Aan de orde is de behandeling van:

het verslag van een algemeen overleg over geweld op scholen (26800 VIII, nr. 4).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Nicolaï (VVD):

Voorzitter! Scholen worden steeds meer geconfronteerd met geweld; niet alleen vaker, maar ook ernstiger. Het onderwijsklimaat kan door enkele raddraaiers worden verpest voor een hele klas of voor een school. Veel scholen doen van alles om dat op allerlei manieren tegen te gaan. Zij krijgen daarvoor steeds meer verantwoordelijkheid, en dat is goed. Die verantwoordelijkheid moeten die scholen dan ook kunnen waarmaken door met het ultieme middel, het verwijderen van school, te kunnen dreigen en dat zo nodig te kunnen uitvoeren. Nu kunnen scholen pas iemand wegsturen als zij zelf een andere school hebben gevonden voor degene die zij willen verwijderen. Scholen kunnen daardoor als het ware door onmogelijke leerlingen worden gegijzeld. Staatssecretaris Adelmund erkent dat ook in de brief van 5 november.

Natuurlijk moet worden voorkomen dat een leerling tussen wal en schip valt. Er moet worden gezorgd voor opvang en herplaatsing. Daarvoor moet niet de school de eerstverantwoordelijke zijn, maar de gemeente of de leerplichtambtenaar. Wij roepen de regering op de Wet op het voortgezet onderwijs in deze zin aan te passen. In het overleg tussen gemeenten en scholen, in samenhang met de regionale meld- en coördinatiefuncties, moet worden gezorgd dat leerlingen niet tussen wal en schip vallen, waarbij de extra middelen voor voortijdig schoolverlaten kunnen worden betrokken.

Daarom komen mevrouw Ross-van Dorp en ik tot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat voor het geven van goed onderwijs een ordelijk en veilig klimaat op school noodzakelijk is;

van mening, dat voor het handhaven van dit klimaat openbare en bijzondere scholen de mogelijkheid moeten hebben als uiterste sanctie leerlingen van school te verwijderen;

van mening, dat deze mogelijkheid door artikel 27 in de WVO te veel aan banden is gelegd, omdat de scholen zelf de plicht hebben om eerst een andere school voor de leerling te vinden;

van mening, dat de verantwoordelijkheid voor het vinden van een nieuwe school voor deze leerlingen in op overeenstemming gericht overleg tussen gemeenten en scholen tot stand moet komen;

overwegende, dat de regionale meld- en coördinatiefuncties (RMC), die zich bezighouden met het registreren en teruggeleiden van voortijdig schoolverlaters naar het onderwijs, in deze regeerperiode worden versterkt;

verzoekt de regering te bevorderen dat tussen gemeenten en scholen een op overeenstemming gericht overleg tot stand komt waarin in samenhang met de RMC-functie afspraken tot stand komen over opname van verwijderde leerlingen op andere scholen;

verzoekt de regering voorts om artikel 27 in de WVO zodanig te wijzigen dat de plicht van scholen om eerst een andere school te vinden alvorens tot verwijdering van een leerling over te gaan vervalt,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Nicolaï en Ross-van Dorp. Naar mij blijkt wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (26800 VIII).

De heer Rabbae (GroenLinks):

Is de heer Nicolaï zich ervan bewust dat het toepassen van deze motie ertoe kan leiden dat er nog meer zwervers in de persoon van leerlingen op straat komen te staan?

De heer Nicolaï (VVD):

Dat ben ik niet, want dat moet juist voorkomen worden. Dat staat ook in de overwegingen van de motie. Het gaat de VVD erom dat de verantwoordelijkheid voor de opvang en herplaatsing niet primair bij de school, maar bij de gemeente gelegd moet worden. Daar heeft deze motie betrekking op. Ik deel de zorg dat de leerlingen niet tussen wal en schip terecht moeten komen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Artikel 27 van de wet garandeert juist dat het kind desnoods van school moet vertrekken, maar dan wel met de garantie dat hij of zij op een andere school terechtkomt. Als er een extra schakel wordt toegevoegd, is het gevolg daarvan waarschijnlijk dat het kind tussen wal en schip terechtkomt.

