Noot 1 (zie blz. 655)

Interpellatievragen van het lid Sipkes (GroenLinks) aan de staatssecretaris van Justitie over opvang van uitgeprocedeerde asielzoekers.

1

Bent u bekend met het artikel1 waaruit blijkt dat de bewoners van het tentenkamp in Dwingeloo hun medewerking hebben verleend aan het verkrijgen van een laissez passer van hun ambassade? Kent u de IND-dossiers van deze mensen? Vindt u dat deze mensen onvoldoende hebben meegewerkt aan hun uitzetting? Zo ja, welke argumenten heeft u voor dit oordeel? Zo neen, waarom is deze mensen de opvang ontzegd?

2

Is het u bekend dat de gegevens over de bewoners van het tentenkamp op 26 september jl. zijn gefaxt? Wat is de reden van het feit dat de Tweede Kamer nog niet is geïnformeerd over uw zienswijze, nu u de dossiers hebt kunnen bestuderen?

3

Bent u van mening dat, indien er ook maar enige twijfel is over de verwijtbaarheid van de niet-uitzetbaarheid, de opvangvoorzieningen niet mogen worden onthouden?

4

Bent u bereid om, nu deze verwijtbaarheid zo zwaar ter discussie staat, de bewoners van het tentenkamp opnieuw opvang te bieden en het onderzoek voort te zetten danwel hun een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verstrekken? Zo neen, waarom niet?

5

Kent u de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 18 juli 19962, dat, gezien de houding van de Chinese autoriteiten (slechts 7% van de aanvragen om een laissez passer wordt ingewilligd) niet gemakkelijk kan worden aangenomen dat het weigeren van een laissez passer te wijten is aan de Chinese uitgeprocedeerde? Wat is uw standpunt hierover? Wat is momenteel het percentage inwilligingen van laissez passer-aanvragen door China?

6

Wat is uw mening over de stelling van staatssecretaris Patijn, dat de Chinese autoriteiten in het algemeen onwillig zijn om hun onderdanen terug te nemen, dat dit onder meer blijkt uit de hoge eisen die zij stellen omtrent documenten en registratie, terwijl verificatie nauwelijks mogelijk is in zo'n groot land met een slechte en deels sinds de Culturele Revolutie weggevaagde bevolkingsadministratie?

7

Kent u de brief van de Libanese ambassade van 15 april 1997, waarin de ambassadeur stelt dat de Libanese autoriteiten niet bereid zijn (statenloze) Palestijnen te accepteren? Wat is uw standpunt hierover? Wat is momenteel het aantal inwilligingen van laissez passer-aanvragen voor statenloze Palestijnen?

8

Moet u niet concluderen dat het met betrekking tot een aantal landen zeer moeilijk is om overeenstemming te krijgen over het terugnemen van hun onderdanen? Hebt u het idee dat uw criteria en instrumenten toereikend zijn om tot een zorgvuldige beoordeling te komen over de vraag aan wie de niet-uitzetbaarheid is te wijten? Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze u tot een zorgvuldiger beoordeling kunt komen?

9

Kent u de conclusies uit het onderzoek van Paulien Muller, die onderzoek heeft gedaan naar «de overleefsituatie van illegaal geworden asielzoekers in Brabant»3, waaruit duidelijk wordt dat de situatie van deze mensen uitzichtloos en inhumaan is? Bent u bereid onderzoek te doen naar mogelijke oplossingen voor deze groep mensen?

1 Volkskrant, 2 oktober jl.

2 Nieuwsbrief Asiel- en Vluchtelingenrecht augustus 1996.

3 Limburgs Dagblad, 1 oktober jl.

Noot 2 (zie blz. 753)

Interpellatievragen van het lid Van Gijzel (PvdA) aan de minister van Verkeer en Waterstaat inzake het onderzoek naar de Bijlmerramp.

1

Deelt de minister de opvatting dat het voor alle betrokkenen (o.a. bewoners, nabestaanden, hulpverleners) buitengewoon triest is, dat vijf jaar na de Bijlmerramp, vele vragen nog steeds onbeantwoord zijn en er zelfs steeds weer nieuwe vragen bijkomen?

2

Kan de minister bevestigen dat er nooit, door welke Nederlandse autoriteit dan ook, een poging is ondernomen om bij de douane van de Verenigde Staten een complete set van vrachtbrieven te verkrijgen?

3

Acht de minister het acceptabel dat deze onbevredigende en bij velen onrust veroorzakende situatie blijft voortbestaan?

4

Acht de minister het wenselijk dat alles in het werk gesteld wordt om de openstaande vragen en onduidelijkheden, in het bijzonder ten aanzien van de inhoud en aard van de lading, van een antwoord te voorzien?

5

Acht de minister het staatsrechtelijk juist om een eventueel in te stellen nader onderzoek door het Openbaar Ministerie, waarbij dan, op grond van het vermoeden van strafbare feiten, in de Verenigde Staten alsnog de ontbrekende documenten opgevraagd kunnen worden, afhankelijk te maken van instemming van een meerderheid van de Tweede Kamer?

6

Komt volgens de minister, gelet op de vele tegenstrijdige verklaringen in de afgelopen jaren, het grote aantal vragen waar tot op vandaag geen antwoord op gegeven kan worden en het ontbreken van cruciale documentatie, zo langzamerhand ook niet het vertrouwen in het geding over de wijze waarop het onderzoek in dit kader heeft plaatsgevonden?

7

Is de minister bereid om, gelet op het voorafgaande, een, van alle staatsinstellingen, onafhankelijke commissie, onder directe verantwoordelijkheid van de regering, in te stellen die de opdracht krijgt om:

– alles in het werk te stellen de ontbrekende documentatie alsnog te verkrijgen;

– een onderzoek te doen naar de wijze waarop de afhandeling van deze heeft plaatsgevonden?

Noot 3 (zie blz. 816)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij 1998 (25 600 XIV)

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Moet in komende WTO-ronde behalve consumerconcerns ook niet «fair competitiveness» aan de orde komen?

Eerlijke concurrentie is een van de doelstellingen van de WTO. Wat dat betreft zijn er in de vorige rondes van de GATT ook afspraken gemaakt over welke steunmaatregelen wel mogen en welke niet.

Momenteel vindt er een discussie plaats of naast deze zaken niet ook gekeken moet worden naar zaken als bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden.

Het gaat dan om bepaalde elementaire zaken, zoals het voorkomen van kinderarbeid en het verbod op het lid zijn van bijvoorbeeld een vakbond.

Het gaat hier vooral om het voorkomen van excessen.

We moeten evenwel niet de illusie wekken dat we op wereldschaal alle omstandigheden gelijk kunnen trekken.

Vraag van het lid Keur (VVD):

a. Hoe kijkt de minister aan tegen de WTO problemen met hormonen?

b. Wat is uw opvatting ten aanzien van gebruik van genetisch gemodificeerde organismen in relatie tot internationale handel?

a. Ten aanzien van het importverbod van met hormonen behandeld vlees in de EU, steun ik volmondig het beleid van de Europese Commissie. Dat is erop gericht het importverbod tot het uiterste te verdedigen. Daarom gaat de Commissie ook in beroep tegen de uitspraak van het WTO-panel.

b. Wat betreft het gebruik van ggo's, ben ik van mening dat hiervoor een adequate etiketteringsregeling nodig is. Daarmee wordt de consumenten de kans geboden zelf te kiezen of ze dergelijke producten wensen.

Vraag van het lid Woltjer (PvdA): Wij vragen de minister een analyse van effecten van wijzigingen in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en zo mogelijk opties voor aanpassing in de structuur voor te leggen?

Zodra de concrete voorstellen van de Commissie bekend zijn zullen wij deze op hun effecten voor de Nederlandse landbouw bekijken.

Het is nu nog niet te zeggen of de voorstellen zullen leiden tot dermate grote gevolgen, dat extra maatregelen voor structuuraanpassing nodig zijn.

Overigens nopen ook marktontwikkelingen tot aanpassingen van de landbouwstructuur.

Vraag van het lid Keur (VVD): Hoe kijkt de Minister aan tegen de noodzaak en timing van hervormingen in de sectoren wijn, olijfolie en tabak?

Tijdens het Nederlands voorzitterschap is uitgebreid gesproken over hervormingen in de olijfoliesector. Eerder was dat al het geval voor de sectoren wijn en tabak. Dit waren oriënterende debatten.

Afgesproken is dat de Commissie na adviezen van het Europees Parlement, met concrete voorstellen komt.

Ik vind het van groot belang dat deze voorstellen ook daadwerkelijk spoedig gepresenteerd zullen worden.

Aanpassingen in deze marktverordening zijn immers noodzakelijk.

Vraag van het lid Keur (VVD):

a. Wat is agroconcurrentie monitor?

b. Wat doet de overheid ermee?

c. Vergelijking van verschillende landen die op dezelfde markt opereren.

1. De monitor is een instrument waarmee veranderingen in de concurrentiepositie van (vele verschillende) agrosectoren (ketens) in de tijd kunnen worden gevolgd.

De monitor meet de concurrentiepositie op de volgende vier determinanten:

a. marktaanpassingsvermogen;

b. ketendoelmatigheid;

c. kosten en efficiency;

d. strategisch potentieel.

2. De monitor is zo opgezet dat hij kan worden gebruikt als spiegel voor het eigen handelen van sectoren.

In het verlengde daarvan kan de monitor ook handvatten aanreiken voor het beleid met betrekking tot de stimulering van sectoren om de concurrentiepositie te verbeteren.

3. In de tot nu toe uitgevoerde pilots – met betrekking tot bloemen en kaas – werd de concurrentiepositie van Nederland onderzocht op de belangrijkste respectievelijk de snelst groeiende concurrentie-importeur en de eigen productie aldaar. Met deze mix kan een maximaal inzicht worden verkregen in de sterktes/zwaktes op genoemde determinanten in een «reeds veroverd» en een «nieuw te bevechten» marktgebied.

Vraag van de leden Huys (PvdA) en Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): De leden Huys en Van Ardenne hebben opmerkingen gemaakt over de effecten van lastenverlichting voor bedrijven met een hoog of met een negatief of laag inkomen, alsmede op de effecten voor kleine en grote bedrijven.

Hierover merk ik het volgende op. Het gemiddelde voordeel per bedrijf van de lastenverlichtingspakketten 1995 en 1996 komt inderdaad neer op gemiddeld ca. f 3900 per jaar.

Zoals geconstateerd in de Landbouwvoorjaarsnotitie zijn de verschillen naar sectoren, naar hoogte van het bedrijfsinkomen, naar bedrijfsomvang en voor bedrijven met of zonder personeel vrij fors.

Met name de omvang van het bedrijf en de hoogte van het gezinsinkomen zijn daarvoor sterk bepalend.

Bij de interpretatie van de uitkomsten dient wel te worden bedacht dat de effecten betrekking hebben op één jaar.

Over een langere periode zullen de verschillen in effecten op bedrijfsniveau, als gevolg van sterk wisselende inkomens, naar verwachting kleiner zijn.

Hierbij moet ook bedacht worden dat in voorkomende situaties gebruik kan worden gemaakt van de verliescompensatie- en/ofmiddelingsregeling in de inkomstenbelasting.

Voorts is niet onwaarschijnlijk dat fiscale maatregelen nog een zeker naijleffect zullen hebben.

Vraag van de leden Woltjer (PvdA) en Blauw (VVD): Beter ware het de afschrijvingsfaciliteit bij productierecht te schrappen en daarnaast ook de stakingswinst bij verkoop af te schaffen. Daarmee ontstaat een parallel met het bestaande fiscale regime (Blauw).

Zoals uiteengezet in mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober jl. inzake de fiscale positie quota in de agrarische sector, kan op grond niet worden afgeschreven omdat het productief vermogen van grond in beginsel oneindig is. Melk-, mest-, bieten- en visquota daarentegen hebben een eindig karakter. Het productief vermogen van deze rechten gaat derhalve wel verloren. Goed koopmansgebruik verplicht dan tot afschrijving ervan.

De afschrijvingstermijnen voor quota worden vastgesteld op grond van de meest realistische verwachtingen ten aanzien van de bestaansduur ervan. Die vaststelling ligt uiteraard binnen hetgeen goed koopmansgebruik toelaat.

Op dit fiscale uitgangspunt kan immers geen inbreuk worden gemaakt. Goed koopmansgebruik laat niet toe, bijvoorbeeld met het oog op noodzakelijke structuurmaatregelen, de afschrijvingstermijnen op een gewenst aantal jaren vast te stellen of de afschrijving aan banden te leggen. Het kabinet is dan ook niet voornemens om de fiscale behandeling van quota te wijzigen. Bijgevolg bestaat er ook geen reden de stakingswinstvrijstelling bij verkoop van productierechten af te schaffen.

Vragen van de leden Blauw (VVD) en Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Hoewel de startersregeling goed werkt bij bedrijfsovername, vraag ik aandacht voor de SOR (Starters Overname Reserve). Deze regeling is te vergelijken met de bestaande spaarregeling voor werknemers (Blauw, VVD).

Wil de minister de gedachte van een Spaarloon Overname Regeling (SOR) voor aankomende starters en een Spaarloon Investeringsregeling (SIR) voor doorstarters nader onderzoeken? (Van Ardenne, CDA)

Een volgend punt is de positie van de jongere ondernemers in de landbouw. We zouden deze groep tegemoet kunnen komen door een regeling te treffen vergelijkbaar met de spaarloonregeling.

Zoals aangegeven in de schriftelijke beantwoording van vraag 113 worden jonge startende boeren tegemoet gekomen middels het algemene lastenverlichtingspakket.

Bovendien kunnen starters nog gebruik maken van enkele specifieke lastenverlichtingsmaatregelen zoals de verhoging van de starterskop op de zelfstandigenaftrek, de vrije afschrijving voor starters en de heel specifiek op startende ondernemers gerichte Agaath-regeling (Startersfonds).

Er bestaat dan ook geen aanleiding aandacht te besteden aan de Starters Overname Reserve (SOR) en de Spaarloon Investerings Regeling (SIR), omdat ik het huidige pakket voor starters thans als voldoende beschouw.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): De heer Van der Vlies wil weten of Brussel keiharde garanties heeft gegeven dat de herstructureringsvoorstellen haalbaar zijn in Europees perspectief.

In gesprekken met de heer Fischler en ambtenaren van de Commissie is blijk gegeven van een positieve houding van de Commissie tegenover de Nederlandse plannen.

De Commissie is ervan doordrongen dat Nederland te kampen heeft met zeer reële en grote problemen als gevolg van de structuur en omvang van de varkenssector en dat daarvoor een oplossing moet worden gevonden die juridisch sluitend is. De heer Fischler heeft in de pers ook heel uitdrukkelijk afstand genomen van berichten uit de periferie dat de reductie van de varkensstapel niet verenigbaar met het EG-recht zou zijn. Ik ga ervan uit dat de Nederlandse plannen binnen de door de Europese Gemeenschap toegestane marges passen.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): De bedragen die voor herstructurering glastuinbouw en varkenshouderij gereserveerd waren, blijven beschikbaar voor volgende jaren?

Mijn streven is erop gericht de totaal uitgetrokken bedragen voor de herstructurering van de glastuinbouw en de varkenshouderij in de komende jaren beschikbaar te houden voor deze doelen.

Vraag van het lid Ter Veer (D66): Het Samenwerkingsverband Noord-Nederland heeft een uitgewerkt plan door het LEI laten opstellen. Waar is het wachten op?

De beschikbare 10 miljoen dient te worden gericht op maatregelen ter verbetering van de infrastructuur en vestigingsvoorwaarden voor nieuwe glastuinbouwbedrijven.

Het Samenwerkingsverband Noord-Nederland stelt hiervoor een plan van aanpak op, waarbij gebruik kan worden gemaakt van de LEI-studie. Momenteel wordt het tempo derhalve vooral bepaald door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland zelf.

Vraag van het lid Huys (PvdA): Wil de Minister al het mogelijke doen om het elan in de sector te honoreren met spoedige uitvoering van concrete ruimtelijke, kwantitatieve en kwalitatieve plannen?

Ja, in het kader van de herstructurering van de glastuinbouw is een nieuwe infrastructuurregeling in voorbereiding die zal gelden voor de gebieden Westland en Aalsmeer en omgeving.

De regeling zal op 1 januari 1998 in werking treden.

Voor de uitvoering van plannen in deze gebieden ligt het initiatief bij gemeenten, waterschappen en provincies.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): LEI-studie naar vestigingsplaatsen voor de glastuinbouw. Wat gaat de Minister met dit rapport doen? Waar staat de Minister?

Eind oktober zal LEI-DLO in opdracht van LTO en de provincies Noord- en Zuid-Holland een rapport uitbrengen over de Hoofdstructuur van de glastuinbouw in 2010.

Ik ben niet op de hoogte van de inhoud van het rapport, wel heb ik begrepen dat er deze maand nog veel werk aan moet gebeuren. De uitkomsten van het rapport zijn primair van belang voor de sector zelf.

Wat mijn positie betreft, ga ik ervan uit dat het in gang gezette herstructureringspakket daar goed op zal aansluiten.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Hoe worden de Groen Label kassen gestimuleerd?

De Groen Label kas zal door de overheid op twee punten worden gefaciliteerd, namelijk via de VAMIL en de Regeling Groen beleggen.

Samen met Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Financiën streef ik ernaar de benodigde regelingen per 1 januari 1998 in werking te laten treden.

Vraag van het lid Huys (PvdA): Dringt erop aan dat het kwalitatieve onderzoek in de glastuinbouw (naar met name allochtone werknemers) goed wordt afgemaakt.

Het kwalitatieve onderzoek naar eventuele misstanden bij allochtone werknemers in de glastuinbouw wordt niet uitgevoerd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maar door de Commissie Gelijke Behandeling.

Deze heeft het in handen gegeven van een onderzoeksbureau.

Vraag van het lid Ter Veer (D66): Het is een gemiste kans dat bij enkele grootschalige wkk's de CO2 niet wordt benut.

In de gebieden Plukmadese polder, Klazienaveen en Erica is destijds bij de opzet vanwege technisch-economische redenen afgezien van CO2-benutting vanuit de warmtekrachtcentrale.

In deze gebieden wordt wel CO2 geleverd, maar deze wordt van elders betrokken.

In het kader van het CO2-reductieplan is nu een project ingediend om vanuit de Amercentrale de CO2 te gaan benutten ten behoeve van de Plukmadese polder.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): De minister weet niet wat de administratieve rompslomp van de regeling seizoensarbeid voorstelt. Het CDA stelt voor niet pas volgend jaar maar onmiddellijk na het fruitseizoen de regeling te evalueren.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel premieregeling marginale arbeid in de Tweede Kamer is toegezegd dat na 2 jaar een evaluatie wordt uitgevoerd.

Deze periode is nodig om voldoende ervaring op te doen en tot betrouwbare resultaten van de evaluatie te kunnen komen.

Vraag van de leden Vos (GroenLinks) en Huys (PvdA): Aanvullende gelden voor extra groei van de biologische landbouw.

Het doel van het vorig jaar gepresenteerde Plan van Aanpak Biologische Landbouw is een substantiële groei van de biologische sector.

Hiertoe heb ik gelden vrijgemaakt specifiek voor marktontwikkeling en -promotie, algemene productvoorlichting en bevordering van kwaliteitszorg in de keten. Bevordering van de afzet van biologische producten in Nederland is hiervan het doel.

Recentelijk zien wij een groei van de afzet en wijzigingen in het gedrag van de consument. Dit ten gunste van de biologische sector.

In het bijzonder wil ik hier noemen de groeiende afzet van biologische zuivel via het supermarktkanaal.

De markt ontwikkelt zich op dit moment dus ten gunste van de biologische melkveehouder.

Daarnaast lopen in het kader van het Plan van Aanpak twee grote projecten waarbij al in 60 supermarkten demodagen worden gehouden. Dit aantal zal nog fors toenemen.

Ik zie op dit moment geen aanleiding om wederom een discussie te voeren over extra geld. Het is nu zaak dat het beschikbare geld goed benut wordt.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Hoe staat de minister tegenover het pleidooi om biologisch geteelde produkten onder het lage BTW-tarief te brengen om aldus via prijsprikkels de afzet op de binnenlandse markt te bevorderen?

Biologisch geteelde produkten vallen reeds onder het lage BTW-tarief. Een extra laag BTW-tarief is op grond van EU-regelgeving niet mogelijk.

Vraag van het lid Stellingwerf (RPF): Onderzoek naar additionele premie voor de biologische melkveehouderij.

Ik zie geen reden voor een onderzoek gericht op een structurele ondersteuning van de biologische melkveehouderij.

Mijn beleid is gericht op een marktgerichte biologische sector. Hierin past wel een omschakelingspremie.

De afzet van biologische producten o.a. melkproducten bevorder ik door algemene productvoorlichting alsmede marktontwikkeling en promotie. Daarnaast heb ik de oprichting van een biologische zuivelfabriek gestimuleerd.

Voorts zijn in de regeling stimulering biologische productiemethode (omschakelingsregeling) sinds een jaar ook veevoedergewassen opgenomen, waardoor biologische melkveehouders een premie kunnen ontvangen.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Wat vindt de Minister van de suggestie van het NAJK om verder te werken met de conclusies van het LEI-onderzoek naar productiebeheersing?

Het onderzoek van het LEI naar de mogelijkheden en effecten van productiebeheersing vindt momenteel plaats.

De uitkomsten ervan zijn dus nog niet bekend.

Nadat het rapport is gepubliceerd, zal ik u mijn reactie doen toekomen.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Een onderzoek naar het voortbestaan van gezinsbedrijven, zoals uitgevoerd in de Verenigde Staten, zou ook in Nederland niet overdreven zijn. De oprukkende 24-uurs economie brengt gezinsbedrijven in de problemen, in de landbouw en in overige sectoren.

Mijn beleid is gericht op het stimuleren van ondernemerszin bij boeren en tuinders los van de vraag of het wel of niet gezinsbedrijven zijn. In essentie is de aard en omvang van een bedrijf het gevolg van ondernemersbeslissingen.

Het gezinsbedrijf is nog steeds de dominante ondernemingsvorm, omdat deze vorm zeer flexibel is en goed aangepast aan de omstandigheden in de landbouw, zo blijkt uit diverse regelmatig in Nederland verschijnende onderzoeksrapporten over algemene ontwikkelingen en de gevolgen van beleid op land- en tuinbouwbedrijven.

Ik zie dan ook geen reden om een aparte studie naar het voortbestaan van gezinsbedrijven te verrichten.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Komt de evaluatie Bijstandsbesluit Zelfstandigen en Borgstellingsfonds op korte termijn naar de Tweede Kamer?

De Bijstandsbesluit-Zelfstandigen-evaluatie wordt naar verwachting in december door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgerond.

De evaluatie Borgstellingsfonds is in 1996 afgerond en had alleen betrekking op de uitvoeringsaspecten.

De resultaten van de evaluatie zijn inmiddels doorgevoerd in de Raamovereenkomst en het betreffende bestuursbesluit.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Apart stimuleringskader ICT-Landbouw (Informatie–Communicatie–Technologie)?

Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van moderne communicatie, informatietechnologie etc. passen binnen het bestaande stimuleringskader.

Een apart stimuleringskader voor ICT-Landbouw is derhalve ongewenst.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Door de CDA-fractie wordt het KPMG-rapport «licht op rood voor groen» genoemd. Het rapport noemt knelpunten in infrastructuur, betere belading van vrachtwagens, het voorkomen van overbodige fysieke stromen en hechtere samenwerking in de keten.

In de ICES lijn is in het kennisspoor ingezet op een intensivering van onderzoek op het gebied van agrologistiek.

Het Stimuleringskader van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is mede gericht op investeringen op het gebied van informatietechnologie en verbetering van de logistiek.

Binnen de Stichting Agro Keten Kennis wordt een forse inspanning geleverd en lopen veel logistieke projecten.

In het kader van het CO2-reductieplan is een overheidsbijdrage gegeven (ruim 10 miljoen gulden) aan de shuttleverbinding Rotterdam–Moskou. Deze shuttle richt zich op het transport van dagverse agrarische producten.

Ook de plannen voor het Ondergronds Logistiek Systeem, de tunnelverbinding tussen Schiphol, Bloemenveiling Aalsmeer, krijgen steun.

Kortom, infrastructuur en agrosector hebben volop de aandacht.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Is de sector draagkrachtig genoeg om aan de gewenste veranderingen ten aanzien van milieu en diergezondheid te voldoen. Gaat het diergezondheidsbeleid uit ten koste van de financiële ruimte voor het milieubeleid.

Ik ben mij er van bewust dat de herstructurering grote inspanningen zal vergen van de sector. Zeker de eerste jaren zal de sector door een dal gaan. De CPB/LEI-studie laat zien, dat bij herstructurering op varkensbedrijven in de beginjaren het inkomen lager ligt dan zonder herstructurering.

De CPB/LEI-studie laat echter ook zien dat een groot aantal varkensbedrijven na de herstructurering er beter uitkomt dan zonder herstructurering.

Zeker wanneer de sector er in slaagt een succesvolle upgrading in de verwerkende industrie te realiseren zal de sector er beter voor staan, zowel economisch als uit oogpunt van maatschappelijke acceptatie, dan wanneer er voor gekozen wordt de sector verder aan te laten modderen.

Vraag van het lid Ter Veer (D66): Bepleit een agentschap voor de dierziektebestrijding analoog aan de Plantenziektenkundige Dienst. D66 overweegt hierover een motie in te dienen.

Ik ben het eens met het voorstel van D66 dat de RVV, waar ook de uitvoering van de dierziektenbestrijding is ondergebracht, in de toekomst de status van agentschap moet krijgen.

Naast dierziektenbestrijding is de RVV vooral belast met keuringswerkzaamheden.

Een voorstel daartoe zal worden ontwikkeld en uitgewerkt.

Als gevolg van de varkenspestuitbraak is het verzelfstandigingsproject tijdelijk opgeschort.

Vraag van het lid Keur (VVD): De Minister besteedt aandacht aan het voorkomen en opheffen van fytosanitaire en veterinaire handelsbelemmeringen met derde landen. Ligt het voorkomen en opheffen van deze belemmeringen op koers of moeten we intensiveren?

Het voorkomen en opheffen van de structurele fytosanitaire en veterinaire handelsbelemmeringen met derde landen ligt op koers.

Het agrarisch bedrijfsleven wordt middels periodiek overleg in de gelegenheid gesteld handelsbelemmeringen, die met voorrang moeten worden aangepakt, voor te dragen.

In de verdere uitwerking is sprake van een intensief en goed gecoördineerde samenwerking tussen overheid en betrokken bedrijfsleven.

Hierbij wordt op basis van een door alle partijen geaccordeerd plan van aanpak een mix van overheids- en bedrijfsleveninstrumenten ingezet om de handelsbelemmeringen te slechten.

Daarnaast vragen ad hoc problemen op zowel fytosanitair- als veterinair vlak uiteraard continu de aandacht.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Kijkend naar onze internationale veterinaire relaties dan zien we dat we achter lopen bij de Fransen en de Ieren. Wij zouden ook veterinaire deskundigen moeten kunnen inzetten om problemen bij vleesexporten naar derde landen op te lossen. Deelt de Minister deze mening?

Anderhalf jaar geleden is binnen mijn Ministerie een projekt gestart om te komen tot een planmatige aanpak van structurele veterinaire exportbelemmeringen.

In overleg tussen bedrijfsleven en overheid wordt tot prioriteitsstelling gekomen van bestaande veterinaire handelsbelemmeringen en de daarbij meest geschikte strategie vastgesteld. Dit loopt goed.

Waar nodig gaan veterinaire deskundigen in direct overleg met het betreffende derde land.

Daarmee ben ik van mening dat met deze aanpak Nederland geenszins achter ligt op door u genoemde landen.

Vraag van de leden Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) enHuys (PvdA): Is er over de vulling van het stamping-out fonds overleg met het bedrijfsleven gevoerd?

De afspraken over de deelname van het bedrijfsleven in het Politionele Dierziektenfonds gelden tot eind dit jaar. Voor de jaren daarna zal in de komende periode overleg gevoerd moeten worden.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Kengetallen en de daaraan te koppen doelvoorschriften moeten geaccepteerd kunnen worden door de betrokkenen. Het is anders niet denkbeeldig dat de kengetallen alleen worden gezien als lastig en irrelevant zodat het effect op het dierenwelzijn minimaal is. Graag de reactie van de minister hierop.

Doelvoorschriften vergroten het draagvlak voor het dierenwelzijnsbeleid bij het bedrijfsleven.

De overheid is eerstverantwoordelijk voor de vaststelling van de welzijnseisen voor het houden van dieren.

Vraag van het lid Vos (GroenLinks): Hoe staat het met het Plan van Aanpak Nertsenfokkerij?

De uitvoering van het Plan van Aanpak ligt goed op schema. Het Plan van Aanpak wordt sinds eind 1995 geïmplementeerd op praktijkschaal.

Monitoring vindt plaats aan de hand van enquetes, die jaarlijks door alle nertsenfokkers (ongeveer 200) ingevuld worden.

In aanvulling hierop is de AID dit jaar steekproefsgewijs gestart met een voortgangscontrole op 10% van de bedrijven.

Hierbij is sprake van zowel een fysieke controle op de huisvestingseisen als een controle op welzijnsaspecten.

Vraag van het lid Vos (GroenLinks): Is de Minister bereid om voor leghennen en vleeskippen de eisen van de scharrelhouderij als uitgangspunt te nemen voor een plan voor verbetering van het welzijn van deze dieren? Wil hij wettelijke maatregelen voorbereiden?

Ik heb u op 9 juli jl. geïnformeerd over de aanpak van de verbetering van het welzijn van twaalf diersoorten, waaronder vleeskuikens.

Voor legkippen is mijn inzet te bevorderen dat de Europese Commissie zo spoedig mogelijk met een voorstel komt voor de wijziging van de EU-richtlijn.

De normen die voor vleeskuikens en legkippen zullen worden gesteld hoeven naar mijn mening niet op het niveau van de scharrelhouderij te liggen om het welzijn te waarborgen.

Vraag van het lid Vos (GroenLinks): Ik vraag de Minister om de uitvoering van het Kalverbesluit naar voren te halen. In 2000 in plaats van 2004 moeten alle kalvermesters de kisten aan de kant hebben gezet en groepshuisvesting hebben.

In goed overleg met Dierenbescherming en bedrijfsleven heb ik afgesproken dat kalverhouders voor de bestaande stallen tot 31 december 2003 de tijd krijgen om op groepshuisvesting over te stappen. Ik zie geen aanleiding van deze afspraken af te stappen.

Vraag van het lid Blauw (VVD): Kan de Minister stimulerend optreden ten aanzien van de verspreiding van technieken in het kader van plant- en dierveredeling en met NIABA overleggen over bijvoorbeeld een voorlichtingscampagne?

De subsidieregeling demonstratieprojecten markt en concurrentiekracht biedt mogelijkheden om vernieuwingen in de land- en tuinbouw een bredere bekendheid te geven.

Ondernemers en verenigingen in de land- en tuinbouw kunnen voor demonstratie- en kennisoverdrachtsprojecten een beroep op deze regeling doen.

Ik ben bereid in overleg te treden met de NIABA over de wijze waarop bevorderd kan worden dat innoverende technieken breed in de sector worden opgepakt.

Vraag van het lid Stellingwerf (RPF): Minister moet keuze maken om biologische landbouw te beschermen tegen genetisch gemodificeerde organismen.

Ik deel uw bezorgdheid over het vrijblijven van de biologische landbouw van genetisch gemodificeerde organisman (GGO's).

Deze bezorgdheid is in lijn met de wens van de biologische sector om GGO-vrij te blijven.

Momenteel wordt een inventarisatie uitgevoerd naar de knelpunten van het GGO-vrijhouden van de biologische landbouw.

Vervolgens zal ik in overleg treden met de biologische sector en andere relevante actoren over mogelijke oplossingsrichtingen.

Eind november zal de Regering de Tweede Kamer informeren over de motie-Stellingwerf/Vos over het stimuleren van GGO-vrije ketens. De door u geschetste problematiek zal een onderdeel zijn van de uitwerking van deze motie.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Waarom wordt de onlangs gemodificeerde aardappel Apriori niet erkend?

Het gemodificeerde zetmeelaardappelras Apriori is volgens de vigerende procedures behandeld. Dit betekent, dat dit ras de toelatingseisen van de richtlijn 70/457 positief heeft doorlopen.

Het GGO-ras is vervolgens op de Nederlandse rassenlijst geplaatst, maar mag nog niet op de markt worden gebracht, omdat nog niet voldaan is aan het «vermarktingsdeel» van de milieurichtlijn 90/220.

Het dossier hierover ligt inmiddels in Brussel.

Vraag van de leden Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) enVan der Vlies (SGP): In de voorlichting van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden slechts formulieren toegelicht en wordt geen duurzame productie bevorderd.

De voorlichting over MINAS is met name gericht op de inhoud van de regelgeving en de gevolgen voor de bedrijfsvoering.

Landbouw, Natuurbeheer en Visserij geeft voorlichting over de opbouw van MINAS en de formulieren. Deze voorlichting is gericht aan boeren en dienstverlenende organisaties.

Uit de resultaten tot nu toe blijkt dat deze voorlichting duidelijk in de behoefte om informatie voorziet.

Daarnaast worden door de DLV in totaal 450 voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd voor boeren.

Hierbij komen de mogelijke aanpassingen in de bedrijfsvoering aan de orde, waarmee boeren kunnen voldoen aan de verliesnormen.

Verder geeft de Boval voorlichting aan mestdistributeurs en kunnen boeren en andere belanghebbenden voor informatie over MINAS en mogelijkheden voor duurzame productie terecht bij telefonische helpdesks van de DLV en Bureau Heffingen.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Hoe staat het met de invoering van premies in MINAS?

Tot en met 1998 worden er twee experimenten met premies uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van de experimenten zal worden bezien wat de toepassingsmogelijkheden zijn van een premiestelsel als onderdeel van MINAS.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Signalen dat de Pachtwet te star is voor de mestwetgeving. Wordt dit bij de evaluatie van de Pachtwet betrokken?

Het kan niet de bedoeling zijn dat als gevolg van MINAS de Pachtwet overtreden wordt. Eventuele knelpunten zullen bij de evaluatie van de Pachtwet worden betrokken.

Vraag van het lid Huys (PvdA): De heer Huys wil spoedig vernemen welke acties mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en ik willen ondernemen in vervolg op rechterlijke uitspraken betreffende de ammoniakreductieplannen in Brabant en Limburg.

Mijn collega van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en ik bestuderen thans de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

We beraden ons over de vraag of er nadere stappen moeten worden ondernomen naar aanleiding van de rechterlijke uitspraken.

Wij zullen u daarover nader informeren.

Wij streven ernaar in de notitie inzake de hoofdlijnen van het ammoniakbeleid in 2010 nader op deze problematiek in te gaan. Deze notitie ontvangt u nog dit jaar.

Vraag van het lid Van der Vlies (SGP): Hoe reageert de Minister op berichten uit de bloembollensector, waar de MINAS-papieren ook op de deurmat zijn gevallen? Moet dit niet pas per 1 januari 2002?

– Het nieuwe stelsel van verliesnormen en de aangifteplicht van MINAS richt zich op de hele keten, van producent naar afnemer van dierlijke mest. Dit is nodig om te komen tot een adequate controle en handhaving van de afzet van dierlijke mest.

– Vooralsnog geldt dit stelsel tot 1 januari 2002 niet voor de bedrijven in de plantaardige sector, waaronder de bloembollensector. Voor deze bedrijven gelden tot dan de aanvoernormen en een beperkte registratieplicht voor de aangevoerde dierlijke mest, zodat de controle en handhaving van de aanvoernormen adequaat kan plaatsvinden.

– De in september toegestuurde formulieren zijn alleen bedoeld om eenmalig op 1 januari 1998 per bedrijf te kunnen beoordelen onder welke categorie het valt. Niets meer en niets minder.

– Over het wetsvoorstel MINAS is verschillende malen met LTO overlegd. Ik moet achteraf constateren dat in het Doelgroepenoverleg bloembollen beter gecommuniceerd had kunnen worden over de aanstaande beperkte registratieplicht voor de bloembollensector. Ik heb er dan ook begrip voor dat het informatiepakket tot verwarring en onbegrip bij de telers heeft geleid.

Naar mijn mening moeten we proberen de registratieverplichting voor dierlijke mest zoveel mogelijk af te stemmen met de bestaande registratieverplichtingen voor de bloembollentelers, zoals die zijn vastgelegd in een Landbouwschapsverordening.

Voorkomen moet worden dat bollentelers dubbel werk moeten doen. Ik zie daartoe goede mogelijkheden.

Vraag van het lid Vos (GroenLinks): Na 2000 extra krimp nodig in de varkenssector in kwetsbare gebieden in verband met ammoniak en stikstof.

Ik ben geen voorstander van meer krimp dan 25% in de varkenssector. Deze krimp is voldoende om te voorkomen dat er een onplaatsbaar mestoverschot is.

In de 25% krimp zal voor een deel voorzien kunnen worden via een opkoopregeling. Deze is mede afhankelijk van de bereidheid tot medefinanciering door het bedrijfsleven.

Ik bezie momenteel of we in deze opkoopregeling een accent kunnen leggen op opkoop in kwetsbare gebieden uit oogpunt van ammoniak en nitraatbelasting.

We moeten ons verder realiseren dat de problemen in de ammoniak- en nitraat-kwetsbare gebieden niet alleen voortkomen uit de varkenshouderij. Extra beleid in kwetsbare gebieden zal ook betrekking hebben op alle takken van intensieve veehouderij.

Dit najaar zal de regering haar plannen voor aanvullend stikstofbeleid en het toekomstig ammoniakbeleid aan de Kamer zenden.

Vraag van het lid Vos (GroenLinks): Teleurstelling over onvoldoende vermindering milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen.

Ondanks het nu reeds behalen van de volumetaakstelling voor 2000 zijn nog aanvullende maatregelen nodig om de milieubelasting verder te verminderen.

Het plan van aanpak MJP-G 2e fase voorziet daarin; dit plan wordt de Kamer op korte termijn toegezonden.

Vraag van het lid Ter Veer (D66): Waarom worden geen aanvullende maatregelen genomen ten aanzien van riooloverstortproblematiek?

Het gaat mijns inziens om een problematiek met een lokaal karakter die om lokale oplossingen vraagt.

Mijns inziens ligt de verantwoordelijkheid hiervoor in belangrijke mate bij de betrokken veehouders, gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders. Dit neemt niet weg dat ik de ontwikkelingen nauwgezet volg.

Er wordt per slot van rekening een relatie gelegd met gezondheid van dieren, en indirect, met de kwaliteit en imago van landbouwprodukten.

Overigens wil ik er nogmaals op wijzen dat de rijksoverheid al een beleid heeft ingezet om de vervuiling van oppervlaktewater door riooloverstorten structureel terug te dringen.

Daarnaast heb ik mij gericht op de informatievoorziening aan de veehouder en ben ik in overleg met betrokken organisaties over de wijze waarop klachten worden afgehandeld.

Op dit moment zie ik geen aanleiding om vanuit de rijksoverheid aanvullende maatregelen te nemen.

Vraag van het lid Stellingwerf (RPF): Wat doet de minister om er voor te zorgen dat provincies en gemeenten de EHS daadwerkelijk vastleggen in streek- en bestemmingsplannen en hoe denkt hij de financiële problemen in deze op te lossen. De huidige financieringsmogelijkheden zijn niet geïndexeerd. Dat moet toch op te lossen zijn?

De doorwerking van de EHS in streek- en bestemmingsplannen loopt in het algemeen naar tevredenheid, zij het dat nieuw aan te leggen natuur- en bosgebieden meestal pas planologische bescherming krijgen na aankoop van de gronden.

Overigens wordt in het kader van het thans lopende overleg over de toepassing van het compensatiebeginsel met de Provincies en Gemeenten aandacht besteed aan de planologische doorwerking.

Indexatie vooraf vindt niet plaats, wel is, in beginsel, sprake van jaarlijkse inflatiecorrectie.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Waarom geen extra geld voor Agrarisch Natuurbeheer?

In de begroting van 1998 is f 8,5 miljoen extra voor Agrarisch Natuurbeheer opgenomen, dit loopt op tot bijna f 23 miljoen per jaar structureel.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): Is de financiering van de Blauwe Stad geheel rond? En hoe komen de bestuurlijke verantwoordelijkheden te liggen?

Die financiering is nog niet geheel rond. Naast de rijksbijdragen (zie terzake ook mijn schriftelijk antwoord nr. 28) moeten nog middelen komen van de provincie en van private partijen. Daarnaast is de provincie nog in onderhandeling over de inzet van Europese middelen.

De bestuurlijke verantwoordelijkheden moeten tussen partijen nog nader worden vastgelegd.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): De efficiencywinst van de samenvoeging kennisinstituten in Wageningen terugsluizen in het KCW en niet inboeken als bezuiniging.

Bij de begrotingsbehandeling van vorig jaar heb ik naar aanleiding van de motie-Huys/Swildens-Rozendaal toegezegd om de efficiencywinst, die voortkomt uit de samenvoeging van kennisinstituten, terug te sluizen in het KCW. Ik houd vast aan deze lijn.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Het tempo waarin het OVO-drieluik wordt afgebouwd is te hoog.

Op het terrein van onderzoek en onderwijs zijn geen grote wijzigingen in de begroting doorgevoerd.

Alleen bij de voorlichting wordt de overheidsinspanning teruggebracht omdat het kabinet van mening is dat ondernemers zelf verantwoordelijk zijn voor het verwerven van kennis ten behoeve van hun bedrijfsvoering.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): De financiering van het agrarisch cursusonderwijs stopt.

In tegenstelling tot hetgeen mevrouw Van Ardenne suggereerde ben ik niet voornemens de financiering van het cursorisch onderwijs te staken.

Zoals aangekondigd in de Nota Dynamiek en Vernieuwing leg ik wel meer verantwoordelijkheid bij belanghebbenden (profijtbeginsel) maar ik blijf cursusonderwijs op beleidsrelevante punten ondersteunen. Hierbij denk ik aan onderwerpen als mineralenmanagement, boeren met natuur, of inspelen op maatschappelijke randvoorwaarden.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Onbegrijpelijk dat de Minister afziet van de verplichting tot praktijkonderwijs.

Bij herhaling heb ik aangegeven dat ik groot belang hecht aan kwalitatief hoogstaand beroepsonderwijs met een sterke oriëntatie op maatschappelijke en beroepsgerichte vaardigheden.

Daarom gaan de agrarische opleidingscentra's (AOC's) nu flexibele arrangementen voor hun leerlingen organiseren ten behoeve van het praktijkonderwijs. Zij doen dit als vragende partij.

De praktijkscholen zijn de aanbieders en mede verantwoordelijk voor het tot stand komen van deze arrangementen.

De kwaliteit van het praktijkonderwijs zal via kwaliteitzorgsystemen geborgd worden waarbij ook mijn inspectie landbouwonderwijs betrokken zal zijn.

Vraag van het lid Ter Veer (D66): Wordt de basisvorming bij het VBO-Groen geëvalueerd?

In samenwerking met de inspectie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en die van mijn departement wordt de basisvorming bij het gehele VBO geëvalueerd inclusief VBO-Groen.

Vraag van het lid Van Ardenne-van der Hoeven (CDA): Wanneer komt er duidelijkheid over de lokaties in het praktijkonderzoek in de bloembollenteelt? Behoren proefboerderijen en proefstations in de regio te blijven?

In mijn brief aan de Tweede Kamer over het praktijkonderzoek d.d. 24 september jl. heb ik aangegeven, dat de sector bloembollenteelt zich in algemene zin uitgesproken heeft voor aansluiting van het praktijkonderzoek in de bloembollenteelt bij het KCW.

Met het bedrijfsleven vindt nog overleg plaats over de eisen die aan de uitvoering van het praktijkonderzoek gesteld moeten worden.

In verband daarmee is de beschikbaarheid van lokaties in KCW-verband en de inrichting daarvan aan de orde.

Ik vind dat het praktijkonderzoek, dat onderdeel gaat uitmaken van het KCW, zoveel mogelijk in het KCW geconcentreerd moet worden. Om onderzoekstechnische redenen (grondsoort, klimaat en dergelijke) kan een nevenlokatie wenselijk zijn.

Met het bedrijfsleven ben ik momenteel in overleg over de noodzaak van een nevenlokatie voor het praktijkonderzoek in de bloembollenteelt en de verantwoordelijkheid voor het beheer daarvan.

Daarbij speelt tevens de vraag wie de benodigde investering moet opbrengen. Ik hecht aan besluitvorming nog dit najaar.

Vraag van het lid Blauw (VVD): De heer Blauw heeft gevraagd om meer aandacht voor de positieve rol van in ontwikkeling zijnde technieken in het kader van plant- en dierveredeling op de wereldvoedselproduktie en milieulast ten gevolge van voedselproduktie.

Met de heer Blauw ben ik van mening dat Nederland via kennis en technologie een belangrijke bijdrage kan en moet leveren aan vraagstukken van voedselvoorziening en duurzame produktie.

Ik zie de vorming van het KCW als een versterking van de Nederlandse inspanningen op dit gebied.

Nieuwe technieken bieden nieuwe kansen, mits voldoende aandacht wordt besteed aan maatschappelijke randvoorwaarden.

Vraag van het lid Ter Veer (D66): De fractie van D66 zou graag zien, dat ook de sociaal-maatschappelijke kant van de voedselwetenschappen wordt ondergebracht bij het TTI in Wageningen. De fractie overweegt daarover een motie in te dienen.

In het kader van het technologisch onderzoek worden uiteraard naast de technische ook de sociaal maatschappelijke kanten in ogenschouw genomen.

Dit kan bijvoorbeeld worden ingegeven door de maatschappelijke reacties op de introductie van genetisch gemodificeerde producten.

Dit is dus inderdaad een nuttig onderzoeksveld voor het TTI-Voeding.

Vraag van het lid Van Middelkoop (GPV): In uw brief over de overname van taken van het Landbouwschap ontbreekt een financiële paragraaf. Wat zal structureel voor rekening van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij komen?

De taken van het Landbouwschap zullen worden overgenomen door diverse organisaties.

Voor het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft een en ander naar verwachting geen structurele financiële gevolgen.

Noot 4 (zie blz. 853)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken, mede namens de staatssecretarissen, op vragen, gesteld in de eerste termijn van de behandeling van de begroting van Binnenlandse Zaken voor 1998 (25 600 VII)

Vraag van het lid Van der Hoeven (CDA): Volgens de begroting neemt het aantal ambtenaren bij de rijksoverheid weer toe? Mag de overheid weer aankomen na al die jaren van afslanking. Wat is het streefgewicht. Wat de CDA-fractie betreft is er alle reden voor de Kamer om haar rol als kritisch «weight watcher» te blijven vervullen. Bureaucratie heet immers vaak een inherente neiging dikker en groter te groeien. De CDA-fractie kan er in komen dat de invoering van de 36-urige werkweek tot navenante invulling leidt. Het aantrekken van extra ambtenaren ten gevolge van beleidsintensivering hoeft van de CDA-fractie echter niet. Verder over ambtenaren: Is de taakstelling gehaald? Wat wordt nu feitelijk doorgeschoven? Wij komen hierover nader te spreken in een separaat AO.

Het aantal ambtenaren bij de rijksoverheid neemt inderdaad weer toe. De toename is voor een belangrijk deel te verklaren door de herbezetting als gevolg van de 36-urige werkweek (plusminus 50% van de groei) en, voor zover het over personen gaat, een toename van het deeltijdwerk.

Het aantal ambtenaren in rijksdienst is/wordt geraamd op:

in fte's in personen
1993 105 116 112 030
1994 101 214 108 187
1995 99 455 106 541
1996 98 916 106 361
1997 103 267 111 367
1998 104 418 112 939
1999 104 124 112 980

Bron: M&M 1997.

Daarnaast betreft het beleidsintensiveringen bij Justitie (cel-capaciteit en asielzoekers), bij Financiën (fiscale regelingen) en Buitenlandse Zaken (ambassadenetwerk).

Dat beleidsintensiveringen, zoals genoemd, kunnen leiden tot een toename van het aantal ambtenaren lijkt mij – in tegenstelling tot mevrouw Van der Hoeven – evident.

De keerzijde dat beleidsintensiveringen kunnen leiden tot een afname geldt evenzeer.

Voor zover sprake is van groei in het ambtenarenpakket is dit dus altijd een saldo van beleidsintensiveringen en -extensiveringen. Met betrekking tot de taakstellingen uit het regeerakkoord kan ik meedelen dat deze, in financiële zin, gehaald zijn.

Vraag van het lid Van der Hoeven (CDA): Hoe kan het dat het ministerie van Binnenlandse Zaken weinig gebruik maakt van kengetallen?

Mevrouw Van der Hoeven sprak over de kengetallen in de BiZa-begroting. Het moederdepartement zou bij uitstek een goed gevoel voor sturingsmethodieken moeten hebben. Dat heeft BiZa uiteraard wel, maar er moet dan wel iets te sturen zijn!

Ramingskengetallen (= cijfermatige toelichtingen op de ramingen) zijn aanwezig op bijna 100% van de artikelen waar dat mogelijk is. Maar sturen doe je op doelmatigheidskengetallen. En in de begroting van BiZa komen veel posten voor waarop deze minister niet kàn sturen.

Daarom zijn slechts op 9 (voorbeelden: VVTV, Remigratie, IVOP, GBA, CAS, LSOP) van de 54 begrotingsartikelen, of f 0,8 mld op een begrotingstotaal van f 7,2 mld, doelmatigheidskengetallen mogelijk en zinvol. Daarover bestaat overeenstemming met Financiën. Tot nu toe is 60% van dat bedrag, zijnde 4 van die 9 artikelen, voorzien van doelmatigheidskengetallen. Dit betekent natuurlijk niet, dat over de overige 45 artikelen geen informatie zou worden verstrekt. Daarvoor zijn vele wegen, zoals bijvoorbeeld het jaaroverzicht «Minderhedenbeleid» en de nota «Mensen en management». Overigens sprak ik in het vorige week met de vaste commissie BiZa gehouden begrotingsonderzoek af, de kamer een tijdschema te doen toekomen voor het afronden van de kengetallen.

Vraag van het lid Van der Hoeven (CDA):

– er lijkt licht tussen intenties en daadwerkelijke budgettaire inzet

– niet helder wat stas wil met ICT in het overheidsdomein

– wat is het publieke domein, de daarover handelende notitie is er nog niet.

Het doel van de inzet van Informatie en Communicatie Technologie in de Openbare Sector is een betere dienstverlening aan de burger, een grotere betrokkenheid van de burger met behulp van een grotere transparantie van de overheid en toegankelijkheid van overheidsinformatie, en ten derde verbetering van de doelmatigheid en effectiviteit van de overheid.

Vanuit deze doelstellingen en niet alleen vanuit het economisch belang, zoals Mevrouw Van der Hoeven stelt, vervult de overheid als grootgebruiker ook een trekkende rol in het kader van het Nationele Actie Programma Elektronische Snelwegen.

Met financiële inzet van BiZa als coördinerend departement en een flinke bijdrage uit de NAP-gelden wordt een enorme spin-off bereikt. Er is zo op dit vlak veel in gang gezet en er wordt ook duidelijke voortgang geboekt.

(OL 2000, Nota Toegankelijkheid, ON21, tal van voorbeeld projecten, elektronische loketten, overheidsinformatie-diensten, pilots)

In de 2e Voortgangsrapportage BIOS, die u rond de jaarwisseling tegemoet kunt zien, zal ik daarop nader ingaan. Van de NAP-bewindspersonen zult u volgend jaar een Voortgangsrapportage ontvangen. Daarin komt ook de Notitie Publiek Domein van de staatssecretaris van OCW, de heer Nuis, aan de orde.

Vraag van het lid Van der Hoeven (CDA): Ozb op kassen: bij substraatteelt sprake van facultatieve vrijstelling. Onzekerheid of gemeenten die zo'n facultatieve vrijstelling hanteren worden gekort op uitkering uit Gemeentefonds.

Er is geen sprake van onzekerheid voor gemeenten. Immers belastingcapaciteit is meegewogen in algemene uitkering: er wordt hierbij alleen rekening gehouden met verplichte vrijstellingen en bij substraatteelt is sprake van facultatieve vrijstelling.

Vraag van het lid Van der Hoeven (CDA): De financiering van HALT heeft de nodige kritiek opgeleverd. In plaats van financiering via het fonds Sociale vernieuwing (thans afgeschaft) worden de gelden rechtstreeks aan de HALT-bureaus uitgekeerd? Legt dit niet een verkeerde prikkel? Hoe wordt voorkomen dat succesvolle preventieprojecten financieel worden afgestraft?

In overleg met de eerstverantwoordelijke staatssecretaris van Justitie en de VNG hebben wij geconcludeerd dat de hele afdoening van alternatieve straffen deel is gaan uitmaken van het reguliere strafrecht en landelijk toepassing vindt, afhankelijk van de aanwijzingen van het OM. Zozeer dat bekostiging rechtstreeks van Justitie aan HALT bureaus de verhoudingen het best weerspiegelt en ook het meest doelmatig is. In de opbouwfase waarin alternatieve straffen nog hun plaats moesten veroveren hebben gemeenten met veel beleidsvrijheid een zeer nuttige rol vervuld bij het vormgeven van het instrument. Nu zou het tussenschakelen van de gemeente relatief weinig meerwaarde meer opleveren. Met de nu gekozen oplossing kan gezegd worden dat de probleemhebber (Justitie, het OM) en de betaler dicht bij elkaar zijn gebracht. Ik ben dan ook niet bang dat succesvolle preventieprojecten van deze verandering te lijden zullen hebben.

Vraag van het lid Van der Hoeven (CDA): Mevrouw Van der Hoeven stelt paars gelijk aan wachten, omdat nog niet op alle fronten bij bestuursorganen (IND, USZO, belastingdienst enz) termijnoverschrijdingen zijn weggenomen).

Inderdaad speelt de Nationale ombudsman een belangrijke rol bij het inscherpen van termijnen bij de overheid.

Mevrouw Van der Hoeven hoeft niet lang te wachten op paarse daden:

– er komt een verplichte interne klachtenregeling in de Awb die voor alle bestuursorganen zal gelden

– de ombudsman zal m.i.v. 1 januari 1999 ook bevoegd zijn voor medeoverheden (ook gemeenten die willen meedoen)

– meer in het algemeen streeft het kabinet een landelijk dekkend stelsel van externe klachtvoorzieningen na

– dit allemaal bezegeld door een grondwettelijke opdracht tot regeling van de behandeling van verzoekschriften.

Ook in het kabinetsstandpunt inzake de evaluatie van de Awb komen de termijnoverschrijdingen aan de orde.

Vraag van het lid Scheltema-de Nie (D66): Mevrouw Scheltema merkt op dat de overheid nog iets kan leren van het bedrijfsleven als het gaat om interne klachtbehandeling als gaat om de bedrijfsvoering en de kwaliteit van de produkten.

– Rapport van de ARK over kwaliteit publieke dienstverlening geeft een nuttig signaal: neem klachten serieus, gebruik ze om de organisatie, de bedrijfsvoering en het produkt te verbeteren.

– Het kabinet doet er ook wat aan: er komt een algemeen geldende regeling van het interne klachtrecht in de Awb. Die zal voor alle bestuursorganen een klachtvoorziening bevatten.

– Als sluitstuk externe klachtvoorzieningen, waar ook mede-overheden steeds meer het nut van lijken te gaan inzien.

Dat wettelijke voorzieningen als huursubsidie en bijzondere bijstand niet worden gebruikt door degenen die er wel recht op hebben en er behoefte aan blijken te hebben, is een punt van zorg. Oplossing kan liggen in betere voorlichting.

Vraag/constatering van het lid Oedayraj Singh Varma (GL): Tekorten in de jeugdzorg (55 mln); G4 hebben wachtlijsten en kunnen problemen inzake vroegtijdig schoolverlaters, criminaliteit en psychische problemen niet aan. Voor achterstand en reorganisatie 55 mln nodig. Samenwerking met onderwijs is hard nodig. Is de minister bereid, binnen het gsb, een oplossing aan te reiken.

Terecht wordt geconstateerd dat samenwerking met onderwijs hard nodig is. Dit geldt echter ook voor andere beleidsterreinen. Het gaat ook om werk en om samenwerking op het lokale niveau tussen onderwijs en politie. Mede op verzoek van de Kamer heeft kabinet ermee ingestemd dat gemeenten hun «integrale plannen» die moeten bijdragen aan die integrale aanpak pas in augustus '98 gereed hoeven te hebben. Overigens is wel degelijk op lokaal niveau her en der samenwerking groeiende.

«Oplossing binnen gsb» is dus van rijkszijde al aangereikt: regie-mogelijkheid van gemeenten op relevante terreinen is versterkt en hiermee ook om op eigen niveau via samenhangende maatregelen problemen aan te pakken. Hierbij moet worden opgemerkt mogelijkheid dat het niet alleen een kwestie van geld is, maar meer van organisatie.

Voor wat betreft de financiële kant dienen hiertoe reguliere financiën met inzet van Wet Jeugdhulpverlening.

Vraag van het lid De Cloe (PvdA): Hoe staat het met de verlenging van de bestuursafspraak Friese taal en cultuur?

De bestuursafspraak Friese taal en cultuur is niet voor bepaalde termijn aangegaan. De afspraak behoeft derhalve niet te worden verlengd. Wel zijn er momenteel overleg gaande met de provincie Friesland over de vraag of de afspraak moet worden geactualiseerd.

Vraag van het lid Poppe (SP): Afschaffing precariorechten.

Hoe wordt dat gat dat ontstaat door de wegvallende inkomsten gedicht?

De derving van de opbrengsten uit hoofde van verruimde vrijstelling zal aan de betrokken gemeenten in de vorm van een integratie-uitkering uit het gemeentefonds worden gecompenseerd. Er zal dus geen sprake zijn van een gat. In een latere fase zal worden bezien op welke wijze de middelen van de integratie-uitkering op een passende wijze kunnen worden geïntegreerd in de algemene uitkering van het gemeentefonds.

Vraag van het lid Van den Berg (SGP): Er is dringend behoefte om het integraal veiligheidsbeleid te verbreden naar andere gemeenten.

Het (integraal) veiligheidsbeleid en het grotestedenbeleid hebben een verschillende werkwijze.

Het grote stedenbeleid betreft een aantal geselecteerde gemeenten (25), het veiligheidsbeleid is echter op alle gemeenten gericht.

Veiligheid en leefbaarheid is weliswaar één van de thema's van het grote stedenbeleid. Het veiligheidsbeleid en het grotestedenbeleid zijn daarmee complementair.

Voorbeelden:

De nieuwe Gids voor de Veiligheid voor gemeenten die in maart 1998 zal worden gepresenteerd komt onder meer tot stand door pilots in de gemeenten Bernheze, IJsselstein, Staphorst en Achtkarspelen.

Voor de gemeenten buiten het grotestedenbeleid is in het kader van de tijdelijke regeling Jeugd en Veiligheid 16,3 miljoen beschikbaar gesteld in deze kabinetsperiode.

Naar boven