Aan de orde is de heropening van de beraadslaging over zes moties, ingediend bij de behandeling van de begroting van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor het jaar 2000, te weten:

- de gewijzigde motie-Biesheuvel over een investeringsprogramma voor de sociale huursector (26800 XI, nr. 32);

- de motie-Duivesteijn over een inflatievolgend huurbeleid (26800 XI, nr. 18);

- de motie-Van Gent/Biesheuvel over permanente bewoning van recreatieverblijven (26800 XI, nr. 21);

- de motie-Van Gent over het bevriezen van de maximaal toegestane huurverhoging op het niveau van de inflatie (26800 XI, nr. 22);

- de motie-Poppe over koppeling van het maximumpercentage voor de huurverhoging aan de inflatie (26800 XI, nr. 26);

- de gewijzigde motie-Van 't Riet/Hofstra over toetsing van de redelijkheid van de voorgestelde huurverhoging (26800 XI, nr. 33).

(Zie vergadering van 17 november 1999.)

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik hoop dat de leden weten dat een heropening als deze het houden van een derde termijn is. De spreektijd die hiervoor wordt gebruikt, wordt dus afgetrokken van de totale spreektijd voor de begrotingsbehandeling.

Ik zie dat de heer Van Beek zich onderhoudt met de minister. Misschien heeft hij het niet gemerkt, maar ondertussen zijn wij met een ander onderwerp bezig. Het is overigens sowieso niet behoorlijk tijdens de behandeling van een onderwerp zich op deze manier met iemand te onderhouden.

Er is door twee leden heropening van de beraadslaging aangevraagd. Mevrouw Van 't Riet zal als eerste spreken en daarbij de moties over de huren behandelen. Daarna zal mevrouw Verbugt spreken. Zij heeft om heropening van de beraadslaging gevraagd om te kunnen spreken over de motie-Van Gent/Biesheuvel, de motie over de recreatieverblijven.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Voorzitter! Vanwege de tijd zal ik mijn inbreng kort houden. Dit weekeinde kregen wij van de staatssecretaris een brief met nadere informatie over de motie op stuk nr. 33 van de leden Van 't Riet en Hofstra. Deze brief bleek vol te staan met opmerkingen over obstakels en juridische bezwaren die duidelijk moesten maken, dat de motie niet op korte termijn uitvoerbaar was. Wijziging van het derde lid van artikel 19 van de Huurprijzenwet woonruimte was wel mogelijk als de percentages verlaagd moesten worden, maar zij was niet mogelijk als het ging om uitbreiding van de motiveringsplicht. Een handzame leidraad ontwerpen op basis waarvan de huurcommissie de redelijkheid van de motivering zou kunnen toetsen, bleek niet haalbaar. Ook voorzag de staatssecretaris dat de voorstellen tot het ontstaan van grote administratieve lasten aanleiding zouden geven. Er werd zelfs berekend, dat de huurcommissie maar liefst 1,6 mln. verzoeken tot ontheffing te verwerken zou krijgen.

Voorzitter! Al met al heeft dit ertoe geleid dat ik een nieuwe motie wil indienen. Die motie gaat uit van inflatievolgend huurbeleid en kent een gemotiveerde ontheffing indien de huur lager is dan 55% van de maximale redelijke huurprijs. De huurprijsverhoging mag dan ten hoogste 4,25% bedragen. De gewijzigde motie op stuk nr. 33 trek ik hierbij dan ook in.

De voorzitter:

Aangezien de gewijzigde motie-Van 't Riet/Hofstra (26800-XI, nr. 33) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een inflatievolgend huurbeleid gewenst is;

voorts overwegende, dat daar waar sprake is van een onevenwichtige verhouding tussen prijs en kwaliteit, het redelijk is dat een verhuurder een huurverhoging mag vragen die boven het inflatiepercentage uitkomt;

van mening, dat indien een verhuurder een huurprijsverhoging vraagt van meer dan het inflatiepercentage, dit met redenen omkleed aan de huurder moet worden vermeld;

verzoekt de regering met spoed te komen tot een voorstel van wijziging van artikel 19 van de Huurprijzenwet, waarin het percentage van 5,5 wordt gewijzigd in het nader vast te stellen inflatiepercentage van 1999;

verzoekt tevens bij de vaststelling van de in artikel 15 van de Huurprijzenwet voorgeschreven algemene maatregel van bestuur (Besluit huurprijzen woonruimte) uit te gaan van een normering van de redelijkheid van de huurverhoging, waarbij de huurcommissie de hoogte van de huurverhoging toetst aan het woningwaarderingsstelsel. Hierbij dient uitgangspunt te zijn dat:

  • - indien de huur boven de 55% van de maximaal toegestane huurprijs is, de huurverhoging niet hoger kan zijn dan het in de Huurprijzenwet vastgestelde inflatiepercentage;

  • - indien de huur lager is dan 55% van de maximaal toegestane huurprijs kan, indien gemotiveerd, een huurverhoging worden berekend van ten hoogste 4,25% in 2000 en een nader te bepalen lager percentage in 2001,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van 't Riet, Duivesteijn, Van Gent en Poppe. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (26800 XI).

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! Ik maak mij ernstige zorgen over de geestesgesteldheid van mevrouw Van 't Riet.

De voorzitter:

Dat lijkt mij geen erg nette formulering, mijnheer Hofstra!

De heer Hofstra (VVD):

Ik maak mij zorgen over het gemak waarmee de ene motie wordt vervangen door de andere. Verstandige passages worden omgetoverd tot onverstandige passages. Tussendoor wordt de ondertekening ook nog veranderd. Hoeveel procent van alle huurwoningen in Nederland wordt bevroren op grond van deze gewijzigde motie? U mag wat mij betreft 1% marge hanteren.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Ik ken uw berekeningen, waarvan ik heb geprobeerd te achterhalen of die klopt. U zegt dat het tweederde van het aantal huurwoningen zou betreffen. Dat zou 2 miljoen woningen betreffen.

De heer Hofstra (VVD):

88% van alle huurwoningen in Nederland!

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Dan heeft u het nader berekend, want in de wandelgangen kwam u nog uit op tweederde. Ik heb niet kunnen traceren hoeveel het is, hoewel ik het bij diverse instanties heb nagevraagd.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Ik vind dit antwoord erg onbevredigend. Het percentage van 55 zal zorgvuldig zijn gekozen. Dan moet u toch weten, om hoeveel woningen het gaat? Maar goed, als u het niet weet, kan de staatssecretaris misschien opheldering geven.

De voorzitter:

Ik geef toe dat de leden bijna geen spreektijd meer hebben en dat het dan handig is in interrupties je eigen mening te geven. Maar ik wil de interrupties beperken tot korte vragen.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Wat is de competentie van de huurcommissie ingevolge uw motie? Het woord "toetsen" wordt gebruikt. Vorige week hadden wij het debat over de vraag, of de huurcommissie een bindende of een adviserende uitspraak kan doen. Wat is het nu?

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Het is een adviserende, niet-bindende uitspraak. Dat kan ook niet volgens de huidige wetgeving. Ik stel op dat punt ook geen wetswijziging voor. De bedoeling van de motie is dat, als de huur onder de 55% van de maximaal toegestane huurprijs blijft, de mogelijkheid ontstaat voor de verhuurder om de huur te verhogen. Ik zie dat u het niet gelooft.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Het laatste begrijp ik wel. Het gaat mij even om de vraag, hoe de huurcommissies ingevolge deze motie moeten gaan opereren. Ik begrijp nu dat de huurcommissies voor een belangrijk aantal woningen mag gaan toetsen, maar dat het niet meer kan zijn dan een adviserende bevoegdheid, en dat u ook geen AMvB zodanig wilt wijzigen, dat het een bindende uitspraak wordt.

De voorzitter:

Dat was uw laatste interruptie.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Dat staat niet in de motie. Je kunt dus naar de kantonrechter.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mijn fractie heeft al eerder aangegeven dat zij de gedachte achter de eerdere motie sympathiek vindt maar dat zij wat vragen heeft over de uitwerking. Daar kom ik ook bij deze motie weer op, omdat die een behoorlijk gedetailleerd technisch karakter heeft. Is het uw bedoeling om artikel 19 van de Huurprijzenwet jaarlijks te veranderen? Als het gaat om de verandering in het Besluit huurprijzen woonruimte zou ik van u willen vernemen in hoeverre u daarmee het geldende stelsel van woningwaardering wijzigt.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Ik Van 't Rietkom nu niet aan het stelsel inzake de woningwaardering. Ik heb wel voorstellen terzake gedaan bij mijn algemene inbreng voor de VROM-begroting, maar dat is nu niet aan de orde. Nu gaan wij uit van het huidige woningwaarderingsstelsel, waaraan getoetst kan worden.

In antwoord op uw eerste vraag merk ik op, dat wanneer uitgegaan wordt van het inflatiepercentage dat niet elk jaar gelijk behoeft te zijn, dit inderdaad een jaarlijkse aanpassing nodig kan maken. Wij gaan nu in ieder geval uit van het inflatiepercentage van dit jaar.

De heer Biesheuvel (CDA):

Het verschil tussen de motie die zojuist is ingetrokken...

De voorzitter:

Neen, mijnheer Biesheuvel, wat u daarvan vindt...

De heer Biesheuvel (CDA):

Maar u weet het vervolg van mijn zin niet.

De voorzitter:

Dat zal best, maar dan tel ik het dus bij uw spreektijd.

De heer Biesheuvel (CDA):

Dat doet u dan maar. Het verschil tussen de motie die mevrouw Van 't Riet zo-even heeft ingetrokken en de motie die zij nu heeft ingediend, is dermate groot dat er toch wel enige verwarring is ontstaan over de positie van D66 ten aanzien van het huurbeleid. Aangezien de eerste ondertekenaar toch de uitleg moet geven, heb ik de volgende vraag. Realiseert mevrouw Van 't Riet zich dat zij met deze motie in een keer de huurharmonisatie heeft geregeld?

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Wij hebben in eerste instantie een motie ingediend die onwerkbaar bleek. Alle partijen hebben daarover meegedacht. Ook uit de brief van de staatssecretaris van dit weekend bleek dat dit geen werkbare methode was. De systematiek is als volgt. Wij vinden het alleen uitgaan van het inflatieniveau te rigide. De motie van de heer Poppe die deze strekking wel had, is dan ook verworpen. Wij willen verhuurders de kans geven om die rigiditeit te doorbreken door een bepaalde ruimte te creëren voor een bepaalde groep woningen om het inflatieniveau te overstijgen met een maximum van 4,25%. De discussie gaat vervolgens over de vraag hoe je dat doel kunt bereiken. Dat is heel ingewikkeld gebleken. Ik meen nu een modus gevonden te hebben om die rigiditeit te doorbreken. Dus er is niets mis met de zorg die de heer Hofstra uitspreekt.

De heer Biesheuvel (CDA):

Het gaat mij niet om de zorg van de heer Hofstra, maar om de standpuntbepaling van de D66-fractie als het om huurharmonisatie gaat. Daarover heeft zij tot nu toe namelijk een absoluut ander standpunt ingenomen. Ik begrijp uit deze motie dat zij bij dezen de mogelijkheid van huurharmonisatie nihil maakt.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Die discussie hebben wij nog.

De heer Poppe (SP):

Er is net gezegd dat mijn motie rigide zou zijn. Volgens mij was die alleen maar duidelijk. Wat is het verschil tussen duidelijk en rigide?

De voorzitter:

U kunt mevrouw Van 't Riet geen vragen stellen over moties die u zelf heeft medeondertekend.

De heer Poppe (SP):

Maar wel over de uitspraak die zij zo-even heeft ingediend.

De voorzitter:

Het is reuzeslim geprobeerd, maar ik trap er niet in.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter! Ik wil alleen even laten weten dat de fractie van de PvdA haar motie op het punt van het huurbeleid in wil trekken, ten gunste van de motie die is ingediend door mevrouw Van 't Riet. Verder wil ik mijn waardering uitspreken voor het feit dat dat er in ieder geval een mogelijkheid is om er met elkaar uit te komen.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Duivesteijn (26800-XI, nr. 18) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Aangezien de motie-Van Gent (26800-XI, nr. 22) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Biesheuvel (CDA):

Voorzitter! In verband met de mogelijkheid van een heropening is mijn motie op stuk nr. 32 aangehouden. Ik wil haar nu graag weer ter beoordeling aan de Kamer voorleggen. Het is naar mijn idee namelijk nog steeds het beste als de staatssecretaris de gelegenheid neemt om zowel met de huurders- als verhuurderssector in overleg te treden en het resultaat daarvan aan de Kamer voor te leggen. Dan kunnen wij daadwerkelijk over het huurbeleid in de komende jaren spreken. Verder blijf ik van mening dat het verschil tussen de opstelling van de fractie van D66 in eerste termijn van de begrotingsbehandeling en wat wij hier te horen hebben gekregen, dermate groot is, dat ik erg benieuwd ben wat het standpunt van de staatssecretaris in dezen is. Dat zullen wij echter moeten afwachten.

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie vindt dat het doel waarover in de motie op stuk nr. 21 wordt gesproken, overeenkomstig het doel is dat wij op dit punt willen stellen. Wij willen echter wel vragen of, daar waar gesproken wordt over de Wet op de economische delicten, dat een juiste toepassing zou zijn. Verder zouden wij het zeer op prijs stellen – hopelijk willen de ondertekenaars daarin bewilligen – als er overleg komt tussen de minister en met name de VNG om te kijken of dit de meest goede oplossing is. Ik reken er een beetje op dat de vele collega's die voor deze aanpak zijn, te zijner tijd samen met ons de normale illegale bewoning op een daadkrachtige manier willen aanpakken. Dat zouden wij zeer op prijs stellen.

De staatssecretaris zal straks ingaan op de ingediende moties. Hij weet waar de VVD-fractie staat. Ik wil hem dan ook oproepen om de motie die zo-even is ingediend niet te steunen. Ik hoef dat overigens niet te doen, want die motie is volgens mij niet uitvoerbaar.

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik heb ten tijde van de indiening van de motie op stuk nr. 21 verklaard dat ik die sympathiek vond. Ik heb daarbij aangegeven dat ik hierover graag overleg wilde voeren met staatssecretaris Faber. Dat overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. Wij zijn van plan om te zoeken naar een aantal specifieke instrumenten. Ik heb het zoeken naar instrumenten op basis van een economisch delict niet uitgesloten. Dat overleg zal zich uiteraard ook uitstrekken tot de VNG.

Staatssecretaris Remkes:

Voorzitter! Ik blik nog even terug naar de tweede termijn van de Kamer. Ik heb toen duidelijk proberen te maken dat ik in een aantal opzichten, kijkend naar de moties zoals deze toen waren ingediend, bereid was om langs een aantal lijnen constructief mee te denken vanuit de brief die door het kabinet over het huurbeleid was geschreven. Dat gold toen ook voor de motie-Van 't Riet. Mijn invalshoek was dat ik daar geen principiële bezwaren tegen had, maar dat ik wel behoefte had om er nog even naar te kijken vanuit de juridische aspecten over wat wettelijk wel en niet nodig is. Ik ben daarbij tot de conclusie gekomen dat wetswijziging nodig is en dat dit zelfs een tamelijk ingrijpende wetswijziging zou zijn. Een wetswijziging kost tijd en zal niet voor de huurronde per 1 juli volgend jaar geregeld kunnen zijn. Ik ben verder tot de conclusie gekomen dat er nogal wat bureaucratische rompslomp zou ontstaan, maar dit was voor mij minder belangrijk dan de juridische insteek. Ik heb dat aan de Kamer geschreven, omdat het mij niet goed leek om illusies te laten bestaan dat dit voor de huurronde van volgend jaar al zou kunnen gelden.

Voorzitter! Ik herhaal welke elementen wat mij betreft redelijk zijn. Ik vind de verlaging van 4,5% naar 4,25% vanuit de Kamer een redelijke wens. Ook de tweede wens om de motiveringsplicht die nu boven de 5,5% geldt te verlagen naar een lager te bepalen percentage, vind ik op zich redelijk, ook al is de papierwinkel hier niet mee gediend. Ik wil hier echter een element aan toevoegen. Wanneer de invalshoek is het bestrijden van uitwassen in de markt, dan kan ik mij de gedachtegang voorstellen dat je tot een nadere inperking van het stijgingspercentage overgaat boven een bepaald aandeel van maximaal redelijk. Ik noem Diemen als voorbeeld. Sommige verhuurders hebben daar jarenlang 6% huurverhoging gevraagd. Ik kan mij goed voorstellen dat er een wens op tafel komt om daar paal en perk aan te stellen. Dat is juridisch ook uitvoerbaar. Ik heb naar aanleiding van de motie-Biesheuvel ook nog een ander element aangegeven, namelijk dat ik graag de route inga van nader overleg met de sector om over de drie elementen die aan de orde waren, nadere afspraken te maken. Dit zou gericht moeten zijn op het verder in overeenstemming met de inflatie brengen van het huurstijgingspercentage.

Mevrouw de voorzitter! Wanneer ik echter kijk naar de motie, zoals deze nu door mevrouw Van 't Riet is ingediend, dan kan ik in alle redelijkheid niet tot een andere conclusie komen dan dat aanneming hiervan moet worden ontraden, in het licht van het regeerakkoord en de argumenten die zowel tijdens het algemeen overleg als de behandeling van de begroting in eerste en tweede termijn zijn gewisseld. Ik schrik ervan dat er kennelijk door de eerste indiener een percentage in de motie wordt genoemd, waarvan niet bekend is over welk deel van het aantal huurwoningen het gaat, terwijl die informatie terug te vinden is in de brief die de Kamer kent. Dat is de Huurbrief met daarbij gevoegd het RIGO-rapport. Daaruit kan afgeleid worden dat het inderdaad om 88% van het huurwoningenbestand in Nederland gaat. Het gaat dus niet om verborgen informatie. De Kamer had dat gewoon kunnen zien, want zij beschikt over deze informatie. Ik kijk even naar de overwegingen die in de motie staan aangegeven. Ik lees het eerste deel even voor: "voorts overwegende, dat daar waar sprake is van een onevenwichtige verhouding tussen prijs en kwaliteit het redelijk is dat een verhuurder een huurverhoging mag vragen die boven het inflatiepercentage uitkomt". Als dit percentage door de Kamer wordt onderschreven, is zij kennelijk van mening dat slechts 12% van het huurwoningenbestand een goed evenwicht kent tussen prijs en kwaliteit en dat dit bij 88% niet aan de orde is. Dat wordt daarmee immers uitgesproken.

Ik heb een tweede reden. De heer Biesheuvel had in zijn interventie gelijk. Wij voeren hier een deel van het harmonisatiedebat. Komt dat debat in een bijzonder licht te staan door de besluitvorming nu? Nee, vanzelfsprekend heeft de Kamer nog een volwaardige positie bij de behandeling van dat wetsvoorstel, maar niemand kan ontkennen dat het een ook iets met het ander te maken heeft. In het wetsvoorstel van de heer Duivesteijn wordt immers gesproken over 70% bij harmonisatie. Door dit percentage nu te hanteren, breng je wel een strakke beperking aan.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik wil voor de Handelingen een heel kleine correctie aanbrengen; ik wil er niet eens over discussiëren.

Bij de huurharmonisatie gaat het, zoals de heer Biesheuvel ongetwijfeld zal weten, om de harmonisatie ineens. Wij spreken hier over de reguliere huurverhoging.

Staatssecretaris Remkes:

Ja, maar het een heeft natuurlijk iets met het ander te maken.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Nee, nul komma nul.

De heer Poppe (SP):

De afgelopen tien jaar zijn de huren gemiddeld met 50% gestegen. Beweert de staatssecretaris nou dat in die tien jaar ook de kwaliteit van die woningen zo is gestegen dat die huurstijging van 50% gerechtvaardigd is?

Staatssecretaris Remkes:

Nee. Ik heb net iets gezegd over bepaalde segmenten van de markt. Die zie ik natuurlijk ook en die zijn ook naar mijn mening onevenredig zwaar verhoogd. Op grond daarvan ben ik voor mijzelf tot de conclusie gekomen dat, als er aanleiding is om de teugels wat strakker aan te trekken, dit in dat soort segmenten van de markt moet gebeuren. Dat zie ik wel. Ik heb ook nog een paar andere elementen genoemd. Het gaat er mij om dat het percentage van 55 niet verantwoord is. Wie het OTB-rapport heeft bestudeerd, kan maar een conclusie trekken en dat is dat de keuze voor een percentage van 55 ook door het OTB onverantwoord wordt geacht. Als dit percentage wordt vastgelegd – daar wil ik ook in het licht van het regeerakkoord op wijzen – kan de garantie die in de clausule van het regeerakkoord staat, namelijk dat een bedrijfseconomische verantwoorde exploitatie gegarandeerd moet zijn, niet meer gegeven worden.

De heer Poppe (SP):

Ik ben blij dat de staatssecretaris erkent dat er behoorlijke uitwassen zijn. Mijn vraag ging eigenlijk over het gemiddelde en uitwassen bepalen altijd mede het gemiddelde. Over tien jaar heeft 50% huurverhoging plaatsgevonden. Die woningen zijn ook tien jaar ouder geworden. Het kan niet zo zijn dat de kwaliteit daarvan zo is toegenomen dat verdere huurverhogingen gerechtvaardigd zijn. Als de uitkomst is dat 88% op de inflatiegrens komt te liggen, is dat toch mijn wens. Die kan ik rechtvaardigen door wat ik net heb gezegd.

Staatssecretaris Remkes:

Dat brengt mij direct op het volgende argument dat ik had willen noemen. Als je een groot deel van de huurwoningenvoorraad bevriest op inflatieniveau – het deel daaronder wordt juist vaak bewoond door mensen met de laagste inkomens – lokt dat compensatiegedrag uit in dat marktsegment. Je zegt nu immers dat de huur voor dit deel wel wat forser mag stijgen dan het inflatiepercentage. Dat compensatiegedrag zal ongetwijfeld ontstaan. Ik vraag de Kamer om ook eens even naar dat soort sociale effecten van deze motie te kijken.

Mijn laatste argument raakt aan de strekking van de motie-Biesheuvel: waar moet het ons in de komende jaren, in relatie tot de stedelijke vernieuwing, om te doen zijn? Wij moeten een zodanig huurbeleid voeren dat investeringen in de stedelijke vernieuwing – en er zal veel geïnvesteerd moeten worden – niet geblokkeerd, maar uitgelokt worden. Dat geldt ook voor andere investeringen in de huurwoningvoorraad, bijvoorbeeld gericht op milieubesparing. Dergelijke investeringen worden ernstig geblokkeerd, als de Kamer het verzoek uit de motie zou willen uitvoeren. Ik heb het dan nog niet eens over de uitvoeringsproblemen. Ik heb al aangegeven dat het niet verantwoord zou zijn.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Het wordt voor mij een probleem hoe met deze motie om te gaan. De staatssecretaris heeft sympathie voor de overwegingen, maar vindt het dictum te ver gaan. Hij heeft daar een berekening naast gelegd die ik kan begrijpen. Als dat zo is, dan moet hij ook in staat zijn, een voorstel te doen om het percentage dat in de motie is genoemd, te veranderen. Als 12% te weinig is, dan moet hij een hoger percentage in gedachten hebben dat wel redelijk is. Kan hij een suggestie doen?

Staatssecretaris Remkes:

Ik zou mij kunnen voorstellen dat je een regime ontwikkelt tussen 90% en 100% van het maximaal redelijke op inflatieniveau of tussen 80% en 100% op inflatieniveau. Bij 70% tot 80% zou je bij wijze van spreken het inflatieniveau plus 1% of 1,5% kunnen hanteren. Bij een dergelijke benadering praat je over een aanmerkelijk geringer deel van de huurvoorraad. Ik heb dat percentage niet paraat, maar het ligt wel aanzienlijk lager.

Ik ben overigens bereid, in lijn met de strategie die de heer Biesheuvel vorige week voorstelde – ik heb al een gesprek met de koepel van sociale verhuurders gehad – nog een keer met de verhuurders te praten over de vraag wat wel en niet mogelijk is in het veelbezongen poldermodel. Ik moet dan wel weten of de Kamer bereid is, hierover serieus na te denken en de motie voorlopig aan te houden. Als de indieners van de motie daaraan vasthouden, heeft een dergelijke gang niet erg veel zin. Ik herhaal dat ik tot een nieuw gesprek met de verhuurders bereid ben.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Wij deden net een cursus cijferen. Kan de staatssecretaris precies aangeven, als maximaal 90% redelijk is, hoeveel van die verhuurders een huurverhoging vragen boven inflatieniveau? Kan hij ook precies aangeven hoeveel van die verhuurders boven het inflatieniveau een huur vragen bij 85%?

Staatssecretaris Remkes:

Het gaat om de vraag welke mix men voorstelt. Als die wordt beperkt tot 90%, dan gaat het om een paar procent van de verhuurders. Wordt het 80%, dan praat je over meer verhuurders. Bij 70% is het nog meer. Ik verwijs niet voor niets in een en dezelfde adem naar mijn bereidheid, nog een keer met de koepel te overleggen. Op die manier kom je tot een redelijker oplossing dan wanneer je vasthoudt aan het percentage dat in de motie is genoemd.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Ik zou deze vraag niet stellen als de staatssecretaris niet iemand anders de maat neemt op het punt van cijfermatige kennis. Als hij een tegenvoorstel doet, dan wil ik precies weten wat het effect is.

Mijn stelling is dat uit de cijfers van de staatssecretaris blijkt, dat bij een dergelijk percentage bijna geen huurverhogingen boven het inflatieniveau voorkomen, omdat de woningen anders onverhuurbaar zijn.

Staatssecretaris Remkes:

Als je de lat legt bij 90%, betreft het weinig woningen. Voor mij is dat niet per se het uitgangspunt. Als de heer Duivesteijn naar mij luistert, komt hij ook tot die conclusie. Wij moeten niet met elkaar praten vanuit dichtgespijkerde standpunten, maar vanuit de vraag wat, gelet op datgene waar de huursector de komende jaren voor staat, redelijkerwijs van die sector kan worden gevraagd en wat een effectieve strategie is om bij dat inflatiepercentage uit te komen. Ik heb daarbij gewezen op een aantal ook uit sociaal oogpunt ongewenste ontwikkelingen die kunnen ontstaan als je dit rigide percentage het resultaat laat zijn van die 55!

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Voorzitter! Kan ik dan de conclusie trekken dat de staatssecretaris de systematiek op zich wel onderschrijft, maar moeite heeft met het percentage? Valt er met hem wel over de motie te praten als het percentage wat hoger wordt gelegd?

Staatssecretaris Remkes:

Ik bestrijd de systematiek inderdaad niet, maar het gaat mij om de effecten. Mijn beroep op de Kamer zou dan ook zijn om daar nog eens heel zorgvuldig naar te kijken of dat zij het op prijs zou stellen als ik, gegeven datgene wat nu gewisseld is, nog eens met de huursector ga praten. Maar ik ga niet met dichtgetimmerde opvattingen op pad. Als de Kamer het op prijs stelt dat ik nog eens met de sector ga praten, zou dat ertoe moeten leiden dat de motie voorlopig wordt aangehouden.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Mag ik mevrouw Van 't Riet vragen of het antwoord van de staatssecretaris voor haar aanleiding is om de motie aan te houden dan wel te wijzigen?

De voorzitter:

Wij stemmen pas aanstaande dinsdag en het lijkt mij dan ook dat wij dit punt niet uitputtend behoeven te bediscussiëren.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Ik heb er ook helemaal geen behoefte aan om dat nu al te zeggen.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt van 18.40 uur tot 18.55 uur geschorst.

Naar boven