De heer Nicolaï (VVD):

Het punt van artikel 27 is dat de verantwoordelijkheid op de verkeerde plek wordt gelegd. De ultieme verantwoordelijkheid daarvoor moet niet bij de school liggen, maar bij de gemeente, bij de leerplichtambtenaar en vervolgens in het overleg dat tussen de scholen en de gemeenten bestaat.

Mevrouw Kortram (PvdA):

In wiens belang denkt de heer Nicolaï dat de motie is; in het belang van het kind of van de school?

De heer Nicolaï (VVD):

Ik denk dat het belang van beide hierdoor wordt gediend. Als wij scholen de verantwoordelijkheid geven om om te gaan met zich misdragende scholieren, dan denk ik dat het in het belang is van alle scholieren op die school, van de school en uiteindelijk ook in het belang van de zich misdragende scholier om het op deze manier te regelen.

Mevrouw Kortram (PvdA):

Ik ben het daar helaas helemaal niet mee eens.

De voorzitter:

Dat mag u in uw eigen termijn zeggen.

De heer Nicolaï (VVD):

Het gaat natuurlijk niet alleen om het belang van de zich misdragende scholier, maar ook om het belang van alle andere scholieren op die school.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Voorzitter! Op scholen is het vaak onveilig. Vanuit het onderwijsveld en gemeentebesturen bereiken ook onze fractie steeds verontrustender berichten over toenemend grof geweld op scholen, gepleegd door leerlingen tegen hun medeleerlingen en leraren. Ook in die zin is het heel verstandig om ervoor te zorgen dat voor leerlingen die echt niet te handhaven zijn, een ander traject mogelijk is, zodat zij niet tegen ieders wil en dank op die school moeten blijven hangen.

Het komt steeds vaker voor dat wapens worden gebruikt. Daarbij gaat het niet alleen om wapens in de zin van de Wapenwet, maar ook om allerlei voorwerpen die als wapen kunnen worden aangemerkt. Ik denk aan fietskettingen, afgevijlde schroevendraaiers en dergelijke. Scholen zitten soms echt met hun handen in het haar en vragen zich af wat zij daartegen kunnen doen. Zij voelen zich vaak door de politie in de steek gelaten: als de school eindelijk een leerling met een wapen echt heeft aangepakt, is er soms geen tijd om de aangifte te verwerken of blijkt de school zich schuldig te hebben gemaakt aan het onrechtmatig verkrijgen van bewijs. De CDA-fractie schat het probleem van het wapengebruik of het dreigen met wapens dermate hoog in, dat zij niet helemaal tevreden is met de beantwoording door de staatssecretaris. In de gemeente Rotterdam loopt al enige tijd een project waarbij scholen, politie en het OM samenwerken op het punt van wapens en voorwerpen die als wapens gebruikt worden. Het initiatief ligt daarbij bij de scholen: zij geven in hun schoolreglement aan wat zij verbieden en zorgen ervoor dat iedereen rond de school bekend is met de regels. De school bepaalt zelf de sancties en vraagt zo nodig assistentie van politie en het OM. Politie en OM nemen de school op dat moment serieus en ondernemen dan actie. Op andere plaatsen hebben de politie en het OM in de praktijk vaak andere prioriteiten dan de scholen, die zich daardoor alleen voelen staan. Alle deelnemers zijn enthousiast over dit project en goed voorbeeld moet goed kunnen doen volgen. Daarom dien ik mede namens mijn collega's Nicolaï, Lambrechts, Van der Vlies, Schutte en Rabbae een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat het scholen momenteel onvoldoende bekend is welke mogelijkheden er zijn om op te treden tegen gebruik van wapens en als wapens gebruikte voorwerpen;

constaterende, dat in Rotterdam op succesvolle wijze samenwerking plaatsvindt tussen scholen, politie en OM als het gaat over het bezit en gebruik van wapens en als wapens gebruikte voorwerpen;

verzoekt de regering de toepassing van het Rotterdamse project te evalueren en, indien wenselijk, landelijke invoering te bevorderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ross-van Dorp, Nicolaï, Lambrechts, Van der Vlies, Schutte en Rabbae.

Zij krijgt nr. 51 (26800 VIII).

Mevrouw Kortram (PvdA):

Voorzitter! Mijn fractie maakt zich grote zorgen over het geweld op scholen. Als bijna de helft van de leerlingen en driekwart van de docenten de veiligheid op school niet voldoende vinden en meer dan de helft van de leerlingen niet met plezier naar school gaat, hebben wij met elkaar een groot probleem. Mijn fractie heeft daarom veel waardering voor het voornemen van de staatssecretaris om tot een integrale aanpak te komen met een rol voor de scholen, de gemeente, de politie en de jongeren zelf. Wij vragen ons echter af of zij directe maatregelen overweegt voor scholen waar de nood hoog is. Ziet zij mogelijkheden om te bevorderen dat scholen daadwerkelijk terug kunnen vallen op de gemeente, politie en/of justitie, ook bij de huidige onderbezetting?

Wij zijn blij dat de staatssecretaris onze voorstellen op het punt van de randvoorwaarden – een onderzoek als nulmeting, een landelijk onderzoek naar geweld en de instelling van een landelijk expertisecentrum – honoreert. Wel dringen wij erop aan dat bij de aanpak van geweld het verschijnsel "pesten" een eigen plek krijgt, zodat het niet ondersneeuwt in de totale aanpak.

Wij zijn tevreden over de veelheid aan ontwikkelde instrumenten, zoals protocollen en scholingswijzers, maar wij constateren dat zij niet of onvoldoende door scholen worden benut. Scholen ontnemen zich zo de kans om te investeren in een belangrijk, preventief instrument, namelijk een effectief pedagogisch-didactisch klimaat. Mijn fractie is dan ook van mening dat wij scholen moeten stimuleren, het probleem van onveiligheid op scholen voortvarend aan te pakken. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat geweld op school een maatschappelijk thema is dat de grootste aandacht verdient en een zo effectief mogelijke aanpak vereist;

overwegende, dat van een goed pedagogisch-didactisch klimaat op school en de beleving daarvan door jongeren een belangrijke preventieve werking uitgaat;

overwegende, dat er verschillende campagnes, protocollen, scholingswijzers en veiligheidsthermometers zijn ontwikkeld die scholen handvatten aanreiken om het pedagogisch-didactisch klimaat voortvarend aan te pakken;

constaterende, dat deze verschillende campagnes en materialen niet of onvoldoende gebruikt worden en dat het nog niet vanzelfsprekend is dat scholen beschikken over een veiligheidsplan;

verzoekt de regering te bevorderen dat scholen een veiligheidsplan opstellen en de resultaten daarvan opnemen in de schoolgids,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Kortram, Lambrechts en Rabbae. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (26800 VIII).

De heer Nicolaï (VVD):

Draagt deze motie iets bij aan het probleem van scholen die gegijzeld worden door zich misdragende scholieren?

Mevrouw Kortram (PvdA):

Natuurlijk. Als deze motie wordt uitgewerkt zoals is bedoeld, moet de school na het opstellen van een veiligheidsplan nadenken over de aanpak. Zo ontstaat er draagvlak voor een goed veiligheidsbeleid en ontstaan er randvoorwaarden om probleemleerlingen te beteugelen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Is mevrouw Kortram bekend hoeveel scholen inmiddels een project over veiligheid hebben opgenomen in schoolplannen en schoolgidsen? Voor welke scholen moet deze motie gelden? Bij mijn weten gebeurt al heel vaak wat mevrouw Kortram vraagt.

Mevrouw Kortram (PvdA):

Het kan zijn dat wij over verschillende informatie beschikken. Er is in het veld een beweging gaande van scholen die werken aan veiligheid. Er zijn echter ook scholen die dat niet doen.

Mevrouw Ross-van Dorp (CDA):

Hoe kan de staatssecretaris dit extra bevorderen? Dat doet zij toch al?

Mevrouw Kortram (PvdA):

Ik wil deze vraag graag laten beantwoorden door de staatssecretaris. Daarom heb ik die vraag immers aan haar gesteld.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Mevrouw de voorzitter! Het algemeen overleg over geweld op school is niet erg bevredigend geëindigd, omdat er geen ruimte bleek voor een tweede termijn. Inmiddels hebben wij echter uitgebreid schriftelijk antwoord gekregen van de staatssecretaris op alle onderdelen van dat overleg. Ik dank haar daarvoor.

Ik kom, gelet op die antwoorden, terug op twee onderdelen. Het eerste onderdeel heeft betrekking op het belang van een veilige school en een veilige schoolomgeving. Het gaat tevens om de veelgehoorde opmerking dat er onduidelijkheden en belemmeringen bestaan in de huidige wet- en regelgeving, welke een integrale aanpak van de veiligheid op en om de school in de weg staan. Ik dien daartoe de volgende motie in, die is medeondertekend door de leden Nicolaï, Kortram en Ross.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat een veilige school en een veilige schoolomgeving belangrijke voorwaarden zijn voor goed onderwijs;

van mening, dat een veilige school en een veilige schoolomgeving vraagt om integraal veiligheidsbeleid, waar ook gemeenten, politie, justitie en jeugdhulpverlening bij betrokken zijn;

overwegende, dat zowel scholen, politie, justitie als schoolhulpverlening aangeven dat wet- en regelgeving een adequaat en integraal veiligheidsbeleid in de weg staan;

verzoekt de regering in beeld te brengen welke belemmeringen in wet- en regelgeving een integraal veiligheidsbeleid in en om de school in de weg staan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Nicolaï, Kortram en Ross-van Dorp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (26800 VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Het tweede onderwerp betreft artikel 27 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Het gaat om het niet kunnen verwijderen van leerlingen voordat de school een andere school of voorziening gevonden heeft. Mijn fractie zou niet graag zien dat als gevolg van een wijziging van de wet meer leerlingen op straat zouden gaan zwerven. Tegelijkertijd erkennen wij dat het een probleem is voor scholen die echt problemen hebben met kinderen, dat er niet altijd een andere school of voorziening is waar die kinderen naar toe verwezen kunnen worden. Daarom hebben wij voor eenzelfde type probleem als de heer Nicolaï heeft aangekaart, een andersoortige oplossing gezocht. Ik heb daarover, mede namens mevrouw Kortram en mevrouw Ross, een motie geformuleerd.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat artikel 27 in de Wet op het voortgezet onderwijs scholen verplicht eerst een andere school te vinden, alvorens men een leerling definitief kan verwijderen;

overwegende, dat dit tot problemen leidt omdat niet overal geschikte scholen of opvangvoorzieningen voor deze leerlingen te vinden zijn;

verzoekt de regering na te gaan in welke regio's er witte vlekken zijn als het gaat om bovenschoolse opvangvoorzieningen waar de leerlingen terechtkunnen die niet meer op school terechtkunnen, en voorts in overleg met gemeenten er zorg voor te dragen dat er in alle regio's ten minste één opvangvoorziening is waar deze leerlingen in het uiterste geval terechtkunnen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Lambrechts, Kortram en Ross-van Dorp. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (26800 VIII).

Mevrouw Lambrechts (D66):

Nu de staatssecretaris en de minister beide hier zijn, voorzitter, zou ik hen willen vragen, met het oog op de grote scholierenstaking van 6 december, of zij weten dat er voldoende voorbereidingen getroffen worden om zo'n groot aantal scholieren hier veilig te laten staken.

De heer Nicolaï (VVD):

Is de laatste motie die mevrouw Lambrechts heeft ingediend al een voorschot op financiering vanwege de rijksoverheid? Bij haar eerste motie merk ik nog op dat de wettelijke belemmeringen bij nadere beschouwing ook gelegen zouden kunnen zijn in artikel 27 van de WVO.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Het is mogelijk dat dit naar voren komt. Ik sluit dat niet uit, ook gezien de reacties die wij hierover van scholen hebben gekregen. Tegelijkertijd is het een groot maatschappelijk belang en een absolute plicht voor ons om ervoor te zorgen dat niet méér kinderen die hulp en aandacht nodig hebben, op straat gaan zwerven. Daarom vraagt mijn fractie om in beeld te brengen waar die witte plekken zijn en ervoor te zorgen, als die witte plekken er zijn, dat op die plekken een bovenschoolse voorziening komt. Voorlopig kost het in beeld brengen geen cent extra, maar stel al dat het geld zou kosten, dan zou ik aan de heer Nicolaï de wedervraag willen stellen: wat denkt hij dat het kost als leerlingen straks zwervend op straat terechtkomen omdat er géén voorziening is?

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! Wij hebben zeer uitgebreid overleg gevoerd, zowel in het AO over geweld op school als in het AO over geweld op straat, waar de minister van Justitie aan heeft deelgenomen. Het is ook belangrijk om hier uitgebreid overleg over te voeren, omdat een confrontatie met geweld heel diep ingrijpt in de levenssfeer van mensen. Als er leerlingen zijn die zich schuldig maken aan geweld, is dat geen kwestie van de school, maar van justitie. Die leerlingen moeten worden aangegeven en vervolgd en vervolgens moeten er adequate maatregelen worden getroffen. Het is niet aan de school om rechter in eigen huis te spelen.

De heer Nicolaï heeft gesproken over artikel 27 WVO, een punt dat ook uitgebreid in het AO aan de orde is gekomen. Ik heb bij die gelegenheid eraan gerefereerd dat dit artikel is ontstaan als gevolg van de werkzaamheden van een commissie die werd voorgezeten door een zeer prominent lid van het CDA, mevrouw Van Montfrans. Ik zat zelf ook in die commissie, lang voordat ik Kamerlid werd. Deze commissie heeft zich onder andere gebogen over de belangrijke vraag, wat er gebeurt met jongeren die de boot gaan missen in die zin dat zij zich niet meer aansluiten bij de dominante cultuur en allerlei dingen gaan uithalen die niet leiden tot thuis thee drinken, dus onmaatschappelijk gedrag ten toon gaan spreiden. Eén van de belangrijkste bevindingen van de commissie was dat daar meestal een periode van spijbelen en vervolgens verwijderd worden van een school aan vooraf is gegaan. De commissie heeft dan ook geadviseerd dat de politiek als één van de eerste daden die uitgang dicht zou moeten maken, zodat leerlingen niet meer verwijderd zouden kunnen worden van school, tenzij er de garantie is dat een ander instituut die leerlingen weer opvangt. Het gaat namelijk mis, aldus de commissie, na het verwijderd worden van school, waarbij jongeren soms met criminaliteit in aanraking komen. Ik hecht zeer aan artikel 27; laat dat duidelijk zijn. Ik hecht er ook zeer aan dat het over meer scholen gaat dan alleen openbare scholen; laat dat ook duidelijk zijn. Ik wil graag dat de problemen die in de scholen aan de orde zijn worden gezien in het kader van het bestaan van dat artikel. Voorkom dat leerlingen uit een school worden gezet, zonder dat er direct een adequaat antwoord van een ander instituut op komt.

De heer Nicolaï refereerde er al aan dat ik in de brief heb laten weten dat ik het ook onwenselijk vind dat scholen zich nu gegijzeld voelen door artikel 27. Lastpakken die zij vanwege het pedagogisch klimaat op de school kwijt willen, kunnen zij niet kwijt, omdat leerlingen niet meer verwijderd mogen worden. Zo is het in ieder geval gaan heten in de informele uitwisseling van allerlei belevenissen van de scholen. Ik wil die gijzeling van scholen niet, maar ik wil ook niet dat leerlingen gewoon weer verwijderd kunnen worden zonder dat er zicht op is wat er met hen gebeurt. In die zin hecht ik aan artikel 27 en aan een adequaat netwerk, waardoor scholen de verantwoordelijkheid voor de leerlingen kunnen delen met anderen. Op een bepaald moment houdt het op voor de school. Misschien wil de Kamer daar weer over discussiëren. Als het strafrecht aan de orde is, gaat het niet meer om de school, maar wordt de leerling uitgeleverd aan justitie. Als leerlingen echter niet meer handhaafbaar zijn op de school, is het heel goed dat de school wordt aangesproken binnen het netwerk dat zij zelf heeft. Zij kunnen zicht hebben op andere scholen die mogelijkerwijs een leerling kunnen opvangen. Het gaat dan om samenwerking tussen scholen, jeugdzorg, politie, justitie en gemeente. Daarin is het artikel cruciaal. Als wij dat artikel verliezen, delen wij de verantwoordelijkheid met de andere actoren weliswaar nog, maar dan verliezen wij de school als aanspreekpunt.

Mevrouw Kortram vroeg of ik redeneerde vanuit de school of vanuit de zorg voor de leerling. Ik hoop zo van harte, dat daar geen afstand tussen zit. In artikel 27 zit al ruimte. De verwijdering is niet anders mogelijk dan wanneer het bevoegd gezag er zorg voor heeft gedragen dat een andere school, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1 voor opvang zorgt. Er is dus ruimte in het artikel om de verantwoordelijkheid met meerderen te delen. Ik zou het artikel graag zo houden, in het belang van de jongere. Soms betreft het nog heel jonge kinderen. Het belang van het kind is de kern van het onderwijs. Daarom houd ik artikel 27 graag overeind. Wel wil ik graag met de andere actoren overleggen hoe de verantwoordelijkheid van de school kan worden waargemaakt en gedeeld. Een school moet op een bepaald moment kunnen zeggen dat het niet meer kan en dat zij ook geen andere school kan vinden waar het kind wordt toegelaten. De gemeente zal dan voor opvang moeten zoeken. Dat gebeurt ook in veel gevallen waar een goed netwerk is, zeker in de grote steden.

In de motie op stuk nr. 50 wordt de regering verzocht "te bevorderen dat tussen gemeenten en scholen een op overeenstemming gericht overleg tot stand komt waarin in samenhang met de RMC-functie afspraken tot stand komen over opname van verwijderde leerlingen op andere scholen".

Daarmee ben ik het meteen eens. Het volgende verzoek is echter om "artikel 27 in de WVO zodanig te wijzigen dat de plicht van scholen om eerst een andere school te vinden alvorens tot verwijdering van een leerling over te gaan vervalt". Daarmee wordt een discussie opengemaakt, terwijl de commissie-Van Montfrans veel druk heeft uitgeoefend om die af te dichten. Een school draagt medeverantwoordelijkheid voor het kind met dergelijke problemen. Ik wil graag al het extra overleg dat mogelijk is om de verantwoordelijkheid van de school te delen, om niet de situatie te laten ontstaan dat een school zich gegijzeld voelt, bevorderen. Ik heb daarvoor artikel 27 nodig. Ik wil geen afzijdigheid van jongeren in de gevarenzone. De alertheid van alle institutionele verbanden is daarbij nodig. De school levert tot nu toe dubbel en dwars een bijdrage. Ik wil graag dat anderen dat ook dubbel en dwars doen. Om dat te organiseren, heb ik de inzet van de school daar blijvend bij nodig.

De discussie liep door andere bijdragen heen. Mevrouw Ross heeft in haar inbreng aangegeven dat in Rotterdam zo'n prachtig project loopt, met de nadrukkelijke medewerking van politie en OM. Zij vraagt bij motie of de toepassing van het Rotterdamse project geëvalueerd kan worden en of het, indien wenselijk, landelijk kan worden ingevoerd. Ik kan mij voorstellen, dat dit een van de maatregelen is die heel direct werkt in het delen van de verantwoordelijkheid met anderen.

Mevrouw Kortram stelt nadrukkelijk in haar motie, dat een onderdeel van het kwaliteitsbeleid op scholen het bevorderen van de veiligheid en het tegengaan van pesten moet zijn, waarvoor een effectieve aanpak ook binnen de school ontwikkeld moet worden. Heel veel scholen doen dat al uit zichzelf, want het is een van de eerste zaken waar op dit moment ouders en leerlingen op letten. Veiligheid staat met stip bovenaan bij alle belangen die waar maar ook onderzocht worden, want in een onveilig klimaat valt niet te leren. Het is dus nodig en vele scholen zetten die stap al. Als de motie ertoe zou leiden dat ook andere scholen die stap nog zetten, is dat heel goed.

Mevrouw Lambrechts heeft het belang van de veilige school en de integrale aanpak bepleit. Daar ben ik het helemaal mee eens; dat kan niet anders dan integraal worden aangepakt en daar moet de school middenin blijven staan. Dat is het enige wat ik daar steeds bij zeg. Dit element is ook opgenomen in de motie-Lambrechts over artikel 27. Ik wil graag nagaan waar de witte vlekken zijn en waar de scholen het idee hebben alleen te staan, zich gegijzeld te voelen door leerlingen waarmee niet meer is om te gaan. Maar vanuit het belang van de leerling – dat natuurlijk ook bij de school extra gevoeld wordt – is het van zeer groot belang om die integrale benadering te kiezen en overleg te voeren over bovenschoolse voorzieningen. En dat staat in de laatste motie die is ingediend.

Minister Peper:

Voorzitter! Er is een aantal zaken aan de orde, die uiteindelijk neerkomen op de vraag of het onderwijs een en ander aankan en aanwil. De opmerkingen over artikel 27 heeft de staatssecretaris al beantwoord. Mevrouw Ross heeft in haar motie gevraagd of het kabinet bereid was om het project in de gaten te houden, zonder meteen verder te gaan. Tot zover gaan wij akkoord met de motie.

Ik heb uit het debat begrepen dat de regering niet zo snel "ja" moet zeggen tegen het dictum van de motie van mevrouw Lambrechts over het onderwijs, maar wel tegen de instelling om dat veiligheidsbeleid en dat veiligheidsplan van de grond te tillen.

De laatste motie van mevrouw Lambrechts heeft te maken de belemmeringen door wet- en regelgeving. Ik kan dat niet helemaal overzien, maar op zichzelf lijkt mij er niets op tegen om dat inderdaad in kaart te brengen. Ik zou het wel eens willen zien.

Voorzitter! De laatste vraag had betrekking op de veiligheid rond de aan de orde zijnde staking op 6 december, na sinterklaas. Daar gaan burgemeesters over. Er zijn wel meer stakingen in Nederland. Dat beweegt maar en dat gaat naar Den Haag toe. De burgemeester van Den Haag is zeer bedreven en dus heeft dat allemaal zo zijn eigen loop.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Als er geen probleem is, wil ik het vooral ook niet maken, maar als ik de grote voorbereidingen zie...

De voorzitter:

Mevrouw Lambrechts, ik vond het net al buiten de orde van dit onderwerp! Ik verzoek u dan ook er verder niet op in te gaan!

Minister Peper:

Die grote stakingen of bewegingen lopen meestal heel redelijk. Daar gaan burgemeesters over en commissarissen van de koningin. Daarbij moet een minister een afstandelijke houding bewaren.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, op een nader te bepalen tijdstip over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven