrum in Roden. Volgens een van de bewoners werd daarbij geroepen: alle buitenlanders moeten het land uit. Er zijn inmiddels een paar verdachten opgepakt en ik las het commentaar van een van de asielzoekers die zei: ik heb de afgelopen 20 jaar wel meer meegemaakt in Afghanistan. Vergeleken met de bom van 500 kilo die vlak naast mijn oude huis insloeg in Afghanistan, vallen deze molotovcocktails wel mee.

Ik zou zeggen: cynischer kan het haast niet. In Apeldoorn werd verleden week een asielzoeker uit Niger in elkaar geslagen door vijf skinheads en tijdens de mishandeling riepen zij ook allerlei racistische leuzen.

Ik heb het Landelijk bureau racismebestrijding en het antifascismecomité Kafka gevraagd de incidenten van dit jaar eens op een rijtje te zetten en ik moet u zeggen dat ik daar nogal van geschrokken ben. In Groenekan, in Eibergen, Schijndel, Berlicum en Schimmert, waar asielzoekerscentra staan of worden gebouwd, zijn ruiten ingegooid, muren met verf besmeurd of brandbommen naar binnen gegooid. Verder zijn er voorbeeld van mensen die op straat mishandeld worden of hun woning worden uitgepest, louter en alleen omdat zij buitenlander zijn. Het is een lange lijst incidenten. Duidelijk is in ieder geval dat het in Nederland niet alleen bij schelden blijft, maar dat er ook brandbommen naar mensen worden gegooid omdat zij buitenlander zijn en ook dat mensen in Nederland, omdat zij buitenlander zijn, worden mishandeld.

Ik signaleer deze problemen en ik maak mij daar zorgen over. Ik wil er niet nodeloos paniek over zaaien, maar ik denk dat het goed is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de volgende vragen te stellen.

1. Is er een toename van dit soort zaken in Nederland waarneembaar?

2. Hebben de gemeenten waar asielzoekerscentra gevestigd zijn voldoende politie beschikbaar gekregen om de mensen daar te beschermen en om openbareordeproblemen te voorkomen?

3. Is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bereid de onderliggende motieven van mensen die zich aan dit type misdrijven bezondigen te onderzoeken, bijvoorbeeld in relatie tot de monitor extreem rechts en in relatie met het Sociaal en cultureel planbureau?

4. Hoe verklaart de minister van Justitie het dat veel discriminatiezaken wel bij de politie bekend zijn, maar niet doordringen tot het OM en de rechter, terwijl is afgesproken dat van alle aangiften en klachten proces-verbaal wordt gemaakt dat dan wordt doorgeleid naar het ministerie?

5. De laatste vraag is of de minister van Justitie wil bevorderen dat de discriminatiezaken als apart misdrijf, voorzover dat kan, door de officier aan de rechter worden voorgelegd, zodat het ook apart geregistreerd kan worden als de rechter mensen op grond daarvan veroordeelt. Dan kan daarop ook een beter beleid worden toegepast.

Minister De Vries:

Mevrouw de voorzitter! Uiteraard delen wij – ik spreek ongetwijfeld ook namens de minister van Justitie – de zorgen van de geachte afgevaardigde over de gevallen van racistisch geweld die met enige regelmaat aan de orde zijn. Zoals u weet, is de BVD opgedragen om over deze incidenten voortdurend de vinger aan de pols te houden en te rapporteren aan de Europese Unie. Uit de verzameling van gegevens, die al vele jaren plaatsvindt, blijkt dat er inderdaad een lichte stijging is van het aantal gevallen van racistisch geweld.

Over de daders kan gezegd worden dat het in het algemeen veelal jeugdigen zijn en dat racistische geweldsdelicten vaak ontstaan uit toevallige situaties en aanleidingen die niet zelden onder invloed van alcohol tot explosie leiden in klein groepsverband. Uiteraard wordt ook nagegaan of hier institutionele krachten achter zitten. Dat blijkt eigenlijk nauwelijks het geval. Er zijn ook geen aanwijsbare verbindingen met racistisch geweld in het buitenland van institutionele betekenis. Het kan wel zijn dat wat men op de televisie ziet, hier tot navolging leidt. Er is in elk geval niets bekend tussen institutionele verbanden tussen organisaties die dit zouden bevorderen. Omdat het vaak nogal ad hoc gebeurt, is het ook moeilijk om een bestrijding te organiseren. Maar het heeft uiteraard alle aandacht van de BVD, die alle gegevens die zij verzamelt ook aan de politie ter beschikking stelt.

De tweede vraag van de geachte afgevaardigde was of er in de gemeenten voldoende politie is. Daar zijn afspraken over gemaakt en die worden nagekomen. Bij mijn weten worden die volledig nagekomen.

Wat een onderzoek naar de onderliggende motieven betreft vindt de geachte afgevaardigde het misschien goed dat ik naga wat er op dit gebied beschikbaar is en welke studies verricht worden en dat ik dit aan de Kamer laat weten.

Minister Korthals:

Mevrouw de voorzitter! Het is mij niet bekend dat veel discriminatiezaken die bij de politie bekend zijn, vervolgens niet worden doorgegeven aan het openbaar ministerie. Het is zeer duidelijk wel de bedoeling dat dit wel gebeurt. Zoals u weet, zijn wij bezig met een wetsvoorstel om aan te geven dat discriminatie ernstig is, zodat structurele discriminatie met een hogere straf zal worden bedreigd. Bovendien is er een landelijk expertisecentrum discriminatie dat probeert eenduidig vast te stellen wat wij precies onder discriminatie verstaan, waardoor er ook meer verantwoording kan plaatsvinden en er uiteindelijk toe te komen dat wij inderdaad een zodanig registratiesysteem krijgen dat wij precies weten welke vormen van discriminatie plaatsvinden. Dat zal nog enige tijd op zich laten wachten, want daarvoor is ook nodig dat het kompassysteem wordt aangepast. Tegen die tijd is dat overigens al het nieuwe GPS-systeem. Dat zou over drie jaar klaar zijn. Intussen zullen echter al zaken geregistreerd worden waarin uitsluitend discriminatie ten laste wordt gelegd. Vele zaken bestaan overigens uit bijvoorbeeld openlijke geweldpleging, met als achtergrond discriminatie. Zoals bekend, staat in de aanwijzing discriminatie van 1 april 1999 dat in die gevallen door de officier van justitie een eis met 25% verhoogd zal worden gevorderd.

De heer Dittrich (D66):

Mevrouw de voorzitter! Ik wil allereerst de ministers danken voor hun beantwoording.

Ik wil de minister van Binnenlandse Zaken de volgende suggestie doen. In Duitsland is geopend een hotline waar burgers kunnen melden dat er misdrijven zijn gepleegd met een racistische achtergrond. In Nederland kennen wij natuurlijk de antidiscriminatiebureaus maar deze hebben nog geen landelijke dekking. Bij een dergelijk bureau kan men melden wat men gezien of gehoord heeft. Kan de minister bevorderen dat de professionaliteit van deze bureaus wordt verbeterd opdat de meldingen op een goede manier kunnen worden afgehandeld? Daarover worden al gesprekken gevoerd maar deze hebben tot nu toe nog niet tot resultaten geleid. Toch moet de ook door de minister gesignaleerde stijging goed in kaart worden gebracht. Wat betreft het reeds ter sprake gebrachte onderzoek beveel ik de minister aan om in het kader van de jaarlijkse monitor zowel het SCP als de antidiscriminatiebureaus te benaderen om gezamenlijk interviews af te nemen over de onderliggende motieven, opdat hierop beleid kan worden geformuleerd.

De minister van Justitie is het niet bekend dat met name in Amsterdam discriminatiezaken die wel bij de politie bekend zijn niet doordringen tot het openbaar ministerie. In Rotterdam en Den Haag gaat het goed maar in Amsterdam niet. Wil de minister de oorzaken hiervan in Amsterdam onderzoeken?

Het landelijk expertisecentrum blijkt onderbezet te zijn. Kan de minister zorgdragen voor uitbreiding, opdat de landelijke antidiscriminatieofficier langer met discriminatiezaken bezig kan zijn dan de ene dag per week die daar nu voor staat? Dan komen wij in ieder geval een stap verder en kunnen wij later in de Kamer over de resultaten spreken.

Voorzitter! Twee jaar geleden is in het regeerakkoord afgesproken dat de strafmaat verhoogd zou worden. Waar blijft het wetsvoorstel dat aan de Kamer is toegezegd?

Minister De Vries:

Mevrouw de voorzitter! Ik zal de eerste vraag van de heer Dittrich overlaten aan de minister van Justitie. Ik zal zijn suggestie tot nader onderzoek uiteraard in overweging nemen. Binnenkort zal overigens de derde monitor racisme van de hand van Jaap van Donselaar aan collega Van Boxtel worden aangeboden. Ik heb thans geen goed overzicht van wat er op dat punt allemaal bekend is en waartoe nader onderzoek kan leiden, maar, zoals gezegd, zal ik de Kamer daarover nader informeren.

Minister Korthals:

Voorzitter! Het is bekend dat er in Nederland al een netwerk van meldpunten van discriminatie en antidiscriminatiebureaus functioneert. Bovendien vervult het landelijk bureau ter bestrijding van racisme hierin een belangrijke rol. Bij deze bureaus kan elke burger terecht wanneer hij racistisch geweld wil melden. Deze meldpunten staan overigens in direct contact met de politie. Het is natuurlijk te overwegen of er daarnaast nog een landelijk meldpunt moet komen, maar dan lijkt het mij nuttig om contact op te nemen met het landelijk bureau ter bestrijding van racisme en het vluchtelingenwerk. Ik ben overigens bereid om dat te doen.

Voorzitter! Bij het openbaar ministerie moeten vele taken worden verricht en zo nu en dan doen zich knelpunten voor. Elke keer moet een afweging worden gemaakt. Het parket-generaal doet hiertoe voorstellen, zowel aan de minister als aan de eigen organisatie. Als er inderdaad een structurele onderbezetting blijkt, zal er ongetwijfeld een uitbreiding komen.

In Amsterdam schijnt er een tekortkoming te zijn en wel in die zin, dat de politie kennis draagt van discriminatiefeiten maar die niet doorgeeft aan het openbaar ministerie. Ik zal mij daarover laten informeren. Als dat inderdaad het geval is, moeten daar acties op worden genomen.

Voorzitter! Het wetsvoorstel met betrekking tot structurele discriminatie is inmiddels door het kabinet besproken en naar de Raad van State gestuurd. Ik neem aan, dat het tegen het einde van het jaar naar de Kamer zal worden gestuurd.

De heer Middel (PvdA):

Voorzitter! Er is misschien geen golf van structureel racistisch geweld, maar elk incident dat is ingegeven door racistische motieven, is er natuurlijk één te veel. In dat verband wil ik de ministers het volgende vragen. Het is heel opvallend dat het laatste incident zich heeft voorgedaan in Roden, waar onlangs een asielzoekerscentrum is gevestigd. In het aangrenzende gebied, westelijk Groningen en oostelijk Friesland, zijn relatief veel asielzoekerscentra gevestigd. Nu zie je dat er in het doorgaans toch zo nuchtere Noord-Nederland allerlei actiecomités ontstaan. Verder kondigen partijtjes met een bedenkelijk gedachtegoed, als ik het zo mag noemen, aan dat zij aan de komende gemeenteraadsverkiezingen willen meedoen. Daarbij speelt eigenlijk maar een thema een rol, namelijk: wij willen ze niet en ze zijn in ieder geval met veel te veel. Vanuit die voedingsbodem zie je dit soort incidenten naar voren komen. Daarom wil de PvdA van de ministers weten of zij deze tendens herkennen. Die doet zich overigens niet alleen in Noord-Nederland voor, maar helaas ook elders. Met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen over twee jaar willen wij verder weten of zij een en ander serieus nemen en of zij ook al bedacht hebben wat hier eventueel met rijksbeleid aan gedaan kan worden, uiteraard in samenwerking met gemeenten en provincies.

Minister Korthals:

Voorzitter! De minister van Binnenlandse Zaken heeft al gesproken over de tendens die zich op dit vlak aftekent. Het moet ten enenmale duidelijk zijn dat de regering dit soort kwesties zeer ernstig neemt. Ik kan dan ook zeggen dat in de zaak van Roden inmiddels enkele verdachten zijn voorgeleid aan de rechter-commissaris en in bewaring worden gesteld. Los daarvan zal ook bekeken worden of er sprake is van discriminatie. Het is dus niet alleen de openlijke geweldpleging, in dit geval de brandstichting, die ten laste gelegd wordt, maar misschien ook de discriminatie.

De tweede vraag betrof al die partijtjes die aan het opkomen zijn. Wij moeten dat echter niet overdrijven. Zojuist is al gezegd dat een en ander niet erg veranderd is ten opzichte van voorgaande jaren. Wij houden het uiteraard in de gaten. Wanneer er een partij is die niet alleen qua doelstelling, maar ook door uitingen in strijd komt met de wet, zal het openbaar ministerie ongetwijfeld een vordering tot ontbinding van die partij instellen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil de minister van Binnenlandse Zaken als beheerder van de politie in Nederland vragen of hij in deze laakbare incidenten aanleiding ziet om de politie de opdracht te geven om intensiever rond de asielzoekerscentra in Nederland te surveilleren.

Minister De Vries:

Aangezien het hier om strafbare gedragingen gaat, ligt het voortouw in dit geval bij de minister van Justitie. Hij moet overleg plegen met de procureurs-generaal en de officieren van justitie om te bezien wat er strafrechtelijk nodig is. Als beheerder ben ik hooguit verantwoordelijk voor menskracht die beschikbaar moet zijn om dat te doen. De minister van Justitie moet zelf maar zeggen wat hij wil gaan doen.

Minister Korthals:

Het is natuurlijk zo dat, als er aanwijzingen zijn dat er strafbare feiten zullen worden gepleegd, er meer politie op afgestuurd zal worden. Wij moeten – ik herhaal dit nog maar even – de zaak echter ook niet gaan overdrijven, omdat het anders een self-fulfilling prophecy wordt. Wij hebben aangegeven dat de temperatuur in Nederland, wat dit betreft, niet duidelijk aan het oplopen is, maar wij houden de zaak wel in de gaten. Zodra er aanwijzingen zijn voor strafbare feiten – die kunnen overigens ook in de asielzoekerscentra zelf plaatsvinden – zal de politie aanwezig zijn. Er is overigens meer politie in ieder regiokorps dat een asielzoekerscentra heeft gekregen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Alleen al het feit dat er twijfel is gerezen tussen beide bewindslieden wie van hen mijn vraag zou beantwoorden, doet mij ernstig twijfelen aan de alertheid van het kabinet rondom dit probleem. Het mag toch niet zo zijn dat wij onaangenaam verrast worden, doordat de zaak te lang is onderschat.

Minister Korthals:

Voorzitter! Ik betreur het dat de heer Rabbae het niet op prijs stelt dat zijn heel eenvoudige vraag door twee ministers wordt beantwoord.

Naar boven