Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, toe te voegen aan de agenda van 13, 14 en 15 april:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de Europese ondernemingsraden (uitbreiding van de werkingssfeer tot het Verenigd Koninkrijk) (26443);

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet luchtvaart (luchtvaartuigen en vluchtuitvoering) (26336).

Ik stel voor, de stukken 22112, nr. 112, 22187, nr. 86, 26200-V, nrs. 54 en 56, en 26200-VIII, nr. 61 voor kennisgeving aan te nemen.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Schutte.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Op het schema van werkzaamheden voor de komende weken staat nog steeds op 28 en 29 april, onder alle voorbehoud uiteraard, de herindeling Twente geagendeerd. Ik heb begrepen dat er twijfel ontstaan is over de vraag of behandeling wel in die week zal kunnen plaatsvinden. Die twijfel hangt samen met een mogelijke behandeling van het rapport van de Bijlmerenquêtecommissie in die week. Hiertegen geldt het bekende bezwaar dat dan een gemaakte planning wordt doorkruist, namelijk die ten aanzien van Twente, maar dat is niet het belangrijkste. Belangrijker is dat een behandeling van het Bijlmerrapport enkele dagen na verschijning mijns inziens onrecht zou doen aan het werk van de commissie, maar vooral ook aan onze verantwoordelijkheid als Kamer tegenover allen die betrokken waren en zijn bij de Bijlmerramp. Jarenlang is immers aangedrongen op een onderzoek door de Kamer. Ondertussen leefden velen in onzekerheid. De enquêtecommissie stond voor de taak te proberen duidelijkheid te bieden. Onze taak als Kamer is nu een maximale bijdrage te leveren om op zo overtuigend mogelijke manier te komen tot een afsluiting van deze discussie. Zorgvuldigheid ten opzichte van alle betrokkenen is daarbij een eerste vereiste. Behandeling van het rapport in de laatste week van april zou betekenen dat er slechts enkele dagen zitten tussen de publicatie van het rapport en de behandeling ervan. Dat maakt een zorgvuldige voorbereiding van de behandeling, dunkt mij, onmogelijk. De betrokkenen hebben van het rapport dan nog nauwelijks kennis kunnen nemen, laat staan daarop kunnen reageren. Ook de voorbereiding in de fracties komt onder grote druk te staan. Ik begrijp dat daar mogelijk ook een argument tegenover kan staan. Het is immers niet bij voorbaat onmogelijk dat het rapport ook kritische noten kraakt in de richting van de politiek. Dat is eigen aan een onderzoek naar feiten en verantwoordelijkheden. Hoe dan ook, dit mogelijke aspect moet mijns inziens altijd ondergeschikt zijn aan onze eerste taak, een zorgvuldige behandeling van het rapport. Dat geldt bij elk rapport en dat geldt extra bij dit rapport met deze voorgeschiedenis. Er mag dan ook geen twijfel over bestaan dat de Kamer onder alle omstandigheden prioriteit geeft aan een goede behandeling. Die twijfel kan ontstaan als we de mogelijkheid om het rapport, afhankelijk van de inhoud ervan, al na enkele dagen plenair te behandelen, uitdrukkelijk zouden openhouden. Dan zou het beeld ontstaan dat de belangen van de politiek onder omstandigheden zwaarder kunnen wegen dan de belangen van alle betrokkenen. Om aan die twijfel geen voedsel te geven, stel ik voor uit te spreken dat de behandeling van het rapport van de commissie niet zal plaatsvinden in de laatste week van april.

De voorzitter:

Ik heb er behoefte aan, nu u dit op dit moment bij de regeling van werkzaamheden naar voren brengt, te zeggen dat ik de Kamer nog geen voorstel heb gedaan. Schema's die rondgedeeld worden, zijn altijd onder voorbehoud, want de Kamer stelt pas de week voordat zij vergadert haar agenda echt vast. Er zullen weinig mensen in deze zaal zijn die het niet met u eens zijn over wat u gezegd hebt. Ik begrijp uw twijfel dus niet zo goed. U spreekt kennelijk iets uit waarvan u denkt dat de rest van de Kamer het misschien niet met u eens is, terwijl ik denk dat iedereen vindt dat er een zorgvuldige behandeling moet plaatsvinden. Ik had het voorstel van het Presidium pasVoorzitter volgende week dinsdag willen doen, maar misschien is het verstandig dat ik u zeg wat dat voorstel geweest zou zijn, als u dat dinsdag gehoord had.

Ook het Presidium vindt dat het rapport een zorgvuldige voorbereiding vereist. Het zou in dit geval vanaf half mei in de Kamer behandeld kunnen worden. Men weet immers nooit hoe de voorbereiding verloopt en welke tijd het inneemt. In het Presidium is alleen gisteren door sommigen het volgende punt aan de orde gesteld. De agenda voor een week wordt in de daaraan voorafgaande week vastgesteld. Men weet dus nooit zeker hoe het zit. Er is een traditie in de Kamer bij herindelingen dat er zorgvuldig geopereerd wordt naar de mensen in het gebied toe. Die mensen moeten op tijd weten wanneer iets in de Kamer behandeld wordt. Dat moet met een zekere vaart gebeuren. Men kan dat niet een of twee dagen van tevoren veranderen. Wij hebben daar in het Presidium over gesproken. Als ik het voorstel dinsdag zou hebben gedaan, zou het als volgt luiden. Daar zou misschien het woord "twijfel" op van toepassing kunnen zijn. Het Presidium zou dan gezegd hebben een voorstel aan de Kamer te doen om de Bijlmerenquête na half mei te behandelen. De redenen daarvoor zijn dezelfde die de heer Schutte zonet uiteengezet heeft.

Uiteindelijk hebben de leden van het Presidium elkaar kunnen vinden. Sommige leden wezen echter op het risico dat iemand in de week van 22 april, als het rapport uitkomt, zou kunnen voorstellen om een discussie te laten plaatsvinden in de week daarop. Er zijn twee dagen nodig voor de behandeling van Twentestad. Laat daar geen misverstand over bestaan. Wij moeten dit gewoon met elkaar bespreken. Een meerderheid of de hele Kamer zou dan kunnen zeggen dat het rapport zo belangrijk is dat er dan over gesproken moet worden. Wij kunnen dan in de problemen komen. Op een termijn van twee of drie dagen moet dan tegen de mensen in het gebied worden gezegd dat het niet behandeld kan worden, ook al heeft men daar steeds op gerekend. Enige twijfel kan niet uitgesloten worden, ook al komt het er hopelijk nooit van. Daarom is in het Presidium gezegd dat het verstandig zou zijn om te informeren in hoeverre Twentestad later in mei behandeld zou kunnen worden of dat de behandeling een week naar voren gehaald zou kunnen worden. Dat is alles waar het woord "twijfel" op kan slaan. Voor de rest zou ik dinsdag precies hetzelfde voorstel hebben gedaan, met dezelfde overwegingen, als de heer Schutte.

De heer Schutte (GPV):

Voorzitter! Dank u wel voor deze mededelingen. De zaak is vanmorgen in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de orde geweest vanwege de planning met Twente. Toen bleek dat Twente niet door zou kunnen gaan vanwege het voorbehoud dat gemaakt moest worden. Er mochten geen zware punten op de agenda in die week komen. Het zou immers kunnen gebeuren dat na publicatie van het rapport, afhankelijk van de inhoud daarvan en het oordeel van fracties daarover, besloten zou worden om het rapport van de enquêtecommissie te behandelen. Het is duidelijk dat er altijd sprake kan zijn van onvoorziene omstandigheden. Dat kan bij elk onderwerp. Ik noem als concreet voorbeeld Kosovo. Dat kan echter geen reden zijn om de agenda van tevoren hierdoor te laten bepalen, tenzij er meer accent op gelegd wordt dan normaal het geval is.

Ik heb begrepen dat pas op de donderdag voorafgaand aan de bedoelde week, uitdrukkelijk afhankelijk van de inhoud van het rapport, beslist kan worden of het opportuun is om direct tot behandeling over te gaan. U zegt zelf dat dit een element van twijfel kan zijn. De Kamer moet echter, zeker in deze zaak, geen aanleiding tot twijfel geven. Hier hoort maar één prioriteit te gelden: hoe kunnen wij, na zo'n voorgeschiedenis, maximaal recht doen aan de zaak zelf, in het belang van de betrokkenen en zodanig dat de betrokkenen daarin kunnen meedoen? Ik stel niet meer voor dan uit te spreken dat, hoe de door het Presidium voorgestelde procedure ook zal zijn, in dit specifieke geval niet het voorbehoud te maken dat de laatste week van april wel eens de week van behandeling van het rapport zou kunnen zijn, afhankelijk van de inhoud van het rapport.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Ik spreek met enige aarzeling. Ik heb uit de procedurevergadering begrepen dat het argument voor de behandeling van Twente in een bepaalde week ook zou kunnen zijn dat de heer Schutte afwezig is door verblijf in het buitenland in een bepaalde week. Als dat besproken is en een onderdeel vormt van het gesprek, moet dat ook hardop gezegd worden. Wij werken hier nu immers met dingen die wij "begrepen" hebben. Daarom mag dit hardop gezegd worden.

De heer Schutte (GPV):

Dat punt is inderdaad aan de orde geweest, maar ik heb er direct bij gezegd dat dat natuurlijk niet een factor mag zijn in de afweging die nu moet worden gemaakt. Ik ben overigens niet de enige die dan afwezig is. Dat punt mag worden genoemd in de afweging, maar het mag nooit een doorslaggevend argument zijn. Daarvoor moeten de fracties zelf een oplossing vinden en onze fractie zal zeer wel in staat zijn om een adequate oplossing te vinden. Dat staat buiten deze discussie. Het gaat mij erom dat tijdig zekerheid wordt geboden over het tijdstip van behandeling aan de mensen die op enigerlei wijze iets van doen hebben met beide onderwerpen.

De voorzitter:

Ik denk dat wij het daarbij moeten houden en het nu vooral moeten hebben over de vraag of wij over het tijdstip van behandeling een besluit willen of kunnen nemen.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! Zowel u als de heer Schutte heeft buitengewoon zorgvuldig de bandbreedtes geformuleerd en onze fractie kan zich daarin uitstekend vinden. Wij zijn uiteraard ook van mening dat het rapport van de Bijlmerenquêtecommissie zorgvuldig moet worden behandeld, maar dat geldt natuurlijk in elk opzicht ook voor het wetsvoorstel Twentestad. Dat betekent niet alleen dat een datum moet worden vastgesteld zodat de bevolking weet waar zij aan toe is, maar ook dat de voorbereiding zorgvuldig moet geschieden. De antwoorden zijn pas binnen en het naar voren halen van dat debat kan op gespannen voet komen te staan met die zorgvuldigheid. Wij zijn er voorstander van dat het debat over de Bijlmerrampenquête na het reces plaatsvindt, maar wij menen ook dat wij ons erop moeten instellen dat het debat over Twentestad na het meireces wordt behandeld.

Mevrouw Barth (PvdA):

Mijn fractie hecht eraan dat zo snel mogelijk een beslissing wordt genomen over de datum van het debat om de reden die uzelf hebt aangegeven. De mensen in de regio moeten ook een planning maken om het debat in de Kamer te kunnen bijwonen. Uit wat u zegt, begrijp ik dat de onzekerheid over de datum van het debat over het Bijlmerrapport blijft bestaan tot het einde van de 16de week. Dat betekent dat als de beslissing over het tijdstip van behandeling wordt genomen, de mogelijkheid om Twentestad eerder te bespreken voorbij is. Dat houdt in dat de mensen in het gebied zelf nog weer langer moeten wachten tot er een beslissing wordt genomen over de herindeling. Bovendien bestaat dan het risico dat het wetsvoorstel Twentestad niet voor het zomerreces door de Eerste Kamer kan worden behandeld. Daarom pleit mijn fractie ervoor nu vast te leggen dat dat debat wordt gehouden in de week van 19 tot 23 april.

De heer Hoekema (D66):

Voorzitter! Er blijft kennelijk tot 22 of 23 april onzekerheid bestaan over het tijdstip van behandeling van het rapport van de enquêtecommissie Bijlmerramp. Dan kan in de derde vergaderweek van april het wetsvoorstel herindeling Twente niet worden behandeld. Mijn fractie heeft de voorkeur om in de derde week van april dit voorstel te behandelen omdat wij anders het risico lopen dat het de tweede helft van mei wordt met alle gevolgen van dien voor de behandeling in de senaat.

De heer Blaauw (VVD):

Gaat het rapport van de enquêtecommissie Bijlmerramp eerst naar de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat met het oog op de voorbereiding van het debat? Als u toch al veel vertelt, wil ik dat ook graag weten.

De voorzitter:

Dat lijkt mij iets voor het Presidium. Ik zei u al dat ik van plan ben aanstaande dinsdag ter besluitvorming een voorstel aan de Kamer te doen. Daarvan zou dit onderwerp zeker onderdeel zijn geweest. Het Presidium heeft hierover gisteren in de avondpauze vergaderd en er is niets op tegen dat de Kamer er meteen de dag daarop ook over praat. Dat is een mooie en transparante manier van vergaderen. Daar moeten wij met z'n allen heel blij om zijn. Ik wil er echter niet op vooruitlopen door er nu al een voorstel over te doen.

Het voorstel van de heer Schutte is tweeledig: het rapport over de ramp in de Bijlmer na half mei en het wetsvoorstel Twentestad in de laatste week van april behandelen. Daarvan heeft een aantal partijen nu gezegd dat zij geen risico willen lopen. Daarom zou dit onderwerp óf in de rest van mei moeten worden behandeld óf in de derde week van april. Sommigen hebben dat gezegd, mijnheer Hillen. U niet, dat weet ik en daarom heb ik uw voorstel ook eerst genoemd.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Ik zal antwoord geven op uw vraag, maar staat u mij toe de heer Schutte te bedanken voor zijn antwoord op mijn vraag. Daarmee heeft hij iedere onduidelijkheid weggenomen voor mijn fractie.

Wat betreft uw vraag wil ik mij aansluiten bij hetgeen mevrouw Barth en de heer Hoekema hebben gezegd over Twente. De voorkeur van mijn fractie gaat uit naar de week beginnende met 20 april.

De heer Schutte (GPV):

Mevrouw de voorzitter! Nog een punt als reactie op wat nu is gezegd. Opnieuw wordt gewezen op de onzekerheidsfactor die de inhoud van het nog te verschijnen rapport oplevert. Ieder onderwerp van enige importantie dat wij agenderen, draagt risico's in zich. Ik ben echter van mening dat de behandeling en de prioriteit van dit rapport dat de Kamer toch in de eerste plaats heeft opgesteld om duidelijkheid te krijgen in een zaak die al jaren loopt en waarom veel mensen hebben gevraagd, niet mede mogen worden beïnvloed door eventueel politiek relevante opmerkingen. Dit moet dan altijd ondergeschikt zijn. In dit geval zie ik dus geen reden anders te handelen dan bij andere belangrijke zaken en daarom handhaaf ik mijn voorstel. Het kan wellicht dinsdag aanstaande gelijk met uw voorstel in stemming komen, zodat wordt uitgesproken dat de laatste week van april in ieder geval niet de week is waarin het rapport van de Bijlmerenquêtecommissie wordt behandeld. Wat er verder met Twente gebeurt, is primair een zaak van de commissie en van u om voorstellen aan de Kamer te doen. Daarin zal ik mij nu niet mengen.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! Ik wijs er voor alle zekerheid op dat voor Twente toch blijft gelden dat meer zorgvuldigheid is geboden. Wij zijn tot nu toe uitgegaan van behandeling in de laatste week van april. Daarop hebben de mensen zich daar ook ingesteld. Het naar voren halen van die datum is lastiger dan het naar achter zetten ervan. Bij mijn weten is er geen enkele fatale datum in het wetsvoorstel die uitstel verhindert. Ik zie dus geen enkele reden het naar voren te halen.

De heer De Cloe (PvdA):

Vanmorgen is in de procedurevergadering uitvoerig gesproken over dit onderwerp. Ik voeg hieraan toe dat wij altijd zorgvuldig te werk gaan, maar dat begrijpt de heer Hillen ook. Het gaat erom dat het voor de mensen in Twente tijdig duidelijk moet zijn wanneer de behandeling van de wet zal plaatsvinden. Dit was voor een aantal leden in de commissie reden te zeggen dat er dan vandaag een beslissing zou moeten worden genomen. Mevrouw Van der Hoeven heeft dat ook in de commissie voorgesteld. Ik kan u melden dat de commissie van mening is dat de behandeling – als het kan – eind april zou moeten plaatsvinden. Daarover bestond weinig misverstand in de commissie. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan is een royale meerderheid van de commissie van mening dat de behandeling een week eerder zou moeten plaatsvinden.

De voorzitter:

Ik heb u allemaal goed gehoord. Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Schutte dat wij hierover dinsdag verder kunnen spreken. Overigens zeg ik niet bij voorbaat dat wij hierover moeten stemmen, want wie weet met welk voorstel ik namens het Presidium zou kunnen komen. Dus ik zou graag het voorstel van de heer Schutte en wat u allemaal hebt gezegd, zo willen oppakken dat ik de Kamer dinsdag over dit onderwerp – maar eigenlijk over beide – een nader voorstel zal doen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Kant.

Mevrouw Kant (SP):

Voorzitter! Ik heb onlangs antwoord gekregen op de Kamervragen die ik heb gesteld aan staatssecretaris Vliegenthart over de begunstigingen van IOC-leden en de betrokkenheid van de overheid daarbij tijdens de Amsterdamse campagne voor de Olympische spelen van 1992. Ik heb moeten constateren dat die antwoorden onjuist zijn en ook onvoldoende. In haar antwoorden geeft de staatssecretaris zelf eigenlijk al aan wat hiervan de oorzaak is. Zij antwoordt namelijk dat zij het dossier van de stichting Olympische spelen wel kent, maar de inhoud ervan niet. Dit dossier is wel in het bezit van de Volkskrant. Ik zou aan de staatssecretaris willen vragen of zij dit dossier alsnog wil bestuderen en de Kamer zo spoedig mogelijk per brief wil laten weten wat wel de juiste antwoorden zijn op de door mij gestelde vragen. Aanvullend vraag ik de staatssecretaris ook te reageren op het artikel in de Volkskrant van vandaag, waarin gezegd wordt dat zij er op een aantal punten radicaal naast zit.

De heer Hillen (CDA):

Mijn fractie sluit zich graag bij dat verzoek aan.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wij ondersteunen dat verzoek ook.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Wij ondersteunen het ook.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit gedeelte van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Gisteren heeft een JBZ-raad plaatsgevonden waarin Europese afspraken zijn gemaakt over de bijdrage die Europa kan leveren aan het oplossen van het vluchtelingenvraagstuk in relatie tot Kosovo. Gelet op de ernst van de zaak zou ik hedenmiddag per brief geïnformeerd willen worden over de exacte afspraken die op dit terrein zijn gemaakt. Vanmiddag om drie uur vindt een procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie plaats om te bezien hoe wij hier verder moeten handelen.

De heer Weisglas (VVD):

Ik wil mij graag aansluiten bij het verzoek, maar ik besef tegelijkertijd dat ik mij misschien aansluit bij een overbodig verzoek. In het algemeen overleg afgelopen dinsdagmiddag werd als vanzelfsprekend verondersteld dat het verslag snel zou komen. Door dit verzoek zal het in ieder geval snel komen.

De heer Van Oven (PvdA):

De fractie van de PvdA steunt het verzoek. Vóór drie uur is misschien wat veel gevraagd; in ieder geval zo spoedig mogelijk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Ook mijn fractie steunt dit verzoek.

De voorzitter:

Zo er op dit moment al niet naar geluisterd wordt, zal ik het verzoek onmiddellijk per telefoon of fax doorgeleiden naar het kabinet. Ik hoop dat het op een redelijk tijdstip bij de Kamer zal komen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van der Hoeven.

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Gisteren heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een debat met staatssecretaris Adelmund gehad over de leerlinggebonden financiering. Namens de commissie vraag ik u om dit verslag aan de plenaire agenda toe te voegen.

De voorzitter:

Het kan volgende week?

Mevrouw Van der Hoeven (CDA):

Ja.

De voorzitter:

Dan zal ik daarover een nader voorstel doen.

Aldus wordt besloten.

Naar boven