Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 1999 (26200 VI).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De heer De Wit (SP):

Mevrouw de voorzitter! De afgelopen regeerperiode was het ministerie van Justitie veel in het nieuws, maar veelal negatief. De reeks affaires staat nog vers in het geheugen gegrift. Ook de eerste 100 dagen van de nieuwe bewindslieden hebben al voor de nodige opschudding gezorgd.

Vorige week bleek dat er een schrikbarend rechterstekort is. Vanwege dat tekort zullen duizenden burgers moeten wachten op een rechterlijke uitspraak bijvoorbeeld over hun onroerendezaakbelasting. Vanwege datzelfde tekort aan rechters dreigt het OM duizenden zaken, waaronder ernstige strafbare feiten, in de prullenmand te laten verdwijnen. Verder seponeert of schikt het OM al op dit moment zaken omdat ze niet op tijd voor de rechter kunnen worden gebracht. De Amsterdamse hoofdofficier van justitie wil zelfs in bepaalde zaken dat OM en verdachte gaan onderhandelen over de straf, zoals in de VS, zodat de rechter alleen maar een stempel hoeft te zetten. Al met al is dit een zeer ernstige situatie.

Enkele jaren geleden waarschuwde prof. Brenninkmeijer, tevens rechter bij de Centrale raad van beroep, dat er in Nederland een 'rechtstekort' is. De Grondwet legt wel een aantal grondrechten vast, zoals bijvoorbeeld het recht op toegang tot de rechter, maar de overheid treedt die grondrechten met voeten. Eerst wordt een groot aantal maatregelen doorgevoerd die voor de burger evenzovele verslechteringen zijn, bijvoorbeeld op het terrein van de sociale zekerheid. Als de burger zich wil gaan verweren, blijkt de rechtsbescherming fors te zijn afgezwakt. De burger trekt aan het kortste eind en het recht is er alleen nog voor de beter betaalden. Brenninkmeijer had het toen over de Wet op de rechtsbijstand. Inmiddels blijkt dat nog slechts 43% van de bevolking gebruik maakt van de gefinancierde rechtshulp. De hoge eigen bijdragen vormen een belemmering om te gaan procederen en een advocaat in te schakelen. Dat betekent dat miljoenen mensen hun recht niet kunnen zoeken en zich onrecht moeten laten welgevallen. Als men wel besluit om naar de rechter te stappen en daartoe de nodige financiële middelen heeft, is op dit moment het wachten op de rechter. Naar de mening van de SP-fractie raken wij hier aan de rechtsstaat. Er dreigt een tweedeling te ontstaan tussen mensen die nog wel hun recht kunnen zoeken, namelijk die daarvoor kunnen betalen, en mensen die dat niet kunnen. Het recht is er dus niet meer voor iedereen.

Iets soortgelijks zien wij als het gaat om de bescherming van de burger tegen criminaliteit. Uit een studie van de Rotterdamse politie van november 1995 blijkt dat er een relatie bestaat tussen de cumulatie van problemen die er in een bepaalde buurt bestaan en de veiligheid. Wij noemen dat sociaal-economische veiligheidsverschillen. Burgers die wonen in buurten met een opeenstapeling van problemen zoals verloedering als gevolg van drugshandel, prostitutie, armoede, verpaupering, krijgen eerder te maken met criminaliteit dan burgers in de betere wijken. Een recent rapport van het Sociaal en cultureel planbureau over de Amsterdamse wijken bevestigt dat nog eens.

Heeft dan niet iedereen recht op bescherming door de politie? Nog niet zo lang was er bij Netwerk een chique Haagse wijk in het nieuws die een beveiligingsbedrijf had ingeschakeld om aldaar te surveilleren. Voor extra bescherming zelf gaan betalen, het is duidelijk dat dit de verkeerde weg is. Het past echter allemaal in de neoliberale oplossingen die dit kabinet stimuleert. Zeiden de korpschefs niet vorige week nog dat de politie wil stoppen met uitrukken voor blikschade en simpele inbraken? De burgers moeten daarvoor maar een particulier bedrijf inschakelen. Bovendien moet er betaald worden voor extra politie- inzet bij grote manifestaties, zoals afgelopen zomer in het Gelredome in Arnhem het geval was.

Wordt dit nu de toekomst: de politie beschikbaar tegen betaling? Het is duidelijk wie dan het loodje legt: degenen die het niet kunnen betalen!

De heer Dittrich (D66):

Ik ben even in verwarring. Ben ik nu bij de behandeling van de politiebegroting of bij die van justitie?

De heer De Wit (SP):

Ik wil mijn inbreng niet beperken tot justitie. Het gaat om veiligheid en om bescherming tegen criminaliteit. Daarbij speelt de politie een rol. Ik heb overigens op dit punt geen vragen aan de bewindslieden. Ik plaats het echter in het kader van de vraag, waar ons land heengaat als het zo is dat er weliswaar toegang bestaat tot de rechter (als er rechters zijn!), maar dat niet iedereen zijn recht kan zoeken en als dat wel het geval is, moet wachten op de rechter. Het risico bestaat dat wij afglijden naar het Amerikaanse systeem van betalen voor je eigen veiligheid.

Dit alles past naar mijn mening in het totale beeld van een rechtsstaat. Is de overheid in staat die rechtsbescherming te bieden die de burgers mogen verwachten, ook de zwakkere burgers?

Het is duidelijk dat de fractie van de SP een dergelijke ontwikkeling naar Amerikaans model verwerpt. Dat is geen juiste ontwikkeling.

Hoe staat de minister tegenover deze ontwikkelingen? Wat vindt hij van het tekort aan rechters? Welke oplossing staat hij voor? Moet er niet gewoon veel meer geld beschikbaar komen dan het bedrag van 130 mln. waarover de minister spreekt? Wat vindt hij van de opvatting van de voorzitter van de NVVR, die afgelopen week in een uitzending van NOVA beweerde dat, als er meer rechters beschikbaar zijn, de achterstanden binnen een jaar kunnen worden weggewerkt? Raken wij niet aan de rechtsstaat als er geen extra rechters komen? Zijn alle andere oplossingen lapmiddelen die niet bijdragen aan het herstel van het vertrouwen in de rechtsstaat?

De staatssecretaris wil ik in dit verband ook een aantal vragen voorleggen. Erkent hij dat de eigen bijdragen voor rechtshulp de burger met een laag inkomen ervan weerhouden een advocaat in de arm te nemen? Zo ja, staat dat dan niet op gespannen voet met een aantal essentiële beginselen in onze Grondwet? Wordt het geen tijd de eigen bijdragen af te schaffen? En wat gaat de staatssecretaris doen met de vergoeding voor de sociale advocatuur? Uit een recent onderzoek van de Vereniging voor sociale advocatuur Nederland blijkt dat het water de sociale advocaten tot de lippen komt. Er is sprake van een zeer zorgelijke situatie. Lange werkweken worden door de overheid beloond met een fooi. Kan de staatssecretaris mij uitleggen waarom een commerciële advocaat ƒ 250 of ƒ 300 per uur mag vragen en de sociale advocaat genoegen zou moeten nemen met ƒ 120 en in de toekomst misschien ƒ 180 per uur? Wordt het geen tijd ook hier spijkers met koppen te slaan en de vergoeding voor de sociale advocaat fors te verhogen? Of denkt de regering dat ook hier de markt haar werk zal doen en de sociale advocatuur een zachte dood zal sterven? Voor de fractie van de SP is dat onaanvaardbaar!

Dan de asielproblematiek, mevrouw de voorzitter! Die zorgt voor flinke wrijving binnen de coalitie. In de eerste plaats zijn er de cijfers. De staatssecretaris spreekt van een plotseling hoge instroom waardoor noodmaatregelen noodzakelijk zijn geworden. Maar nog geen week na het debat in oktober berichtte het COA, dat het reeds voor de verkiezingen had aangegeven dat extra opvangcapaciteit vanwege de hoge instroom noodzakelijk was. Volgens de Groene Amsterdammer van 28 oktober 1998 heeft de minister-president de publicatie van een boek van Meloen c.s. over de prognoses van de verwachte instroom van asielzoekers tegengehouden. De minister-president deed dat zelf af met 'onzin', maar toch wil ik de staatssecretaris vragen op dit punt commentaar te geven. Hoe zit het nu precies?

Vervolgens gebruikt het kabinet de cijfers naar gelang het hem uitkomt en afhankelijk van wat het op dat moment wil bereiken. Oud-staatssecretaris Kosto zegt in Vrij Nederland van 17 oktober jl. dat je duidelijke signalen aan de asielzoekers moet afgeven, zodat ze niet naar Nederland komen. Volgens voormalig minister mevrouw d'Ancona – zie De Limburger van 17 oktober – werd in het verleden door de politiek verantwoordelijken bewust te laag geraamd. Ten onrechte, zo zegt mevrouw d'Ancona, wordt nu het beeld geschapen 'alsof de asielproblematiek ons over de schoenen loopt'. Het is elk najaar raak, aldus mevrouw d'Ancona en zij kan het weten, omdat ze er ook nu nog mee te maken heeft.

De dramatische voorstelling van de hoge instroom van asielzoekers zorgde bewust of onbewust voor een voedingsbodem in de samenleving voor verscherping van de asielwetgeving, maar tegelijkertijd voor afbrokkeling van het draagvlak voor de opvang van asielzoekers. Dat is naar de mening van de SP-fractie een schandelijke ontwikkeling.

In de tweede plaats is de discussie over de opvangcapaciteit voor de VVD een mooie gelegenheid om op scherpe toon haar standpunt met betrekking tot het asielbeleid naar voren te brengen. De verontwaardiging van de PvdA daarover is in zekere zin een beetje gratuit. Zij wist immers met wie zij in zee ging. 'Streng doch rechtvaardig' was het motto bij het sluiten van het regeerakkoord, maar wie kijkt naar de inhoud daarvan, moet concluderen dat het in ieder geval strenger wordt. Voor de SP-fractie is het de vraag of het ook rechtvaardiger zal zijn of rechtvaardig zal blijven.

Vervolgens werd de staatssecretaris door de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid in de tang genomen. Hij eiste een versnelling van de aanpassing van de asielwetgeving. Ik kan mij de opmerking van de minister van afgelopen zondag in Buitenhof goed voorstellen. Hij zei dat hij blij was dat de fractievoorzitter van de Partij van de Arbeid, de heer Melkert, de regie in de PvdA-fractie op zich had genomen en de fractie in het gelid hield. Sputterde de staatssecretaris aanvankelijk nog wat tegen, inmiddels is hij na overleg in het Torentje door de knieën. Waarom is de staatssecretaris gezwicht en voor welke argumenten? Waarom denkt hij dat wetgeving op korte termijn wel mogelijk is? En ten slotte de hamvraag: voelt hij zich niet gemangeld tussen de harde aanpak van de VVD en de snelle wetgeving die de Partij van de Arbeid nu wenst?

Mevrouw de voorzitter! Ik heb nog enkele vragen, en in eerste instantie aan de staatssecretaris. Hoe staat het met de ontwikkelingen in Europees verband? Mag ik het commentaar vernemen op de recente uitspraak van de president van de rechtbank Arnhem over de opvang in Nederland van een asielzoeker voor wie een Dublinclaim is of wordt voorgelegd? Wat gebeurt er met de motie-Dittrich, aangenomen in het laatste debat over de koppelingswet, over het door de staatssecretaris verstandig gebruiken van de discretionaire bevoegdheid? Hoe staat het met de registratie van de minderjarige asielzoekers? Kan de staatssecretaris thans iets zeggen over de verdwijningen, de aantallen verdwijningen en of er nog iets aan opsporing wordt gedaan?

Tot slot heb ik nog een vraag aan de staatssecretaris naar aanleiding van een brief van het Clara Wichmaninstituut. Buitenlandse vrouwen die op grond van hun huwelijk in Nederland een afhankelijke verblijfsvergunning hebben, maar die verliezen op grond van het feit dat binnen drie jaar de relatie wordt verbroken, kunnen opnieuw een aanvraag doen voor verblijf in Nederland. Die aanvraag wordt dan echter gezien als een zelfstandige aanvraag. Is het niet juister hier te spreken van een aanvraag voor een verlengde vergunning? Dat is ook de essentie van de brief. Hierop verneem ik graag het commentaar van de staatssecretaris.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Een paar jaar geleden zeiden de vorige minister en staatssecretaris dat Justitie geen rustig bezit is. Ik geloof dat minister Korthals en staatssecretaris Cohen dat inmiddels kunnen beamen. In de pakweg eerste 100 dagen van hun regeerperiode zijn zij beiden met verschillende onderwerpen voorpaginanieuws geweest. Vaak was dat in de incidentensfeer. Een willekeurige greep: de Zandvoortse kinderpornozaak, de te lage ramingen van het aantal asielzoekers, de asielopvang in lekkende tenten, rechters die hun werk niet meer aankunnen, getuigen die een training bleken te hebben gehad enzovoorts. Voor het grote publiek moet het lijken of er bij Justitie bijna niets goed kan gaan. Incidenten en problemen trekken heel erg de aandacht. Maar er zijn ook zaken die wel goed gaan, wat wij absoluut niet moeten vergeten. Namens de fractie van D66 wens ik beide bewindslieden vruchtbare jaren toe op het departement.

Voorzitter! Wat is de inzet van de beide bewindslieden? Wat willen zij aan het eind van hun regeerperiode bereikt hebben? Wat mij bij minister Korthals opvalt, is dat hij over het algemeen adequaat reageert wanneer plotseling dingen van Justitie in het nieuws komen. Meestal kondigt hij dan een onderzoek of een rapport aan. Daardoor neemt hij de eerste gevoelens van onvrede bij het publiek weg. Ik vind dat een goede manier van reageren. Maar het blijft natuurlijk belangrijk om te weten hoe dat soort dingen uitpakt en hoe dat soort knopen zal worden doorgehakt.

De heer Rouvoet (RPF):

Voor de geschiedschrijving nog één vraag. Als ik het goed heb, speelde de Zandvoortzaak nu juist onder de vorige minister. De kritiek op haar was dat er niet gereageerd werd. Dat herinner ik mij toch goed? U zegt dat de bewindslieden op de voorpagina's figureren met incidenten, maar de Zandvoortzaak, hoe pijnlijk ook, speelde onder het vorige kabinet. Graag nog even deze correctie.

De heer Dittrich (D66):

Nee, dat is geen correctie. Ik zeg net dat ik vind dat deze minister van Justitie zo goed reageert op incidenten. Daarom haal ik nu juist die zaak aan: die heeft in de zomer gespeeld. Ik kan mij nog herinneren dat minister Korthals heeft gezegd extra mensen bij de CRI te plaatsen, zodat die zaak onderzocht kan worden. Ik vind dat, zoals gezegd, een goede reactie, zij het dat wij moeten afwachten hoe zich dat verderop ontwikkelt. Maar op zichzelf is het een goede zaak.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

De heer Dittrich nuanceerde eerder al de uitlatingen van D66-fractieleider De Graaf. Gelet op de complimenten aan het adres van de heer Korthals, neem ik aan dat hij de uitspraak van de heer De Graaf dat de minister zou lijden aan een gebrek aan ambitie en visie, niet onderschrijft. Klopt dat?

De heer Dittrich (D66):

Ik wil daar nu op ingaan. Maar voordat ik dat doe, wil ik zeggen dat het mij opvalt hoe de taakverdeling tussen beide bewindspersonen is. Naar mijn idee heeft de staatssecretaris een bijzonder zware kluif aan de reorganisatie van de zittende magistratuur, naar aanleiding van het rapport-Leemhuis, en het asielbeleid. Als je kijkt naar de vroegere verdeling tussen bewindspersonen, vraag ik de minister van Justitie, hoe het komt dat hij akkoord is gegaan met deze verdeling.

Ik kom nu toe aan de vraag van mevrouw Halsema. Minister Korthals gaf onlangs in het NJB een ontzettend openhartig interview. Het had als titel: 'Rust in het rechtsbestel'. De minister legt uit dat hij wil dat het grote publiek weer vertrouwen krijgt in Justitie. Ik ben dat van harte met hem eens. Maar dat vertrouwen van het grote publiek in het rechtsbestel wek je niet alleen door gebeurtenissen op je af te laten komen. Je moet soms daadkrachtig zaken aanpakken. Minister Korthals heeft in dit interview gezegd dat hij veel van zichzelf herkent in Gontjarovs Oblomov. Er is genoeg werk aan de winkel op Justitie. De minister moet niet zodanig door deze figuur geïnspireerd raken dat hij alleen maar blijft dromen. Hij moet ook zaken aanpakken.

De heer Patijn (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik probeer de woorden van de heer Dittrich te duiden. Daartoe leg ik ze naast de tekst die zijn fractievoorzitter heeft uitgesproken. Deze had het buiten deze zaal over 'niet meer doen dan het beperken van de schade', over 'het ambitieniveau van het vriespunt' en hij merkte op dat 'er niets meer beweegt'. Ik noteer dat die woorden door de fractie van D66 in het officiële debat niet worden herhaald.

De minister heeft gesproken over rust in de tent en ik kan mij daar na de afgelopen jaren wel iets bij voorstellen, zeker als het om de normale bestuurlijke verhouding gaat tussen de politieke leiding en de top van het apparaat. Ik heb het dan natuurlijk over de relatie tussen Justitie en openbaar ministerie. Ik ben dolblij dat de minister die hier nu koud acht weken zit – de eerste maand gaat altijd op aan constituerend beraad – in elk geval begonnen is het met herstellen van de rust. Er was sprake van nogal wat gooi- en smijtwerk in de afgelopen periode. Ik beschouw de interventie van de heer Dittrich als een compliment aan de minister voor diens correcte prioriteitenstelling.

De heer Dittrich (D66):

Ik heb niet gesproken over rust in de tent, maar over rust in het rechtsbestel.

De heer Patijn (VVD):

Dat is de tent waar wij over praten. Zolang die niet lekt, vind ik alles best.

De heer Dittrich (D66):

Dat onderwerp hoort bij de staatssecretaris thuis. Ik heb het over de minister. De kop boven het interview, namelijk 'Rust in het rechtsbestel', is een fantastisch eindstation. Er moet echter eerst nog het nodige veranderen. Rechtbanken kampen met omvangrijke wachtlijsten. Wellicht leidt een en ander ertoe dat verdachten niet veroordeeld kunnen worden. Dat wil niemand. Misschien moet er nog wel heel veel overhoopgehaald worden om dit eindstation te bereiken.

De heer Patijn (VVD):

Heeft u navraag gedaan naar de aard van de zaken die nu in de knel komen? Dit zijn bijvoorbeeld zaken die ongeveer anderhalf jaar in onderzoek zijn en nog niet zijn aangebracht. Het gaat mij te ver om te zeggen dat een minister die twee maanden in functie is, hier driftig op moet reageren. Ik constateer dat u de typeringen van afgelopen maandag van uw fractieleider niet herhaalt.

De heer Dittrich (D66):

U zegt dat de minister daar niet op moet reageren. Als echter de redelijke termijn op grond van artikel 6 van het EVRM verstreken is, ontspringt de verdachte de dans. Als ik de hoofdofficier van justitie mag geloven, gaat het hierbij soms om zeer serieuze zaken. Degene die het departement leidt – wie dat ook is – moet hier wel op reageren.

De heer Patijn (VVD):

Ik begrijp dat u met mij blij bent dat minister Korthals onmiddellijk onderzoek heeft ingesteld om na te gaan waar het precies over gaat. Ik neem aan dat de minister straks zal toezeggen dat wij daar behoorlijk over geïnformeerd worden. Vervolgens zal de Kamer moeten bepalen op welke wijze met dit ingewikkelde vraagstuk omgegaan moet worden. Ik constateer dat u de politieke toonzetting van het betoog van uw fractievoorzitter hier niet herhaalt. Dat is het laatste wat ik erover zeg.

De heer Dittrich (D66):

Het verbaast mij altijd dat positieve opmerkingen volledig buiten beschouwing worden gelaten en dat vervolgens alleen wordt ingegaan op het onderdeel waarop kritiek wordt geleverd. Ik heb gezegd dat de minister in het algemeen adequaat reageert. U noemde zelf het voorbeeld van het aangekondigde onderzoek. Uiteraard zal de Kamer het rapport terzake moeten beoordelen. Dan zullen wij er verder over praten. Dat actie gewenst is, is duidelijk.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Ik ben in ieder geval blij dat de toonhoogte van uw bijdrage heel anders is dan die van uw fractievoorzitter. Dat lijkt mij winst. Ik wil wel graag nog een precisering hebben van wat u nu zegt. U wekt de indruk alsof de minister in het interview in het Nederlands Juristenblad gezegd zou hebben: rust in het rechtsbestel betekent dat ik achterover ga zitten. Volgens mij was dat citaat van Oblomov zelfspot. Volgens mij staat dat er ook niet. Er staat dat er heel veel moet gebeuren en dat het inderdaad de bedoeling is dat Justitie dan weer het vertrouwen krijgt van de burgers wat het verdient.

De heer Dittrich (D66):

De minister heeft zelf gezegd: mijn lievelingsboek is Oblomov. Oblomov die in het gras ligt; Oblomov de dromer die een beetje naar insecten luistert etc. Het is dan toch logisch dat je zegt: als er zoveel problemen op Justitie afkomen, moeten we geen Oblomov in het kabinet hebben, maar iemand die er hard aan trekt.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Om te beginnen is het winst dat de minister leest. Verder vind ik het niet helemaal gepast om de zelfspot die het toch echt was, op zo'n manier te verdraaien dat het bijna een ordinaire scheldpartij wordt.

De heer Dittrich (D66):

Een beetje humor mag best in de politiek!

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

De uitlatingen van de heer De Graaf noemt u toch geen humor?

De heer Dittrich (D66):

Was u er dan bij?

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Ik heb het in ieder geval wel gelezen.

De heer Dittrich (D66):

Gelezen. Ik heb zelf natuurlijk ook meteen gevraagd of ik die toespraak mocht zien. Hij heeft uit zijn hoofd gesproken. Wat hij gezegd heeft, was een reactie op het Oblomovverhaal van de minister van Justitie.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

U was er dus ook niet bij?

De heer Dittrich (D66):

Nee, ik was er ook niet bij.

De heer Schutte (GPV):

Ik wil mij dan toch maar houden aan wat er in de pers wordt geciteerd. Het komt mij dan helemaal niet over, zoals de heer Dittrich nu zegt, als een compliment in de richting van de minister dat hij zo goed reageert op incidenten. In het citaat worden twee dingen tegenover elkaar gesteld uit de mond van de heer De Graaf. 'Hij' – de minister – 'wekt de indruk liever niet met nieuwe plannen te komen, maar sneller op incidenten te willen reageren. Dat is het ambitieniveau van het vriespunt'. Dat lijkt mij een negatieve kwalificatie van de activiteiten van deze minister. Daar staat tegenover: graag wat meer ambitie als het gaat om concrete plannen. Wat is het standpunt van de heer De Graaf nu geweest? Had hij kritiek op het reageren op incidenten, zoals de minister gedaan heeft? Of heeft hij net zo gereageerd als u en bedoelde hij: 'Goed, minister, dat hebt u prima gedaan, ga vooral zo door'?

De heer Dittrich (D66):

De heer De Graaf heeft net als ik zorgen over al die problemen die op justitieterrein op iedereen en ook op de minister afkomen. Hij heeft aangehaakt bij het voorbeeld van Oblomov die in het gras ligt, alleen maar droomt en verder niets doet. Hij heeft gezegd dat er echt van een ambitieniveau sprake moet zijn, omdat er zoveel problemen op ons afkomen dat je dat niet over je kant kunt laten gaan. Dat is de wijze waarop u die woorden zou moeten opvatten.

De heer Schutte (GPV):

Mag ik dan in hetzelfde kader een andere vraag stellen? De heer De Graaf heeft in hetzelfde betoog blijkbaar ook gezegd dat hij vindt dat de fractie van de PvdA en de VVD moeten gaan investeren in de coalitie. Vindt de heer Dittrich, als hij terugkijkt naar de gebeurtenissen op dit punt de laatste dagen, dit dan een goede investering in de coalitie van de kant van D66?

De heer Dittrich (D66):

Ik vind dat de heer De Graaf goed heeft weergegeven waar bepaalde problemen zijn, bijvoorbeeld op het justitieterrein. Er zijn ook talloze positieve opmerkingen gemaakt over bewindslieden. Dat weet ik, want dat heb ik hem gevraagd. Die vindt u helaas niet terug in de verslaglegging. Er zijn ook zeer opbouwende dingen gezegd.

De heer Schutte (GPV):

Ik ben benieuwd wat de minister hier zelf van zal zeggen en hoe hij de bijdrage heeft ervaren.

De heer Dittrich (D66):

Ik ook. Daarom heb ik hem ook gevraagd wat zijn inzet is. Ik hoor dat graag morgen. Wij kunnen daar dan weer verder op reageren. Ik hoop echt van ganser harte dat de problemen goed aangepakt worden.

De heer Rouvoet (RPF):

Had de opmerking die de heer Dittrich net maakte over de portefeuilleverdeling tussen beide bewindslieden meer als achtergrond dat de portefeuille van de heer Cohen te zwaar is? Of vooral dat de portefeuille van de minister te licht is?

De heer Dittrich (D66):

Het is niet of-of. Ik heb geconstateerd dat vorige ministers van Justitie altijd de zittende magistratuur in hun portefeuille hadden. Wij hebben in de vorige periode de commissie-Leemhuis gehad. Er is dus ontzettend veel werk te doen. Dat zal een van de zwaartepunten worden van deze regeerperiode. Ik heb gezegd dat het mij opvalt dat de staatssecretaris dat nu in zijn portefeuille heeft. Misschien is daar een heel goede reden voor. Ik vraag alleen hoe het komt dat die verdeling zo tot stand is gekomen. Ik hoop daar morgen graag wat over te horen.

Voorzitter! Ik wil mijn betoog vervolgen door bij het eerste grote probleem stil te staan, namelijk de capaciteitstekorten bij de gerechten. Over dat onderwerp wordt al langer gesproken. D66 is geschrokken van de meest recente berichten: rechters die duizenden onroerendezaakbelastingconflicten niet kunnen behandelen; ernstige strafzaken waarvan er duizenden niet tijdig behandeld kunnen worden waardoor de verdachte de dans kan ontspringen. Je zal maar slachtoffer zijn en in de krant lezen dat de rechtbanken onvoldoende mensen hebben om het werk aan te kunnen. Het niet vervolgen van verdachten in dit soort situaties tast het vertrouwen in de rechtsstaat aan. D66 vindt dat dat niet mag gebeuren. Een voorstel van de Amsterdamse hoofdofficier om pleabargaining in te voeren, is op zichzelf interessant, maar lost dit probleem niet op. Over de pleabargaining praten wij graag in een ander verband door met de minister. Als ik de oproep van de hoofdofficier van justitie zo mag verstaan dat hij van mening is dat advocatuur en openbaar ministerie voor een rechtszitting meer contact met elkaar moeten hebben, verdient hij onze steun. Ik weet dat de deken in Den Haag een dergelijk initiatief is gestart. Mijn fractie staat daar positief tegenover.

De heer De Wit (SP):

Moet u niet ruiterlijk toegeven dat het tekort aan rechters niet is ontstaan sinds het aantreden van de nieuwe regering, maar dat daar al onder het vorige kabinet sprake van was?

De heer Dittrich (D66):

Absoluut. Daar wordt al veel langer over gesproken. Om die reden heeft D66 in 1996 een motie ingediend, waarin aan de toenmalige minister van Justitie is gevraagd om een 'zware' commissie in te stellen die de problemen in kaart brengt. Dat is de commissie-Leemhuis geworden. Deze commissie heeft gepleit voor een structurele verhoging van het budget voor rechters en ondersteunend personeel. Er is een bedrag van 300 mln. genoemd. Wij zijn van mening dat er voldoende geld voor rechters beschikbaar moet komen, omdat wij anders dit soort problemen zullen houden. Mevrouw Kalsbeek heeft er overigens terecht op gewezen dat het aantal formatieplaatsen en de concrete invulling ervan bekeken moeten worden. Het blijkt dat formatieplaatsen nog niet zijn ingevuld. Klopt dat? Hoe groot is dat aantal? Wat zijn de ontwikkelingen op dat punt? Ik heb de voorzitter van de Nederlandse vereniging voor rechtspraak horen zeggen dat per 1 januari a.s. de herbezettingsgelden, die voor twee jaar waren bedoeld, komen te vervallen. Het gaat om een bedrag van 10 mln. Kan de minister uiteenzetten hoe het een zich tot het ander verhoudt?

Voorzitter! D66 is van mening dat er een plan opgesteld moet worden voor het oplossen van de ergste problemen. In het programma Buitenhof heeft de minister van Justitie gezegd te overwegen om gepensioneerde rechters en officieren van justitie die de leeftijd van 70 jaar nog niet hebben bereikt, in te zetten. Naar mijn mening zet dit weinig zoden aan de dijk. De meeste gepensioneerden die nog willen werken, worden al ingezet, maar misschien is er toch nog een niet aangeboord reservoir. Ik verneem dat graag van de minister. Ik wil ook zelf nog enige suggesties doen en verneem daarop graag de reactie van de minister.

Wij denken in de eerste plaats dat het zinvol is dat er een aparte RAIO-regeling komt voor juristen die al wat ouder zijn en veel werkervaring hebben. Ik denk daarbij aan een specifieke opleiding van bijvoorbeeld een jaar. Er zijn veel juristen, bijvoorbeeld met een advocatenkantoor, die de zittende magistratuur niet ingaan omdat zij hun kantoor op moeten zeggen, terwijl zij geen opleiding krijgen. Zij worden als het ware in het diepe geworpen. Die juristen zouden wel zijn over te halen als er een specifieke opleiding, bijvoorbeeld van een jaar, wordt aangeboden.

In de tweede plaats geldt voor de RAIO-regeling nog steeds een leeftijdsgrens van 30 jaar. Ik heb met collega De Graaf Kamervragen hierover gesteld. De minister heeft daar geen duidelijk antwoord op gegeven. Mijn fractie is van mening dat die leeftijdsgrens best omhoog kan. Er zijn wellicht juristen die wat later zijn gaan studeren en inmiddels 35 of 40 jaar zijn, maar best zo'n zesjarige opleidingsplaats willen vervullen.

Het derde punt is iets waarover in juristenkringen verschillend wordt gedacht, maar ik wil het de minister toch voorhouden. Een rechter-commissaris in strafzaken die enig onderzoek in een bepaalde strafzaak heeft gedaan, mag op dit moment op de terechtzitting niet in de meervoudige kamer op die zaak zitten. Dat staat in artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering. Deze rechter-commissaris heeft nu juist al die getuigen gehoord en veel onderzoekshandelingen verricht. Het zou enorm veel tijd schelen als hij wel deel kan uitmaken van de combinatie op de zitting. Sommige juristen zeggen dat dit in strijd is met artikel 6 van het Europese verdrag, maar anderen zeggen dat dit helemaal niet in strijd is met artikel 6. De suggestie aan de minister is om daarnaar te kijken en ons te laten weten of dit een mogelijkheid is.

Ik denk dat het belangrijk is dat elke rechtbank elk jaar een jaarverslag opstelt, waarin allerlei gegevens moeten staan over hoeveel strafzaken er zijn aangebracht door het openbaar ministerie, wat de tweejaarstermijn is in die zaken, of er een prop te verwachten is, en dergelijke. Wij denken dat dit soort gedetailleerde informatie nodig is voor de minister en voor de Kamer als controleur om te zien waar wellicht knelpunten ontstaan en hoe je daarvoor extra mensen en middelen kunt inzetten. Wij weten dat de gerechtshoven tweejaarlijks met zo'n verslag komen, maar niet alle rechtbanken doen dat. Wij denken dat het belangrijk is om die informatie te krijgen.

Stel dat er meer rechters komen, dan zitten wij met het probleem dat al die zittingszalen dan vol zitten met rechters die zaken behandelen. Wij hebben in een wat verder verleden al eens het voorstel gedaan om een avondrechtbank mogelijk te maken. Ik leg dat nog eens aan de minister voor. Dan kan er als het ware een dubbel rooster worden gedraaid, zodat de wachttijden ingelopen kunnen worden.

Als een ander departement met wetgeving komt die veel extra werk voor rechters oplevert, is het niet gebruikelijk dat zo'n ander departement de minister van Justitie geld aanbiedt om rechters aan te trekken. Een voorbeeld is de onroerendezaakbelasting van Financiën, waarvoor geen extra geld is gevoteerd. Als een fiscale wet wordt veranderd, weet de minister van Financiën de belastingdienst altijd wel heel goed te bedienen, want daarvoor komt dan opeens wel extra personeel vrij. Kan de minister dat nog eens goed met de collega's bespreken, zodat hij wat meer geld krijgt?

De heer Schutte (GPV):

Het behoort standaard te zijn dat bij elk wetsvoorstel dat in de Kamer wordt ingediend, expliciet de vraag wordt gesteld of het gevolgen heeft voor het bestuur respectievelijk voor de rechterlijke macht. Zo ja, hoe worden deze ingeschat en wat doen wij eraan om deze op te vangen? Leiden zij tot extra middelen of niet? Ik weet niet uit mijn hoofd of dit ook bij de WOZ is gebeurd, maar wij zijn daar wel bij geweest.

De heer Dittrich (D66):

U hebt helemaal gelijk dat dit de afspraak is, maar wij signaleren in de praktijk dat dit niet altijd gebeurt. Dan krijg je dit soort problemen. De rechters krijgen een lawine van zaken op zich af, waar zij de mensen niet voor hebben.

Ik breng in herinnering de motie van D66 en de Partij van de Arbeid over dading, een civielrechtelijk vergelijk, voordat de rechter eraan te pas komt. De Kamer heeft hierover meerdere malen moties aangenomen. Daar zit misschien ook wat ruimte in om een rechter te ontlasten.

Minister Sorgdrager heeft de Kamer toegezegd dat er voor de zomer van 1998 wordt besloten of fiscaal juristen als rechter kunnen worden benoemd, want dat is nu in de wet uitgesloten. Ik vraag de minister van Justitie wanneer dat kan worden geëffectueerd. Fiscaal juristen kunnen bijzonder goed werk doen in strafzaken, die vaak financieel heel ingewikkeld zijn, bij echtscheidingen, en noem maar op.

Een ander onderdeel is strafrecht in beweging. In de begroting van Justitie wordt ruime aandacht besteed aan de internationale dimensie van het recht. Steeds vaker wordt het Nederlandse recht door dat van Europa beïnvloed. Ik vind dat het Nederlandse parlement niet op een gestructureerde manier te horen krijgt welke discussies er in Europa spelen en hoe zij ons strafrecht kunnen beïnvloeden. Over het onmiddellijkheidsbeginsel en de gevolgen van het horen van getuigen op de terechtzitting weten wij natuurlijk het een en ander. Er zijn echter veel meer onderwerpen die spelen in Europa en die diep ingrijpen.

Ik ben erachter gekomen dat het Europees Parlement opdracht heeft gegeven een Europees wetboek van strafrecht en strafvordering te schrijven. Dat is inmiddels gereed en ik heb het in mijn bezit. Het heet het Corpus juris en de opstellers daarvan zeggen een en ander te baseren op artikel 209A van het EG-verdrag. Op basis van dat artikel kunnen nationale parlementen omzeild worden. Dat is natuurlijk niet wat wij willen. Politiek vinden wij dat dit zelfs ondenkbaar is. Als men het Corpus juris leest, staan daar veel dingen in die diep ingrijpen in het Nederlandse strafproces. Ik geef een voorbeeld. Zo staat er dat een advocaat altijd bij het politieverhoor aanwezig moet zijn. Dat is een punt waarover wij ook in Nederland wel eens gesproken hebben. Ik vraag daarom aan de minister hoe hij hier tegenover staat. Ik vraag hem tevens om een schriftelijke reactie te geven op het Corpus juris. Ik vraag hem de hoofdpunten langs te lopen en aan te geven hoe het Nederlandse strafrecht en strafproces beïnvloed kan worden. Op basis van een dergelijke notitie kunnen wij er verder over praten.

De heer Schutte (GPV):

Over dit thema zijn vragen gesteld in de vragenronde. Uit mijn hoofd noem ik de vragen 34. en 35. De minister heeft op deze vragen geantwoord dat een Europees strafrecht of strafprocesrecht niet aan de orde is. Daarbij is verwezen naar de behandeling van het Verdrag van Amsterdam. Dat is deze week in de Kamer aan de orde geweest. Daarbij is expliciet uitgesproken dat een Europees strafrecht of strafprocesrecht niet aan de orde is. De conclusie van de minister was dus dat hij er niet mee aan de gang ging. Het is dan een beetje moeizaam om diezelfde minister de vraag voor te leggen om bij een product van het Europees Parlement commentaar te leveren. Het standpunt is dat er van Europees strafrecht en strafprocesrecht geen sprake kan zijn. Ik neem aan dat de heer Dittrich dit standpunt deelt met de minister. De vraag om een uitvoerig stuk van het Europees Parlement te becommentariëren komt dan neer op monnikenwerk.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben het er niet mee eens dat het niet aan de orde is. Het zou in elk geval aan de orde kunnen komen. Ik zie invloeden van de Europese jurisprudentie in de Nederlandse rechtszaal. Denk maar aan het onmiddellijkheidsbeginsel: rechters moeten nu getuigen op de zitting uitgebreid horen. Daardoor treedt er veel stagnatie op. Het Corpus juris is geschreven voor een aantal delicten die met name met financiën en fraude te maken hebben. Daarbij worden allerlei dingen naar voren gebracht die soms diametraal tegenover het Nederlandse systeem staan. Ik vind het daarom belangrijk om van de minister van Justitie te horen wat de Nederlandse inzet zal zijn bij debatten over dit soort punten. Ik wil daarover graag meepraten, hier in dit parlement.

De heer Schutte (GPV):

Dan spreken wij over twee verschillende zaken. Natuurlijk is er invloed van Europese ontwikkelingen en ook van Europese rechtspraak op de Nederlandse rechtsorde, eventueel inclusief wetsteksten. Daar worstelen wij dagelijks mee. Een ander punt is of er gewerkt moet worden aan een Europees wetboek van strafrecht en een Europees wetboek van strafvordering. Het rapport van het Europees Parlement had een dergelijke strekking. Daarvan heeft de Nederlandse regering gezegd dat dit niet aan de orde is.

De heer Dittrich (D66):

Dat is waar. Het Europees Parlement heeft de opdracht gegeven. Dat wetboek, het Corpus juris, ligt er. Wij hebben daar niet van gezegd of het moet worden ingevoerd of niet. Er zitten wel elementen in, bijvoorbeeld inzake de harmonisatie van bepalingen, die in het Europese gebied hun schaduw vooruit kunnen werpen. Wij moeten dan ook hierover van gedachten wisselen met de minister nu wij daar de tijd voor hebben. Wij moeten niet geconfronteerd worden met ontwikkelingen waar wij achteraan moeten fietsen. Dat probeer ik duidelijk te maken.

De heer Rouvoet (RPF):

Het is altijd goed om over veel dingen te debatteren. Naar aanleiding van de berichten daarover heb ik wat nagekeken. Ik heb de indruk dat het Europees Parlement niet bevoegd is om iets dergelijks gezaghebbend te introduceren. Daarnaast is het mij bekend dat bij de bespreking van het Verdrag van Amsterdam hierover vragen zijn gesteld. Daarbij is ook artikel 209A van het EG-verdrag aan de orde geweest. Toen is al gewisseld tussen Kamer en regering dat daarvan geen sprake kan zijn. Integendeel, wij hoeven helemaal niet bevreesd te zijn dat de zaken in een keer worden geïntroduceerd, zoals het NRC-bericht ons wil doen geloven. Is de heer Dittrich het met mij eens dat het te beschouwen is als een vorm van 'Spielerei' van het Europees Parlement, dat immers niet bevoegd is tot invoering hiervan? Als dat zo is, heb ik er geen behoefte aan om hierover een apart debat te initiëren.

De heer Dittrich (D66):

Ik kan niet duidelijk antwoorden dat ik het eens ben met de heer Rouvoet. In het eerste hoofdstuk van het Corpus juris wordt immers uitgelegd dat op basis van artikel 209A van het EG-verdrag dit soort afspraken gemaakt kunnen worden, zonder dat nationale parlementen daarvoor hun toestemming geven. Misschien is dat niet zo, maar dat hoor ik dan graag van de minister. Hij moet dan niet alleen zeggen dat het niet aan de orde is, want ik moet zeggen dat ik daar niet door word overtuigd. Dan wil ik daar graag inhoudelijk over discussiëren.

De heer Rouvoet (RPF):

Ik verwees inderdaad naar het antwoord op die vraag van de kant van de regering, maar misschien is het goed dat wij straks bij het antwoord betrekken dat van de zijde van de regering, door de heer Van Aartsen, de minister van Buitenlandse Zaken, is meegedeeld dat artikel 209A niet aan de orde is. Voor mij was dat eerlijk gezegd voldoende, maar ik wil het ook best nog een keer van deze minister horen. Misschien luistert het Europees Parlement wel mee.

De heer Patijn (VVD):

Voorzitter! Ik vind het punt dat de heer Dittrich aan de orde stelt toch relevant. Ik heb een opmerking vooraf: harmonisatie of uniformering van strafrecht is een intergouvernementele aangelegenheid, het is een zaak van het Nederlandse parlement als het gaat om de vaststelling van regelgeving. Het Europees Parlement is daar niet bevoegd. Ik denk dat harmonisatie eerder dan uniformering van strafrecht in toenemende mate aan de orde zal zijn in de Europese context. Denk aan het bestrijden van fraude. Als je te veel gaten laat zitten in de wetgeving van individuele lidstaten, dan heb je geen systeem dat de gehele Europese Unie dekt. Dat geldt ook voor bankfraude en douanezaken. Ik denk dat strafrechtelijke vergrijpen in het kader van het vrije verkeer van personen ook aan de orde is. Ik vind die vraag redelijk relevant.

De heer Dittrich (D66):

Yes!

De heer Patijn (VVD):

Alsjeblieft, steek die maar in je zak, Boris!

Ik wil de vraag alleen koppelen aan mijn eerdere vraag wat nu precies de inzet van deze regering is. Wat ambieert zij nu op Europees niveau? Ik voer liever de discussie vanuit de offensieve houding dat wij wat ambiëren op Europees niveau dan vanuit de puur defensieve houding dat de Europese Unie eigenlijk niet bevoegd is in deze zaken, dus einde discussie.

De heer Dittrich (D66):

De heer Patijn zegt dus ook dat wij ambitie moeten tonen en dat wij de problemen die op ons afkomen op een offensieve manier moeten aanpakken. Ik ben het helemaal met hem eens.

De heer Patijn (VVD):

Ja.

De heer Dittrich (D66):

Ja.

De voorzitter:

Iedereen vindt het erg prettig. Gaat u door, mijnheer Dittrich.

De heer Dittrich (D66):

Wij zitten niet voor niets samen in de coalitie.

Voorzitter! Dan kom ik toe aan de sociale advocatuur.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Voorzitter! Ik heb toch nog een vraag over Europa. Ik zou graag de reactie van de heer Dittrich willen horen op het voorstel dat mijn fractie heeft gedaan met betrekking tot de dreigende uitholling van rechtswaarborgen bij verdere politiële en justitiële samenwerking. Wij hebben eigenlijk de suggestie gedaan dat de minister daarbij elke keer de eis zou moeten stellen van nationale rechterlijke controle.

De heer Dittrich (D66):

Mijn eerste reactie daarop is dat wij aan uitholling van dat soort rechten niet willen meewerken. Als een bepaald voorstel gedaan is, moet je natuurlijk wel keer op keer afwegen wat de belangen zijn. Soms moet je toch bepaalde veranderingen steunen. Dat zou ik daar in z'n algemeenheid op willen antwoorden.

Dan kom ik nu toe aan de sociale advocatuur. Voor de zomer heeft de Kamer een debat gevoerd over de Wet op de rechtsbijstand en de positie van de sociale advocatuur. Toen is ook een motie aangenomen, waarin ervoor wordt gepleit om de normvergoeding op een meer kostendekkend niveau te brengen. Beide bewindslieden leggen de uitvoering van de motie naast zich neer, omdat er geen budgettaire ruimte voor is gevonden.

Nu heb ik in het NJB-interview gelezen dat de minister heeft gezegd dat het een soort ereplicht is voor advocaten op commerciële kantoren om pro-Deozaken te doen. Toen ik dat las, dacht ik: dat kan de minister toch niet serieus volhouden! Sociale rechtshulp is echt een specialisme. Commerciële advocaten treden op voor grote bedrijven, voor banken bijvoorbeeld. Ik denk niet dat zij de socialezekerheidszaken of asielzaken er even bij kunnen doen, zonder dat zij een wanprestatie leveren. Ik kijk ook naar de zorgen die er zijn rond de sociale advocatuur. De heer De Wit sprak daar ook al over. Die mensen vergrijzen of ze raken afgebrand. Zij moeten keihard werken of gaan voor een commercieel kantoor werken. Er is nauwelijks nieuwe aanwas. Het betekent uiteindelijk dat het grondrecht op rechtsbijstand op de tocht komt te staan. Ik meen dat mevrouw Halsema al sprak over de asieladvocaten. Als je kijkt naar het conceptbesluit vergoedingen rechtsbijstand, dan zie je dat de gemiddelde uurvergoeding voor asielzaken 30% zal dalen. Asieladvocaten die meer dan 8 uur nodig hebben voor een ingewikkelde zaak krijgen daar helemaal geen geld meer voor, tenzij ze meer dan 24 uur aan zo'n zaak hebben besteed. Dat is nu echt pro Deo. Ik vraag de regering met klem om dit onderdeel van dat besluit te heroverwegen. Ik koppel daaraan meteen een vraag. In de begroting staat dat 600 extra IND-medewerkers zullen worden aangesteld om achterstanden weg te werken en dergelijke. Dat heeft voor de rest van de keten ook gevolgen. Denk aan de rechtsbijstand en de druk op de rechtbanken. Ik vraag de regering of, als daarvoor geen extra middelen worden uitgetrokken, de boel niet spaak loopt.

Dan wil ik stilstaan bij de positie van de getuige in het strafproces. Wij zien steeds vaker dat deze aan verandering onderhevig is. Denk maar aan de training van getuigen en aan de richtlijn Afspraken met criminelen. Onderschrijft de minister het antwoord van de vorige minister van Justitie, waarmee ik niet gelukkig was, dat soms geld moet kunnen worden betaald aan een getuige, voordat deze op de zitting een verklaring aflegt? Ik denk dat dit een slechte ontwikkeling is.

In de kwestie van geweld op straat heeft premier Kok allerlei maatregelen aangekondigd. Hij sprak maandag over een landelijk platform tegen geweld. Dat vind ik een heel goede zaak. Ik denk dat veel meer samengewerkt moet worden om het geweld op straat te kunnen aanpakken.

Hij heeft verder gezegd dat het kabinet gaat onderzoeken of het mogelijk is dat getuigen makkelijker anoniem bij de politie een verklaring kunnen afleggen in zaken van geweld op straat. De premier zei dat het doen van aangifte weer vanzelfsprekend moet worden. Ik ben het met hem eens dat het een ongewenste ontwikkeling is dat mensen bang zijn om aangifte te doen. Maar als anoniem bij de politie aangifte wordt gedaan, kun je op je vingers natellen dat óf de rechter-commissaris óf de rechter op de zitting die anonimiteit wil opheffen om helder te kunnen krijgen wat de aard van de getuigenverklaring is. Als je mensen oproept om een anonieme verklaring af te leggen en verderop in de procedure blijkt dat zij die anonimiteit moeten opgeven, denk ik dat veel getuigen daarop niet zitten te wachten en daartoe niet bereid zijn. Als zij daartoe niet bereid zijn, mag de rechter die anonieme verklaringen niet meetellen voor het bewijs, zodat wij wel eens van de regen in de druk zouden kunnen komen. Immers het zou tot vrijspraak kunnen leiden. Ik vraag de minister van Justitie hoe hij de opmerkingen van de premier beoordeeld heeft, of hij de premier geadviseerd heeft en of hij die opmerkingen ondersteunt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks):

Kan de heer Dittrich zijn oordeel over de anonieme aangifte iets explicieter maken?

Hij heeft zich een paar keer in de pers uitgelaten over het trainen van politiegetuigen. Graag verneem ik hier zijn mening in dat opzicht. Ik maak van deze gelegenheid tevens gebruik om de minister nog eens te vragen naar zijn mening hierover. Wij hebben er schriftelijke vragen over gesteld en als antwoord alleen een resumé van het oordeel van het hof gekregen.

De heer Dittrich (D66):

Ik ben blij dat mevrouw Halsema die vraag over het trainen van politiegetuigen stelt. In het Nederlandse strafproces gaat het om het vinden van de waarheid. Als een training wordt gegeven aan politiemensen die ondersteunend is om de waarheid op de zitting helder neer te kunnen zetten, hebben wij er geen proble men mee. De vraag is dan waar de grens ligt. Als het erom gaat de waarheid te verhullen, zijn wij er absoluut niet gelukkig mee. Ik denk zelfs dat het in strijd is met het Nederlandse recht. Ik sluit mij aan bij de vraag hoe de minister erover denkt.

Over de vraag hoe D66 denkt over de anonieme getuigenverklaring bij de politie heb ik al heel kort iets gezegd. Wij beseffen ten volle dat geweld op straat een groot probleem is. Wij waarderen het dat iedereen meedenkt over de oplossing. Een jaar lang zijn overal in het land meetings geweest en zijn mensen verhoord. Het anoniem kunnen getuigen bij de politie is wellicht belangrijk, maar als dat niet mee kan tellen in het strafproces, hetgeen wellicht leidt tot vrijspraak, zijn denk ik de poppen aan het dansen. Je kunt moeilijk aan de samenleving uitleggen dat je mensen oproept een anonieme verklaring af te leggen, als dit contraproductief kan uitpakken. Alleen in heel serieuze zaken, zeg maar gevallen van levensbedreiging, geldt al een wettelijke regeling. Ik denk niet dat deze uitgebreid kan worden, ook kijkend naar de Europese rechtspraak. Juist door de Europese rechtspraak zie je de tendens dat veel minder anoniem moet worden verklaard en veel meer in de openbaarheid op de zitting, zodat een verdachte of zijn advocaat vragen kan stellen aan getuigen. Je moet altijd achter de reden zien te komen waarom een getuige iets heeft verklaard. Het is immers ook mogelijk dat hij slechts wraak heeft willen nemen. Daarom moet zoiets duidelijk in de openbaarheid kunnen worden gebracht.

In de zaak van de Utrechtse serieverkrachter is een grootschalig politieel onderzoek aangekondigd. Hierbij wordt allerlei mannen gevraagd op vrijwillige basis DNA-materiaal af te staan. Wij constateren dat hierover in de wet niets is geregeld. Op vrijwillige basis kan het, maar wij geven de voorkeur aan een wettelijke regeling. Hierbij verwijzen wij naar een uitspraak van de rechtbank te Alkmaar in de zaak-Stede Broec, waarin hieromtrent allerlei criteria zijn aangegeven.

Voorzitter! Gelet op de tijd die mij door mijn fractie is gegund, wil ik het hierbij laten.

De heer Rouvoet (RPF):

Voorzitter! De viering van het 200-jarig bestaan van het ministerie van Justitie, vorige week maandag in Scheveningen, werd gekenmerkt door een behoorlijke mate van tevredenheid en optimisme. De minister-president zei dat Justitie met opgeheven hoofd de 21ste eeuw in kon gaan. De speciaal voor Justitie geschreven meezinger van Guus Meeuwis onderstreepte dat nog eens. De, overigens heel gezellige, bijeenkomst had al met al een tamelijk hoog 'tsjakka'-gehalte.

Kennelijk kon het departement wel een mentale oppepper gebruiken. Dat doet mij de vraag stellen, hoe Justitie er eigenlijk voor staat. Niet iedereen is daar zo optimistisch over. In Trouw van 1 augustus jl. schreef Willem Breedveld een tamelijk somber verhaal onder de kop 'De neergang van Vrouwe Justitia', met als vrolijkste observatie 'Justitie bestaat dus nog'. Breedveld schrijft: 'Justitie heeft in de afgelopen jaren haar laatste spoortje gezag verloren', en, verwijzend naar de aderlating terzake van de zeggenschap over de politie, 'Vrouwe Justitia lijkt nu meer op een Venus van Milo: ter wille van haar onafhankelijkheid wordt haar nog net een blinddoek gegund. Maar de armen waarmee ze haar gezag tot uitdrukking brengt, zijn afgehakt. Voorgoed, naar het lijkt.' Trouwens, ook in de toelichting op de begroting wordt erkend dat 'het vertrouwen in en het respect voor Justitie in de afgelopen jaren in het geding zijn geweest.'

De vele affaires en incidenten van de afgelopen jaren, met als dieptepunten de crisis in de opsporing en de verstoorde verhoudingen tussen ministerie en openbaar ministerie, hebben de positie en het gezag van het departement geen goed gedaan. Dat is ernstig, temeer daar de minister van Justitie, als geweten van het kabinet, in het bijzonder verantwoordelijk is voor de handhaving van de rechtsorde en de bewaking van de kwaliteit van wetgeving, kortom voor de rechtsstaat als zodanig. Herstel van gezag is dan ook dringend noodzakelijk, niet door peptalk, maar door krachtig en duidelijk beleid, betrouwbaarheid en aanspreekbaarheid. Zoals het in de regeringsverklaring is geformuleerd: 'een overheid die haar gezag waarmaakt door daadkracht en voortvarendheid te paren aan zorgvuldigheid en betrouwbaarheid.' Zo is het, zou ik bijna zeggen.

Nu hebben gezag en autoriteit, en dus ook het overheidsgezag, sinds de jaren zestig onmiskenbaar forse deuken opgelopen. Gezag komt van 'gezeggen' en daar heeft de op zijn vrijheid gestelde burger door de bank genomen nu eenmaal een hekel aan. Regelgeving wordt al gauw ervaren als een onacceptabele inbreuk op het hoge goed van de individuele vrijheid. Dat de overheid 'mensen weer moet leren hun vrijheid in verantwoordelijkheid te dragen' en daartoe fatsoenswaarden hoog op de agenda moet zetten, zoals minister Van Boxtel tot mijn aangename verrassing heeft bepleit, moet voor velen als een vloek in de oren hebben geklonken. Hoe werkt dit pleidooi, waarvan ik aanneem dat het een kabinetsvoornemen betreft, door op het terrein van Justitie?

Voorzitter! Boven een recent Elsevierportret stond: 'VVD'er Benk Korthals, die weer gezag moet geven aan Justitie, had als jongen zelf problemen met gezag'. Zelf zegt de kersverse minister daarover: 'Ik rebelleerde niet tegen het gezag, maar tegen het misbruik van gezag.' En: 'Mijn moeilijkheden met het gezag toen, hebben me wel geleerd dat iedereen opeens een potentiële verdachte, een vermoedelijke dader kan worden.' Dit thema trof ik ook aan in het boekje 'Doodseskaders in Nederland?' van Bob van der Goen, waarin de relatie tussen macht, gezag en recht centraal staat. Zijn stelling is dat het recht gezag ontbeert, omdat het een morele grondslag mist en slechts uitdrukking is van bestaande machtsverhoudingen. Ter illustratie verwijst hij naar de Maagdenhuisbezetting, waarbij 'in een geïsoleerde groep het recht als het ware opnieuw werd uitgevonden' en een nieuw soort democratie werd geboren: alle bezetters vormden tezamen de algemene vergadering en alle beslissingen zouden met algemene stemmen worden genomen. Al gauw bleek dat, voorspelbaar, niet werkbaar en kwam er een 'bezettingsraad', die voortaan de dienst uitmaakte. Van der Goen herinnert zich vervolgens dat een onaangepaste straatfiguur, die Lijpo genoemd werd, de vergaderingen verstoorde en in een kelder werd opgesloten; en hij vraagt zich nu af, op grond waarvan men daartoe eigenlijk gelegitimeerd was. Zijn antwoord op deze zeer wezenlijke vraag – het is de vraag naar de legitimatie van het overheidsgezag en het recht – is, in de lijn van Habermas, nogal rationeel en procedureel van aard. Tegelijkertijd blijft dat voor hem onbevredigend en heeft hij regelmatig moeite met het optreden en de regels van de overheid. 'We hebben', zo stelt Van der Goen, 'een ongekende macht gelegd in handen van enkelen die we over ons hebben aangesteld'.

Mevrouw de voorzitter! Daar zit 'm mijns inziens de kneep: wie de bron van het overheidsgezag bij het volk en dus ook bij zichzelf legt, komt vroeg of laat voor de vraag te staan waarom hij zich eigenlijk zou moeten houden aan een regel die hij afwijst en waarom hij zich zou moeten laten gezeggen door een overheid die haar gezag, dat zij ontleent aan de burgers, aanwendt om diezelfde burgers te dwingen iets te doen wat ze niet willen. Dat is de zwakke stee in de theorie van de volkssoevereiniteit. Een democratie die op deze idee is gebouwd, is kwetsbaar, doordat de morele grondslag van overheidsgezag en recht in laatste instantie samenvalt met de opvattingen van individuen, die – letterlijk – autonoom zijn en willen zijn.

Vanouds heeft de christelijke politiek hier tegenover een andere visie geplaatst: de overheid ontleent haar gezag niet aan het volk, maar aan God en is aan Hem verantwoording schuldig voor haar optreden. Dáár, in de dienstbaarheid aan het Koninkrijk van God, ligt de morele grondslag van het recht en dáárom behoort de overheid gehoorzaamd te worden en haar gezag erkend. Zij heeft het ten slotte niet van zichzelf, zo zeg ik dan maar. Ik zou het zeer waarderen, mevrouw de voorzitter, als de minister ook in dit debat op deze wat meer politiek-filosofisch getinte beschouwing zou willen reageren, waarbij het mij er natuurlijk om te doen is zijn visie te vernemen op de relatie tussen de fundering van het overheidsgezag en de mogelijkheden tot herstel van dat gezag.

Ik wil nog stilstaan bij enkele andere factoren die relevant zijn voor de gezagspositie van de overheid en van justitie in het bijzonder. Dat is in de eerste plaats de integriteit van politiek en bestuur. Incidenten op dit vlak, van de zaak-Pikmeer tot aan de IRT-affaire, tasten de geloofwaardigheid en daarmee het gezag van de overheid aan en worden ook gemakkelijk aangegrepen als legitimatie voor eigenmachtig optreden van burgers: 'ze houden zich toch zelf ook niet aan de regels?'. Een politieke cultuur zoals die de laatste jaren is gegroeid, waarin voor gemaakte fouten geen verantwoordelijkheid wordt genomen – de 'sorrydemocratie' –, versterkt deze ontwikkeling nog. Dat geldt ook voor de recente crisis binnen de justitieorganisatie, waarbij wantrouwen en machtsstrijd de verhoudingen hebben gekenmerkt. Herstel van vertrouwen, een krachtige leiding en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden waren en zijn noodzakelijk. Ik vraag de minister naar zijn taxatie van de verhoudingen binnen Justitie, zoals hij die bij zijn aantreden heeft aangetroffen. En natuurlijk vraag ik hem ook naar de huidige stand van zaken: hoe staat het nu met de reorganisatie van het openbaar ministerie en met het college van procureurs-generaal en het voorzitterschap daarvan?

Een volgende factor die ik wil noemen, is de typisch Hollandse gedoogcultuur. Herman Pleij observeert dat gedogen bijna een automatisme is geworden en merkt met ironie op dat het werken volgens de regels alleen nog voorkomt als 'stiptheidsactie' en dat het dan nog een negatieve klank heeft ook.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Mag ik nog even terugkeren op de vorige vraag die de heer Rouvoet stelde, over het openbaar ministerie? Ik neem aan dat hij ook vandaag het Algemeen Dagblad heeft gelezen, waarin staat dat hoofdofficieren ontevreden zijn over het college van procureurs-generaal. Is dat de achtergrond waarom hij die vraag stelt? Of zegt hij: het totaalbeeld van het openbaar ministerie baart mij zorgen?

De heer Rouvoet (RPF):

Als ik een vraag stel bij een justitiebegroting, is de achtergrond nooit wat er die ochtend toevallig in de kranten staat. Dat is niet mijn manier van werken...

De heer Dittrich (D66):

Als symptoom, uiteraard, voor wat er aan de hand kan zijn.

De heer Rouvoet (RPF):

Het gaat mij om het proces, om het geheel dat daarachter ligt. Het zal u evenmin als mij ontgaan zijn dat het openbaar ministerie al een poosje in discussie is en dat er nogal wat open plekken zijn. Ik dacht dat ik niet de eerste was die daar vragen over stelde vandaag. Er is bij het openbaar ministerie de afgelopen periode het nodige gebeurd. Er is wat dat betreft een wetsvoorstel behandeld, dat nu bij de Eerste Kamer ligt; daar hebben we het hier over gehad en dat zijn wij kwijt. Tegelijkertijd is er de vrees bij velen en ook bij mij, dat het proces stagneert. Ik lees in de memorie van toelichting dat de minister er optimistisch over is, maar ik ben er met veel collega's in geïnteresseerd te vernemen hoe het er nu mee staat. Immers, we hebben de reorganisatie van het openbaar ministerie niet voor niets hier behandeld met veel inzet van alle woordvoerders, waaronder ook de heer Dittrich, omdat het zo'n essentieel onderdeel van het hele apparaat uitmaakt. We mogen de crisis die in januari tot een uitbarsting kwam, niet laten voortduren: daar hebben we die reorganisatie voor nodig en daar hebben we ook een adequate invulling van het college van PG's voor nodig. Dat lijkt mij evident.

De heer Dittrich (D66):

Dan zijn wij het helemaal met elkaar eens.

De heer Rouvoet (RPF):

Dat is mooi.

Voorzitter! Ik ga weer terug naar de gedoogcultuur. Ik herinner mij hoe VVD-woordvoerder Korthals, ongeveer anderhalf jaar geleden, het gedogen heeft getypeerd als 'een modeverschijnsel met gevaarlijke tendensen', dat ontstaat 'bij gebreke van wetgeving van voldoende kwaliteit' en dat 'gerechtvaardigd kan zijn, maar niettemin ongewenst is', omdat 'het gedogen van wetsovertredingen de rechtszekerheid en -gelijkheid van burgers aantast' én omdat 'gedogen het gezag van de overheid ondermijnt'. Ik was en ben het zeer met de heer Korthals eens.

Een overheid die toestaat wat zij heeft verboden en voortdurend tegenstrijdige signalen afgeeft bijvoorbeeld over de betekenis van regels ten aanzien van drugs, mag zich er niet over verbazen dat burgers ook in andere opzichten hun schouders ophalen over de overheid. Dat lijkt mij funest voor de 'rule of law', die vorige week in Scheveningen nog door de secretaris-generaal werd neergezet als een voor Justitie cruciaal concept.

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik heb op het punt van gedogen een vraag aan de heer Rouvoet. Ik heb het dan over de achterdeurproblematiek bij coffeeshops en de hypocrisie die daaromheen is ontstaan omdat de georganiseerde criminaliteit de bevoorrading in handen heeft. Is hij niet ook van mening dat wanneer je het probeert te regelen door lokale initiatieven te ondersteunen in het kader van gedogen, je als het ware het wantrouwen van het publiek kunt omzetten in iets positiefs?

De heer Rouvoet (RPF):

Nee, dat vind ik niet. Ik grijp nu even terug op de IRT-enquête. Je kunt van iedere schakel in de drugsketen vanaf het moment van verbouwen tot het moment dat het spul gebruikt wordt, zeggen dat als je die schakel beheerst en reguleert, je greep op de zaak hebt. In de IRT-enquête hebben wij daarvan de uitwassen gezien omdat de politie bij wijze van spreken zelf met het spul door het land reed. Wij hebben het daar nu niet over. Maar u legt precies de vinger op de kritiek die mijn fractie altijd heeft geleverd op het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops. Immers, als je begint bij de voordeur te gedogen, dan kom je vroeg of laat voor de vraag te staan hoe je het bij de achterdeur moet gaan doen. Je kunt dan wel zeggen: dat is de hypocrisie van de achterdeur en dus moeten wij ook die stap zetten. Maar de volgende vraag is dan: het spul moet ook geteeld worden. Ik was, evenals de heer Dittrich aanwezig op de parlementaire dag in Amsterdam en op die dag werd op het Thorbeckeplein in Amsterdam een drugspand ontmanteld waar 1500 hennepplantjes naar buiten werden gekieperd. Om de hoek zat een coffeeshop. Nu mag de heer Dittrich het weer zeggen!

De heer Dittrich (D66):

Dat zouden wij nu juist met elkaar moeten voorkomen door het ondersteunen van lokale initiatieven, waarbij je weet wie er teelt, dat het kleine hoeveelheden zijn en waarbij je mensen aan hun afspraken weet te houden. Kun je op zo'n manier niet beter de georganiseerde criminaliteit aanpakken? Dit is ook een vraag aan de minister.

De heer Rouvoet (RPF):

Ik denk dat dit niet het geval is en ik word daarin gesterkt door de ervaring van de afgelopen jaren, ook in het kader van de IRT-enquête. Maar ik wil mijn vraag zeker voegen bij uw vraag aan de minister omdat ik ook lees over lokale initiatieven, zoals onlangs in Haarlem waarbij men het op lokaal niveau bij de achterdeur wil regelen.

Voorzitter! Ik ben weer in mijn eigen verhaal terug, want dat was ook een van de vragen die ik aan de minister wilde stellen. Gehoord wat de heer Korthals indertijd bij de behandeling van het gedoogbeleid heeft gezegd – en ik spits mijn vraag nu toe op drugs – zou ik willen weten wat zijn opmerkingen van toen over gedogen betekenen voor het beleid van deze minister. Mogen wij van hem, nu hij in de positie is om de daad bij het woord te voegen, andere accenten verwachten, bijvoorbeeld in het drugsbeleid, of wordt het meer van het zelfde? Ik betrek daarbij het voorbeeld over de achterdeur dat zojuist ter sprake kwam. Meer specifiek vraag ik of de minister bereid is een einde te maken aan het feitelijke gedogen van het gebruik van de XTC-harddrug, zo nodig door houseparty's aan strikte regels te binden.

Een andere gedoogkwestie betreft de ongegeneerde wijze waarop seksshops straffeloos het verbod van artikel 250a Wetboek van Strafrecht met voeten kunnen treden. Welke mogelijkheden ziet de minister om hiertegen op te treden? Is het niet mogelijk om voor deze shops, analoog aan de coffeeshops, AHOJ-G-criteria te ontwikkelen, waardoor wij tenminste enige greep krijgen op bijvoorbeeld de plaats van vestiging en het etalage- en verkoopbeleid? Graag krijg ik hierop een reactie.

Voorzitter! Het gezag wordt ook aangetast als blijkt dat wetten in de praktijk niet gehandhaafd kunnen worden. De burger ziet een overheid die machteloos lijkt te staan tegenover een steeds harder wordende criminaliteit en toenemend geweld op straat. De politie wordt wanhopig van de waslijst met prioriteiten, het OM wil duizenden zaken terzijde leggen en ook de rechterlijke macht dreigt te bezwijken. Capaciteitsuitbreiding is zeker nodig, maar daar kun je ook niet eindeloos mee doorgaan. Bovendien leert de ervaring dat, als je niet alle schakels van de strafrechtsketen tegelijk versterkt, er altijd ergens verstopping optreedt.

Mevrouw de voorzitter! De betrokken instanties en de samenleving hebben er recht op dat de minister op korte termijn met een adequaat pakket van maatregelen komt om het handhavingstekort weg te werken. Mogen wij dat tegemoetzien?

Over de versterking van de rechterlijke organisatie moet ik zeggen dat de huidige situatie mijn zorgen over de beperkte middelen die ter beschikking komen voor het vernieuwingsproces alleen maar vergroot. Het is essentieel dat zowel de inhaalslag als de vernieuwing goed kan worden uitgevoerd en dat het één ook in financiële termen niet ten koste zal gaan van het ander. Kan de staatssecretaris dat garanderen?

Randvoorwaarde bij uitvoering van de operatie-Leemhuis is waarborging van de rechterlijke onafhankelijkheid. Ik vraag me eerlijk gezegd af of een bevoegdheid van de Raad voor de rechtspraak om regels vast te stellen terzake van het gebruik van 'open normen' daarmee niet in strijd is. Wil de staatssecretaris hierop reageren? Kan hij ook ingaan op soortgelijke kritiek, zoals die onlangs door de deken van de Nederlandse orde van advocaten werd geleverd, namelijk dat de overheid – nu haar gezag is verwaterd, aldus de deken – regelmatig de verleiding niet kan weerstaan om met het oog op het herstel van het primaat van de politiek tijdens het spel de regels in haar voordeel te wijzigen, bijvoorbeeld via een wettelijke omschrijving van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur? Zij lijkt daarmee de toetsing van het eigen handelen te willen reguleren en tast daarmee de rechtsbescherming aan.

Nu ik het toch over de rechterlijke macht heb, nog de vraag of het vanuit een oogpunt van rechterlijke onafhankelijkheid eigenlijk wel gewenst is dat een rechter tevens lid van het parlement kan zijn.

Mevrouw de voorzitter! Wat het asielbeleid betreft hecht ik er, gezien de tegenstellingen binnen de coalitie, zeer aan dat de staatssecretaris in dit debat herhaalt dat wat hem betreft bij de toetsing van asielaanvragen de lat voor 'echte vluchtelingen' niet hoger gelegd mag worden en dat hij tegen die achtergrond de vandaag gedane suggesties zal beoordelen.

Al vaker heb ik gepleit voor bestrijding van discriminatie van mensen met een handicap, óók via het strafrecht. Van regeringszijde is steeds gesteld dat het begrip handicap te vaag en onbepaald is. Dat is, nu in het Verdrag van Amsterdam een verbod op discriminatie op grond van handicap is opgenomen, echter geen geldig argument meer. Is de minister bereid met de staatssecretaris van VWS in overleg te treden over opneming van een strafrechtelijke component in het aangekondigde wetsvoorstel?

Ook vraag ik nog een reactie op de kwestie van de financiering van de hulpverlening aan verkeersslachtoffers. Ik heb daarover een brief ontvangen van Slachtofferhulp Nederland.

Mevrouw de voorzitter! Op de drempel van de 21ste eeuw is er voor Justitie weinig reden om tevreden achterover te leunen. Vrouwe Justitia heeft een moeilijke tijd achter de rug en er wordt veel van haar gevraagd. Kortom: voor de nieuwe bewindslieden is er volop werk aan de winkel! Zonder gezag en vertrouwen zullen zij het niet kunnen stellen; gezag dat zij zullen moeten verwerven, vertrouwen dat zij zullen moeten winnen c.q. herwinnen. In hun zware en verantwoordelijke ambt – en dat is een dienstbetrekking! – wens ik hen veel wijsheid toe en de zegen van God, in Wiens dienst zij staan en aan Wie zij ten diepste hun gezag ontlenen.

De heer Van der Staaij (SGP):

Mevrouw de voorzitter! Vier jaar geleden, bij de behandeling van de eerste justitiebegroting van minister Sorgdrager en staatssecretaris Schmitz, merkte het toenmalige Kamerlid Korthals op dat bij de justitiebegroting vaak dezelfde knelpunten aan de orde komen: een ernstige toename van criminaliteit; rechters, die de noodklok luiden omdat zij de zaken nauwelijks op tijd kunnen verwerken; een grote toestroom van asielzoekers. Korthals waarschuwde de bewindslieden dat zij niet in een gespreid bedje terechtkwamen. 'Nota's zijn prachtig, maar er moeten concrete beleidsresultaten worden geboekt', aldus het toenmalige Kamerlid.

Voorzitter! Het is enigszins ontmoedigend dat nu, kort na het begin van een nieuwe kabinetsperiode, de genoemde knelpunten nog steeds zo hoog op de agenda staan. 'Geweld bezorgt Kok slapeloze nachten', zo kopte onlangs een krant. Van rechters die de noodklok luiden, staan de media momenteel ook weer bol. En het record te optimistische inschatting van het aantal asielzoekers wordt telkens weer verbroken.

Voordat ik op deze onderwerpen nader inga, zou ik de waarschuwing van het toenmalige Kamerlid Korthals graag willen herhalen in de richting van de nieuwe bewindslieden: wij zien uit naar concrete resultaten!

De criminaliteitscijfers zijn onverminderd onrustbarend. Met name de geweldsmisdrijven nemen nog altijd toe, zo blijkt uit het SCP-rapport 1998. Aan de 'geweldsgolf in gedoogland' is helaas nog geen einde gekomen. Zeker ook de bestrijding van de jeugdcriminaliteit vraagt om een integrale benadering. Wij steunen het beleid om daarbij specifiek de aandacht te richten op allochtone jongeren.

Voorzitter: Giskes

De heer Van der Staaij (SGP):

Voorzitter! De criminaliteitscijfers moeten ons er echter ook toe brengen oog te hebben voor achterliggende maatschappelijke ontwikkelingen. De discussie over overdracht van waarden en normen mag niet verstommen. Ernstig willen wij oproepen om gehoor te geven aan de universele wet van God, die in de Tien Geboden is gegeven. Hierin is een vaste basis en een blijvend richtsnoer te vinden voor volk en overheid.

Is er de werkelijke bereidheid om kritisch te kijken naar onze samenleving met zijn nadruk op individualisering en het accent op de individuele rechten en zelfontplooiing? Willen we echt iets doen aan het bestrijden van drankexcessen, aan drugs en aan geweld in films en op televisie, steeds meer erkend als belangrijke factor in de geweldsproblematiek? Hoe wordt de verloedering van de openbare ruimte door aanstootgevende reclame tegengegaan? Wordt op al deze terreinen niet te veel, evenals bij de handhaving van de orde op de elektronische snelweg, van zelfregulering verwacht? Dreigt dan niet het gevaar dat commerciële belangen vleugellam maken?

Bij het bestrijden van geweld is bijzondere aandacht op zijn plaats voor degenen die met de ordehandhaving zijn belast. Niet alleen fysiek, maar ook verbaal geweld tegen agenten dient naar onze mening streng te worden bestraft. Hier is ook herstel van respect voor het gezag in het geding. Zijn er mogelijkheden een lik-op-stukbeleid hier verder te bevorderen?

Voorzitter! In het verleden heeft de SGP herhaalde malen de vinger gelegd bij het illegaal wapenbezit en de illegale wapenhandel. Welke initiatieven kunnen we op dit gebied nu precies verwachten van de minister? Is het vuurwapenspecialisme bij de politie overigens niet te veel versnipperd?

Naast geweldsdelicten hebben ook zedendelicten veel afschuw en verontwaardiging gewekt. Ik noem slechts de Zandvoortse kinderpornozaak. Door onder meer de werkgroep Kinderporno en kinderprostitutie is een samenhangende en effectieve aanpak van seksuele exploitatie van kinderen bepleit. Doet de minister zijn toezegging gestand, dat een integraal plan van aanpak nog voor het einde van het jaar zal verschijnen?

Voorzitter! Voor een goede rechtshandhaving is een goed uitgeruste rechterlijke macht onmisbaar. Ook op dit punt zijn er veel zorgen. Voor de modernisering van de rechterlijke organisatie aan de hand van het rapport-Leemhuis is veel minder geld beschikbaar dan nodig is om de gewenste kwaliteitsslag te maken. Welke gevolgen zal dit hebben voor het ontwikkeltraject? Zijn de contouren van de te volgen benadering al in beeld?

Komt overigens dit gehele proces niet onder druk te staan door de enorme bulk aan zaken waarmee rechtbanken en gerechtshoven zich geconfronteerd zien? We zijn in de afgelopen dagen herhaaldelijk opgeschrikt door berichten over een tekort aan rechters: grote hoeveelheden WOZ-zaken op de planken en de dreiging van sepots van strafzaken. Mede met het oog op de toekomst wil ik toch graag de vraag stellen: hoe heeft het zover kunnen komen? Maar dringend is natuurlijk ook de vervolgvraag: hoe denkt de minister de problemen aan te pakken? Zijn er mogelijkheden om via een verkort opleidingstraject met spoed aan nieuwe rechters te komen? Sepots van strafzaken wegens een tekort aan rechters moet koste wat kost vermeden worden. Dat is immers volstrekt onverenigbaar met een geloofwaardige rechtsstaat. Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat de zaken sneuvelen op de redelijketermijneis van artikel 6 EVRM! Kortom: veel werk aan de winkel en weinig middelen in kas.

Een kwestie die telkens ook weer aandacht vraagt, is de verhoogde instroom van asielzoekers. We hebben daar recent nog uitgebreid met de staatssecretaris over van gedachten kunnen wisselen. Een afgestemd Europees beleid is nodig, maar op welke termijn zijn in dit verband resultaten te verwachten? Voorlopig is Nederland vooral op eigen, helder en beslist beleid aangewezen. Juist met het oog op het behoud van het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen is essentieel dat Nederland niet onevenredig veel asielzoekers aantrekt.

De regeringsvoornemens voorzien ook in een herziening van de Vreemdelingenwet; met spoed zelfs. De behandeling zal niettemin de nodige tijd vergen. Op welke termijn verwacht de staatssecretaris dat de wijzigingen effect zullen kunnen sorteren?

Voorzitter! Als ik de begrotingsvoornemens in het licht van de hiervoor besproken thema's bekijk, moet ik, evenals het Kamerlid Korthals in 1994, constateren dat er een chronisch tekort aan middelen is en een onvoldoende, herkenbare samenhangende visie. Een gevoel van machteloosheid lijkt in de voornemens eigenlijk toch te domineren. Ik hoop dat de begrotingsbehandeling wat meer kleur kan geven aan de grijze brij van beleidsvoornemens.

Niet elke verandering is een verbetering. Het voorgestelde homohuwelijk en de plannen tot liberalisering van de euthanasieregeling zijn hiervan in onze ogen pijnlijke voorbeelden. Te gelegener tijd zullen we hier verder over spreken.

Bij een drietal andere punten wil kort nog even stilstaan.

1. Allereerst wijs ik erop dat de roep om dejuridisering niet onterecht is, maar door haar trendy karakter gemakkelijk kan zorgen voor doorslaan. Ten onrechte wordt de suggestie gewekt dat de bestuursrechter met graagte op de stoel van het bestuur gaat zitten. Belangrijk is dat met overtuiging wordt ingezet op verbetering van de kwaliteit van bestuur en de wetgeving. Hoe denkt de minister hieraan te kunnen bijdragen? Ook wordt veel verwacht van alternatieve geschillenbeslechting. Wat is hier echter de visie achter? Welke criteria zijn doorslaggevend voor het voorleggen van een probleem aan de rechter?

2. Wat het sanctiestelsel betreft: de SGP-fractie staat sceptisch tegen verdere uitbreiding van taakstraffen. De kritische stemmen over het 'strafkarakter' van de taken en over de belasting van de reclassering etc. nemen toe. Het mag hier toch niet om een verkapte bezuiniging gaan! De bezuinigingen op het gevangeniswezen vervullen ons overigens met zorg. Kunnen deze wel verantwoord worden ingevuld?

3. Zorgen hebben wij ook over de enorme stijging van het aantal uitgekeerde schadevergoedingen als gevolg van ten onrechte ondergane hechtenis of detentie. Hoe kan deze trend worden gekeerd?

Voorzitter! Er zijn veranderingen die wel verbeteringen zijn. Op de reorganisatie van het OM zal ik niet verder ingaan, maar slechts wijzen op de vernieuwde huisstijl, zoals die onder meer zichtbaar is op de omslag van het jaarverslag van het openbaar ministerie. Hier geen postmodern tafereel, waarin elke samenhang en herkenbaarheid ontbreekt. Nee, het toont een klassieke afbeelding van een schilderij van de Vlaamse 17de-eeuwse schilder Jordaens. Op dit schilderij, dat dateert uit 1665, is vrouwe Justitia heel duidelijk aanwezig. Aan haar rechterzijde Mozes en Aäron. De laatste wijst met zijn stok naar bijbelteksten. Het gaat om Deuteronomium 1: 16-17, waarin de rechters wordt opgedragen rechtvaardig te oordelen in alle geschillen, ook waar het vreemdelingen betreft, want het gericht is Godes! De gerechtigheid of de menselijke wet op de Goddelijke gegrondvest, zo luidt de titel van het schilderij, en kernachtiger kan ik de staatkundig-gereformeerde benadering niet samenvatten. Mijn wens is dat de omslag van deze brochure gevolgd zal worden door een omslag in het denken, waarin het fundament van de menselijke wetten wordt gevonden in de wet van God.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Wij kennen de nieuwe bewindslieden van Justitie als bescheiden mensen. Maar zij zien zich voor een zware taak gesteld. Het vertrouwen in en respect voor Justitie zijn in de afgelopen jaren in het geding geweest. En daar moet verandering in komen, vinden de bewindslieden. Ik zeg het hen graag na. Maar om vertrouwen en respect te herwinnen, is heel wat nodig, zowel binnen het geheel van het justitiële apparaat als in de relatie tussen Justitie en samenleving.

De vraag waar we nu voor staan, is of de voorwaarden geschapen worden om te komen tot herstel van vertrouwen en respect. Ik ben daar nog niet van overtuigd, maar nodig de bewindslieden graag uit te proberen mij alsnog aan die overtuiging te helpen.

In de eerste plaats moet geconstateerd worden dat het departement niet ongeschonden uit de formatie gekomen is. Het medebeheer over de politie wordt de minister van Justitie ontnomen. Weliswaar lees ik allerlei geruststellende woorden over zijn betrokkenheid bij het stellen van prioriteiten. Maar dat neemt niet weg dat hij niet meer over een direct instrument beschikt om aan die prioriteit inhoud te geven. Het Korps landelijke politiediensten, met daarin onder meer de rijksrecherche, verhuist naar Binnenlandse Zaken. Ik herinner mij nog goed hoe bij de totstandkoming van de Politiewet juist over dat soort zaken als het ware gevochten is, omdat directe instrumenten onmisbaar zouden zijn voor de kerntaak van de minister van Justitie, de rechtshandhaving. Ambtsvoorgangers van de minister spreken nu over een fatale beslissing, een ongerijmdheid. Wat heeft de minister doen besluiten voor deze 'ongerijmdheid' toch politieke verantwoordelijkheid te aanvaarden?

Een tweede ongunstige factor vormt een bezuinigingstaakstelling van 295 mln., waarvan 115 mln. door het gevangeniswezen zal moeten worden opgebracht. Maar in dit verband vraag ik in het bijzonder de aandacht voor de taakstellingen in de personele sfeer onder het motto: betere waar met minder mensen. Welke garanties geeft de minister dat dit niet ten koste zal gaan van de noodzakelijke kwaliteitsverbetering?

Ik wijs op nog een derde punt. Wie de memorie van toelichting doorleest, komt onder vrijwel elk paragraafje uitspraken tegen die door de gebruikte bewoordingen verwachtingen wekken. Ik noem er een paar:

  • - versterking van de kwaliteit van de IND;

  • - intensivering van de werkwijze van de reclassering;

  • - versterking van de bedrijfsvoering van de slachtofferorganisatie;

  • - grotere inspanningen bij de internationale rechtshulp;

  • - opvoering van de inspanningen op het terrein van de kinderporno.

Bijna over de gehele linie luidt de boodschap: meer en beter. Een enkele keer staan daar extra middelen tegenover, maar meestal niet. Het is dan haast onvermijdelijk dat tegenover dit grote aantal extra inspanningen ook posterioriteiten staan. Maar daar lees ik niets over. Blijken die dan misschien pas aan het eind van de rit? Dat zou getuigen van een tekortschieten van de politieke leiding.

Voorzitter! In de memorie van toelichting wordt erop gewezen dat ook voor Justitie de internationale oriëntatie steeds belangrijker wordt. Hieraan wordt vervolgens een heel hoofdstuk gewijd, dat echter niet uitmunt door duidelijkheid. In het kader van de Raad van Europa wordt gewerkt aan harmonisatie van wetgeving en uitvoeringspraktijk, onder meer op het terrein van het familierecht. Hoe past hier het plan voor een zogenaamd homohuwelijk in? Kan de minister één lidstaat van de Raad van Europa noemen dat zo met het burgerlijk huwelijk omgaat?

En hoe zit het met de harmonisatie op het gebied van de bescherming van het leven? In de jaren tachtig was een wettelijke regeling op het gebied van euthanasie in de Raad van Europa onbespreekbaar. Wil de minister eens een nieuwe poging wagen aan de hand van het nieuwe conceptwetsvoorstel van de regering en daarbij in het bijzonder de aandacht vestigen op de daarin opgenomen mogelijkheid van actieve levensbeëindiging van wilsonbekwame minderjarigen? In dit verband vraag ik wat de oorzaak is van het lang achterwege blijven van een uitwerking van de meldingsprocedure voor levensbeëindiging zonder uitdrukkelijk verzoek. Wordt het niet hoog tijd daarover een fundamentele discussie te voeren, zodat de mate van levensbescherming van de meest weerlozen niet afhankelijk blijft van incidentele beslissingen van Justitie en rechter?

Zal het streven naar harmonisatie ook gelden voor het Nederlandse drugsbeleid? De minister wil geen illusiepolitiek voeren, hoorde ik hem zeggen, maar hij wil het gedogen, ook van softdrugs, wel zoveel mogelijk terugdringen. Wat mogen wij op dit punt concreet van hem verwachten? Is er na de recente onderzoeken over de gevolgen van XTC-gebruik niet alle aanleiding dit gebruik veel systematischer te ontmoedigen en een eind te maken aan het testen van pillen, waarmee ten onrechte een zekere onschuldigheid van zuivere XTC wordt gesuggereerd?

In de memorie van toelichting wordt even het perspectief geschetst van een Europees straf- en strafprocesrecht. Deze passage kan na het heldere antwoord op de vragen 34 en 35 gevoeglijk worden geschrapt. Straf- en strafprocesrecht blijven nationale verantwoordelijkheden. Zelfs voor harmonisatie ziet de regering geen aanleiding. Ik ga er dan ook van uit dat de minister de op bladzijde 17 voorkomende aanduiding 'supranationale rechtsstaat Europa' uit zijn woordenboek zal schrappen.

Bij de begrotingsbehandeling van vorig jaar heb ik een concreet voorstel gedaan voor een landelijk platform tegen geweld. Juist voordat opnieuw de begroting wordt behandeld, is het nu zover gekomen dat tot instelling daarvan wordt overgegaan. Wat mij betreft had dit geen jaar behoeven te wachten, maar het is nu niet het moment om daarover te klagen. Nu telt dat de regering op een goede manier inhoud heeft gegeven aan dit plan. Daarvoor is ook alle aanleiding, nu de jongste cijfers uitwijzen dat de criminaliteit weer stijgt en vooral de geweldscriminaliteit daaraan debet is.

Het voorbeeld van het geweld illustreert overigens pijnlijk duidelijk hoe nauw het luistert met de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. De doorsnee burger laat zijn vertrouwen in de overheid in belangrijke mate afhangen van de vraag of daadwerkelijk en adequaat wordt opgetreden tegen grove schendingen van de rechtsorde. Daarbij is voor hem de overheid één. Hij vraagt om recht. De overheid moet daarvoor instaan, ongeacht of daarvoor een wetswijziging of een onherroepelijk rechterlijk vonnis nodig is.

De minister reageerde als door een wesp gestoken op berichten, dat grote aantallen strafzaken zouden moeten worden geseponeerd vanwege capaciteitsproblemen bij de rechtbanken, en terecht natuurlijk. Een overheid die dit accepteert, kan het herwinnen van vertrouwen en respect wel vergeten. Nu hij inmiddels enkele dagen heeft gehad om over deze zaak na te denken, vraag ik de minister om concrete voorstellen te doen om aan de capaciteitsproblemen een eind te maken. Het zal daarbij moeten gaan om maatregelen die zowel op korte termijn als blijvend soelaas bieden. Budgettaire grenzen mogen geen barrière vormen. Een intrigerende vraag is ook die naar de achterliggende oorzaken van de huidige problemen. Kennelijk gaat het hier om een erfenis van het vorige kabinet.

Overigens gaat het bij de kwaliteit van de rechtsorde niet alleen om het strafrecht. Als beroepen op de rechter tegen aanslagen in de onroerendezaakbelastingen almaar niet behandeld worden, tast ook dat het vertrouwen in de overheid aan. Wat is waar van de berichten hierover? Het lijkt mij goed ook daarnaar een onderzoek in te stellen. Een relevante vraag daarbij zou kunnen zijn hoe het komt dat de belastingrechter kennelijk niet in staat is grote aantallen beroepszaken met veelal identieke vragen betrekkelijk snel af te handelen, terwijl de kantonrechters in het verleden meermalen hebben bewezen grote pieken in bijvoorbeeld huurzaken wel in een redelijke tijd te kunnen verwerken.

Mevrouw de voorzitter! Ik zou mij kunnen voorstellen dat de aandacht van de staatssecretaris grotendeels in beslag wordt genomen door het zwaarste deel van zijn portefeuille, het vreemdelingenbeleid. Maar ook daarbuiten vinden snelle ontwikkelingen plaats. Ik denk aan de kansspelen. Grenzen vervagen steeds meer, binnen Europa maar dankzij Internet ook wereldwijd. Wanneer komt de regering met een standpunt op dit punt? Als voorschot daarop wil ik aangeven dat wat mij betreft de inzet niet kan zijn het hoofd maar in de internationale schoot te leggen. En evenmin zal het veiligstellen van de opbrengsten voor de schatkist en andere goede doelen de hoogste wijsheid mogen zijn. Internet is geen Nederlands probleem en evenmin een probleem alleen voor kansspelen. Nationaal en internationaal zijn grote belangen gemoeid met het aan regels binden van het gebruik van Internet. Als daarvoor mogelijkheden bestaan op het gebied van de belastingen en van de kinderporno, moet dit ook gelden voor de kansspelen.

Mevrouw de voorzitter! Ik sluit af met een vraag aan de minister. Welke regering bedoelt hij, als op bladzijde 48 en volgende van de memorie van toelichting sprake is van de vorige en de huidige regering? Zou het niet passen bij de rol die zijn departement wil vervullen bij de kwaliteit van de wetgeving, in het vervolg te onderscheiden tussen de regering die al bijna twintig jaar aan het bewind is, en het kabinet dat nog geen 100 dagen oud is?

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De minister en de staatssecretaris van Justitie zullen morgenochtend antwoorden.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven