Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Ik stel voor, toestemming te verlenen tot het houden van een wetgevings- c.q. notaoverleg met stenografisch verslag op:

woensdag 19 februari:

  • - van 10.00 uur tot 12.00 uur van de vaste commissie voor Economische Zaken over de nota Structuurverandering elektriciteitssector (25097) (voortzetting van 17 februari);

maandag 21 april:

  • - van 11.15 uur tot 23.00 uur van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de notitie Reservevorming en solvabiliteit in de ziekenfondswetgeving (25173);

maandag 9 juni:

  • - van 11.15 uur tot 18.30 uur van de vaste commissies voor Justitie en voor Binnenlandse Zaken over de nota Politiewet (25195).

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Op verzoek van de fractie van D66 benoem ik in:

  • - de commissie voor de Rijksuitgaven het lid Jeekel tot plv. lid in plaats van het lid Roethof;

  • - de vaste commissie voor Economische Zaken het lid Roethof tot plv. lid in plaats van het lid Jeekel.

Het woord is aan de heer Verhagen.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Er is recent een vrij vernietigend rapport verschenen van de hand van de Duitse diplomaat Patschke inzake het Voorzitterfunctioneren van het Rwanda-tribunaal. De plenaire behandeling van het wetsvoorstel inzake de instelling van het Rwanda-tribunaal is binnenkort voorzien. Naar de mening van de CDA-fractie kan een plenaire behandeling alleen maar zinvol plaatsvinden indien wij op de hoogte zijn van de inhoud van dat rapport inzake het functioneren. Los van de noodzaak dat er een goed functionerend Rwanda-tribunaal komt, meen ik dat de plenaire behandeling er alleen maar mee gediend is.

Ik verzoek het kabinet ook ons te informeren over de precieze voorwaarden die blijkens krantenpublicaties door minister Pronk zijn gesteld inzake de Nederlandse ondersteuning van het Rwanda-tribunaal.

Ik verzoek het kabinet ons deze informatie te verstrekken voordat wij hier het wetsvoorstel inzake de instelling plenair behandelen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Poppe.

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Met grote regelmaat krijg ik telefoontjes en brieven met klachten over het USZO, het uitvoeringsorgaan voor werkloosheids- en WAO-uitkeringen voor een groot deel van het overheidspersoneel. Vorige week kreeg ik een brief van iemand die al driekwart jaar op een uitkering wacht en dus diezelfde tijd zonder centen zit. Ook kreeg ik een telefoontje van iemand die na een beroepszaak nog ƒ 9000 tegemoet moet zien, maar daar al vier jaar op wacht.

Tijdens het laatste overleg over de kwartaalrapportage van het USZO heb ik de minister aangesproken op deze stroom van klachten. Ik heb gevraagd om inzicht hierin en oplossingen hiervoor, maar de minister verzekerde mij dat er voortgang werd gemaakt. Ik meen zelfs dat hij zei dat er maar enkele honderden klachten waren. Mijn indruk is dat de klachtenstroom eerder toe- dan afneemt. Niet verbaasd was ik daarom over het artikel in het blad Aaneen van de AbvaKabo waaruit dit blijkt. Uit een intern overzicht van het USZO zou moeten blijken dat van de 106.000 arbeidsongeschiktheidsdossiers er 37.500 niet in orde zijn.

Ik vraag de minister van Binnenlandse Zaken met spoed om een brief, waarin hij reageert op de in dit artikel geconstateerde problemen en aangeeft welke stappen hij gaat ondernemen om de problemen aan te pakken. Verder vraag ik de minister of de in het artikel genoemde interne notitie van het USZO ook ter informatie aan de Kamer kan worden gezonden.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik heb dezelfde zorgen als de heer Poppe, maar ik vraag mij af of een brief adequaat is. Het toeval wil dat wij vanmiddag met de minister een discussie hebben over het overheidspersoneelsbeleid. Het lijkt mij handiger om de vraag bij die gelegenheid aan de minister door te spelen.

De heer Zijlstra (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben afgesproken dat er driemaandelijks aan de Kamer gerapporteerd wordt. Ik meen dat de rapportage weer nabij is. Bovendien is er inderdaad hedenmiddag een algemeen overleg met de minister. Ik zou tegen collega Poppe willen zeggen: kom erbij zitten!

De heer Poppe (SP):

Voorzitter! Ik zal erbij komen zitten. En meer dan dat. In Aaneen worden echter specifieke problemen aangesneden. Het lijkt mij nuttig om daarop zwart op wit het commentaar van de minister te krijgen.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Als voorzitter van de commissie voeg ik toe dat de commissie in het verleden, zoals de heer Poppe weet, dit overleg heeft gevoerd. De laatste keer was de heer Poppe er ook bij. Nogmaals, driemaandelijks is er een rapportage. Dat lijkt mij een goede weg om te volgen. De commissie heeft tot nu toe altijd naar tevredenheid daarmee ingestemd.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! In kranten zijn berichten gepubliceerd over een voorstel van Duitsland om in Europees verband een extra hoog BTW-tarief op energie in te voeren. Volgens deze berichten zou staatssecretaris Vermeend achter het plan staan. Het zou eventueel in de plaats kunnen komen van een Europese ecotaks. Ik zou van de staatssecretaris van Financiën graag een brief ontvangen, waarin wij worden geïnformeerd over de precieze stand van de discussie in Europees verband inzake de hogere BTW op energie en over het standpunt van het kabinet in dezen. Ten slotte zou ik van het kabinet graag weten in hoeverre deze discussie en de opvatting van het kabinet zich verhouden tot de inzet van Nederland om in Europees verband te komen tot een Europese ecotaks op energie en de accijnsharmonisatie.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Van Rooy.

Mevrouw Van Rooy (CDA):

Voorzitter! Als voorzitter van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken stel ik een vraag aan de voorzitter van de Rijksministerraad. Enige weken geleden was een delegatie uit de Antillen en Aruba hier op bezoek. Bij die gelegenheid hebben wij gezamenlijk een brief gestuurd aan de voorzitter van de Rijksministerraad, waarin wij gevraagd hebben om spoedig geïnformeerd te worden over het overleg dat op de desbetreffende vrijdag in de Rijksministerraad had plaatsgevonden, onder meer over de LGO-problematiek. Ook naar aanleiding van een eerdere brief van de Rijksministerraad hebben wij nog een aantal vragen gesteld. Tot op heden hebben wij daarop helaas nog geen antwoord mogen ontvangen. Aangezien aanstaande vrijdag een delegatie uit de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken naar de Antillen gaat, zouden wij het zeer op prijs stellen als wij het antwoord op onze brief voor vrijdag mogen ontvangen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Mevrouw Van Rooy (CDA):

Voorzitter! Ik heb ook nog een vraag als lid van de CDA-fractie. Mag ik die nu ook stellen?

De voorzitter:

Kamerleden mogen hier vragen stellen.

Mevrouw Van Rooy (CDA):

Voorzitter! Het betreft een verzoek aan de minister van Verkeer en Waterstaat inzake privatisering van Schiphol. Wij hebben vorig jaar een eerste notitie van het kabinet gehad over de privatisering van Schiphol. Er was nader onderzoek nodig. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft toen gezegd dat wij rond de jaarwisseling een nadere rapportage zouden krijgen over de mogelijkheden voor privatisering van Schiphol. Naar onze inschatting is de jaarwisseling langzamerhand wel voorbij. Gelet op de samenhang die dit onderwerp kan hebben met de hele discussie over de toekomst van de nationale luchthaveninfrastructuur, vraag ik de minister van Verkeer en Waterstaat om ons zo spoedig mogelijk te informeren over de plannen omtrent privatisering van Schiphol. Als dat niet spoedig kan, hoor ik graag waarom dat het geval is.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Verkerk.

De heer Verkerk (AOV):

Voorzitter! De Algemene Nederlandse bond voor ouderen heeft een manifest gepubliceerd waarin men onder andere pleit voor een algemeen integraal ouderenbeleid. Dat heeft het AOV mede namens de Unie 55+ al eerder bepleit. De ANBO dringt erop aan dat de groentijden van verkeerslichten eens nader worden bekeken in verband met ouderen en mensen met functiebeperkingen.

Ik acht het nu het juiste moment om een aantal vragen te stellen aan de minister van Verkeer en Waterstaat in verband met toezeggingen die zij gedaan heeft tijdens de begrotingsbehandeling in december. Ik verzoek haar om een brief waarin zij de stand van zaken weergeeft inzake het bij de begrotingsbehandeling toegezegde onderzoek naar de effecten van de nu toegepaste groentijden op oversteekplaatsen. Ik vraag haar tevens om daarin mee te delen wat het resultaat is van het toen ook toegezegde overleg met de VNG.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Een dag of tien geleden hebben wij bij de regeling van werkzaamheden via u een brief aan het kabinet gevraagd inzake het standpunt van het kabinet over het mogelijk verhogen van het sociaal minimum voor bepaalde categorieën. Wij hadden het toen over ouderen, mensen die langdurig uitkeringsgerechtigd zijn en gezinnen met kinderen.

Gisteren hebben wij van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brief van een aantal alinea's gekregen. Daar kan natuurlijk heel veel goed nieuws in staan, maar dat was niet of nog niet het geval. Vandaar dat ik via u, voorzitter, vraag om de brief met de minister in de Kamer te mogen bespreken. Ik vraag u derhalve om de brief, als er misschien donderdag nog een gaatje op de agenda is, aan de Kameragenda van deze week toe te voegen, zodat wij met het kabinet kunnen bespreken of op korte termijn namens het kabinet toezeggingen kunnen worden gedaan voor deze categorieën. Het is immers nog steeds een belangrijk vraagstuk.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Het onderwerp gaat mij na aan het hart. Ik ben er, wat dat betreft, niet voor om de discussie op de lange baan te schuiven. Ik denk echter ook dat, als wij op dit moment een debat zouden voeren, wij dat toch een beetje in het luchtledige zouden doen. Er zijn de komende weken tal van zaken aan de orde, ook in het kabinet. Ik doel dan op discussies omtrent de budgettaire stand van zaken en dergelijke. Het lijkt mij dat het belangrijk is om daarover dit voorjaar een goed debat met elkaar te houden. Een debat nu naar aanleiding van de korte brief van de minister, waarin eigenlijk niet meer staat dan dat het kabinet nog nadenkt, lijkt mij wat zinloos.

De heer Van Zijl (PvdA):

Voorzitter! Het gaat erom dat wij de mensen die op dit punt het meest naar ons kijken, maximaal zekerheid bieden dat wij dit onderwerp serieus nemen. Volgens mij is het laatste niet mogelijk in een debatje aan de hand van deze brief. Ook wij zijn van mening dat het verstandiger is om in de procedurevergadering af te spreken wanneer wij dit debat het beste, ergens in het voorjaar, kunnen voeren.

Mevrouw Van Blerck-Woerdman (VVD):

Voorzitter! Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de woorden van de heer Bakker en de heer Van Zijl.

De voorzitter:

Mijnheer Rosenmöller, er is geen overtuigende meerderheid in de Kamer om uw verzoek om een debat op de allerkortste termijn te honoreren. Het lijkt mij dan ook het beste dat wij uw verzoek teruggeleiden naar de commissie. Zij kan dan in een procedurevergadering besluiten tot een debat, waarschijnlijk op zo kort mogelijke termijn.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! De reactie van de VVD-fractie vind ik niet onbegrijpelijk, gezien de positie die zij ten aanzien van dit onderwerp inneemt. Ik meen evenwel dat collega Bakker en collega Van Zijl zichzelf tekortdoen. Het verzoek om deze brief – dat verzoek is overigens door hen ondersteund – kwam voort uit berichtgeving in de media. De kern daarvan was: PvdA en D66 willen verhoging van het sociaal minimum voor categoriale groepen.

De voorzitter:

Wij zijn met de procedure bezig, mijnheer Rosenmöller.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik mag toch wel repliceren op de reactie van de collega's. Uiteindelijk zullen wij na een discussie de procedure zorgvuldig met elkaar moeten bespreken. Ik ben echter geenszins overtuigd van de afwijzende houding van de fracties van de PvdA en D66. Wij kunnen hier met elkaar de regie bepalen. Het is dus merkwaardig, als men buiten de Kamer dit soort signalen afgeeft, maar vervolgens niet de mogelijkheid benut om hierover in de Kamer een discussie te voeren. Misschien is men hier op dit moment nog niet aan toe, maar men kan zich daar de komende dagen nog op voorbereiden. Dat lijkt mij dan ook geen enkel probleem. Een beetje tegen de stroom oproeiend, houd ik dus vast aan mijn verzoek om dit vraagstuk wel degelijk op korte termijn in de Kamer te bespreken.

De voorzitter:

Ik ga er zonder meer van uit dat de heren Bakker en Van Zijl namens hun fracties hebben gesproken. En daarmee is de situatie helder: er is in de Kamer absoluut geen meerderheid om hier op de allerkortste termijn een debat over te houden. Dit is een "fact of political life"; zo is de situatie op dit moment. Ik stel dan ook voor, de problematiek terug te verwijzen naar de commissie met het verzoek om zo spoedig mogelijk te komen met een goede procedure voor een discussie op dit punt. Het lijkt mij namelijk nogal wiedes dat dit een aangelegen zaak is.

De heer Van Zijl (PvdA):

Voorzitter! Door een onderscheid te maken tussen de fractie van de VVD en de fracties van de PvdA en D66, legt de heer Rosenmöller een relatie tussen de procedure en de inhoud. Dat is een misverstand. Wij wijzen zijn procedurevoorstel af, maar met ons valt wel op ieder moment over ieder inhoudelijk voorstel te praten.

De voorzitter:

In ieder geval lijkt mij een voortzetting van dit debat in het kader van de regeling niet opportuun.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Dit is toch merkwaardig. Als ik aan mijn voorstel vasthoud, zal er door de Kamer een besluit genomen moeten worden, tenzij wij elkaar in een nadere discussie kunnen vinden. En ik wil een poging doen om elkaar te vinden. Ik sta niet onwelwillend tegenover uw voorstel om de zaak terug te verwijzen naar de commissie, maar ik mag de collega's dan toch wel vragen om te bekijken of er in de commissie niet eenzelfde reactie gegeven zal worden als hier in de Kamer. Als dat gaat gebeuren, word ik met een kluitje in het riet gestuurd. Als ik vanmiddag of morgen in de commissie te horen krijg dat er later in het voorjaar zo'n debat gevoerd zal worden, dan vind ik dat daarmee tekortgedaan wordt aan het onderwerp, terwijl collega's daar wel buiten deze Kamer over gesproken hebben.

De voorzitter:

Dan hebt u het volste recht om daar plenair op terug te komen.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Gijzel.

De heer Van Gijzel (PvdA):

Voorzitter! Naar aanleiding van het feit dat een vliegtuig van Turkmenistan Airlines zonder toestemming van de Rijksluchtvaartdienst ons luchtruim is binnengedrongen, wil ik de minister van Verkeer en Waterstaat om een brief vragen. Ik wil graag dat zij daarin uiteenzet:

  • 1. de omstandigheden waaronder dit toestel Nederland heeft kunnen binnenkomen, en de specifieke betrokkenheid van de Turkmeense luchtvaartautoriteiten daarbij;

  • 2. welke sancties zij nu reeds getroffen heeft en welke maatregelen zij voornemens is te nemen om dit in de toekomst te voorkomen.

De voorzitter:

Ik heb de heer Van Gijzel zo begrepen, dat zijn inbreng is ontkoppeld van de mondelinge vragen van collega Janmaat over het asielzoekersaspect. Zo niet, dan had ik op een andere wijze op zijn verzoek gereageerd.

De heer Verhagen (CDA):

Mijn fractie sluit zich aan bij dit verzoek. In de brief wil ik ook geïnformeerd worden over de vraag of er daadwerkelijk een brandstofgebrek was in het betrokken vliegtuig, los van de sancties waarom de heer Van Gijzel heeft gevraagd. Waarom is het betrokken vliegtuig, als er sprake was van brandstofgebrek, niet voorzien van kerosine, waarna het zijn eindbestemming kon bereiken?

De heer Keur (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie ondersteunt het voorstel van de heer Van Gijzel. Wij vragen daarbij aan de minister of het correct is dat het vliegtuig kon vertrekken tegen betaling van een som van ƒ 10.000, wegens overtreding van de Luchtvaartwet. Waarom is geen beslag gelegd op het vliegtuig? Zou in de toekomst kunnen worden gedacht aan sancties die de waarde van het vliegtuig betreffen, zodat er een goede preventieve werking van uitgaat?

Mevrouw Van 't Riet (D66):

Ook ik ondersteun het verzoek van de heer Van Gijzel, met name door de verschillende uitspraken van de Rijksluchtvaartdienst en de luchtverkeersbeveiliging. Ik had dit punt zelf in de procedurevergadering aan de orde willen stellen omdat er een verwevenheid met de Tamil-problematiek aan de orde is. Maar die scheiding goed aangebracht hebbend, vind ik de vliegtuigtechnische aspecten wel van belang.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Ook wij ondersteunen het verzoek. Ik voeg daaraan de vraag toe of, als het vliegtuig vertrekt, de asielzoekers gelijk mee terug kunnen.

De voorzitter:

Ik denk dat u hier treedt op het terrein waarover u zo dadelijk vragen wilt stellen.

De heer Hendriks:

Ik ondersteun het verzoek van de heer Van Gijzel ten aanzien van de Boeing die gisteren is geland op Schiphol. Ik voeg daar nog de volgende vraag aan toe. Wat is de totale financiële schade voor het Nederlandse volk door deze omissie van de luchtverkeersleiding?

De heer De Hoop Scheffer (CDA):

Voorzitter! Nog één opmerking over de scheiding die u aanbrengt tussen het Verkeer en Waterstaat-deel van deze brief en het justitiële deel. Wij zouden er met uw instemming hoge prijs op stellen, indien wij over deze affaire een brief zouden krijgen, waarin zowel aan het V en W-deel als aan het justitiële deel – toch niet het minst belangrijke deel – volop aandacht wordt besteed. Zou u bereid zijn in ieder geval te accorderen dat er één brief komt, waarin de staatssecretaris van Justitie, en bij haar afwezigheid de minister, haar licht over deze onverkwikkelijke affaire laat schijnen?

De heer Verkerk (AOV):

Voorzitter! Deze vraag had ik ook willen stellen, gezien de scheiding die nu wordt aangebracht. Ik weet natuurlijk nog niet wat de antwoorden op de vragen van de heer Janmaat worden. Ik volg de heer De Hoop Scheffer, door om een gecombineerde brief te vragen van de luchtvaartaspecten en de justitiële aspecten, waarin ook wordt ingegaan op de verdere opvang in het land.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Stellingwerf.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Vorige week is er een uitspraak van de Raad van State geweest over de aanvraag van een evangelische basisschool in Arnhem inzake het predikaat "richting". Die vraag is positief beantwoord: er is sprake van een richting op het gebied van het onderwijs. Die uitspraak kan nogal wat consequenties hebben voor andere liggende aanvragen. Na tien jaar procederen is er nu helderheid gekomen, wat volgens mij een goede zaak is. Is het mogelijk van de staatssecretaris van OCW een brief te krijgen, waarin zij ingaat op de consequenties voor de voorliggende aanvragen, waaronder één uit Utrecht voor een school voor voortgezet onderwijs van de evangelische richting? Ik denk dat dit van belang kan zijn voor de discussie die we hierover binnenkort zullen voeren.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Traa.

De heer Van Traa (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Als ik mij niet vergis, verscheen er vorige week zaterdag een artikel in de Volkskrant van de hand van collega Bolkestein over de uitbreiding van de NAVO. Een interessant artikel dat als conclusie had: de NAVO niet uitbreiden. Dan gaat het normale proces bij ons in werking, voorzitter. De heer De Hoop Scheffer zal mondelinge vragen gaan stellen.

De voorzitter:

Derhalve is het de vraag of u nu in het kader van de regeling van werkzaamheden dergelijke dingen naar voren moet brengen.

De heer Van Traa (PvdA):

Ja zeker, voorzitter, want het gaat over de regeling van onze werkzaamheden. Hoe werken wij eigenlijk met zo'n gegeven? Daar gaat het nu net precies om. Ik heb de heer De Hoop Scheffer daarop gevraagd of het niet beter is van die vragen af te zien. Is zo'n onderwerp niet te gecompliceerd om in één minuut af te doen, op een manier waarop wij de uitslag in feite al kennen? Het gaat als volgt. De heer De Hoop Scheffer vraagt aan de heer Bolkestein of hij nog vertrouwen heeft in de regering. De regering zegt dat zij rustig verdergaat. En daarmee is het in feite afgelopen. Voor mijn fractie is dat een onbevredigende afloop van zo'n middag, hoe politiek instructief zoiets ook kan zijn.

Derhalve verzoek ik u, voorzitter, om zo snel mogelijk, het lijkt mij de volgende week, een debat te houden over deze zaak. De uitbreiding van de NAVO is voorwaar een belangrijke zaak. Ik meen dat het goed is dat de heer Bolkestein daaraan meedoet, maar dat beslist uiteraard de VVD-fractie zelf. Ik heb begrepen dat er een brief in de maak is van de kant van de regering over de laatste stand van zaken over dit onderwerp. Daarin zou dan ook betrokken kunnen worden de vergadering die vandaag in de NAVO-raad plaatsvindt en waaraan de nieuwe Amerikaanse minister van buitenlandse zaken, mevrouw Albright, zal deelnemen. Natuurlijk staat het onderhavige punt daar ook op de agenda. Dan zouden wij bijvoorbeeld de volgende week op een volwaardige manier kunnen debatteren over dit onderwerp, waarbij wij elkaar kunnen interrumperen etc.

De heer Heerma (CDA):

Voorzitter! Ik heb een vraag over de orde. Er staan voor hedenmiddag twee mondelinge vragen geagendeerd. Gaat het een nieuwe interpretatie van het Reglement van orde worden dat voordat de mondelinge vragen aan de orde zijn, wij dit soort discussies krijgen? Het is toch het recht van een individueel lid van deze Kamer om mondelinge vragen te stellen?

De voorzitter:

Natuurlijk, ik heb nog niet gereageerd op de inbreng van de heer Van Traa.

De heer Heerma (CDA):

VoorzitterNeemt u mij niet kwalijk!

De voorzitter:

Ik neem u niets kwalijk.

De heer Van Traa (PvdA):

Wie zal het ontkennen, voorzitter,...

De voorzitter:

Neen, neen, mag ik even het woord houden? De heer Van Traa heeft een voorstel gedaan ten aanzien van de regeling van werkzaamheden van deze Kamer. Dat laat volstrekt onverlet het feit dat de heer De Hoop Scheffer straks zijn mondelinge vragen kan stellen. Hoe wij als Kamer verder procederen ten aanzien van deze wezenlijke problematiek, lijkt mij een zaak die na de behandeling van de mondelinge vragen van de heer De Hoop Scheffer kan worden afgeconcludeerd en niet vooraf.

De heer Heerma (CDA):

Ik wens u sterkte. Maakt u er dan voortaan een vragenmiddag van als dit gewoonte gaat worden.

De voorzitter:

Ik ben het in zoverre niet met u eens, dat het bij de regeling van werkzaamheden uiteraard niet alleen gaat om het vragen van brieven aan de regering maar ook om onze eigen orde. Straks krijgt de heer De Hoop Scheffer het woord om zijn mondelinge vragen te stellen. Daarna kunnen wij discussiëren over de wijze waarop wij verder procederen ten aanzien van de discussie over dit belangrijke onderwerp.

De heer Bolkestein (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik zou het voorstel van de heer Van Traa erg graag willen ondersteunen. Het lijkt mij belangrijk dat wij de volgende week of althans zo spoedig mogelijk over deze zaak van gedachten wisselen. Het lijkt mij beter die discussie te voeren – de heer Van Traa is dat met mij eens – op basis van een brief van de regering. Dan beschikken wij uiteindelijk over een concreet standpunt van de regering die zich tot nu toe tamelijk vaag heeft uitgelaten over deze kwestie. Op die basis kunnen wij dan het gesprek voeren.

De voorzitter:

Ik heb voorgesteld de discussie over het verdere verloop van zaken te vervolgen als de heer De Hoop Scheffer zijn vragen heeft gesteld. Ik ben er niet voor om nu over de procedure te spreken.

De heer Bolkestein (VVD):

Ik wil graag het verzoek van de heer Van Traa ondersteunen. Hij heeft mij gevraagd om bij die gelegenheid het woord te voeren. Dat zal ik graag doen. Ik wil mijn collega-fractievoorzitters op gelijke wijze uitnodigen om bij dat debat het woord te voeren. Per slot van rekening is de zaak daar belangrijk genoeg voor.

De heer Wolffensperger (D66):

Voorzitter! Wat stelt u als voorzitter nu eigenlijk precies voor? Stelt u voor om de regeling op dit punt te verdagen en te heropenen na de mondelinge vragen? Als ik daar helderheid over heb, kan ik mijn standpunt bepalen. Er komt dus een nieuwe regeling na de mondelinge vragen.

De voorzitter:

Dat kunnen wij ook morgen doen. Morgen bij de regeling kunnen wij ook besluiten hoe wij verder met dit onderwerp gaan procederen in de Kamer. Er gaat nu een proceduredebat ontstaan voordat de heer De Hoop Scheffer zijn mondelinge vragen heeft gesteld. Ik weet niet of dat wel correct is ten opzichte van collega De Hoop Scheffer.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Ik zou volledig correct willen handelen ten opzichte van de heer De Hoop Scheffer. Ik denk echter niet dat deze discussie enige afbreuk doet aan die correctheid. Ik wil de heer Van Traa steunen. Het heeft mij ook verbaasd dat voor het instrument van mondelinge vragen is gekozen. Dat weet de heer De Hoop Scheffer ook. Het lijkt mij dat het dus aan het CDA is om straks door te gaan met de mondelinge vragen. Dat staat hun vrij, maar tegelijkertijd is een uitvoeriger debat, op basis van stukken die wij dan van de regering tegemoet kunnen zien, wat mijn fractie aangaat gewenst.

De heer Van Zijl (PvdA):

Een nieuwe voorzitter, wellicht ook nieuwe gewoonten. Ik ben in voor veranderingen, maar de vraag is of het verstandig is om na mondelinge vragen weer een nieuw ordedebat te voeren.

De voorzitter:

Ik neem aan dat de heer De Hoop Scheffer straks iets gaat vragen aan het kabinet. Dat kan zeer wel passen bij de voorbereiding van een debat op een ander moment. De beslissing daarover wil ik bij de volgende regeling van werkzaamheden nemen en dat is morgen.

De heer Van Traa (PvdA):

Voorzitter! Ik deed het voorstel en dit was niet het voorstel dat ik deed. Met alle respect voor de heer De Hoop Scheffer, maar volgens mij is de meerderheid van de Kamer het erover eens dat het goed is dat dat debat volgende week plaatsvindt. Naar mijn mening kunnen wij dat nu al beslissen. Wat de vragen van de heer De Hoop Scheffer daaraan kunnen toevoegen, volgen wij. Dat is geen probleem. Het zou echter gek zijn als door het stellen van mondelinge vragen dit nu niet zou kunnen worden beslist. Ik stel daarom voor om mijn oorspronkelijke voorstel voor te leggen.

De voorzitter:

Ik heb het voorstel gedaan om de vragen van de heer De Hoop Scheffer te laten stellen, als hij dat zelf wil doen. Dat is zijn goed recht. Ze staan op mijn lijstje, dus waarom zou hij dat niet doen? Dan kan ik u morgen bij de regeling van werkzaamheden een voorstel doen over een plenaire vervolgdiscussie.

De heer Heerma (CDA):

Ik ben nog maar heel kort lid van deze Kamer en ik luister goed naar de heer Van Zijl, die hier al heel lang zit. Ik dacht echter dat het een goede regel was dat als iemand over een onderwerp een interpellatie aanvraagt of mondelinge of schriftelijke vragen wil stellen, dat een zekere voorrang heeft. Dat geldt ook voor de regeling van werkzaamheden. Dat is een ongeschreven regel, zo heb ik althans in de korte periode dat ik deel van deze Kamer uit mocht maken, begrepen. Ik heb het gevoel dat wij die regel nu op de kop aan het zetten zijn. De heer Van Traa heeft natuurlijk gelijk als hij zegt dat dit gaat om het regelen van onze werkzaamheden. Ik zou op z'n Amsterdams kunnen reageren, maar dat zal ik achterwege laten. Dit kan zo niet. Dan respecteer je niet de regel waarop ik duidde en die betrekking heeft op degene die het initiatief neemt voor mondelinge of schriftelijke vragen of een interpellatie. Na het stellen van de vragen moet je bekijken welke gevolgen dat heeft voor de regeling van werk zaamheden. Dit zet de boel op zijn kop.

De heer Wallage (PvdA):

Voorzitter! Ik moet mijn collega Heerma toch echt tegenspreken. Het is het recht van ieder lid van de Kamer om mondelinge vragen te stellen. Dat recht wordt direct verleend op dinsdag. Maar door dat recht uit te oefenen bepaalt men niet wat de Kamer overigens met dat onderwerp doet. Uiteraard willen verschillende fracties in deze Kamer de heer De Hoop Scheffer niet belemmeren zijn vragen te stellen, maar zij willen wel vastgesteld hebben dat er over dit onderwerp een normaal debat op basis van een stuk met de regering gevoerd wordt. Dat bijt elkaar geenszins.

De heer Heerma (CDA):

Wellicht zou de heer De Hoop Scheffer daar ook op uitgekomen zijn, maar dat wordt nu voorkomen. Ik wil even terug naar de aanleiding voor deze discussie. Als er bij één lid van deze Kamer onduidelijkheid is over het NAVO-beleid van dit kabinet en meer in het bijzonder van de minister van Defensie, dan heeft dat lid toch het recht om duidelijkheid te vragen over dat beleid? Daarmee wordt de procedure toch niet ondermijnd? Ik heb er behoefte aan om over de volgorde der zaken nader overleg te voeren. Dit kan zo niet.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Het stellen van mondelinge vragen is een van de instrumenten die de Kamer heeft om informatie van de regering te krijgen en met elkaar te discussiëren, een instrument dat extra mogelijkheden en beperkingen kent. Een extra mogelijkheid is mijns inziens dat er snel op zaken kan worden ingegaan als de Kamer op dinsdag haar werkzaamheden begint. Een beperking is dat belangrijke zaken niet altijd uitgesproken kunnen worden. Daarom steun ik uw voorstel om straks de mogelijkheid te geven tot het stellen van mondelinge vragen en bij de eerstvolgende regeling van werkzaamheden een beslissing te nemen in het licht van wat er dan bekend is. Een en ander kan leiden tot een debat volgende week.

De heer Verkerk (AOV):

Voorzitter! Ik ben het helemaal eens met de heer Schutte.

De voorzitter:

Dan bent u het ook met mij eens. Duidelijk is dat een meerderheid van deze Kamer een fulldress plenair debat wil over deze problematiek. Uitstekend. Ik zal morgen bij de regeling van werkzaamheden een voorstel doen over het tijdstip waarop dat debat plaats kan vinden. Hiermee concludeer ik dat het voorstel van de heer Van Traa ruime steun heeft in deze Kamer.

De heer Van Traa (PvdA):

Goed zo, voorzitter.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Terpstra.

De heer Terpstra (CDA):

Voorzitter! Ik wil een onderwerp aan de orde stellen waarover vanmiddag geen mondelinge vragen worden gesteld.

De voorzitter:

Desondanks heeft u het recht om bij de regeling het woord te voeren.

De heer Terpstra (CDA):

Een aantal weken geleden stonden er berichten in de kranten over geweldige belastingmeevallers. Die zijn door alle fracties in de Kamer netjes verdeeld. Met de regering is afgesproken dat zij een analyse zal maken van de oorzaken en dat er in juni over gedebatteerd zal worden. De CDA-fractie heeft daarmee ingestemd. Dit weekend stond er echter in de kranten dat die analyse voor een deel klaar is en dat er een tegenvaller is binnen de sociale zekerheid van zo'n 5 mld. Nu ga ik ervan uit dat alle regeringsfracties ideeën naar voren zullen brengen om oplossingen te zoeken voor deze tegenvaller. Om deze discussie een goede basis te geven, vraag ik de regering binnen veertien dagen een nota aan de Kamer te sturen, waarin in grote lijnen staat wat er nu precies aan de hand is met de belastingopbrengst en de sociale zekerheid.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven