Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, hedenmiddag aan het slot van de stemmingen te beslissen over het voorstel van de VVD-fractie inzake technolease.

Ik stel voor, dinsdag 6 mei bij het begin van de vergadering te behandelen:

  • - de brief van de vaste commissie voor Defensie houdende het voorstel de verwerving van luchtverdedigingsfregatten aan te wijzen als groot project (25000-X, nr. 76).

Ik stel voor, de spreektijden voor het IGC-debat nader vast te stellen op: PvdA, CDA en VVD 15 minuten; D66 13 minuten; GroenLinks 7 minuten; overige fracties 5 minuten en de groep-Nijpels en het lid Hendriks 2,5 minuut.

Overeenkomstig de voorstellen van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van de CDA-fractie benoem ik in:

  • - de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid het lid Wolters tot lid in plaats van het lid De Jong en het lid De Jong tot plv. lid in plaats van het lid Wolters.

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Twee weken geleden meldde het dagblad Trouw dat het ministerie van Verkeer en Waterstaat betrokken was bij een onderzoek naar wat op Schiphol en in de luchtvaart de parallelle Kaagbaan wordt genoemd. Het zou de zesde baan op de luchthaven Schiphol zijn. Daags na dat bericht hadden wij overleg met de minister van Verkeer en Waterstaat en ontkende zij categorisch dat er sprake was van betrokkenheid van haar ministerie bij zo'n onderzoek. Zij zei: wat Schiphol doet, daar heb ik geen bemoeienis mee.

In Trouw van afgelopen zaterdag, overigens met een mooie bijlage over de luchtvaart, stond op de voorpagina dat het ministerie wel degelijk "betrokken is bij". Een woordvoerder erkende dat en zei: wij zijn ook bij Schiphol informatie aan het vergaren over iets wat mogelijk in de toekomst tot een onderzoek zou kunnen leiden.

Ik vraag via u, voorzitter, de minister waarom zij dit twee weken geleden niet ruiterlijk in dat overleg heeft erkend. VoorzitterDie vraag klemt temeer omdat wij als Kamer met betrekking tot de luchtvaart ook in relatie tot de minister in een lastig parket zitten. Ten aanzien van de groei van de luchtvaart hebben wij altijd andere informatie gekregen dan de feitelijke informatie.

Ik zou de vraag om opheldering van deze actuele situatie gepaard willen laten gaan met de meer algemene vraag of de minister zo concreet mogelijk kan aangeven welke informatie zij bij Schiphol of andere instanties aan het vergaren is om straks onderzoek te doen, dan wel welk onderzoek het ministerie op dit moment aan het doen is, al dan niet vooruitlopend op besluitvorming na de nut-en-noodzaakdiscussie over de luchtvaart in Nederland.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Wij sluiten ons graag aan bij de vragen die de heer Rosenmöller heeft gesteld. Voor ons en niet het minst voor de bevolking is het van essentieel belang om precies te weten hoe de discussie verloopt. Wij hebben er afspraken over gemaakt. Misschien kan de minister een toelichting geven en meedelen waarover informatie wordt verzameld en waar onderzoek naar wordt gedaan.

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Voorzitter! Bij het laatste kan de fractie van D66 zich aansluiten. Ik neem echter afstand van de insinuatie van de heer Rosenmöller dat de minister nooit goede informatie geeft. Dat gaat ons wat te ver.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ter voorkoming van misverstanden merk ik op dat ik niet gezegd heb dat er veel klachten zijn over het verkeerd informeren van de Kamer door de minister van Verkeer en Waterstaat. Anders had zij er al niet meer gezeten. Ik heb één concreet punt aangegeven, betrekking hebbend op de groei van de luchtvaart. Toen wij hier het besluit namen over de vijfde baan hebben wij andere informatie gekregen dan de feitelijke. Dat hebben wij achteraf vastgesteld. Ik vind dat wij betere informatie hadden moeten krijgen. Tegen de achtergrond van dat incident is het goed om nu maximale opheldering te krijgen van de minister.

Voorzitter! Ik wil aan mijn verzoek nog de vraag toevoegen of de beoogde brief zo snel mogelijk naar de Kamer kan komen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Sipkes.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! De Surinaamse regering heeft gisteren de heer Desi Bouterse benoemd tot Adviseur van Staat, een nieuwe functie die speciaal voor hem in het leven geroepen is. Hij krijgt deze functie, omdat hij zich volgens de Surinaamse regering op maatschappelijk gebied op uitzonderlijke wijze verdienstelijk heeft gemaakt. De heer Bouterse heeft onder meer leiding gegeven aan een proces van waarachtige democratie. Wij hebben het wel over de heer Desi Bouterse tegen wie in Nederland een strafzaak loopt wegens handel in cocaïne. Het lijkt erop dat deze benoeming, vlak na de tv-uitzending van afgelopen zondag waarin de heer Docters van Leeuwen het een en ander heeft gezegd, erop gericht is om enig rechtshulpverzoek ongedaan te kunnen maken. Ik vraag de regering een reactie op en een oordeel over deze benoeming, alsmede welke veranderingen die benoeming in de relatie tussen Nederland en Suriname tot gevolg kan hebben. Ik heb inmiddels begrepen dat de heer Pronk gezegd heeft dat dit voor de hulp geen consequenties heeft, maar dat men wel wat kritischer moet kijken naar het rechtshulpverdrag. Ik kan mij voorstellen dat minister Sorgdrager daar anders over denkt.

Kortom, voorzitter, ik wil graag een brief hebben waarin de hele regering helder maakt wat haar houding zal zijn.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Voorzitter! Los van de omstandigheid dat ik mij best wil aansluiten bij het verzoek van mevrouw Sipkes, omdat het altijd goed is dat het kabinet over zo'n onderwerp een standpunt geeft, vraag ik mij wel af of zij na de reactie van minister Pronk nog veel reden tot dat verzoek heeft. Ik kan mij niet voorstellen dat het kabinet alsnog een ander standpunt inneemt dan hedenochtend al ingenomen is.

De heer Verhagen (PvdA):

Voorzitter! Ik sluit mij aan bij het algemene verzoek om een formeel standpunt van de regering, maar ik begrijp niet geheel waarom de link met het rechtshulpverdrag ten tonele wordt gevoerd. Daarvoor behoeven er naar de mening van de CDA-fractie geen gevolgen te zijn.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik heb ook niet gezegd dat die gevolgen er volgens de fractie van GroenLinks zouden moeten zijn. De reactie van minister Pronk verbaasde mij, gezien het overleg dat wij twee à drie weken geleden met minister Sorgdrager hebben gehad. Daarbij ging het vooral over het al dan niet opzeggen of opschorten van het rechtshulpverdrag. Minister Sorgdrager had daar een nadrukkelijke visie op. De reactie van minister Pronk verbaasde mij daarom enigszins. Ik wil graag weten wat de regering vindt en welke lijn het wordt.

Mevrouw Van Nieuwenhoven zegt dat de regering vanmorgen al een standpunt heeft ingenomen. Ik zou dat standpunt graag in de Kamer ontvangen. Dat is nog niet gebeurd.

Mevrouw Van Nieuwenhoven (PvdA):

Om geen misverstand te wekken: ik zei niet dat de regering een standpunt had ingenomen, ik zei dat minister Pronk een standpunt had ingenomen en dat ik mij niet kon voorstellen dat de regering achteraf een ander standpunt zou hebben.

De voorzitter:

Desalniettemin stel ik voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! De rechter heeft gisteren voor de tweede keer de minister van Economische Zaken op de vingers getikt en de vergunningen voor proefboringen naar aardgas ten noorden van de Waddenzee geschorst. De rechter vond dat de maatschappelijke noodzaak niet was aangetoond en dat er sprake was van aantasting van de natuur. Minister Wijers reageerde teleurgesteld, maar is van mening dat het hier slechts om uitstel gaat, want, zo zei hij, Nederland is door het aardgas een welvarend land geworden. Dat moet blijkbaar zo doorgaan, als ik de minister beluister, al gaat dat ten koste van een van de meest unieke natuurgebieden in het land.

Graag leg ik de minister een aantal vragen voor. Ik verzoek hem om die per brief te beantwoorden.

Mijn eerste vraag is welke consequenties de minister verbindt aan deze uitspraak van de rechter.

De voorzitter:

Hoeveel vragen heeft u?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Drie vragen!

Mijn tweede vraag is waarop de minister zijn verwachting baseert dat het hier slechts om uitstel gaat, aangezien de rechter het argument heeft aangevoerd dat er geen sprake is van maatschappelijke noodzaak.

Mijn derde vraag is welke consequenties dit besluit van de rechter naar de mening van de minister heeft voor een volgende serie proefboringen, die in de Waddenzee zullen plaatsvinden.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! Zoals bekend, was een ruime meerderheid in de Kamer voorstander van het uitvoeren van proefboringen in de Waddenzee, mede gezien de situatie rond het aardgas in Nederland. Aardgas is een uitermate schone energiebron. Ik sluit mij aan bij de vraagstelling van mevrouw Vos, echter met de inkleuring die ik eraan geef. Ik ben zeer benieuwd of de minister kan aangeven op welke wijze op zo kort mogelijke termijn voorkomen kan worden dat er geen proefboringen meer kunnen worden uitgevoerd in de Waddenzee.

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Voorzitter! Gelet op het standpunt van mijn fractie inzake het boren in de Waddenzee, dat wij het vorig jaar in de Kamer hebben uiteengezet, hebben ook wij behoefte aan een brief, zeker gelet op de uitgebreide motivering die aan de uitspraak van de rechter ten grondslag ligt. Wij zouden in de brief graag de volgende vragen beantwoord zien.

Welke consequenties verbindt het kabinet aan deze uitspraak van de rechter...

De voorzitter:

Mag ik even vragen hoeveel vragen u hebt?

Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):

Twee! ...inzake de vergunningverlening met betrekking tot het proefboren in de Waddenzee zelf? Is het kabinet nu daadwerkelijk bereid tot een heroverweging over de gasboringen in de Waddenzee te komen?

Zodra die brief ontvangen is, zal mijn fractie overwegen of een interpellatie aan het adres van minister Wijers wordt aangevraagd dan wel een apart debat.

Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):

Voorzitter! Wij ondersteunen het voorstel de minister in een brief nadere uitleg te vragen. Ik zal geen nadere vragen stellen, maar ik moet zeggen dat ik blij verrast ben door de opmerkingen van mevrouw Witteveen, al moet zij die nog wel waarmaken.

De heer Reitsma (CDA):

Voorzitter! Ook mijn fractie ondersteunt het verzoek om een brief. Volgens mij gaat het maar om één ding, namelijk dat de Kamer van het kabinet verneemt wat het zal doen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Giskes.

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake aanmerkelijk belang en consumptieve rente heeft de Kamer een motie aangenomen, waarin de regering verzocht wordt te onderzoeken hoe de rente op leningen ten behoeve van milieuvriendelijke bestedingen en investeringen kan worden ondergebracht bij de uitzonderingen waarvoor het plafond voor de aftrek van persoonlijkeverplichtingenrente niet geldt. De Kamer zou hierover vóór 1 maart jl. bericht krijgen, maar dat is nog niet gebeurd. Graag zouden wij vóór 1 juni wel bericht ontvangen, liefst met een verklaring voor de vertraging.

Mevrouw B.M. de Vries (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie sluit zich hierbij aan. Wij hopen op een zo snel mogelijke reactie.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Heemst.

De heer Van Heemst (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Onze fractie heeft met grote verontrusting kennisgenomen van het conflict dat zich op dit moment in alle hevigheid in het politiekorps Rotterdam-Rijnmond afspeelt. Mede namens mijn collega Oedayraj Singh Varma vraag ik de politieministers om een brief over deze aangelegenheid. Daarin zouden zij wat ons betreft met name moeten ingaan op de aanleiding tot dit conflict, op de ontwikkeling van het conflict en op de vraag hoe de huidige patstelling heeft kunnen ontstaan. En vanzelfsprekend dient ook de vraag aan de orde te komen wat er ondernomen is en nog zal worden om deze zaak alsnog tot een goed einde te brengen. Verder zouden wij graag inzicht hebben in de rol die de korpsbeheerder en de minister van Binnenlandse Zaken tot nu toe hebben gespeeld om escalatie te voorkomen. Heel specifiek gaat het ons erom of er overleg heeft plaatsgevonden tussen de minister, de korpschef en de korpsbeheerder over deze kwestie en, zo ja, wat daarvan de uitkomst was. Ook krijgen wij graag meer inzicht in de kwestie rondom het afschaffen van de sociale leidraad en ten slotte zouden wij in de brief een reactie opgenomen willen zien op de brief van 22 april 1997 van de korpsbeheerder aan het georganiseerde overleg en de ondernemingsraad. Daarbij gaat het ons met name om de passage waarin de korpsbeheerder de ondernemingsraad laat weten dat deze brief in algemene zin de instemming van de hoofdofficier van justitie heeft. Met name in verband met deze laatste passage vraag ik een brief aan beide betrokken ministers.

De heer Van der Heijden (CDA):

Voorzitter! Onze fractie ziet eveneens alle aanleiding om een brief te vragen aan de minister van Binnenlandse Zaken over het gerezen conflict tussen de korpsleiding, de korpschef en de ondernemingsraad en de drie vakbonden van het politiepersoneel. Hoezeer er ook getwist kan worden over medezeggenschap in de Rotterdamse regio, voor onze fractie blijft absoluut vooropstaan dat de politiezorg en de strafrechtelijke handhaving gewaarborgd blijft. Wij willen sowieso de minister van Binnenlandse Zaken vragen of hij aanleiding ziet om op dat punt maatregelen te treffen. Indien hij al maatregelen genomen heeft, verneem ik graag welke dat zijn.

Nu mijn vragen die ik graag in de brief behandeld zie. In hoeverre is naar het oordeel van de minister van Binnenlandse Zaken het conflict in het teken komen te staan van een harde strijd over bevoegdheden van de OR, waar het de medezeggenschap betreft, die direct raken aan de mogelijkheden van de korpsleiding om het korps te sturen, te reorganiseren en – waar het gaat om benoemingen – verder te vernieuwen en de leiding daarvan te verbeteren? Wil de minister dan aanduiden hoe de gerezen knelpunten zich verhouden met de algemeen aanvaarde uitleg van medezeggenschap? Wil de minister in dat licht toezeggingen die eerder door de vorige korpschef zijn gedaan, nader toetsen?

Wil de minister in zijn brief met name aangeven of de bonden in het conflict van mening zijn dat de medezeggenschap een instrument is geworden van gelijkwaardig medebestuur waardoor in het conflict tussen de korpschef en de OR geen overeenstemming kan worden bereikt? Ziet hij eventueel mogelijkheden om dit wel tot stand te brengen? Immers, wil bemiddeling van twee kanten zin hebben, dan moeten toch eerst de normale beroepsprocedures die in de medezeggenschap ter beschikking staan, zijn afgewikkeld voordat bijvoorbeeld een korpschef tot vertrek wordt gedwongen.

Het aspect van de opdracht aan de heer Brinkman kan nog misschien in de brief van de minister van Binnenlandse Zaken naar voren komen. Het lijkt erop dat op de achtergrond speelt dat de minister van Binnenlandse Zaken in samenwerking met de burgemeester van Rotterdam een manager heeft gezocht die een rol kan vervullen bij de vernieuwing van de politie...

De voorzitter:

Dit is een beschouwing, en dat is niet de bedoeling.

De heer Van der Heijden (CDA):

Beschouwingen kunnen hier nooit kwaad.

De voorzitter:

Maar niet op dit moment!

De heer Van der Heijden (CDA):

Ik sluit af om u tegemoet te komen. Kan de rol van de minister van Binnenlandse Zaken bij de keuze van de heer Brinkman, in het licht van het IRT-rapport, nader worden toegelicht?

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Het staat elke collega vrij, om een brief te vragen. Ik vraag me echter af of het wijs is van de Kamer om nu aan de minister te vragen een brief te schrijven terwijl er nog een conflict gaande is dat in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de burgemeester van Rotterdam betreft. Ik kan mij heel goed voorstellen dat wanneer het voor alle partijen duidelijk is dat het conflict niet kan worden opgelost, dan het moment is aangebroken waarop de minister van Binnenlandse Zaken ons een brief stuurt, respectievelijk overgaat tot optreden op grond van zijn eigen bevoegdheid. Mijn fractie heeft er geen behoefte aan om op dit moment in dit conflict te interveniëren.

De heer Korthals (VVD):

Voorzitter! Het zal duidelijk zijn dat aan dit conflict geweldig veel belangrijke aspecten zitten. Ik ben het echter met collega De Graaf eens dat op dit moment niet de Tweede Kamer daarover een oordeel moet vellen. Het oordeel komt primair toe aan Rotterdam: het driehoeksoverleg en de gemeenteraad. Het is niet verstandig om hier over een lopend conflict uitgebreid van gedachten te wisselen. Wij zijn niet de gemeenteraad van Rotterdam. De VVD-fractie kan zich niet aansluiten bij de vragen op dit moment. Later zal dit wel het geval zijn.

De heer Van der Heijden (CDA):

Ik wil nog het woord voeren.

De voorzitter:

U bent aangesproken en dan hebt u er recht op een reactie te geven.

De heer Van der Heijden (CDA):

De gemeenteraad van Rotterdam gaat niet over het regiokorps Rotterdam. Die speelt geen rol in dezen. Wij nodigen de minister van Binnenlandse Zaken uitdrukkelijk uit hierover zijn licht te laten schijnen, omdat hij de belangrijke taak heeft het conflict te begeleiden. In wezen is hij daarmee al begonnen, hetgeen mijn gelijk onderstreept.

De voorzitter:

Ook de heer Van Heemst voelt zich aangesproken.

De heer Van Heemst (PvdA):

Voorzitter! Ik voel mij ook aangesproken. Als een collega een punt inbrengt, heeft hij recht op een reactie.

Ik deel de zorg van de VVD en D66 niet. Op die manier zou je de informatieplicht van de minister aan de Kamer op termijn gaan stellen. Dat is een slechte en verkeerde ontwikkeling. Er is nu een conflict. Het is nu zaak dat de Kamer over de ins en outs van het conflict geïnformeerd wordt, met name over de rol die de minister van Binnenlandse Zaken daarin heeft gespeeld of nog kan spelen. Ik gaf in de toelichting op mijn vragen ook al aan dat voor mij inmiddels ook de vraag speelt in welke mate, via de hoofdofficier van justitie, de minister van Justitie in dat conflict positie heeft gekozen.

Wat mij betreft is het verzoek dus zinvol en relevant. De Kamer heeft er recht op om geïnformeerd te worden over wat in deze toch zeer aangelegen kwestie speelt.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De laatste dagen krijgen wij in toenemende mate berichten over moorden op vluchtelingen en ontheemden in Zaïre, de betrokkenheid van de rebellen daarbij en de onmogelijkheid voor hulporganisaties om toegang te krijgen tot de vluchtelingen in Zaïre. Tegelijkertijd is door rebellenleider Kabila het ultimatum gesteld dat de vluchtelingen binnen 60 dagen moeten terugkeren naar Rwanda, terwijl de VN heel nadrukkelijk te kennen hebben gegeven dat dit niet haalbaar is. Ik krijg graag een brief voor het algemeen overleg op 15 mei a.s. van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, waarin hij ingaat op deze ontwikkelingen en op de mogelijkheid die Nederland heeft, als grote donor van Rwanda en gelet op de goede contacten van Pronk met rebellenleider Kabila, om druk uit te oefenen op Rwanda en indirect op Kabila om zowel de vluchtelingenhulporganisaties toegang te geven tot het gebied als het ultimatum van tafel te krijgen. Ik vraag hem om ons daarover zo spoedig mogelijk te informeren.

De heer Valk (PvdA):

Ik wil dit verzoek zeker steunen. Wij maken ons ook grote zorgen over de ontwikkelingen in dat gebied. Ik meen mij echter te herinneren dat bij de laatste procedurevergadering van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken al om een dergelijke reactie van de minister op deze ontwikkelingen is gevraagd.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil mij aansluiten bij het verzoek van collega Verhagen. Er is vanmorgen een brief binnengekomen van minister Pronk. Een aantal vragen zijn daarin nog niet beantwoord. Dat kan ook niet, omdat de ontwikkelingen zo snel gaan. Ik wil mij dus aansluiten bij het verzoek om een aanvullende brief. Ik zou wel binnen anderhalve week een reactie willen hebben, zodat wij met de Kamer daarover kunnen debatteren.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Poppe.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Bij de Kamer ligt een wetsvoorstel tot samenvoeging van, in een heel willekeurige volgorde, de gemeenten Uden, Boekel en Veghel. Het gaat hier om een gemeentelijke herindeling op basis van vrijwilligheid, althans voor de gemeentebesturen, want ook hier is de bevolking niet gehoord. Dat wil overigens niet zeggen dat de bevolking zich niet laat horen. Met name de bevolking van Uden laat zich horen.

In de vrijwilligheid van de gemeentebesturen is een nieuwe situatie ontstaan, nu de gemeenteraad van Uden in meerderheid heeft besloten geen interesse te hebben in de eventuele samenvoeging.

De voorzitter:

Ik begrijp dat het wetsvoorstel nu in procedure is.

De heer Poppe (SP):

Daarom heb ik nu een vraag aan de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, mevrouw Van de Vondervoort.

De voorzitter:

Als het wetsvoorstel in procedure is, kunt u tijdens de procedure deze vraag stellen.

De heer Poppe (SP):

Ik wil op zo kort mogelijke termijn van staatssecretaris Van de Vondervoort een brief met een reactie op de nieuwe situatie, alvorens het wetsvoorstel verder te behandelen.

De voorzitter:

Dan kunt u inderdaad hier zeggen dat u het niet verder wilt behandelen, maar dat is iets anders dan nadere informatie vragen.

De heer Poppe (SP):

Ik vraag een reactie van de staatssecretaris op de nieuwe situatie. Volgens mij is daar niets mis mee.

De voorzitter:

Het gaat erom dat het wetsvoorstel in procedure is. U zou in het kader van de verdere afhandeling dit punt aan de orde kunnen stellen, dus los van de regeling van werkzaamheden. U vraagt nu kennelijk een apart traject.

De heer Poppe (SP):

Nee, nee. Ik vraag alleen maar een reactie van de staatssecretaris hierop, zodat het in de verdere behandeling gebruikt kan worden.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Wellicht helpt het als ik zeg dat het de verwachting is dat eind van deze week een reactie op het verslag inzake dit wetsvoorstel bij de Kamer zal worden ingediend.

De heer Remkes (VVD):

Dat zou mijn suggestie ook zijn, voorzitter, namelijk om op het moment dat deze reactie op het verslag binnen is, in de procedurevergadering stil te staan bij de vraag of de bestuurlijke omstandigheden in Uden nog aanleiding geven tot nadere procedurele afspraken. Maar eerst even die reactie afwachten.

De voorzitter:

Ik ben daar wat scherp op, mijnheer Poppe, want anders gaan wij voorstellen die al in behandeling zijn, nog weer een extra behandeling geven. Ik begrijp nu dat het stuk te verwachten is. In de procedurevergadering kunt u er dan verdere afspraken over maken en kunt u de vraag voorleggen om, als het antwoord op dat punt onvoldoende is, nog een nadere toelichting te vragen. Mijn verzoek is om dit in de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken te doen.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Ik snap niet waar de pijn nu zit. Wij krijgen straks antwoord op het verslag, maar er is een nieuwe situatie en het beste is om over die nieuwe situatie zo snel mogelijk de mening van de staatssecretaris te hebben.

De voorzitter:

Ik heb er geen pijn aan; het gaat er alleen om dat u de juiste procedure moet volgen en daar wilde ik mij maar aan houden, als u het goedvindt.

De heer Poppe (SP):

Naar mijn mening, mijnheer de voorzitter, is het geen onjuiste procedure om een standpunt van de staatssecretaris te vragen.

De voorzitter:

U hebt alle gelegenheid om in de procedurevergadering van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, zodra het stuk er is, alles te vragen en te doen wat u wilt. Daar krijgt u volop de gelegenheid voor.

De heer Poppe (SP):

Dan zijn wij weer een week verder.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van den Doel.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! Bij de behandeling van de defensiebegroting, afgelopen november, heb ik namens de VVD-fractie een motie ingediend die medeondertekend was door de PvdA en waarin de regering werd verzocht de accreditatie van de militaire attaché van Iran in Den Haag te heroverwegen. Deze motie is op verzoek van de regering aangehouden, omdat nader overleg nodig was tussen de minister van Defensie en de minister van Buitenlandse Zaken. De politieke ontwikkelingen van de afgelopen weken met betrekking tot Iran zijn voor mijn fractie echter aanleiding om te verzoeken de motie op stuk nr. 26 (25000-X) op de eerstvolgende stemmingslijst te plaatsen, zodat de Kamer hierover een uitspraak kan doen.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag over deze motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Feenstra.

De heer Feenstra (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Of bloemen daadwerkelijk van mensen kunnen houden, kun je je afvragen. Een recent onderzoek in de Consumentengids werpt ook de tegenovergestelde vraag op: blijven mensen van bloemen houden? De Consumentenbond heeft namelijk aangetoond dat er een veelheid aan bestrijdingsmiddelen op snijbloemen achterblijft. Op 14 mei hebben wij een algemeen overleg betreffende evaluatie van het Meerjarenplan gewasbescherming en ik zou de regering willen vragen in een brief een eerste reactie op dit onderzoek te geven: hoe verhouden deze bevindingen zich tot het staande beleid en tot de zich ontwikkelende praktijk, en is daarbij nog verschil aan te brengen tussen binnenlands aangeleverde bloemen en import? Ik denk dat het relevant is dat wij die gegevens vóór 14 mei kunnen hebben.

De voorzitter:

Ik mag u erop wijzen dat hierover schriftelijke vragen zijn gesteld; die gaan dan in beginsel voor.

De heer Feenstra (PvdA):

Zeker, voorzitter. Dat was mij bekend. Ik vrees alleen dat de beantwoording van die schriftelijke vragen niet zal plaatsvinden vóór 14 mei. Het zou het overleg ten goede komen als wij dan al over een eerste reactie kunnen beschikken.

De voorzitter:

U zou ook kunnen vragen – dat zouden wij dan door kunnen geven – om ervoor te zorgen dat die vragen vóór de 14de beantwoord zijn. Dan is het probleem opgelost, zo denk ik.

De heer Feenstra (PvdA):

Dat lijkt mij een goede oplossing, voorzitter.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Middelkoop.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Voorzitter! Wij hebben vorige week donderdag gediscussieerd over de wet dispensatie minimumloon; het was een zeer geanimeerd debat. De minister heeft toen geantwoord op een aantal centrale punten uit dat debat en heeft daarna, zo denk ik, met enige politieke duizelingen de Kamer verlaten om zich in het kabinet nader te beraden. Ik lees er in de kranten allerlei berichten over hoe hij in het kabinet is bejegend; ik begrijp daaruit dat de minister wordt verzocht naar de Kamer terug te keren.

Wat betekent dit voor onze agenda's? Moeten wij er rekening mee houden dat wij uitgerekend op de 1ste mei over dit onderwerp gaan discussiëren? Wilt u ook nog eens bekijken of wij dan een tweede termijn krijgen of een voortzetting van de eerste termijn van de minister? Hij heeft zich vorige week uitsluitend beperkt tot de politieke knelpunten.

De voorzitter:

Op de suggestie om het wetsvoorstel eventueel op 1 mei te behandelen, kan ik mededelen dat de agenda voor die dag vol is. Ik zie geen mogelijkheden en ook geen reden om daarin wijzigingen aan te brengen. Inmiddels is gebleken dat er van het kabinet geen nadere berichten zijn te verwachten. Dat betekent in beginsel dat dit onderwerp volgende week op de agenda van de Kamer kan worden gezet.

Naar boven