Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Van der Steenhoven aan de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, over het besluitvormingstraject voor een eventuele tweede Maasvlakte.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Er stond in NRC Handelsblad van afgelopen donderdag dat minister Netelenbos een standpunt zou hebben bepaald inzake uitbreiding van de Rotterdamse haven, ook wel de tweede Maasvlakte genoemd. Inmiddels zijn er meer publicaties gevolgd. Daaruit komt de indruk naar voren dat er inderdaad een standpunt op papier staat en dat het ook zeer binnenkort in het kabinet of in een deel van het kabinet besproken zal worden.

Wat ons zo verbaast, is dat er na maandenlange stilte kennelijk ineens een standpunt voorhanden is, terwijl wij de overtuiging hadden dat de discussie over de uitbreiding van de Rotterdamse haven een zorgvuldig proces zou vormen waarbij een tweetal alternatieven voor de tweede Maasvlakte nadrukkelijk in beeld zouden zijn. Wij hebben ook gemerkt dat er in het kabinet verschillend over deze discussie gedacht wordt. Minister Pronk heeft zich er al eens over uitgelaten, minister Netelenbos tot nu toe nog niet. De staatssecretaris van Landbouw heeft zich er ook over uitgesproken.

Wij vinden dat een standpunt inzake de tweede Maasvlakte zeer zorgvuldig bepaald dient te worden; daar zijn ook toezeggingen over gedaan. Er was ook toegezegd dat er verleden jaar nog een voortgangsrapportage aan de Kamer zou worden voorgelegd om te melden hoeveel verschillende alternatieven er zouden worden uitgewerkt. Vandaar de volgende vragen aan beide ministers.

Hoe kan het dat er op dit moment een standpunt bepaald wordt? Er zijn immers nog vele onderzoeken gaande naar de uitbreiding van de Rotterdamse haven en de alternatieven daarvoor. Hoe verklaren de ministers het dat de consultatiegroep van maatschappelijke organisaties, waarin onder andere de milieubeweging en de vakbeweging zitting hebben, sinds oktober niet meer bij de projectplanning betrokken is? En hoe beoordelen de ministers de kritiek van maatschappelijke organisaties op het niet meer toepassen van het groene poldermodel, het open planproces en het niet meer vroegtijdig verstrekken van onderzoeksgegevens? Er was toch immers gekozen voor joint factfinding, ter voorkoming van het gesteggel over onderzoeken, zoals bij de Betuweroute en de HSL? Waarom heeft de Kamer nooit de tussenrapportage gekregen die de voorganger van minister Netelenbos, mevrouw Jorritsma, op 17 juni 1998 in een overleg met de Kamer had toegezegd vóór het einde van 1998? Die tussenrapportage schijnt er wel te zijn, maar wij hebben haar nooit ontvangen. Is de motie-Feenstra van 18 december 1997 uitgevoerd? Deze motie behelst een volledig evenwichtig en gelijkwaardig onderzoek van alle oplossingsrichtingen.

Is het proces voor de ministerraad reeds in een fase waarin keuzes kunnen worden gemaakt? Wij willen graag voorkomen dat rondom de tweede Maasvlakte dezelfde situatie als bij Schiphol ontstaat. Toen kwam het kabinet met een standpunt terwijl achteraf bleek dat nog met alle organisaties gesproken moest worden. Is de minister bereid op korte termijn de tussenrapportage over dit proces van de begeleidingscommissie onder leiding van de heer Alders, naar de Kamer te zenden? Een advies van deze begeleidingscommissie zien wij gaarne tevens tegemoet.

Minister Netelenbos:

Voorzitter! Ik dank de heer Van der Steenhoven voor zijn vragen, al was het alleen maar omdat ik door de beantwoording daarvan een misverstand uit de wereld kan helpen. Er staat weliswaar het een en ander in NRC Handelsblad, maar er is nog geen standpunt. Er wordt een standpunt voorbereid en dat gebeurt op een verantwoorde manier. Het was de bedoeling dat er vanavond een overleg in het Catshuis zou worden gehouden, waar wij – zoals bekend – met de benen op tafel piketpaaltjes slaan om ervoor zorgen dat de procedure goed kan worden afgewikkeld! Dit overleg gaat vanavond niet door omdat een aantal belangrijke spelers in de Kamer moet zijn. Het zal op een later tijdstip terugkomen.

Wij moeten zorgvuldig tot een afweging komen. Deze afweging moet uiteraard worden voorbereid. Allerlei opties zijn nu nog in studie. Tevens zijn er vele overleggremia, zoals PMR, ROM-Rijnmond en BON. Op een gegeven moment moeten wij – zoals dat heet – gaan trechteren. Dit gebeurt overigens altijd bij tracébesluiten en planningen voor grote infrastructurele werken.

De maatschappelijke organisaties worden wel degelijk serieus genomen. Ook het groene polder model is aan de orde. Verleden week heb ik nog met de FNV overleg gevoerd over de vraag hoe een goed procesconvenant kan worden opgesteld. Ook de heer Alders is bij de voorbereiding van dit procesconvenant betrokken. Het kabinet moet zich dus de vraag stellen wat in procedure blijft. Dit is de normale politieke gang van zaken. Vervolgens dient bestuurlijk overleg plaats te vinden en dat heeft weer te maken met het zogenoemde BON-overleg. In dat overleg hebben besturen en overheden zitting die betrokken zijn bij de provincies Zuid-Holland, Zeeland en Brabant. Tot slot is het de bedoeling dat een procesconvenant wordt gesloten met het maatschappelijke middenveld dat al heel lang betrokken is bij de procedure rondom mainport Rotterdam.

Minister Pronk:

Voorzitter! Ik onderstreep de opmerkingen van mijn collega waarbij ik benadruk dat er nog geen kabinetsstandpunt is. Ook als individueel lid van het kabinet heb ik nog geen standpunt ingenomen. Ik ben mij aan het oriënteren en daartoe heb ik kortgeleden een bezoek gebracht aan de Maasvlakte Rotterdam. Gisteren heb ik een bezoek gebracht aan de regio Vlissingen. Tijdens die bezoeken heb ik contact met bestuurders en vertegenwoordigers van maatschappelijke en milieuorganisaties. Ik ben voorstander van een open proces. In het kabinet moeten wij onze verschillende invalshoeken bespreken. Ik zie naar dat soort gesprekken wel uit om precies te weten wat de meest betrokken collega's daarvan vinden. Maar een dergelijke bijeenkomst zou wat mij betreft geen bijeenkomst moeten zijn die tegelijkertijd resulteert in een beslissing.

Wat dat betreft ben ik van mening dat de motie-Feenstra – dat was ook een aan mij gestelde vraag – richtinggevend dient te zijn voor de wijze waarop wij een en ander voorbereiden. De motie-Feenstra is aangenomen; het is een motie die vraagt om een evenwichtige aanpak en goed onderzoek. Er is veel onderzoek gepleegd. Het onderzoek is nog niet voltooid, maar van wat ik er zo van lees, moet ik vaststellen dat het een onderzoek is dat zich in alle richtingen met betrekking tot de desbetreffende opties die ooit gekozen zijn, uitstrekt. Dat zou een omschrijving kunnen zijn van evenwichtig.

Voorzitter! Dit waren de vragen die ook aan mij waren gesteld.

De heer Van der Steenhoven (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter! Ik constateer tot mijn genoegen dat er geen standpunt is van het kabinet en van de minister, en dat alle opties nog open zijn. Dan is het natuurlijk wel heel merkwaardig als het erom gaat uit welk stuk NRC Handelsblad precies citeert. Kennelijk is dat een stuk dat niet bestaat of in ieder geval niet in die vorm bestaat. We moeten er dan maar eens zien achter te komen wat dat precies inhoudt.

Ik constateer dat het kabinet zegt respectievelijk dat beide ministers zeggen: wij willen alle opties openhouden en wij willen het onderzoek voor al die opties ook op tafel leggen en een verantwoorde keuze maken. De vraag is daarbij wel waarom wij dan nog niet de tussenrapportage hebben gekregen die door minister Jorritsma, in juni vorig jaar, is toegezegd; een tussenrapportage die juist aangeeft hoever het nu is met al die verschillende tussenrapportages en met al de verschillende onderzoeken die er lopen. Dit om te kijken of inderdaad die verschillende onderzoeken ook gelijkwaardig aan elkaar uitgevoerd en gehouden worden. Mijn vraag blijft staan: zouden wij nu onverwijld die tussenrapportage die er volgens ons is, als Kamer kunnen krijgen en zouden wij dan tevens de andere onderzoeken waar de beide ministers het over hadden en die kennelijk beschikbaar zijn, als Kamer kunnen krijgen?

Het grote punt is natuurlijk: hoe gelijkwaardig worden de verschillende alternatieven uitgewerkt? Daar zegt de motie-Feenstra heel nadrukkelijk over dat alledrie de opties – uitbreiding, inbreiding en Zeeland – gelijkwaardig moeten worden uitgewerkt. Ik denk dat de Kamer het ook mee zou moeten kunnen maken om erover te kunnen praten in hoeverre dat inderdaad gelijkwaardig is gebeurd. Mijn verzoek blijft: zijn al die onderzoeken nu gedaan, zijn ze gelijkwaardig en kan de Kamer ze krijgen?

Tot slot, voorzitter. Ik ben blij met de toezegging dat wij het procesconvenant kunnen krijgen. Wij willen ook het advies van de commissie-Alders over het proces graag hebben.

Minister Netelenbos:

Voorzitter! De heer Van der Steenhoven zegt: alle opties zijn nog open en hoe kan het nu dat er toch iets in NRC Handelsblad staat? Kijk, op dit moment is de fase van de besluitvormingsvoorbereiding deze, dat er heel veel bestudeerd is, dat er heel veel bestuurlijk overleg gevoerd is en dat ook zo langzamerhand duidelijk begint te worden wat een reële optie is en wat bijvoorbeeld een optie is waarvan niemand vindt dat die boven de markt moet blijven hangen. Immers, niet iedere optie is even reëel.

Nu kun je wel alle ballen die er zijn in de lucht gooien, maar dat leidt niet tot besluitvorming en kost bovendien handenvol geld. Dat betekent voor het kabinet dat je thans in een fase komt waarin je gaat wegen wat de feiten van dit moment zijn en hoe je kunt komen tot een verantwoorde besluitvorming. Daarbij speelt de motie-Feenstra een rol, want deze zegt dat je alles even goed moet bekijken; uiteindelijk weeg je dan de feiten en kom je tot een voorstel. Welnu, we zitten in de fase van het voorbereiden van een traject waarbij we moeten komen tot die procedure en waarbij wij ook iets te melden hebben. Daarbij stel je af en toe je collega's op de hoogte en wil je erover praten.

Hoe dingen uitlekken, weet je nooit, maar één ding valt op, namelijk dat het buitengewoon vaak gebeurt en dat dit heel frustrerend is om te komen tot een verantwoorde en afgewogen besluitvorming. Uiteindelijk zal het zo blijken te zijn dat de ene optie een meerwaarde heeft boven de andere, maar daar moeten we met een voorstel over komen en daar moeten we hier in de Kamer goed over spreken. Ik ben het in die zin dus niet eens met de heer Van der Steenhoven als hij alle opties wil openhouden. Je moet iedere optie van commentaar willen voorzien en op basis daarvan een verantwoorde keuze maken.

Voorzitter! De tussenrapportage PMR op koers is in de maak en zal waarschijnlijk halverwege dit jaar de Kamer worden toegestuurd. De voorstellen van PMR aan het kabinet worden, in de juiste volgorde, straks in een procesconvenant uitgewerkt. Omdat wij vanavond dus geen gesprek hebben, kan ik niet helemaal meer overzien wanneer dat procesconvenant gereed zal zijn. Het kabinet moet het er eerst over eens zijn wat in een dergelijk convenant moet worden opgenomen. Ik verwacht echter dat daarover in de loop van de maand mei iets meer is te zeggen. Ik stel dan ook voor om dan alle relevante stukken te sturen, want de dingen moeten natuurlijk ordelijk verlopen.

Minister Pronk:

Voorzitter! Ook ik ben van mening, dat niet alle opties open kunnen blijven. Wij zijn begonnen met zeven à acht opties en de heer Van der Steenhoven heeft er in totaal drie genoemd: uitbreiden, inbreiden en Zeeland. Mijns inziens is deze orde van grootte heel redelijk. Ik ben in ieder geval van mening dat er nog geen reden is om terug te vallen op één keuze uit de acht.

Ik heb zelf geen standpunt en ik kan mij zelfs voorstellen dat er wordt gekozen voor combinaties tussen de verschillende mogelijkheden. Ik wil dat per se niet uitsluiten.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Voor de fractie van de PvdA is haar motie van december 1997 bepalend, waarin zij in het dictum heeft aangegeven dat de verschillende alternatieven volledig, gelijkwaardig en evenwichtig moeten worden uitgewerkt. Wij stellen ons inderdaad voor dat het kabinet op een gegeven moment trechtert, afvinkt en een besluit neemt en daarvoor de argumenten aandraagt. Wat ons betreft gebeurt dat in lijn met het tot nu toe gevolgde open, interactieve besluitvormingsproces, ook na overleg met bestuurlijke partners en maatschappelijke organisaties.

Een aantal maatschappelijke organisaties reikt ons wel aan dat PMR "op slot" zou gaan en dat bepaalde rapporten niet evenwichtig zijn. Wij zouden dat interpreteren als een cultuurbreuk en menen dan ook dat in lijn met het eerdergenoemde interactieve besluitvormingsproces het overleg met PMR "open" en de rapporten evenwichtig moeten zijn. Eenzijdigheid is een slecht kompas in dezen.

Ik zou graag op beide punten een reactie van de minister van Verkeer en Waterstaat willen krijgen.

Minister Netelenbos:

Voorzitter! Ik ben een groot voorstander van interactieve besluitvorming, maar ook in een interactief proces dient de besluitvorming voort te gaan. Interactief alleen leidt niet tot een besluit. Alle partijen hebben er dus groot belang bij dat op een gegeven moment op grond van feiten en na goed overleg met besturen en maatschappelijke organisaties wordt ingeperkt wat vervolgens weer interactief onder de belangstelling wordt gebracht. Zo verkrijgen wij een draagvlak, hoewel dat hier en daar pijn zal doen. Bij elke keuze vallen nu eenmaal onvermijdelijk opties af. Anders houden wij elkaar nog jaren bezig zonder dat een PKB-procedure wordt gestart, die weer noodzakelijk is voor de ontwikkeling. Ik ben het dus eens met de stelling van de heer Feenstra en het spreekt vanzelf dat er van evenwichtigheid sprake moet zijn.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Wij kunnen wel constateren dat het kabinet nog verdeeld is over de tweede Maasvlakte, zoals ook het Algemeen Dagblad vandaag kopt. Ik heb er toch een vraag over. Vanavond zouden de benen op tafel gaan. Meestal ligt er wel een notitie ten grondslag aan zo'n gesprek met de benen op tafel. Mijn vraag aan beide ministers is of NRC Handelsblad op 25 maart uit die notitie heeft geciteerd. Het gaat dan om het citaat dat er maar een tweede Maasvlakte moet komen en dat verder zoeken naar mogelijke havengebieden bij Moerdijk of Vlissingen geen zin heeft.

Ik heb nog een vraag. Vandaag meldt het Algemeen Dagblad dat het studieproject private betrokkenheid, waarbij ook het Rijk betrokken is, constateert dat de ontwikkeling van een containerhaven bij Vlissingen een goed alternatief voor de aanleg van een tweede Maasvlakte is. Mijn vraag aan beide ministers is of zij deze studie reeds tot zich genomen hebben en of zij er vanavond al over willen praten. Hebben zij daar al een mening over?

Minister Netelenbos:

Mevrouw de voorzitter! Het lastige is dat je nooit weet waar NRC Handelsblad of het Algemeen Dagblad uit citeert. Je komt er nooit achter. Dus dat is een probleem. Het kabinet spreekt over een geannoteerde agenda. Alles is bestudeerd is door degenen die betrokken zijn bij de PMR-ontwikkelingen.

Van het rapport over het studieproject PPS dat mij vorige week is uitgereikt, heb ik vluchtig kennis kunnen nemen. Hierin wordt een visie gegeven op de vraag wat aantrekkelijk is voor private partijen. Het klopt dat er, naast ontwikkelingen op het gebied van de landaanwinning, ook ontwikkelingen zijn, bijvoorbeeld in de regio Zeeland, waarin private investeerders zijn geïnteresseerd. Deze interessante gegevens zullen worden betrokken bij de discussie over de ontwikkeling van de mainportfunctie van de Nederlandse havens. Als de Kamer er prijs op stelt, zal ik dit rapport aan de Kamer toesturen.

Minister Pronk:

Zoals de geachte afgevaardigde de heer Poppe weet, ben ik niet gewoon te reageren op de ochtendbladen, omdat ik die 's avonds lees. Het NRC Handelsblad van vorige week donderdag heb ik wel gelezen. Het desbetreffende artikel heb ik niet herkend, want ik had mijn stukken voor deze week nog niet gelezen. Na afloop heb ik ze niet opnieuw met elkaar vergeleken.

Ik heb geen definitief standpunt over de inhoud. Maar ik ben wel van mening dat van de drie opties ook de optie Vlissingen, oftewel de optie Zuidwest-Nederland, serieuze en evenwichtige bestudering verdient, zoals wordt gevraagd in de overweging van de motie-Veenstra die brede steun heeft gekregen. Ik oriënteer mij hier dus op. Ik stel wel vast dat het om een andere schaal gaat. Om die reden sprak ik niet over alternatieven, opties en keuzes, maar over combinaties. Ik moet ook vaststellen dat de uitgangspositie in de discussie zoals gevoerd door het vorige kabinet, niet uit het oog mag worden verloren. Dit uitgangspunt is, naast allerlei andere ruimtelijkeorde ningsoverwegingen die van groot belang zijn, steunverlening aan de economische ontwikkeling en de ontwikkeling van de werkgelegenheid in het hele brede Rotterdamse Rijnmondgebied. Dit uitgangspunt mag niet uit het oog worden verloren, ook niet wanneer er wordt gekozen voor een evenwichtige studie van de verschillende opties die kunnen bijdragen aan dit doel.

De heer Harrewijn (GroenLinks):

Voorzitter! De minister van Verkeer en Waterstaat constateert dat niemand wil dat er opties boven de markt blijven hangen die niet reëel zijn. Ik constateer dat er kennelijk een aantal opties zijn afgeschoten. Het is interessant om te weten welke opties op welke gronden zijn afgeschoten. Had de Kamer dit niet moeten beoordelen? Krijgt de Kamer die tussenrapportage voordat het kabinet tot een standpunt komt, of komt die weer achteraf?

Minister Netelenbos:

Voorzitter! Zoals de heer Harrewijn weet, gaat er geen enkele tussenrapportage naar de Kamer voordat het kabinet die heeft goedgekeurd. Het hele kabinet moet het immers eens zijn met de inhoud. Dat is de normale gang van zaken en er is nu dus niets nieuws onder de zon. Er waren enkele opties in studie die niet interessant zijn, omdat ze weinig extra ruimte toevoegen en grote problemen opleveren in verband met de diepgang van schepen. Wij moeten ons realiseren dat wij niet alleen te maken hebben met ontwikkelingen in de petrochemie en de vraag waar je die industrie wel of niet kunt vestigen, maar ook met het gegeven dat het hier gaat om deepseacontainers die aan wal gebracht moeten kunnen worden. Verder heeft het bijvoorbeeld ook te maken met bestuurlijke gevoelens in een provincie dat men bepaalde ontwikkelingen niet wil. Welnu, wij zullen al die gegevens van een oordeel moeten voorzien. Dat moeten wij kabinetsbreed doen. In die fase verkeren wij echter nog niet. Ik denk weliswaar dat sommige opties niet reëel zijn en dat die dus niet verder in studie gehouden moeten worden, maar een en ander moet eerst de normale besluitvormingsprocedure doorlopen alvorens ik de Kamer op de hoogte kan stellen. Dat is gedragen kabinetsbeleid.

Naar boven