Vragen van het lid Fermina aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over uitspraken van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking inzake een oefenwedstrijd tussen Nederland en Nigeria en de standpunten van het kabinet ten opzichte van het Nederlandse voetbalelftal.

De voorzitter:

De minister van Buitenlandse Zaken is op verzoek van enkele fracties gevraagd ook bij dit debat aanwezig te zijn.

De heer Fermina (D66):

Mijnheer de voorzitter! Mevrouw de staatssecretaris, wij kregen bijna het idee dat u ons aan het boycotten was, maar u bent er!

Voorzitter! Kranten, televisie en radio, zij staan er allemaal bol van. Iedereen praat over de oefenwedstrijd Nederland-Nigeria. D66 zit met een aantal onbeantwoorde vragen.

1. Hoe is sinds december 1995 het overleg geweest tussen de Nederlandse regering en de KNVB, respectievelijk de andere sportbonden, over het gevolg voor sportevenementen van de Europese boycot van Nigeria?

2. Wanneer heeft de staatssecretaris voor het eerst gehoord dat de oefeninterland Nederland-Nigeria gespeeld zou worden?

3. Wat was haar eerste reactie?

4. In de Europese Unie is besloten tot een voortzetting van de sancties tegen Nigeria, met een uitzondering voor het WK op Franse bodem. Is naar aanleiding van die beslissing nader overleg met de bonden geweest en, zo ja, wat waren hiervan de resultaten?

5. Is de uitkomst van de besprekingen direct teruggerapporteerd aan het kabinet? Met andere woorden: heeft de staatssecretaris de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de minister van Buitenlandse Zaken op de hoogte gesteld van het feit dat de KNVB niet mee wilde werken?

Mevrouw Verspaget (PvdA):

Voorzitter! Mag ik de heer Fermina vragen wat het standpunt van zijn fractie eigenlijk is...

De voorzitter:

Nee, geen sprake van! Dat mag u de heer Fermina wel vragen, maar buiten de vergadering.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Graag beantwoord ik de vragen van de heer Fermina.

Vraag 1 luidt, wat er gebeurd is sinds in december 1995 voor het eerst een sportboycot is uitgeroepen tegen Nigeria, en wat het overleg is geweest van de Nederlandse regering met de KNVB en de andere sportbonden. Ik kan daarop antwoorden dat op het moment dat het besluit werd genomen conform de schriftelijke afspraken te handelen bij sportboycots, namens de Nederlandse regering door mij een brief is gestuurd aan NOC-NSF, met de ins en outs van een sportboycot tegen Nigeria, en het verzoek deze mededelingen conform de afspraken door te voeren, onder andere naar de KNVB. Waarom speciaal naar de KNVB? Omdat op dat moment al vaststond dat de Nigeriaanse Olympische ploeg van destijds een trainingskamp zou hebben in Sittard. Ik ben vervolgens in overleg geweest met de KNVB, wat ertoe heeft geleid dat dat trainingskamp in Sittard in het kader van de sportboycot niet is doorgegaan.

Sindsdien is de sportboycot iedere zes maanden verlengd, waarna op 28 november 1997 een specifieke uitzondering is gemaakt voor het WK voetbal in Frankrijk, de daarbijbehorende al vastgelegde voorbereidingswedstrijden en het WK basketbal. Dat besluit van 28 november 1997 is onmiddellijk gevolgd door een brief van mij, namens de Nederlandse regering, aan de KNVB, om helder te maken dat deze sportboycot er was op dringend verzoek van de overheid om de oefenwedstrijd waarvan wij inmiddels gehoord hadden, niet te laten doorgaan. Op 3 december heb ik op verzoek van de KNVB een nadere brief aan de KNVB gestuurd, met bijgesloten de Franse tekst van de sportboycot en de uitzonderingsclausules voor het WK voetbal en de voorbereidingswedstrijden die al juridisch waren overeengekomen. De KNVB heeft daarna laten weten dat zij meende dat zij in de uitsluitingsclausule paste voor de reeds juridisch vastgestelde voorbereidingswedstrijd tegen Nigeria. Naar aanleiding van dat bericht en na verificatie dat inderdaad nog voor het besluit in november het eerste mondelinge contract met Nigeria was gesloten, heb ik op 18 december de minister-president bij brief, die ook in afschrift is gezonden aan de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, meegedeeld dat de KNVB meende onder de uitsluitingsclausule te vallen en daarom de voorbereidingswedstrijd wilde laten doorgaan. Vanaf dat moment zijn wij in een belangrijk juridisch vraagstuk terechtgekomen over hoe de interpretatie moest zijn van de uitsluitingsclausule van de juridische verplichting die reeds was aangegaan ten aanzien van de voorbereidingswedstrijden.

Er zijn twee mogelijkheden. De ene is dat de peildatum van de juridisch reeds aangegane verplichting december 1995 is, alvorens de eerste sportboycot was uitgeroepen. De tweede peildatum zou november 1997 kunnen zijn, namelijk het moment waarop de uitsluitingsclausule er was voor de WK en de daarbij behorende voorbereidingswedstrijden waarvoor reeds een juridisch mondeling of schriftelijk contract was opgesteld.

Er is gevraagd wat de eerste reactie van de KNVB was op het horen van deze uitsluitingsclausule. Welnu, dat is wat ik nu net verteld heb. Zij meende dat er sprake was van het vallen binnen de uitsluitingsclausule, zoals de interpretatie ook luidde van Duitsland en Portugal. Binnen het kabinet was er een andere interpretatie, namelijk dat er sprake moest zijn van een veel engere peildatum. Terwijl wij nog bezig waren met die discussie die bepaald niet van belang ontbloot was, was er de tijdsdruk van het in de ogen van de KNVB nakomen van de juridische verplichtingen en dus ook van de organisatie van de oefenwedstrijd.

Verder is gevraagd of er na het besluit van de Europese Commissie nog nader overleg is geweest en, zo ja, wat daarvan de resultaten zijn. De resultaten zijn dat er in het Europese een gedifferentieerd beeld is over de interpretatie van de peildatum voor de reeds overeengekomen voorbereidingswedstrijden.

In antwoord op de vraag wat de uitkomst van de besprekingen is en of de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op de hoogte was, kan ik het volgende zeggen. Vanzelfsprekend is de brief die ik heb gestuurd naar de minister-president, een antwoord op de beraadslaging in het kabinet en was die dus ook voor alle leden van het kabinet. Desalniettemin heb ik juist vanwege hun specifieke betrokkenheid zowel de minister van Buitenlandse Zaken als de minister voor Ontwikkelingssamenwerking daarover brieven geschreven.

De heer Fermina (D66):

Voorzitter! Ik zou nog graag willen weten wanneer de KNVB wezenlijk eerdergenoemde verplichting is aangegaan. Ik maak uit het betoog van de staatssecretaris op dat het een risico is dat de KNVB zelf heeft genomen. Ik wil er daarom ook graag meer helderheid over hebben.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! De eerste intentie voor de oefenwedstrijd tegen Nigeria dateert van voor december 1995. Desalniettemin zijn de eerste werkelijke mondelinge afspraken gemaakt in juni 1997, nog ver voor november. Daarbij is ook gesproken over de data van een oefenwedstrijd en het claimen van het Nigeriaanse elftal. De enige ontbindende factor daarbij was dat er pas een echt contract kon worden opgesteld als zou blijken dat bij de loting voor het WK Nigeria niet in dezelfde poule zat als Nederland. Dat laatste bleek in december niet het geval te zijn en toen is het schriftelijk contract gemaakt als sequeel van het mondeling contract van juni.

Mevrouw Verspaget (PvdA):

Voorzitter! Op verzoek van de fractie van de PvdA is ook de minister van Buitenlandse Zaken hier aanwezig. Het gaat immers vooral om de schending van de mensenrechten door het militaire regime in Nigeria. Dat regime is berucht door martelingen, willekeurige gevangenneming, executies, etc. De sancties van de Europese Unie uit 1995 zijn weliswaar enigszins verzacht in 1997, maar als de KNVB niet hard kan aantonen dat voor eind 1995 afspraken zijn gemaakt, dan betekent dit dat ook op de huidige wedstrijd de sancties van 1995 nog van toepassing zijn. Wij hebben in het verleden gezien dat de sportboycot van Zuid-Afrika een van de meest effectieve middelen is geweest ter afschaffing van de apartheid, juist door de gevoeligheid hiervoor bij het grote publiek. De EU-sancties moeten door Nederland, door de regering, maar ook door de KNVB worden nageleefd. Daarom vraag ik de regering om zich erover te beraden of na de pogingen van staatssecretaris Terpstra – en haar hart zit ongetwijfeld op de goede plaats – er misschien nog andere middelen zijn, bijvoorbeeld een zware regeringsdelegatie, die kunnen worden ingezet om de KNVB alsnog te bewegen de oefenwedstrijd, die in strijd lijkt met de sancties, niet door te laten gaan.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Nu ik toch hier ben, is het misschien beter dat ik de vragen van mevrouw Verspaget beantwoord. De Nederlandse regering neemt de situatie van de mensenrechten in Nigeria buitengewoon ernstig. Ik heb laten weten dat, als besloten wordt een sportboycot te houden, die inderdaad effectief kan zijn, het onlogisch is om de wereldkampioenschappen daarvan uit te sluiten. Juist de wereldkampioenschappen zijn een gelegenheid om zo'n boycot goed te laten werken. Wij stonden echter voor het blok vanwege het gemeenschappelijk standpunt dat in 1995 ingenomen was. Dat moet iedere keer verlengd worden. De onzekerheid over die verlenging schijnt bij de KNVB een rol gespeeld te hebben in de afweging. Toen de laatste verlenging aan de orde kwam, zeiden de Fransen dat zij niet mee wilden doen als er geen uitzondering gemaakt zou worden voor het WK. Daaruit is het huidige gemeenschappelijk standpunt voortgekomen.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de staatssecretaris en ik zijn gisteren tot de conclusie gekomen dat het besluit, in de veelheid aan interpretaties die er zijn, niet zo eenduidig ligt als zojuist naar voren is gebracht. Er is in ieder geval een juridische verplichting ontstaan. Naar mijn gevoel is het op zichzelf zeer kwestieus of die juridische verplichting terecht is ontstaan. De Nederlandse regering heeft de implicaties daarvan gewogen en is tot de conclusie gekomen dat een en ander kan leiden tot verdere stappen, waarbij ook de rechtsinstanties zullen moeten meewerken. Andere landen interpreteren het gemeenschappelijke standpunt weer anders dan Nederland. Tegen die achtergrond heeft de Nederlandse regering het beter gevonden om de wedstrijd niet tegen te houden, hoewel het haar spijt dat het zo loopt. In ieder geval is er door Nederland een signaal gegeven aan Nigeria. In dat verband is ook overeengekomen dat alle gebruikelijke festiviteiten achterwege zullen blijven. Het doorgaan van de wedstrijd heeft dus te maken met de opportunistische redenen die ik zojuist heb aangegeven. Ik zie helaas geen mogelijkheid nog op een andere manier productief of effectief tot een andere situatie te komen.

De voorzitter:

Ik wil voorkomen dat de gretigheid achter de interruptiemicrofoons te groot wordt. Ik heb een lijstje gemaakt. U staat er ook op, mijnheer Janmaat!

De heer Janmaat (CD):

Ik heb een punt van orde, mijnheer de voorzitter.

U hebt zeer terecht de leiding in deze zaal. Uw aanwijzingen dienen te worden opgevolgd, ook door brutale leden van de Partij van de Arbeid. Ik zou u willen verzoeken van uw recht gebruik te maken, en als iedereen mondelinge vragen stelt vanachter deze interruptiemicrofoon, daar ook halsstarrige leden van de Partij van de Arbeid heen te sturen.

De voorzitter:

Dit punt zal ik in de eerstvolgende vergadering van het Presidium agenderen.

Ik heb acht collega's genoteerd met een aanvullende vraag. Het lijkt mij dat de lijst daarmee lang genoeg is.

De heer Weisglas (VVD):

Voorzitter! Ik heb een vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken over een punt dat ik gewoon niet begrijp. In december 1997 heeft staatssecretaris Terpstra aan de minister-president laten weten – zij heeft dat net gezegd – dat er op die sportboycot een uitzondering is voor het WK en reeds georganiseerde, voorbereidende wedstrijden waarvoor op dat moment reeds juridische verplichtingen waren vastgelegd. Zij heeft dat in december geschreven aan de minister-president. Ik ga ervan uit dat de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking van die brief op de hoogte waren. Wat ik absoluut niet begrijp, is waarom minister Pronk en minister Van Mierlo drieënhalve maand niets van zich hebben laten horen. Waarom komt nu minister Pronk in het Vlugschrift van de Partij van de Arbeid met een soort vluggertje ten aanzien van dit onderwerp? Waarom komt minister Van Mierlo in zijn kielzog met de opvatting die hij zo-even heeft gegeven? Waarom heerst er drieënhalve maand laksheid en gebeurt er niks? Waarom komen de bewindslieden op dit moment opeens met deze mening?

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Ik hecht eraan...

De heer Weisglas (VVD):

Ik vroeg het aan de minister van Buitenlandse Zaken!

Staatssecretaris Terpstra:

Ik hecht eraan deze vraag te beantwoorden, omdat ik degene ben geweest die de pen heeft gevoerd in de brieven en dus de vragen volledig kan beantwoorden.

In antwoord op de brief van 18 december heb ik op 13 januari een ambtelijke notitie ontvangen mede namens de heren Pronk en Van Mierlo over een verschil van interpretatie van de peildatum. Vanaf dat moment ben ik in overleg getreden, zowel met de ambtelijke top van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van mijn departement als met de KNVB. Op 10 februari toen de juridische verkenning van deze vraagstukken nog niet afgerond was – deze vraagstukken zijn heel belangrijk en complex omdat zij onder andere in Duitsland, Frankrijk en Portugal anders zijn geduid – heeft de KNVB een brief gestuurd waarin men ervan uitging dat zonder tegenbericht men onder de uitsluitingsgrond meende te vallen, waarop men zich beriep.

Ik heb toen op 13 februari wederom een brief geschreven aan de collega's. Dat heeft vervolgens geleid tot een voortdurende discussie die resulteerde in de brief van 23 maart waarover de heer Weisglas sprak. Het is juist te veronderstellen dat er in die tussentijd een voortdurende juridische uitwisseling van gedachten heeft plaatsgevonden over de juiste interpretatie van de uitsluitingsgronden. Het is onjuist te veronderstellen dat er helemaal niets is gebeurd en dat er pas op 23 maart een nieuw signaal is gekomen.

Mevrouw Sterk (PvdA):

Voorzitter! Ik heb grote moeite met de juridische onontkoombaarheid van deze beslissing. Ik ga even terug naar het verleden. De regering heeft ooit de hele Olympische ploeg verboden om naar Melbourne te gaan vanwege de inval in Hongarije. Bij Moskou liet de regering het over aan de bonden of zij al dan niet deelnamen. De hockeyploeg ging toen niet. Waarom wordt nu dan als motief gebruikt dat een onontkoombaar juridisch feit veroorzaakt dat wij geen oefenwedstrijd kunnen verbieden? Wij kunnen toch zo een andere partner vinden? Nederland is zo'n aantrekkelijke club, zo'n oefenwedstrijd kan doorgaan met een andere partner. De staatssecretaris moet dit beter uitleggen. Misschien kan men het beiden uitleggen. Ik denk dat er belangrijkere redenen zijn dan de juridische onontkoombaarheid om iets al dan niet goed te vinden. Als er schade zou zijn, kan de regering er toch iets voor over hebben?

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Mevrouw Sterk heeft terecht de verschillende sportboycots genoemd waar Nederland vaak het voortouw bij heeft genomen. Ik noem Melbourne, Moskou, Joegoslavië en Zuid-Afrika. Dat heeft ertoe geleid dat er afspraken zijn gemaakt en op schrift zijn gesteld tussen NOC-NSF en de sportbonden enerzijds en de regering anders. Daarbij zijn spelregels vastgelegd, waarbij het niet aan de overheid is om een wedstrijd op zichzelf te verbieden. De regering kan wel bijvoorbeeld het uitgeven van visa weigeren. Op het moment dat in Europa de visa worden verstrekt, is het altijd nog aan de eigen regering om te kijken of er buiten de Schengenbepalingen om territoriale visa kunnen worden verstrekt.

Ik wil hier geen enkel misverstand over laten bestaan: het hele kabinet betreurt het buitengewoon dat de dringende oproep van de regering aan de KNVB om deze oefenwedstrijd niet te laten doorgaan, niet heeft geleid tot het afgelasten van de oefenwedstrijd. Dat is het zeker ten aanzien van de abominabele mensenrechtensituatie in Nigeria. Daar kan geen twijfel over bestaan. Wij hebben dat ook een- en andermaal in de briefwisseling met de KNVB tot uitdrukking gebracht. Wij hebben ook ons pleidooi tot uitdrukking gebracht om, als wij er toch aan vastzitten, niet de suggestie te doen dat wij erbij staan te juichen. Het gaat erom dat de KNVB, zich beroepend op een formeel en unaniem in Europa uitgesproken uitsluitingsgrond, meent dat zij in rechte de juridische verplichtingen is aangegaan en dat zij dit recht ook kan doen gelden. De interpretatieverschillen die er zijn in Europa, vragen dat wij met elkaar extra zorgvuldig kijken naar de criteria en het aanscherpen van de afspraken die er zijn ten aanzien van een sportboycot, opdat in ieder geval dit geen precedentwerking heeft.

Ik heb vanmorgen nogmaals overleg gevoerd met de KNVB over de mate van soberheid, zodat er zo weinig mogelijk sprake is van een feest. Ik heb nogmaals een- en andermaal van de KNVB gehoord dat zij wat dit betreft hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in ieder geval willen nakomen en er dus voor zullen zorgen dat er sprake is van een sobere voorbereidingswedstrijd.

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter! Ik heb een vraag voor de minister van Buitenlandse Zaken.

Op 14 december 1995 heeft NOC-NSF de minister van Buitenlandse Zaken gewezen op het feit dat er niet met hen is gecommuniceerd over de boycot van Nigeria, en dat terwijl er afspraken uit 1982 zijn tussen de sport en de regering. Ik ga ervan uit dat die afspraken nog steeds van kracht zijn. Die afspraken zijn onder andere dat de beslissing over een sportboycot uiteindelijk door de sport zelf wordt genomen. Over het al dan niet overgaan tot een boycot, zal zorgvuldig overleg tussen regering en sport plaatsvinden. Daaraan is niet voldaan. Ik heb het idee dat dit ook in november 1997 is gebeurd. Mijn vraag is waarom de minister, ondanks de duidelijke afspraken, geen overleg gevoerd heeft over de afspraken die de minister met zijn partners van de Europese Unie heeft gemaakt over de boycot, zowel in 1995 als 1997.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! De afspraken met NOC-NSF en de sportbonden zijn gemaakt naar aanleiding van onduidelijkheden die waren gebleken bij vorige sportboycots. Punt is dat de besluitvorming tot een sportboycot, zeker als dat in Europees verband gaat, zich vaak in een andere sector afspeelt dan de sportwereld zelf, maar tijdens het besluitvormingsproces kan natuurlijk niet worden gezegd dat er eerst ruggespraak met de sportbonden moet worden gehouden. Daarom is na 1995 afgesproken om de schriftelijk vastgelegde afspraken over een sportboycot verder aan te scherpen en op een praktische wijze aan te passen aan de mogelijkheden die er in de praktijk zijn voor overleg met de sportbonden.

Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA):

Voorzitter! Mijn fractie heeft zich in hoge mate verbaasd over de commotie die mede vanuit het kabinet is ontstaan over deze oefenwedstrijd. De staatssecretaris is niet ingegaan op de vraag van collega Weisglas, hoe het mogelijk is dat minister Pronk vlak vóór de kaartverkoop voor deze wedstrijd plotseling in een Vlugschrift aangaf dat hij – en daarmee ook het kabinet – in feite niet wilde dat deze wedstrijd zou worden gehouden. Deze minister heeft een halfjaar geleden in de Kamer omstandig uitgelegd hoe het sanctiebesluit van de EU eruitzag en heeft de uitzondering verdedigd voor deze kampioenschappen en dus ook voor hetgeen daarmee samenhangt. Ik zal graag van de staatssecretaris vernemen hoe het mogelijk is dat er toch een Vlugschrift verschijnt en dat het kabinet jongstleden vrijdag uitgebreid over deze kwestie heeft beraadslaagd.

Verder heb ik nog een vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken: als het kabinet inderdaad moeite heeft met deze wedstrijd, waarom heeft het dan niet gepoogd om nationale visumverstrekking te bewerkstelligen, waardoor alleen toegang tot Frankrijk open zou staan?

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Om met de laatste vraag te beginnen: de situatie wordt behoorlijk gecompliceerd door het feit dat 21 van de 22 spelers al in Europa werken. Zij zijn door Europese voetbalelftallen gecontracteerd en behoren ook tot de beste spelers in Europa. Overigens lag er tot een paar dagen geleden nog een verzoek van ons aan Frankrijk om de visa territoriaal te beperken tot alleen Frankrijk, zodat wij de voetballers eventueel, als wij dat zouden willen, niet zouden hoeven toe te laten.

De uitspraak van de heer Pronk is gedaan nadat in een kabinetsberaad aan de orde is gesteld dat wij nog een keer een poging zouden doen om de wedstrijd tegen te gaan. Er is hierover aan hem een vraag gesteld, mede omdat hij zich hier al eerder over had uitgelaten – wat ik ook had gedaan – en hij heeft daarop geantwoord dat het kabinet erover gesproken had en dat er nog een poging zou worden gedaan. Hij had eraan kunnen toevoegen dat wij op maandag, dus gisteren, van mevrouw Terpstra zouden horen hoe die poging was uitgevallen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! De heer Rijpstra zegt dat, als er sprake is van een sportboycot, er overleg is tussen de regering en de bonden. Kan de minister van Buitenlandse Zaken bevestigen dat het uiteindelijk, in algemene termen gesproken, de regering is die bepaalt hoe een boycot plaatsvindt, dus niet de bonden? Als het de bonden zouden zijn, zou het betekenen dat, als het gaat om een wapenboycot, de wapenindustrie uiteindelijk bepaalt of die boycot al dan niet wordt geëffectueerd.

Deelt verder de minister van Buitenlandse Zaken de stelling dat het beeld van de afgelopen drie dagen samen te vatten is als "iets van een rommeltje"? Rond het weekeinde werden krachtige termen door het kabinet gebruikt over niet alleen de wenselijkheid, maar ook de daadwerkelijke effectuering van het niet doorgaan van de oefeninterland, terwijl het kabinet in de loop van gisteravond moest bevestigen dat men zich zonder feestgedruis neerlegt bij deze onwenselijke oefeninterland. Dat had men zich de afgelopen maanden toch al kunnen realiseren?

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Dat heeft het kabinet zich ook gerealiseerd, maar omdat het de zaak zo belangrijk vond, heeft het tot het laatst geprobeerd om de wedstrijd niet te laten spelen. Het had ook allemaal buiten de publiciteit kunnen gebeuren; dat zou misschien beter geweest zijn, hoewel publiciteit soms helpt om een bepaald proces wat overtuigender te maken, maar dat heeft in ieder geval niet vooropgestaan.

Er gaat toch een zeker misverstand schuil achter de vraag of de Nederlandse regering wel overleg met de sportbonden voert. Natuurlijk doet zij dat en zij heeft ook aan de sportbonden kenbaar gemaakt dat er een boycot tegen Nigeria geldt. De staatssecretaris onderhoudt namens het kabinet het contact met de sportbonden. Het kabinet heeft zich op het standpunt gesteld dat Nederland met de boycot meedoet, en zelfs met een grotere en sterkere lading dan andere landen, maar de staatssecretaris verstaat zich met de bonden. Men moet wel goed beseffen dat wij een partner zijn in de politieke overeenkomst die een boycot inhoudt, maar dat de KNVB deze wedstrijd organiseert en beslist of deze kan doorgaan. De regering kan met haar beperkte middelen daar iets aan doen. De lokale overheid heeft mogelijkheden om in te grijpen, maar alleen op basis van de openbare orde. Er heeft zich al eerder iets dergelijks voorgedaan, zoals de bijeenkomst van het Koerdische parlement. Die dingen hebben zo hun prijs. In dit geval beslist de KNVB of er een wedstrijd wordt gespeeld en de regering kan dan nog bezien wat zij kan doen om corrigerend op te treden.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Vindt staatssecretaris Terpstra het niet merkwaardig – ik zal het woord "huichelachtig" niet gebruiken, want dat is gebombardeerd tot een woord dat tot het exclusieve taalgebruik van minister Pronk behoort – dat de heer Pronk nog het hardst roept dat deze wedstrijd niet mag doorgaan, omdat dat in strijd zou zijn met het sanctiebesluit inzake Nigeria, terwijl hijzelf meermalen in strijd met datzelfde besluit ministers en vertegenwoordigers van de regering van Nigeria een visum heeft verstrekt om met hen van gedachten te kunnen wisselen over Lomé en dergelijke?

Staatssecretaris Terpstra:

Nee, voorzitter, dat vind ik niet merkwaardig. Als de heer Verhagen de tekst van de overeenkomst las, zou hij zien dat juist het overleg over politieke zaken van de boycot uitgesloten is. Dat is expliciet in de tekst opgenomen, dus het is absoluut niet merkwaardig.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Wij zien eigenlijk dat sport toch lang niet altijd verbroedert. Enkele verontruste leden van de Nigeriaanse minderheid hebben zich tot de CD gewend om te vragen hoe het nu eigenlijk moet als de relaties met hun land verslechteren. Zij willen immers eigenlijk graag terug naar Nigeria.

Een vraag aan de staatssecretaris: houdt de regering in dit soort zaken rekening met de wensen van minderheden of walst zij daar overheen?

Een vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken. Wij hebben in het millennium dat bijna afgelopen is, nogal wat boycots meegemaakt. Die hebben altijd nogal lang geduurd en weinig resultaat gehad. Wanneer zullen de eerste effecten van deze boycot zichtbaar worden?

Voorzitter! Ik had ook nog een vraag aan de heer Bolkestein willen stellen, maar die is er weer niet, dus die vraag zout ik maar op.

Staatssecretaris Terpstra:

Voorzitter! Nigeriaanse onderdanen die naar hun land willen terugkeren, vallen niet onder de specifieke artikelen van de sportboycot, zoals die zijn opgenomen in het Europese besluit.

Minister Van Mierlo:

Voorzitter! Het is bijna een retorische vraag, maar het antwoord luidt dat, als schendingen van mensenrechten structureel in het systeem zitten, het lang kan duren.

Naar boven