Aan de orde is de heropening van het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 november 1999 over gewasbeschermingsmiddelen, en over:

- de motie-Eisses-Timmerman c.s. over biologische middelen (26800 XIV, nr. 42);

- de motie-Eisses-Timmerman c.s. over de buxusteelt (26800 XIV, nr. 43);

- de motie-Geluk c.s. over stoffen die expireren (26800 XIV, nr. 44);

- de motie-Geluk c.s. over de onmisbaarheidsregeling (26800 XIV, nr. 45);

- de motie-M.B. Vos over alternatieven voor middelen die onder het kanalisatieregime vallen (26800 XIV, nr. 46);

- de motie-M.B. Vos over certificering bij het gebruik van middelen die onder het kanalisatieregime vallen (26800 XIV, nr. 47);

- de motie-M.B. Vos over een milieuwinst van 90 tot 95% (26800 XIV, nr. 48);

- de motie-Feenstra over de toelatingsperiode voor onmisbare middelen (26800 XIV, nr. 49);

- de motie-Feenstra c.s. over voortgangsbewaking bij convenanten (26800 XIV, nr. 50).

(Zie vergadering van 30 november 1999.)

De voorzitter:

De motie-Eisses-Timmerman c.s. (26800-XIV, nr. 42) is in die zin gewijzigd, dat het dictum thans luidt:

"verzoekt de regering de toelatingsprocedures voor bedoelde middelen te vereenvoudigen en te versnellen, en hierover met voorstellen naar de Kamer te komen,".

Deze gewijzigde motie is voorgesteld door de leden Eisses-Timmerman, Geluk en Van der Vlies. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 68 (26800-XIV).

De motie-Eisses-Timmerman c.s. (26800-XIV, nr. 43) is nu ondertekend door de leden Eisses-Timmerman en Van der Vlies. Van deze motie is een herdruk verschenen.

De motie-M.B. Vos (26800-XIV, nr. 46) is in die zin gewijzigd, dat het dictum thans luidt:

"verzoekt de regering als een van de voorwaarden voor het gebruik van deze middelen te hanteren dat de sector binnen drie maanden een vervangingsplan opstelt,".

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 69 (26800-XIV).

De motie-M.B. Vos (26800-XIV, nr. 47) is in die zin gewijzigd, dat het dictum thans luidt:

"verzoekt de regering:

  • - een certificatieschema op basis van bestaande systemen zoals KPA, MBT en MPS met bijbehorende eisen op te stellen voor aanvang van het teeltseizoen;

  • - toepassing van kanalisatiestoffen die niet voldoen aan het Besluit toelating bestrijdingsmiddelen alleen toe te staan aan bedrijven die zich laten certificeren volgens dit certificatieschema en bijbehorende eisen,".

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 70 (26800-XIV).

De motie-M.B. Vos (26800-XIV, nr. 48) is in die zin gewijzigd, dat het dictum thans luidt:

"verzoekt de regering jaarlijks te rapporteren of 90 tot 95% milieuwinst is gerealiseerd,".

Naar mij blijkt, wordt deze gewijzigde motie voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 71 (26800-XIV).

De motie-Feenstra (26800-XIV, nr. 49) is in die zin gewijzigd, dat zij thans luidt:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het Meerjarenprogramma gewasbescherming gericht is op het realiseren van een permanent proces van innovatie, zowel ten gunste van minder milieubelastende chemische middelen en van biologische en mechanische methoden, als van rassenkeuze en rassenveredeling;

constaterende, dat nu voor de zogenaamd onmisbare middelen wordt voorgesteld onder strikte voorwaarden een toelatingsperiode van twee jaar toe te staan, eventueel te verlengen met wederom een periode van twee jaar;

verzoekt de regering waar de beoogde innovatie reeds gerealiseerd wordt middels de voorgestelde toelatingsperiode en de beslisboomsystematiek, het voorstel voor een eventuele verlenging van de toelatingsperiode voor de onmisbare middelen in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze gewijzigde motie is voorgesteld door de leden Feenstra, Geluk en Augusteijn-Esser. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 72 (26800-XIV).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de toepassing van triazofos per 1 januari 2000 beëindigd wordt;

overwegende, dat voor de meerjarige buxusteelt momenteel geen alternatief voor de bestrijding van mijten beschikbaar is;

constaterende, dat de sector heeft aangegeven binnen een jaar een vervangingsplan voor het ontwikkelen van duurzame alternatieven gereed te hebben;

verzoekt de regering de beëindiging van de toepassing van triazofos voor de buxusteelt te laten ingaan op 1 januari 2001,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geluk, Augusteijn-Esser en Feenstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 73 (26800 XIV).

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Voorzitter! Sinds het vorige debat over het VAO gewasbeschermingsmiddelen zijn er enkele moties gewijzigd. Ook hebben wij een "groentje" ontvangen waarop stond dat vóór de stemming door collega Geluk van de VVD een nieuwe motie wordt voorgesteld over de buxusteelt. Ik zal collega Geluk twee vragen stellen en de staatssecretaris één vraag.

In de eerste plaats vraag ik de heer Geluk welke factoren een rol hebben gespeeld om tot andere inzichten te komen en welke factoren ertoe hebben geleid dat hij deze inzichten heeft verwoord in een motie. Waarom heeft hij, in tegenstelling tot hetgeen was verwoord in de motie op stuk nr. 43, gekozen voor één jaar in plaats van twee jaren?

Ten tweede wil ik van de heer Geluk graag weten of met deze motie voldoende mogelijkheden en kansen geboden worden aan de sector zelf. Is hij van mening dat met een verlenging met één jaar de teelt behouden blijft?

Dan de vraag aan de staatssecretaris. Zij heeft aanvaarding van de motie op stuk nr. 43 ontraden. Een argument daarbij was dat er sprake zou zijn van precedentwerking. Hoe verhoudt de motie-Geluk zich tot de eerder door de staatssecretaris genoemde precedentwerking, die zou uitgaan van de motie op stuk nr. 43?

De heer Feenstra (PvdA):

Op basis van de motie van mevrouw Eisses over de biologische middelen heeft de staatssecretaris de vorige keer aangegeven dat zij eigenlijk al in die richting werkt. Handhaaft mevrouw Eisses haar motie over de biologische middelen, gehoord de reactie van de staatssecretaris?

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Ja, ik handhaaf die motie.

De heer Feenstra (PvdA):

Dan zou ik graag van de ruimhartige bui van de staatssecretaris gebruik maken om te zeggen dat ik geacht wens te worden deze motie te hebben medeondertekend.

De voorzitter:

Dat begrijp ik niet helemaal. Als u geacht wenst te worden de motie te hebben medeondertekend, zult u een gewijzigde motie moeten indienen waar uw naam onder staat.

De heer Feenstra (PvdA):

Dat verzoek is bij dezen geformuleerd.

De voorzitter:

Dan zal uw naam zonder verdere toelichting aan de gewijzigde motie-Eisses-Timmerman c.s. (26800-XIV, nr. 68) worden toegevoegd. De aangepaste motie zal nog een keer worden rondgedeeld.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! Ik heb niet zo heel veel meer te vertellen in deze termijn. Ik vind dat er nu zo snel mogelijk duidelijkheid moet komen, want daar heeft de sector heel dringend behoefte aan. Ik ben ook heel benieuwd naar de beoordeling van de gewijzigde moties door de staatssecretaris.

Door de CDA-fractie zijn mij twee vragen gesteld. Welke factoren hebben een rol gespeeld om mijn handtekening weg te halen onder de motie die door het CDA was ingediend over de buxusteelt. Daar zijn drie argumenten voor. Het eerste is dat de betrokken stof niet wordt ondersteund door de fabrikant. Het tweede is dat hier sprake is van een precedentwerking, omdat er gedurende een verlenging met twee jaar sprake zou zijn van een stof, terwijl daar normaal gesproken één jaar voor staat. Dat heeft de staatssecretaris heel duidelijk gezegd. Het derde argument is het allerbelangrijkste: er tekende zich geen meerderheid in de Kamer af voor de motie die wij gezamenlijk hadden ingediend. Dan is het gewoon slim om te bekijken wat je dan kunt doen. Als je naar de markt toegaat, wil je met resultaat terugkomen. Ik heb met de collega's in de Kamer contact gehad en wij zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat er wel een meerderheid te bereiken is voor een termijn van een jaar. Dit is het belangrijkste argument geweest om dat voor te stellen. Ik heb het CDA hiervan in kennis gesteld: drie dagen van tevoren heb ik mevrouw Eisses de gewijzigde motie toegestuurd en haar aangeboden deze mee te ondertekenen of eigenlijk haar motie in die zin te veranderen. Hierop heeft zij niet willen ingaan. Dat is jammer, maar de feiten zijn zo.

De volgende vraag is of de motie met de termijn van een jaar voldoende mogelijkheden biedt. Wij denken dat dit zo is. De sector heeft een jaar de tijd om in te spelen op een nieuwe omstandigheid. Nieuw onderzoek kan aantonen of dit wel of niet lukt. Dan is ook de landbouwkundige onmisbaarheid duidelijk. Over een jaar kunnen wij wederom zien hoe het gaat. Meer zat er op dit moment niet in.

Mevrouw Eisses-Timmerman (CDA):

Ik sluit niet uit dat de sector het niet redt en volgend jaar weer hier op de stoep staat. Wat kan de sector dan van de VVD verwachten?

De heer Geluk (VVD):

Wij zijn er afhankelijk van wat het CTB of de overheid in dezen bepaalt. Wij hebben te maken met een stof die niet door de fabrikant wordt ondersteund; die maakt de stof zelfs niet eens meer. Dan heb je wel een heel lastige situatie. Ook wij als wetgever hebben met de wetgeving te maken en wij moeten letten op precedentwerking. Daarom kunnen wij in dezen niet verder gaan. Er is wel de nieuwe landbouwkundige onmisbaarheid. Misschien kan deze stof daaronder gebracht worden, maar ik wil hierop niet vooruitlopen. Dit zal de techniek moeten uitwijzen.

De heer Van der Vlies (SGP):

Voorzitter! Ik zie af van het voeren van het woord omdat ik meen dat in het algemeen overleg dat wij gevoerd hebben, de positie van de fractie van de SGP in dezen volstrekt helder is geweest.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie heeft drie gewijzigde moties ingediend, waarop ik graag de reactie van de staatssecretaris hoor.

In de motie op stuk nr. 46 werd gevraagd om een vervangingsplan, door de overheid in samenspraak met de sector op te stellen. De staatssecretaris heeft gezegd dat de eerste verantwoordelijkheid gewoon bij de sector ligt. Ik heb de motie dan ook in die zin gewijzigd door de tijdelijke toepassing van middelen die niet meer aan de milieuregels voldoen, te verbinden aan de voorwaarde dat de sector binnen drie maanden een vervangingsplan opstelt. Ik krijg graag een reactie van de staatssecretaris hierop.

In de oorspronkelijke vorm van de motie op stuk nr. 47 werd gevraagd om een certificatieschema op basis van agromilieukeureisen, wat de gewasbeschermingsmiddelen betreft. De staatssecretaris vond dit te hoog gegrepen. Ik heb de motie nu zodanig gewijzigd dat hierin wordt gevraagd een certificatieschema op te stellen op basis van bestaande systemen die al veel breder gebruikt worden, zoals KPA, MBT en MPS. Ik vind het eerlijk gezegd niet meer dan redelijk om van bedrijven die middelen toepassen die in feite niet meer aan milieuwetgeving voldoen, te vragen dat zij voldoen aan extra eisen op het gebied van certificering. Het lijkt mij dat zij aan de in de motie gestelde eis absoluut moeten kunnen voldoen. Ook hierop hoor ik graag een reactie van de staatssecretaris.

Verder had ik in de motie op stuk nr. 48 de regering gevraagd te rapporteren of 90 tot 95% milieuwinst is gerealiseerd en zo nodig extra maatregelen te nemen. Met het laatste deel had de staatssecretaris wat moeite. Ik heb dat weggehaald. Het lijkt mij wel van belang dat er in ieder geval jaarlijks een rapportage over de geboekte milieuwinst naar de Kamer komt, zodat wij de effecten kunnen monitoren.

De heer Feenstra heeft zijn motie op stuk nr. 49 gewijzigd. Naar mijn idee was die motie in eerste instantie glashelder. Voor het geval de staatssecretaris de verlenging, onder strikte voorwaarden, van de toelatingsperiode van twee jaar met wederom een periode van twee jaar wil verlengen, stond in de eerste motie dat de regering het voorstel voor een eventuele verlenging van de toetsingsperiode voor onmisbare middelen moest intrekken. Daarmee hield hij vast aan één verlenging met twee jaar en geen herkansing daarna. In zijn nieuwe motie is het dictum zodanig gewijzigd dat er nu staat: verzoekt de regering waar beoogde innovatie reeds gerealiseerd wordt middels de voorgestelde toelatingsperiode en beslisboomsystematiek, het voorstel voor een eventuele verlenging van de toelatingsperiode voor de onmisbare middelen in te trekken. Ik vind dat jammer. Ik vond de eerdere formulering van de motie zeer duidelijk. Mijn vraag aan de heer Feenstra is dan ook waarom hij de motie in deze zin heeft gewijzigd en wat hetgeen nu in het dictum staat, in feite toevoegt aan het beleid van de staatssecretaris. Mijns inziens is hetgeen er nu staat, ook de inzet van de regering. Ik hoor hier graag een nadere toelichting op.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! De vorige keer heb ik aangegeven dat wij konden terugzien op een constructief kwartet. Wij hebben viermaal overleg gehad. Inmiddels zijn wij aangeland bij een kwintet De vraag is hoe constructief deze heropening nog kan zijn.

Van de toelichting die de heer Geluk heeft gegeven op zijn motie, wil ik nog een punt accentueren. Met de door hem ingediende motie over de buxusteelt bestaat volgens mij het principiële punt waar de staatssecretaris de vorige keer terecht zoveel bezwaar tegen maakte, niet meer. Dat was de precedentwerking van een opgebruikregeling. Door de motie wordt alleen het moment van het verbieden van het gebruik een jaar opgeschoven. Ik meen dat de heer Geluk dit ook noemde als het meest centrale punt.

Tot slot kom ik op de vraag van mevrouw Vos over mijn gewijzigde motie. Zij vond mijn vorige motie glashelder, maar ik ben van mening dat deze motie ook glashelder is. Volgens mij bestaat het beleidsregime uit zeven stappen.

  • 1. Een middel is een kanalisatiestof.

  • 2. Er wordt herbeoordeeld op basis van de milieucriteria.

  • 3. Een middel voldoet niet, maar is landbouwkundig onmisbaar.

  • 4. Dan mag je twee jaar extra blijven.

  • 5. In de systematiek van de staatssecretaris mag dat nog een keer met een periode van twee jaar worden verlengd.

  • 6. Dan werkt ondertussen de beslisboom.

  • 7. Uiteindelijk willen wij toe naar een Europees geharmoniseerd beleid op basis van de milieucriteria.

Wat ik met mijn eerdere motie en dus ook met de gewijzigde motie heb willen doen – dat is glashelder – is de vijfde stap eruit halen, namelijk het eventueel verlengen van deze systematiek met nog een keer twee jaar. De ervaring met dit convenant in de afgelopen zeven jaar heeft ons namelijk niet de zekerheid gegeven dat de innovatiedruk in de sector zo groot is dat je, als je twee jaar biedt met eventueel nog twee jaar, op voorhand mag veronderstellen dat die periode niet maximaal gebruikt wordt. In deze reeks van zeven heb ik stap 5 dus willen schrappen, in de eerste motie, maar ook in de herziene motie.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil nog even horen wat dit praktisch betekent. De eerste motie hield volgens mij in dat middelen onder strikte randvoorwaarden voor twee jaar verlengd konden worden, maar dat het daarna ook afgelopen zou zijn. Ik begrijp nu dat, als een middel, mits het onder de beslisboomsystematiek valt, toch onmisbaar blijkt te zijn, daarvoor wel degelijk verlenging met nog twee jaar mogelijk is door de nieuwe motie. Is dat juist?

De heer Feenstra (PvdA):

Neen, dat is niet juist. De eventuele verlenging met twee jaar, waar de staatssecretaris over sprak, wil ik er op voorhand uithalen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Dus u zegt nu op voorhand: maximaal twee jaar verlenging en sowieso met de beslisboomsystematiek en de innovatie gaan werken.

De heer Feenstra (PvdA):

De systematiek van de staatssecretaris, toegespitst op die paar punten, was twee jaar verlenging, eventueel nog twee jaar verlenging en dan de beslisboomsystematiek, wachtend op Europese harmonisatie. Mijn benadering en die van de collega's van VVD en D66 is dat de zeven kanalisatiestoffen die nu landbouwkundig onmisbaar blijken te zijn, nog twee jaar worden toegestaan en dat daarna niet verlengd wordt, maar de beslisboom gehanteerd moet worden, met alle beperkingen die daarmee annex zijn.

Staatssecretaris Faber:

Voorzitter! In vergelijking met de vorige keer is de sterkte met 100% uitgebreid. De heer Pronk en ik hebben de taken verdeeld. Hij zal ingaan op de motie over de buxusteelt. Mevrouw Eisses heeft mij gevraagd hoe ik de relatie zie tussen het begrip "precedentwerking" in haar motie en in die van de heer Geluk. Ondanks de uitleg van de heer Feenstra, zie ik geen verschil tussen beide moties als het gaat om het begrip "precedentwerking".

Voorzitter! De motie van mevrouw Eisses over biologische middelen kwam toch nog even aan de orde, omdat de heer Feenstra daarover een vraag stelde. De motie is nu versterkt met de handtekening van de heer Feentra. Vorige keer heb ik lang getwijfeld over de vraag of ik de motie moet zien als een ondersteuning van mijn beleid, dan wel als een compleet overbodige motie. Ik had toen een goede bui, en zei dat ik de motie zag als ondersteuning van mijn beleid. Ik zeg daar uitdrukkelijk bij dat ik dat ook in die interpretatie wil zien. Immers, in de motie wordt gesproken over "versnellen". Ik zie nauwelijks kansen om het beleid dat ik op dit moment heb uitgezet met betrekking tot de toepassing van biologische middelen, te versnellen. Het kan dus niet sneller. Als met de motie wordt bedoeld dat wij vooral zo door moeten gaan, zie ik haar als ondersteuning van mijn beleid.

Voorzitter! Mevrouw Vos heeft een drietal moties ingediend. Over de motie op stuk nr. 47 heb ik in eerste instantie al gezegd het een heel goede gedachte te vinden om een prikkel in het leven te roepen om de innovatie te stimuleren. Dat dit nog niet één, twee, drie is bereikt, moge duidelijk zijn. Met name in het traject van gewasbescherming na 2000 zal daaraan aandacht worden besteed. Met betrekking tot deze onmisbare middelen geldt vanaf 2003 de eis van certificering. Als in de motie komt te staan dat de eisen voor het certificatieschema – dat moet er komen – zullen gelden vanaf 2003, ben ik het volledig met mevrouw Vos eens. Nu werken aan dat schema, om te kijken hoe je daaraan straks kunt voldoen, lijkt mij noodzakelijk. Als mevrouw Vos echter zegt dat de eisen eerder moeten gelden, past dat niet in het beleid dat ik heb voorgesteld, zodat ik de motie moet ontraden. Wij kunnen het heel snel eens zijn als de motie zo mag worden opgevat dat wij hard aan de slag moeten gaan met het schema, om daarmee het door minister Pronk en mij uiteengezette beleid te kunnen halen.

Voorzitter! Over de motie op stuk nr. 48 heb ik ook de vorige keer al gezegd dat ik haar sympathiek vond, wat zeker geldt voor de motie zoals die thans luidt. De motie is een volledige ondersteuning van het beleid. Een dergelijk onderzoek zal inderdaad moeten plaatsvinden.

Voorzitter! Ik kom toe aan de gewijzigde motie-Feenstra c.s. ter vervanging van die op stuk nr. 49. In het debatje tussen de heer Feenstra en mevrouw Vos leek het er even op alsof minister Pronk en ik van mening zouden zijn dat een soort automatische verlenging met twee jaar mogelijk zou zijn. Dat is absoluut niet de bedoeling. Als het middel tegen die tijd nog steeds onmisbaar is, moet het mogelijk zijn om het middel nog eens aan die heel strakke toetsing die wij dan hebben opgezet, te onderwerpen. Voorkomen moet worden dat op voorhand na twee jaar wordt gezegd: dat is het dan ook. In wezen ben je dan enigszins dubbel bezig met die landbouwkundige onmisbaarheid. Dat betekent eigenlijk dat je nu al zegt dat het dan ook afgelopen moet zijn. Dat is niet de essentie van het voorstel dat wij hebben gedaan. Nogmaals, wij willen wel die zware toetsing, maar voor maximaal twee jaar, omdat wij nog een andere trits van stappen hebben. Een automatische verlenging is niet de bedoeling, dus ik herhaal nog eens dat ik aanvaarding van deze motie ontraad.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb een vraag naar aanleiding van de motie op stuk nr. 47 over het certificatieschema. Het eerdere bezwaar van de staatssecretaris was dat het agromilieukeur het ambitieniveau te hoog legt. Zij vond dat je onmogelijk alle telers kon vragen daaraan te voldoen. Daarom heb ik deze motie behoorlijk aangepast door er meer gangbare certificatieschema's, zoals KPA, MBT en MPS, in te noemen. Is het niet meer dan redelijk om van bedrijven te vragen dat zij voldoen aan de eisen van gangbare certificatieschema's, als zij middelen toepassen die volgens huidige milieuwetgeving niet meer voldoen, terwijl zij toch toestemming hebben om die middelen te gebruiken? Die schema's zijn nu al voor veel bedrijven wel degelijk gemakkelijk toepasbaar.

Staatssecretaris Faber:

Ik begrijp dat mevrouw Vos nu een schema wil opstellen met betrekking tot de lichtere eisen, terwijl het agromilieukeur vanaf 2003 gehandhaafd blijft. Als zij het zo uitlegt, behoort het opstellen van een certificatieschema tot de mogelijkheden, maar dan wel met een slag om de arm. Om het als voorwaarde te stellen is in een aantal gevallen wellicht iets te zwaar. Maar ik begrijp wat mevrouw Vos bedoelt en ik heb daar ook sympathie voor en om de druk erop te houden zullen wij er alles aan doen om volgens dat systeem te gaan werken. Mocht blijken dat het absoluut niet haalbaar is, omdat de bestaande systemen meer tijd vergen dan wij op dit moment voorzien, dan zal ik bij u terug moeten komen.

Minister Pronk:

Voorzitter! Om aan te sluiten bij het onderwerp dat zo-even aan de orde was, wil ik beginnen met de gewijzigde motie van mevrouw Vos ter vervanging van de motie op stuk nr. 46. Dat is een motie waarin wordt voorgesteld om voor het gebruik van de middelen in de periode tussen nu en 2003 als voorwaarde te hanteren dat de sector binnen drie maanden een vervangingsplan opstelt. Wij weten dat voor die onmisbaarheidsregeling de eis is gesteld dat vanaf 2003 voor die stoffen moet worden voldaan aan de certificering op basis van het agromilieukeur. Door mijn collega Faber is zojuist gezegd dat daar een lagere tusseneis voor denkbaar is in de periode tussen nu en 2003. Nu wordt voorgesteld om daar een extra criterium aan toe te voegen, namelijk een vervangingsplan dat door de desbetreffende sector wordt opgesteld. Overduidelijk is dat de verantwoordelijkheid om zo'n vervangingsplan op te stellen niet bij de overheid, maar bij de sector berust. De overheid kan wel stimuleren, bijvoorbeeld door criteria te formuleren. Het lijkt mij op zichzelf heel redelijk om te spreken over een vervangingsplan dat ruim op tijd klaar dient te zijn voordat het einde van die periode in zicht is. Het lijkt mij echter voor de sector niet mogelijk om dat binnen drie maanden te doen. Dat is een onredelijke eis. Het gaat erom dat dit vervangingsplan uiterlijk in werking treedt per 2003. De sector moet dan ook de gelegenheid hebben om zo'n plan binnen de periode tussen nu en 2003 op te stellen. Ik moet aanvaarding van de motie, zoals zij nu voorligt, dan ook ontraden. Ik vind niet dat wij de sector zo'n onredelijke eis mogen stellen. Als de sector dat binnen een jaar doet, en dat jaar valt uiteraard binnen de periode van drie jaar, dat wil zeggen in 2001, 2002 of 2003, dan heb je een extra voorwaarde die naar mijn mening hanteerbaar is. Het oordeel over deze motie, als zij in deze zin is gewijzigd, zou ik dan aan de Kamer willen overlaten.

Voorzitter! Over de volgende, laatste motie ga ik niet onderhandelen. Collega Faber heeft daar net al iets over gezegd naar aanleiding van een vraag van mevrouw Eisses. Die vraag – niet aan haar gesteld en dus ook niet aan mij, maar aan de heer Geluk – luidde: hoe anders is het vanuit het oogpunt van precedentwerking? Mevrouw Faber zei daarvan dat die precedentwerking niet anders is. Dat klopt. Hiervoor geldt dat in deze motie inderdaad niet meer gesproken wordt over een opgebruikregeling. Echter, de motie die op zichzelf minder ver gaat dan de motie op stuk nr. 43 waarin ervan wordt uitgegaan dat de boomteelt enigszins tegemoetgekomen moet worden, wil dat doen door de datum vast te stellen op 1 januari 2001 in plaats van 1 januari 2000.

Hoe kun je de boomteelt enigszins tegemoetkomen? Je kunt het niet meer doen door een overgangstermijn te organiseren, want het CTB heeft al een definitief besluit genomen over deze stof. Dus heb je nog maar één mogelijkheid en dat is een opgebruikregeling. Ook al staat die niet in de motie, toch is het de enige mogelijkheid om aan de geest van deze motie tegemoet te komen.

Mevrouw Faber heeft mede namens mij vorige week gezegd en ik herhaal dat nu – ik had het trouwens ook al aan de orde gesteld in een AO – dat ik niet van opgebruikregelingen hou. Je zet de deur dan wagenwijd open voor alle mogelijke andere opgebruikregelingen. Wij spreken binnenkort over bestrijdingsmiddelen buiten de landbouwsfeer. Daaraan komt ook een einde. Het zal steeds vaker gebeuren. Ik zie dan al gebeuren dat men weet dat er een einddatum komt en dat men dan ontzettend veel van het spul gaat produceren zodat het na de datum waarop het niet meer mag worden toegepast, moet worden opgebruikt. Vanuit een oogpunt van een goed milieubeleid vind ik dat niet wenselijk. Ik kan deze motie daarom alleen maar ontraden.

Ik voeg eraan toe, kijkend naar de ondertekenaars en wetend hoeveel hoofden zij in dit huis vertegenwoordigen, dat mocht de motie, hoewel ik haar ontraad, toch worden aangenomen, wij ons gezamenlijk zullen beraden over de wijze waarop zij toch tot uitvoering kan worden gebracht. Wij gaan ons niet op een zodanige manier verzetten dat zij terugkomt. Wij ontraden deze motie gezien de precedentwerking. Wordt de motie aangenomen, dan geldt de beslissing van dit huis. Dat is wet. Het is niet anders, gelukkig.

De heer Geluk (VVD):

Voorzitter! Ik herinner de minister aan het debat dat wij gevoerd hebben over deze materie. De minister zei toen dat bekeken moest worden of er geen overgangsregeling gevonden kon worden. Dat beoogt deze motie. Ik heb begrip voor het feit dat de minister wijst op de opgebruikregeling. Destijds was de minister heel positief, terwijl ik hem nu het tegenovergestelde hoor zeggen. Dat verbaast mij enigszins.

Minister Pronk:

Ik heb mij toen ook uitdrukkelijk, carrément tegen opgebruikregelingen uitgesproken. Er waren veel getuigen in de betreffende vergadering. Ik heb toen op dezelfde manier geargumenteerd als ik nu doe. Als het niet anders kan, dan moet het, maar dat wens ik dan op geen enkele manier als een precedent te zien als er straks over andere middelen wordt gesproken waarvan het gebruik moet worden beëindigd. Ik heb gezegd dat het CTB tijdig moet aankondigen op welke datum het gebruik van een bepaalde stof dient te worden beëindigd, opdat de sector in staat is zich in de periode tussen de aankondiging en het moment waarop de toepassing beëindigd moet worden, te oriënteren en voor te bereiden op de nieuwe situatie. In die zin is er dan sprake van een overgangsperiode tot aan het moment van beëindiging van het gebruik. Daar moet dan niet nog weer een tweede zogenaamde overgangsperiode op volgen, in de vorm van een opgebruikregeling, want daar kan dan misbruik van worden gemaakt. Dit heb ik op die bijeenkomst uiteengezet, in ongeveer dezelfde bewoordingen als nu. Een overgangsregeling ná de datum waarop het gebruik moet zijn beëindigd, kan niet, want dan zou teruggevallen moeten worden op de door mij niet gewenste opgebruikregeling. Daarover zou ik, de fractievoorzitter van de PvdA in dit huis citerend, tegen de heer Geluk willen zeggen: tel uw zegeningen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande donderdag over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven