Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1997 (25000 XIII);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 1997 (25000 E);

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 1995 (slotwet) (24858);

het wetsvoorstel Wijziging van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Fonds economische structuurversterking voor het jaar 1995 (slotwet) (24866);

Financiële verantwoording van het ministerie van Economische Zaken over het jaar 1995 (24844, nr. 16).

De (algemene) beraadslaging wordt hervat.

De heer Van Walsem (D66):

Mijnheer de voorzitter! Het gaat goed met de Nederlandse economie. Maar het gaat niet met iedereen en met alles goed. Er zitten nog teveel mensen in de knel en ook zijn onze milieuproblemen nog lang niet opgelost. Laten we zeggen dat het in ieder geval beter gaat. Dit valt af te leiden uit het scheppen van plusminus 350.000 extra banen in de eerste drie jaar van dit kabinet, waarmee de ambitieuze doelstelling van dit kabinet, namelijk 350.000 extra banen in vier jaar, ruimschoots gehaald zal worden. De verbeterde verhouding tussen actieven en inactieven en onze economische groei zorgen ervoor dat we in 1997 opnieuw de koppeling tussen lonen en uitkeringen tot stand kunnen brengen.

De op verschillende gebieden totstandgebrachte ontkoppeling tussen milieulasten en economische groei is een positief punt. Daar waar dit niet gelukt is, maar waar sprake is van het tegendeel, zoals bij de CO2-uitstoot, stelt de minister 750 mln. uit het FES beschikbaar om deze uitstoot te verkleinen. Dat laatste roept wel de vraag op of de voeding van het FES in de toekomst voldoende zal zijn om de benodigde overheidsinvesteringen, onder andere voor het oplossen van de knelpunten in onze infrastructuur, te kunnen doen.

De minister heeft zich een groei van 3% tot doel gesteld. Daaruit blijkt een niet aflatende inzet en de wil om zich niet neer te leggen bij de huidige hoge werkloosheid. Prima! Maar wel zal alles op alles gezet moeten worden om die groei ook tot een duurzame groei te kunnen bestempelen. Technologie, met name milieutechnologie, zal mede een sleutel moeten zijn voor het bewerkstelligen van dit resultaat. Een instrument om te meten of wij deze doelstelling dichterbij brengen, is het berekenen van een groen nationaal inkomen. Het plan van aanpak van de minister is niet geheel duidelijk. Immers, er wordt wel gewag gemaakt van toekomstscenario's en milieubalansen, hetgeen ook zeer nuttig is en ook zeer gecompliceerd, maar het plan is niet duidelijk over het berekenen van een groen nationaal inkomen. Het groen nationaal inkomen is gebaseerd op historische cijfers, die de uitkomsten zijn van modelexercities. Een en ander kan onzes inziens naast elkaar ontwikkeld worden. Het CBS heeft er reeds diepgaande studies naar gedaan en het kan, als het daartoe de opdracht krijgt, tot uitvoering overgaan. Graag krijg ik op dit punt een antwoord van de minister.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Iedereen die hierover heeft nagedacht, zegt langzamerhand: een groen nationaal inkomen bestaat niet. Je kunt wel verschillende indicatoren in aanmerking nemen. In deze discussie gaat het CBS voorop. Wat is eigenlijk het standpunt van de heer Van Walsem op dit punt?

De heer Van Walsem (D66):

Ik wil graag dat het tot een referentiekader komt op grond waarvan het groen nationaal inkomen wordt uitgerekend voor bijvoorbeeld 1994 of 1995. Aan de hand van de uitkomsten kan bepaald worden welke kant we opgaan.

De heer Crone (PvdA):

U vraagt om een groen nationaal inkomen, één getal waaraan wij kunnen zien hoe de groei zich verhoudt tot het milieu. Iedereen zegt dat dat niet in één getal te vatten is. Je kunt slechts verschillende dingen naast elkaar bekijken en dan zie je dat de economie groeit en de CO2-uitstoot stijgt. Als je alles in één getal wilt vatten, moet je een waarde toekennen aan zaken als natuur en iedereen zegt dat dat niet kan.

De heer Van Walsem (D66):

Het CBS heeft daar diepgaande studies naar verricht en zegt dat het wel kan. Het zal altijd arbitrair zijn, maar je moet een keer een referentiejaar kiezen.

De heer Crone (PvdA):

Juist het CBS zegt dat het niet kan.

De heer Van Walsem (D66):

Daar ben ik het niet mee eens, maar wij horen de minister er morgen wel over.

De bevolking van Nederland zal doorgroeien naar ongeveer 18 miljoen inwoners in 2015, 2020. Dit heeft uiteraard consequenties voor werkgelegenheid, huisvesting, onderwijs, zorg, etc. Hoe is deze aanname onderbouwd? In elk geval zullen de groei van de economie en het behoud van onze welvaart niet vanzelf totstandkomen. Voorwaarde daarvoor is een gezond economisch klimaat, waarin het vestigingsklimaat dusdanig is, dat voldoende bedrijven hier willen en kunnen blijven en buitenlandse investeringen aangetrokken worden. Een en ander zal de nodige investeringen vergen. Het optimaal benutten van ons economisch potentieel en het tegelijkertijd invulling geven aan het streven naar duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en verantwoord ecologiebeheer is van groot belang.

De toelichting bij de begroting signaleert een aantal knelpunten op het punt van de bereikbaarheid, de verstedelijking, de bewaking van onze groene ruimten en het voorkomen van een tweedeling, wellicht driedeling tussen kansrijken, kansarmen en kanslozen.

Met de aankondiging van de nota's Samen werken aan bereikbaarheid en Randstad 2010 en de aanzegging dat het kabinet middelen ter beschikking zal stellen voor investeringen die leiden tot een versterking van de energiestructuur, rijst de vraag aan welke investeringen wij moeten denken en waar deze moeten worden gepleegd. Zijn de benodigde middelen voor de korte termijn voldoende?

Het gaat gelukkig goed met onze export. De Herijkingsnota laat ons geloven dat onze ambassades versterkt zullen worden met economische medewerkers om het Nederlandse bedrijfsleven te ondersteunen. Toch heeft het er de schijn van dat de ambassades voornamelijk uitgebreid worden met ambtenaren van Ontwikkelingssamenwerking en ambtenaren met een financiële achtergrond. Dit gevoegd bij het feit dat onze buitenlandse kamers van koophandel er bekaaid af komen, leidt D66 tot de conclusie dat niet de juiste weg wordt ingeslagen. De brandbrieven van de kamers van Duitsland en Zuid-Afrika vervullen ons met zorg. Kan de staatssecretaris de juiste stand van zaken aangeven en wil zij nog eens overwegen de buitenlandse kamers toch van extra middelen te voorzien? Een vergelijking met concurrerende landen leert dat wij op achterstand staan.

Na de herijking speelt Economische Zaken een prominentere rol. D66 juicht deze ontwikkeling toe, vooral om reden dat de meeste ontwikkelingslanden een extreem hoge werkloosheid kennen. Zij hebben dan ook niet alleen behoefte aan hulp, maar ook aan expertise en economische activiteiten die op de wereldmarkt overeind blijven. D66 denkt dat een zakelijk ontwikkelingssamenwerkingsbeleid in Afrika gevoerd kan worden dat voortborduurt op de methodiek van het Midden- en Oost-Europaprogramma.

Op dit moment is voor ontwikkelingssamenwerkingsrelevante investeringen een schenking van 40% mogelijk. Daarvoor moet de ontwikkelingsrelevantie wel worden aangetoond, hetgeen niet altijd eenvoudig is. Politieke risico's worden afgedekt door de NCM, maar in veel ontwikkelingslanden geeft de NCM vanwege de hoge buitenlandse schuld geen garantie. Daarom zien wij graag een brief van minister Pronk en minister Wijers c.q. de staatssecretaris tegemoet over de mogelijkheden om joint ventures tussen Nederlandse bedrijven en bedrijven in de zogenaamde DAC-landen te bespoedigen. Het lijkt ons een goed idee om een IBTA-instrument (investeringsbevordering en technische assistentie) voor het Zuiden in het leven te roepen. De POPM-regeling (particuliere ontwikkelings- en participatiemaatschappijen) die dit jaar op de begroting van Ontwikkelingssamenwerking prijkt met een plafond van 25 mln., lijkt ons erg krap.

De ontwikkelingen op de elektronische snelweg baren mijn fractie zorgen. De liberalisering van de telecommunicatie gaat niet snel genoeg. Uit de publiciteit krijgen wij de indruk dat nog niet alle neuzen dezelfde kant op staan. Het voorstel voor een nieuwe Mediawet ligt intussen bij de Kamer. De nieuwe WTV nog niet. Daaruit blijkt dat de afbakening tussen infrastructuur en diensten niet tot stand is gekomen. Mede daardoor zien wij grote onzekerheden ontstaan over het type decoder en over andere technische standaarden. Welke lessen trekt het kabinet uit de Werdegang van Sport 7? Is de les niet dat er nog niet het begin van een markt is? Wat doet EZ om een maximaal aantal huishoudens op de oprit te krijgen als de elektronische snelweg niet via de televisie, maar via de pc de huiskamer binnenkomt?

De fractie van D66 maakt zich ook zorgen over het ontbreken van cross-ownershipbepalingen in de wetsvoorstellen die in de maak zijn. Dit is een markt waarbij iedere speler aan ketenbeheersing zal doen. Voor een gezonde marktwerking moet de wetgever dus condities scheppen.

Het belang van de "content" op de elektronische snelweg wordt naar ons idee nog wat onderschat. Naast de vele maatschappelijke toepassingen, zal de audiovisuele sector een groot deel van de inhoud moeten leveren. Wij vinden een financiële impuls in de Nederlandse filmindustrie en in de audiovisuele grafische industrie een absolute noodzaak om concurrerend te kunnen blijven.

De heer Mateman (CDA):

Ten laste van welk budget moet die impuls komen?

De heer Van Walsem (D66):

Dat laat ik over aan de minister.

De heer Mateman (CDA):

Dat getuigt van veel vertrouwen.

De heer Van Walsem (D66):

Ja.

De heer Mateman (CDA):

Stelt u in het kader van de elektronische snelweg voor om het budget wat meer in die richting aan te wenden, of denkt u aan een nieuwe faciliteit?

De heer Van Walsem (D66):

Nee, het is in het kader van de elektronische snelweg.

De heer Mateman (CDA):

Dat gaat dus ten koste van de bestaande projecten die nu op dit terrein plaatsvinden.

De heer Van Walsem (D66):

Ik vertrouw erop dat de minister in zijn antwoord zal aangeven of hij dat voorstel wel of niet volgt. Daar reageer ik dan in tweede termijn op.

De heer Mateman (CDA):

Dat vertrouwen in de minister heb ik ook, althans op dit punt.

De heer Van Walsem (D66):

Voorzitter! Het afgeslankte Nederlandse omroepbedrijf, van 35.000 naar 17.000 werknemers, is hard bezig digitale technieken te ontwikkelen die voor de reclame en publieksfilm van de toekomst onontbeerlijk zijn. Wie kijkt naar de aftiteling van Independance Day, de jongste Amerikaanse kaskraker, die weet dat ik het heb over een technologische innovatie die over enkele jaren dominant zal zijn en daarom extra ondersteuning ten volle verdient.

In de tweede voortgangsrapportage Elektronische snelwegen staat onder meer dat de herziening van de WTV en de invoering ervan per 1 januari 1998 problematisch zullen zijn, terwijl wij het een halfjaar eerder wilden invoeren dan de rest van Europa. Voorts wordt geconstateerd dat Nederland nu een middenpositie in Europa inneemt. Hoe zit het met de doelstelling om ons in een koppositie te brengen? Wat is de stand van zaken bij de softwaregebruiksrechtovereenkomsten ter bescherming van de consument?

Mede geïnspireerd door de publicatie "Maatschappelijk ondernemen" van de SMO, de stichting Maatschappij en onderneming, wil de fractie van D66 aandacht vragen voor dit fenomeen. Wellicht kunnen werkgevers die het kabinet laksheid verwijten inzake de deregulering ook hiermee inspiratie opdoen. Door meer verantwoordelijkheid te tonen en te nemen kunnen ondernemingen een bijdrage leveren aan verbetering van de kwaliteit van de samenleving. Zij kunnen zich daarmee onderscheiden van hun concurrenten, de motivatie van hun werknemers vergroten en een betere acceptatie c.q. afzet van hun producten verkrijgen. Het is dus geen beroep op hun altruïsme, maar een oproep om een verandering van hun rol in de samenleving te bewerkstelligen.

Naast de voordelen voor de onderneming zelf, zou de overheid naar minder regels behoeven te grijpen als ondernemers meer verantwoording voor hun leefomgeving zouden willen nemen. Voorbeelden hiervan kunnen zijn: opneming van allochtonen, milieuvriendelijke producten en processen, scholingsaanpak voor eigen werknemers maar ook voor werklozen, het leerlingwezen, investeren in technisch onderwijs, veiligheid in de eigen onderneming en verbetering van het leefklimaat in de grote steden. Wat betreft het leerlingwezen, onderschrijf ik gaarne de bijdrage van de heer Van der Ploeg. Een goede leefomgeving is ook goed voor het bedrijfsleven. Maatschappelijke betrokkenheid houdt ook een zelfregulering betreffende sociaal-maatschappelijke vraagstukken in.

Onlangs hebben wij de WTO-brief van de staatssecretaris ontvangen. Wij komen daar nog over te spreken. Wel kan ik bij dezen alvast zeggen dat het ons verheugt dat de staatssecretaris de invoerrechten op goederen uit de 40 armste landen wil afschaffen.

D66 beschouwt het MKB-beleid van het kabinet als positief. Enkel de bezuiniging op de RO- en verkeersadviseurs is bij ons niet goed gevallen. Ik heb dat overigens van meer sprekers gehoord. Ik wacht gaarne het antwoord van de minister of de staatssecretaris op dit punt af.

De KIM-regeling, die ook al door anderen is genoemd, is erg succesvol en verdient nadere ondersteuning.

Ten slotte vraag ik de minister zich ervoor in te spannen om het mogelijk te maken dat de onlangs ontwikkelde geavanceerde boormachine voor tunnels in slappe grond kan worden ingezet voor een project. Deze unieke Nederlandse vinding, ontwikkeld met onder andere steun van Economische Zaken – er is vorig jaar op mijn verzoek nog een extra bedrag van 10 mln. ter beschikking gesteld – dreigt op non-actief te blijven staan door een wat te rigide houding van het departement van Verkeer en Waterstaat. Wat is het geval? Wij hanteren hierbij de Europese aanbestedingsregels, waardoor deze methode van tunnelbouw op dit moment geen kans krijgt. Door de methode voor te schrijven in het bestek, of deze als experiment te bestempelen in het kader van een bepaald project, kan de boormachine zich in de praktijk bewijzen en kunnen de mogelijkheden verder worden onderzocht. Als het gaat, zoals men hoopt en verwacht, dan heeft Nederland er een exportartikel bij, namelijk tunnelboren in deltagebieden. Ik verzoek de minister om zijn medewerking.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Voorzitter! In aanvulling op het betoog van mijn fractiegenoot Van Walsem wil ik het een en ander zeggen over het energiebeleid. Dat zal in 1997 vooral in het teken staan van de uitwerking van de beleidsvoornemens uit de derde Energienota 1996. Dit beleid rust op drie pijlers, namelijk liberalisering van de elektriciteits- en later de energiemarkt, energiebesparing en de ontwikkeling van duurzame energie. De laatste twee hebben in hoge mate te maken met de emissie van CO2 en de reductie daarvan in het kader van het klimaatbeleid.

De afgelopen weken hebben wij hierover, naar aanleiding van de beide klimaatnota's, uitvoerig met de ministers van gedachten gewisseld. Daarom zal ik die discussie niet herhalen. Er is echter een onderwerp dat in de debatten van de afgelopen weken niet aan de orde is geweest. Vanochtend is er al wel wat over gezegd. Ik wil er daarom meer over weten. Dinsdag 17 september was een goede brievendag, want behalve de brief over het CO2-reductieplan ontvingen wij ook een brief van de staatssecretaris van Financiën, medeondertekend door de minister van EZ, over de teruggaafregeling energiebelasting ten behoeve van bedrijven die door middel van meerjarenafspraken of integrale milieutaakstellingen toetsbare vorderingen hebben gemaakt op het gebied van energiebesparing.

In die brief staat dat deze teruggaafregeling, met het oog op de gigantische bureaucratische rompslomp, wordt vervangen door de energie-investeringsaftrek, die vervroegd wordt ingevoerd. Nu blijkt dat hiertegen, zowel vanuit het bedrijfsleven, als vanuit de non-profitsector, nogal wat bezwaren bestaan. Alvorens een definitief standpunt in te nemen, wil de fractie van D66 van de minister weten of bijvoorbeeld de gegevens van Novem over de MJA-bedrijven de rompslomp niet substantieel kunnen verminderen. Ook horen wij graag of er al mogelijkheden zijn gevonden voor een aparte regeling in de non-profitsector wat betreft de investeringsaftrek, zoals ook in de memorie van toelichting staat. Wij kunnen daar in het komende AO, samen met Financiën, nog uitvoerig op ingaan, maar D66 wil graag in het kader van de behandeling van de EZ-begroting – die kwestie komt daar ten dele ook aan de orde – de opvatting van de minister horen.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben een brief gehad, waar het standpunt van de minister in staat. Er komt nog een AO met de minister van Economische Zaken en de staatssecretaris van Financiën. Mevrouw Jorritsma hoeft dus niet te vragen wat de minister vindt, want dat is bekend. Wat vindt zij echter zelf en waarom stelt zij die brief nu aan de orde?

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

In de brief van de ministers werd meer een mededeling gedaan, in de zin van: dit en dit moet er gebeuren, vanwege dat en dat. Ik heb zojuist echter een aantal suggesties gedaan. Ik heb aangegeven dat er via de monitoring – dat staat ook in de memorie van toelichting – al wat bekend is over wat er met de MJA-bedrijven aan de hand is. Verder zijn er problemen met de non-profitsector. In de brief staat daarover dat dit nog wel komt. Omdat dit echter een onderdeel is van de EZ-begroting, kan er wat mij betreft geen sprake zijn van een afronding van dat gesprek. Ik zou daarom graag zien dat de minister nader ingaat op de desbetreffende argumenten, want in de brief zijn die niet voldoende onderbouwd. Dat is het enige dat ik vraag.

Zeker na hetgeen wij er vanochtend over hebben gehoord, is het wellicht ten overvloede, maar ik wil toch nog aandringen op zo snel mogelijke concretisering van de plannen voor de 750 mln. Het gaat hierbij vooral om het tweede gedeelte. Ik heb begrepen dat kwaliteit in deze zaak op gelijke hoogte staat met tempo. Wat dit betreft is D66 een groot supporter van de beide grondslagen waarop het vervolg is gebaseerd.

De heer Mateman (CDA):

Mevrouw Jorritsma zegt dat zij een groot supporter is van de beide richtingen waarop dit is gebaseerd.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Ik zei "beide grondslagen".

De heer Mateman (CDA):

Ja, ik begrijp mevrouw Jorritsma heel goed. Het is precies conform de grondslagen van het Fonds economische structuurversterking. Ik zeg dit ook omdat de minister er zojuist een interventie over pleegde. Ik begrijp dat mevrouw Jorritsma het aan de criteria van het FES zal blijven meten.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Dat is ook het uitgangspunt. Als de heer Mateman de brief goed heeft gelezen, weet hij dat het daar ook in staat. Met de grondslagen bedoelde ik in dit geval een iets overdrachtelijker geheel, namelijk het tempo en de kwaliteit. De heer Mateman bracht het meteen terug op de FES-grondslagen, maar in de brief wordt het zo genoemd en wie ben ik om daartegenin te gaan.

De heer Mateman (CDA):

Dat begrijp ik wel, zeker bij deze bewindsman. Mevrouw Jorritsma had het echter over "de beide grondslagen"; wat bedoelt zij met "beide"? Er is toch maar één grondslag van het FES?

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Ik zei net dat ik het had over tempo en kwaliteit. Dat bedoelde ik met "de beide grondslagen" voor de voortgang. Het was wat overdrachtelijker bedoeld dan de heer Mateman dacht, met zijn FES voor ogen.

Voorzitter! Ik wil hier overigens benadrukken dat voor D66 het klimaat niet de enige drijfveer is om te pleiten voor een verbetering van de energie-efficiency en voor het streven naar een groter aandeel van hernieuwbare bronnen in de energieopwekking. Ook het tegengaan van verspilling, het bevorderen van geslotenkringloopprocessen, het rekening houden met de eindigheid van brandstoffen in de vorm van delfstoffen en het vermijden van schadelijke emissie in het algemeen spelen hierbij voor ons een rol.

Als afsluiting van dit gedeelte over het brandstoffengebruik voor de energieopwekking maak ik nog enkele opmerkingen over de nieuwste ontwikkelingen op het kernenergiefront. Hoe kijkt het kabinet aan tegen de mededeling van de SEP dat de centrale in Dodewaard gesloten kan worden? En wat vindt de minister van het feit dat dit niet op de gangbare manier was opgenomen in het Elektriciteitsplan van een halfjaar geleden? Is er al een wijzigingsvoorstel op dit E-plan bij de minister binnengekomen? Hoe gaat hij daarop reageren? Hoe zit het met het belang van het onderzoek dat nog in Dodewaard werd gedaan?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Wat vindt mevrouw Jorritsma zelf van de sluiting van Dodewaard?

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Ik moet eerlijk zeggen dat D66 daar niet echt wakker van ligt, noch van vreugde, noch van verdriet. De centrale was namelijk klein en had veel nadelen. Het is bekend dat ik geen voorstander ben van kernenergiecentrales, die ook een heleboel geld kosten, maar wij hadden er nu eenmaal bepaalde afspraken over gemaakt. Ik ben er dus gematigd positief over, maar ik spring hierdoor geen gat in de lucht omdat er ineens een enorme ombuiging in het beleid zou zijn opgetreden. Wat mij in dit geheel het meest verbaasd heeft – daarover vraag ik het oordeel van de minister – is het moment waarop het gebeurd is.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Dus als de SEP zelf niet was gekomen tot dat besluit, was het voor D66 ook geen probleem geweest om door te gaan?

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Wij hebben heel duidelijke afspraken met elkaar gemaakt over de levensduur van zowel de kerncentrale in Borssele als die in Dodewaard, en als wij eenmaal breed gedragen afspraken hebben gemaakt, houden wij ons daaraan. Dat is dus het uitgangspunt van ons standpunt op dit moment.

De heer Mateman (CDA):

Wat mevrouw Jorritsma over de sluiting zegt, kan ook in een ander verband gelden. Zij maakte echter ook de opmerking dat zij de kennis die verworven wordt, in stand wil houden. Dat slaat uiteraard op het functioneren van de centrale zelf, maar vindt zij dat Nederland ook in ruimer verband internationaal kennis in huis moet blijven houden om ontwikkelingen te kunnen blijven beoordelen?

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Ik heb dit heel zorgvuldig geformuleerd. Ik heb niet gezegd dat ik de kennis die daar is opgedaan, in stand wil houden. Ik heb gevraagd hoe het zit met het belang van het onderzoek dat in Dodewaard nog werd gedaan. Dat wil dus zeggen dat ik van de minister graag wil horen of het gaat om onderzoek dat onontbeerlijk is om de kennis op peil te houden, of dat het onderzoek is dat kan worden ingepast in datgene wat er nu nog steeds bij de ECN op onderzoeksgebied gebeurt. Dat is dus mijn formulering en die heb ik uitdrukkelijk zo zorgvuldig gekozen.

De heer Mateman (CDA):

Dat kan mevrouw Jorritsma niet. Zij heeft immers de stukken zorgvuldig bestudeerd en zij heeft gezien dat de minister op die vraag al een antwoord heeft gegeven. Hij heeft gezegd dat het geïntegreerd kan en moet worden bij de ECN.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Dat ging over het PINK. Volgens mij ging dat niet over Dodewaard.

De heer Mateman (CDA):

Wil mevrouw Jorritsma Dodewaard erbij voegen? Wat is dan haar opvatting over het PINK? Die wil ik dan ook concreet horen.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Toen die motie bij de behandeling van de derde Energienota aan de orde was, hebben wij daartegen gestemd. Wij hadden toen namelijk ook gehoord dat het mogelijk was om het onderzoek in te passen in lopende zaken. Dat gaat dus over het PINK. Nu wil ik van de minister horen hoe het zit met het onderzoek in Dodewaard. Dat is mijn vraag.

De heer Mateman (CDA):

Dan sluit ik mij heel graag bij deze vraag aan.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Voorzitter! Het proces van de zogenaamde stelselherziening is in gang gezet met het verschijnen van de notitie "Stroomlijnen, naar een markt voor elektriciteit". Dat is ook weer zo'n prachtige naam. Volgens mij zitten op de departementen speciale ambtenaren om al die mooie namen te verzinnen. De Kamer zal daarover in de toekomst nog uitvoerig met de minister debatteren. Er zijn evenwel twee punten waarover ik op dit moment mijn zorg wil uitspreken.

Ik begin met het totstandkomen van een grootschalig productiebedrijf. D66 is ervan overtuigd dat het niet alleen belangrijk, maar zelfs noodzakelijk is dat het tempo hier behoorlijk in blijft, omdat anders allerlei autonome processen de vorming op z'n minst zullen bemoeilijken. Hoe komt het dat het rapport van de bouwmeesters Langman en Kremers nog niet is aangeboden? En kan, of wil, de minister hierop invloed uitoefenen? Het probleem dat steeds meer lagere overheden erover denken hun aandelen in de energiebedrijven te verkopen op de vrije markt, hangt hiermee samen. Buitenlandse kopers hebben al van hun belangstelling blijk gegeven. D66 ziet hierin een groot gevaar, zeker zolang de sector in een overgangsfase verkeert.

Een aantal weken geleden hebben wij over dit onderwerp schriftelijk vragen gesteld. Tot mijn grote vreugde is vandaag om één uur als een antwoord op die vragen een brief ontvangen. Mijn vreugde was overigens van korte duur. Het was een kort briefje. Daarin stond dat de vragen waren ontvangen. Vervolgens werd gezegd dat daarop uitgebreid zou worden ingegaan in de brief over de notitie "Stroomlijnen, naar een markt voor elektriciteit" van begin november. Verder werd nog vermeld: tegen de achtergrond van de in die brief te schetsen bredere context zal mijn antwoord op de vragen aan pertinentie winnen. Nou vind ik vijf weken redelijk lang voor het formuleren van dit antwoord. Juist omdat ik zorgen heb over het lopende proces, dat wellicht op korte termijn onomkeerbaar is, stel ik op dit moment toch de volgende samenvattende vraag: onderkent het kabinet dit gevaar en ziet het redenen om eventueel zelf de aangeboden aandelen te kopen?

Voorzitter! Ik kom terug op de drie pijlers uit het begin van mijn betoog. Die hebben allemaal een belangrijke internationale dimensie. Ik noem maar: de noodzakelijke reciprociteit bij de liberalisering van de energiemarkt, de invoering van een Europese energieheffing en het op Europees niveau bevorderen van duurzame energieopwekking. En er zijn vele andere.

D66 juicht het toe dat de minister in de memorie van toelichting aangeeft dat "het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie gedurende de eerste helft van 1997 daarbij een belangrijke rol kan spelen". Daar rekenen wij op!

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Ik mag deze bijdrage mede leveren namens de fracties van de SGP en het GPV.

De begroting van Economische Zaken is wederom optimistisch getoonzet. De groei zit erin, de efficiency verbetert en de liberalisering krijgt op meer terreinen vorm. Je zou zeggen: wat wil de burger of een bedrijf nog meer?

Nu weet de minister dat wij over het recept economische groei, zoals dat door de bank genomen wordt gedefinieerd, nogal sceptisch en uiterst kritisch zijn. Toegegeven, het oude recept van economische groei heeft welvaartsverbetering gebracht, maar dat geldt zeker niet voor allen. In ons land en zeker mondiaal komt de welvaartsverbetering maar een zeker deel van de samenleving ten goede. Het is allerminst een deugdelijk medicijn tegen werkloosheid, inflatie, afbraak van sociale zekerheid, de aantasting van milieu en wat dies meer zij. Grote aantallen mensen in ons land, in de geïndustrialiseerde landen in het algemeen en in ontwikkelingslanden – daar is het 't meest schrijnend – zijn gedoemd in de marge van de samenleving te verkeren. De veelbesproken tweedeling is in ons land een feit en zij verscherpt zich. Dat is mondiaal ook het geval.

In een recent artikel van oud-minister Albeda wordt de Amerikaanse economist en publicist Galbraith geciteerd. Hij zegt: "Laten we maar eerlijk zijn; in de moderne rijke landen willen de rijken niet meer voor de armen betalen." Even verderop zegt hij: "Wie heeft ooit gezegd dat het de bedoeling van het economisch leven was om rechtvaardig te zijn. Rechtvaardigheid en efficiency staan zelden op goede voet met elkaar." Deze opmerkingen brachten Albeda tot de verzuchting: "Brengt het neoliberale denken ons toch niet wat fraaie excuses voor een werkelijkheid die er niet mooier op wordt? De herbezinning die duidelijk onderweg is, ook in Amerika, kan geen kwaad."

Wij hebben het dan intussen wel over de noodzakelijke herbezinning op ons economisch systeem en over de noodzakelijke normering ervan. Ik zeg spontaan wat collega Van der Ploeg zojuist maar heel moeilijk uit zijn mond kon krijgen. Ik verwijs, wat dat aangaat, naar onze bijdrage bij de algemene beschouwingen, waar ik met betrekking tot die normering in elk geval een bijbelse normering zei te bedoelen. Als het gebruikelijke concept van de economische groei al zoveel jaren niet blijkt te werken, waarom wordt er dan toch steeds zo op gefocust?

Het kabinet is euforisch over de cijfers, maar in Europa neemt de werkloosheid nog steeds toe. De aanvankelijk in Nederland ingezette daling stagneert. Ondanks groeicijfers voelen mensen zich economisch en sociaal onveilig. Als de economie er is voor de mensen, als het een instrument is om mensen aan een eerlijk stuk brood te helpen, en het schiet op dat punt tekort, dan moet dat te denken geven. Wij hebben ons dan druk te maken over de imperfecties van ons economisch systeem. Dat de verdere liberalisering van de markt ons niet verder blijkt te helpen, moet te denken geven en ons op dat punt voorzichtiger maken.

Naarmate de imperfecties nadrukkelijker blijken, moet de overheid krachtiger optreden. Daarom willen wij geen terugtredende overheid, maar een sterke overheid die weet waar haar taken en verantwoordelijkheden liggen en waar niet. Nu ontkom ik niet aan de indruk dat het voor de overheid veel meer een kwestie is van wat adviseren en wat stimuleren in plaats van uit die specifieke overheidsverantwoordelijkheid werkelijk richting geven. De nadruk ligt te veel op de vraag, of er wel een draagvlak is voor bepaalde maatregelen op milieugebied. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

Voorzitter! Naar aanleiding hiervan wil ik speciaal aandacht vragen voor het aanstaande ministeriële overleg met betrekking tot de Wereldhandelsorganisatie. De heer Mateman wilde hier niet over spreken, omdat er nog een overleg zal worden gehouden. Ik wil er nu wel even over spreken, want de WTO heeft een mandaat gekregen om vast te stellen of een beschermende maatregel een handelsbeperking is of niet. Dit mandaat vergroot de noodzaak om zekerheid te hebben dat een eigen nationaal beleid op het gebied van milieu, technologie, eisen aan de volksgezondheid en dergelijke, in de toekomst mogelijk blijft. Ook zullen de belangen van de derdewereldlanden niet onderbelicht mogen blijven.

Eerst in november spreekt de Kamer over de brief die zij heeft ontvangen, maar in september zijn in de Europese Unie de klokken al gelijkgezet. Wat kan de Kamer dan nog? Welke mogelijkheden hebben wij nog om onze invloed aan te wenden? Uit gegevens van de Unesco blijkt dat de armoede in de Aziatische landen weliswaar iets afneemt, hoewel marginaal, maar dat de armoede in de Afrikaanse landen en in Latijns-Amerika daarentegen blijft bestaan en zelfs nog toeneemt. Het kan toch niet zo zijn dat de WTO slechts de belangen van de westerse landen veilig stelt en berust in deze onrechtvaardige verhouding.

Mijnheer de voorzitter! De begroting is wederom positief gesteld over de verhouding tussen economie en milieu. Daar valt natuurlijk wel wat op af te dingen. Na het debat over de klimaatnota zal ik dat nu verder laten rusten, maar ik wil toch nog een vraag stellen. In de Energienota wordt uitgegaan van een doelstelling van 33% energiebesparing. Toch blijkt die besparing nog niet zo eenvoudig. In 1990 formuleerden wij als doelstelling 2%, in 1993 was dat nog maar 1,7% en nu rest als besparingsdoelstelling 1,1%. Hoe denkt de minister aan de hand van deze trend de in de Energienota geformuleerde 33% te halen?

Het energiebeleid is een belangrijk onderdeel van het milieubeleid. Wat is de reactie van de minister op het voornemen van de SEP om Dodewaard te sluiten? Ik hoor dan graag een iets uitgebreider antwoord dan "begrijpelijk". Een belangrijke beweegreden van de SEP om de sluiting aan te kondigen, is het verwijt aan de politiek dat zij steeds maar weer een keuze ten aanzien van kernenergie vooruitschuift. Daar valt, zo zegt men, geen beleid op te maken. Nu kan ik mij een fractie in dit huis herinneren die zich circa twee jaar geleden in soortgelijke bewoordingen uitliet. Vindt de minister dat het verwijt van de SEP hout snijdt?

Een vraag die zich nu weer aandringt, is of de investeringen in onderzoek naar of rondom kernenergie ook na de sluiting van Dodewaard verantwoord zijn. Welke bedragen besteden wij daar overigens nu nog aan, en dan alles bij elkaar opgeteld? In de begroting tref je her en der wel wat aan, maar de optelsom is wat lastig te maken. Wanneer wij in Nederland afzien van deze vorm van energieopwekking – en het lijkt toch die kant op te gaan – ligt het dan niet voor de hand om het onderzoeksgeld geheel of gedeeltelijk in andere opties, in casu in duurzame energie, te stoppen? Of vindt de minister dat de onderzoeksbudgetten ten behoeve van kernenergie in stand moeten blijven en, zo ja, waarom dan?

Een ander punt van het energiebeleid is de grote drang naar liberalisering. De klimaatcommissie geeft in een antwoord op een Kamervraag aan dat "niet uitgesloten kan worden dat in een vrije energiemarkt gestreefd gaat worden naar een zo laag mogelijke kostprijs voor opgewekte energie. Daarom is er een extra reden voor internationale afstemming van de milieu-eisen, om te voorkomen dat het milieu de dupe wordt". Dit lijkt mij een pleidooi voor een herbezinning op de liberalisering van de energiemarkt. Wat is de reactie van de minister hierop? Is het, met betrekking tot dit punt, overigens denkbaar om een onderscheid te maken tussen distributie en productie?

Verder vraag ik de minister hoever hij is met de internationale afstemming ten aanzien van de milieu-eisen. Welke uitgangspunten hanteert hij? Is te verwachten dat bijvoorbeeld op het gebied van de prijs van fossiele brandstoffen afspraken kunnen worden gemaakt? Wat is de inzet van Nederland?

Voorzitter! Ik stel opnieuw de WKK aan de orde, want het wordt hoog tijd dat de terughoudendheid met betrekking tot de WKK wordt heroverwogen. Welke motieven weerhouden de minister ervan om zijn beleid op dit punt aan te passen? Dat zou een direct positief resultaat geven inzake de reductie van de CO2-uitstoot.

Ten aanzien van het energiebeleid vraag ik tot slot aandacht voor het voorstel om waterstof toe te voegen aan het aardgasnet. Volgens sommige deskundigen zou dit een geweldige besparing opleveren. Kent de minister deze ontwikkeling en is hij van plan om dit te stimuleren? Welke consequenties heeft dit voor ons exportbeleid? Wat zijn de consequenties voor, bijvoorbeeld, stadsverwarmingsprojecten? Zijn er belangrijke nadelen of belangrijke risico's?

Voorzitter! Uit het FES worden middelen beschikbaar gesteld om de bereikbaarheid van bedrijfsterreinen te vergroten. Dat lijkt mij een goed idee.

De heer Mateman (CDA):

Uit het feit dat u naar het FES overgaat, leid ik af dat u het onderdeel energie heeft afgesloten. Ik heb in het verleden uw opstelling inzake Borssele gevolgd, evenals de steun van collega Van Middelkoop – namens wie u ook spreekt – voor het E-plan, waarbij het ging om het in stand houden van de nucleaire kennis. Nu hebt u dit in een vraag geformuleerd. Daar had ik genoegen mee genomen, ware het niet dat u daar de vraag aan hebt toegevoegd of de kennis op dat terrein ook niet voor duurzame energie gebruikt kan worden. Wat is de opvatting van de nu door u vertegenwoordigde fracties? Zou u ook in de beschouwing willen betrekken dat de kennis van deze nucleaire deskundigen heel eenzijdig is? Je kunt die deskundigen morgen niet inzetten op een terrein waar ook iets moet gebeuren, namelijk duurzame energie. Het is dus niet of-of, maar en-en. Hoe denkt u daar zelf over?

De heer Van Dijke (RPF):

Daar kan ik tamelijk helder over zijn, gelet op het feit dat zich na de sluiting van Dodewaard een nieuwe situatie aandient en gelet op het feit dat er ook een nieuwe situatie is met betrekking tot wat uit de klimaatcommissie is gekomen, namelijk dat wij gaandeweg meer zekerheid krijgen rondom de vraag of wij verder moeten gaan met kernenergie. Omdat het politieke draagvlak voor kernenergie gaandeweg lijkt weg te vallen, moet je toch de vraag stellen of het zinnig is om te blijven investeren in de kennisinfrastructuur inzake deze energievoorziening. Omdat het politieke draagvlak voor die energieopwekkingsvorm in Nederland dreigt te ontvallen, zul je je de vraag moeten stellen of het niet veel verstandiger is om in te zetten op andere segmenten, zodat je op die terreinen sterker wordt en in internationaal verband wél een rol van betekenis kunt spelen. Die vraag roep ik op en ik vraag de minister om een antwoord. Ik wil deze vraag in alle genuanceerdheid behandelen, omdat ik begrijp dat je niet van de ene op de andere dag onderzoeksprogramma's en alles wat daarmee samenhangt, kunt stoppen. Het gaat mij erom welke trend wij op dat punt willen zetten. Willen wij internationaal op dat gebied nog een rol meespelen of zetten wij in op een andere kaart? Dat is een open vraag.

De heer Mateman (CDA):

Ik begrijp dat het een open vraag is, maar ik keek terug naar uw verleden en naar uw opvattingen op dit punt. Ik vind dat de duurzame energie heel nauwkeurig bestudeerd moet worden en dat gebeurt ook, maar dat ontslaat ons niet van de plicht om ons af te vragen wat wij met de huidige nucleaire kennis in Nederland, waarmee wij de ontwikkelingen moeten blijven volgen, gaan doen. Het eenvoudige argument dat er een tendens lijkt te zijn dat het volk er niet voor voelt, zal u en mij niet erg aanspreken, want wij wijzen de volkssoevereiniteit natuurlijk helemaal af.

De heer Van Dijke (RPF):

Ik heb het niet over het volk, maar over de mensen die het volk hier vertegenwoordigen en ook over de regering, die terughoudender lijkt om te gaan met dit punt. Ik heb in mijn bijdrage verwezen naar wat in het verleden is gebeurd. Ik heb gezegd dat wat de SEP nu doet, naadloos aansluit bij wat wij toen hebben opgemerkt, namelijk dat alles blijft hangen wanneer je daar niet voor of tegen kiest en dat dan eigenlijk niemand weet waar hij aan toe is. Dat was toen ons argument. Daar lijkt de SEP ons nu in te bevestigen en om die reden stel ik nu deze vraag aan de minister.

De heer Mateman (CDA):

Ik begrijp de vraag wel. Ik val u er ook niet op aan. Het gaat mij alleen om de vraag – wij hebben de diversificatie die wij in het verleden wilden toch grotendeels losgelaten – of wij nog mee willen spelen op het kennisniveau waar het om gaat, nog los van de vraag of je het instrument gaat inzetten. Daar heeft uw fractie toch een standpunt over. Het kan toch geen open vraag aan de bewindslieden zijn om daar nog eens over na te denken? Wat geeft u ze mee in dat opzicht. Zegt u dat de kennis in stand moet blijven of zegt u dat u voor een andere optie kiest als wordt gezegd dat het niet nodig is?

De heer Van Dijke (RPF):

Met betrekking tot dat punt ben ik wel wat terughoudend. Ik geloof niet dat je met die financiële inzet een belangrijke speler op het internationale veld kunt zijn, wanneer je inzet beperkt blijft tot dat wat wij deden en kunnen doen in de toekomst. Daar waar je dat signaleert, moet je voor jezelf de afweging maken of je op dat punt een zelfde inspanning blijft plegen of dat je je gaat richten op een ander veld van duurzame energie en dat je daar op internationaal niveau een speler van betekenis wilt worden.

Voorzitter! Ik was bij het veelbesproken FES aangekomen. De ontsluiting van de bedrijfsterreinen lijkt mij een goed idee. Ik zou daar toch een kanttekening bij willen maken. Zou die ontsluiting geen accent kunnen krijgen wat het openbaar vervoer betreft, zeker op bedrijfsterreinen waar kantoorflats en andere arbeidsintensieve bedrijven gevestigd zijn?

Ook zal het FES 750 mln. beschikbaar stellen voor de CO2-reductie, te weinig voor een structurele aanpak, maar in elk geval een hoopvol begin. Ten aanzien van bestaande initiatieven op dit terrein wil ik aandacht vragen voor wat in Bleiswijk plaatsvindt, samenwerking van de tuinbouw met de energiedistributiebedrijven. Ik bedoel dan het CO2-opvangsysteem. Het is toch van de gekke dat dit project onrendabel dreigt te worden als gevolg van doorkruising van de HSL. Dit mag toch niet gebeuren. Waarom verzet de minister zich hier niet tegen? Er zijn toch honderden miljoenen geïnvesteerd. Gooien we dat nou zomaar weg als de plannen van de regering doorgaan? Mag ik daar de opvatting van de minister over?

De ontwikkelingen op het gebied van de kennisinfrastructuur maken het nodig alert te zijn. Steeds meer wordt dit gekoppeld aan het bedrijfsleven. Universiteiten worden bijna omgevormd tot kennisinstituten ten behoeve van de bedrijven. Ik wijs op dit punt dan ook op de zogenaamde derde geldstroom. Er worden topinstituten naast de bestaande structuur uit de grond gestampt. Wat betekent dit nu voor de universiteiten? Verdwijnen goede krachten richting topinstituten, waardoor bijvoorbeeld het fundamentele onderzoek nog meer onder druk komt dan nu het geval is?

Voorzitter! Internet krijgt steeds meer aandacht en invloed. Niet alleen de piepersnijder Smits lijkt zich te hebben verkeken op de mogelijkheden van dit medium, maar ook de overheid. Honderden miljoenen worden voor de belastingdienst ongrijpbaar. Wat denkt de minister op korte termijn, als eerstverantwoordelijke voor dit project, aan deze problemen te kunnen doen? De Europese Commissie probeert regels te ontwikkelen en komt eerstdaags met een discussiestuk naar buiten, zo heb ik nu begrepen. Mijn collega Rouvoet zal bij de minister van Justitie op deze zaak terugkomen. Het lijkt mij dat er snel regels moeten komen voor het gebruik van Internet en dat wij bijvoorbeeld moeten nadenken over de vraag of er niet een Internetpolitie moet komen.

Overigens, kunnen bedrijven bijvoorbeeld voor het aanvragen van subsidies het ministerie al via de elektronische snelweg bereiken of blijft het hier voorlopig bij de bekende papierwinkel?

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Mag ik collega Van Dijke vragen hoe hij zich zo'n politie voorstelt, een soort blauw voor Internet, als ik het zo mag formuleren?

De heer Van Dijke (RPF):

Inderdaad, meer blauw op Internet. Het is zo dat je een grote kennis moet hebben van het instrument Internet wanneer je toezicht wilt houden op wat er op dat gebied gebeurt. Welnu, je mag vermoeden dat die bij de parkeerwachter en de normale rechercheur niet voorhanden is en het lijkt mij dat, wanneer je daar als overheid toezicht op wilt houden, je daarvoor gespecialiseerde mensen moet inzetten. Dat lijkt mij evident.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Voorzitter! Is het de heer Van Dijke bekend dat de staatssecretaris van Financiën misschien het adequate antwoord heeft gegeven op de eventuele mogelijkheden voor ontduiking van BTW op Internet door gewoon een groep van deskundigen, whizzkids, in te zetten? Ik denk dat dit de methodiek is voor de overheid: gewoon meegaan met moderne media.

Dan uw vraag of daar een speciale politie voor moet komen. Is het de heer Van Dijke bekend dat wat verboden is op Internet ook verboden is in de gewone wereld en omgekeerd? Dat wil zeggen, het is niets nieuws, het is alleen een samenvoeging van nieuwe mogelijkheden en ik denk dat wij op die manier wel adequaat kunnen reageren. Dus stel het niet buiten de werkelijkheid, want het is gewoon een onderdeel van de werkelijkheid. De overheid moet daar alleen modern op anticiperen en ik denk ook dat zij daarmee bezig is. Het kan wat sneller en wat beter, maar...

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Ik vraag me af waarom mijn collega van de VVD-fractie toch zo allergisch reageert als het woord "toezicht" valt. Wat is er aan de hand? Er gebeurt verschrikkelijk veel op Internet en wij weten dat ons eigen justitiële apparaat nauwelijks is toegesneden op toezicht houden op dat nieuwe fenomeen. Ik vraag dus of wij daar niet wat meer nadruk op zouden moeten leggen. Minister Zalm heeft gereageerd op de mogelijkheid van BTW-ontduiking via Internet, maar er gebeurt warempel wel meer op Internet dat niet door de beugel kan, wat wij in de reguliere samenleving niet dulden en waarop dan ook toegezien wordt. Wel, dan moet er ook adequaat toezicht op Internet komen.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Dat is exact het punt: wat in de gewone wereld verboden is, is ook verboden in de wereld van Internet. Dat kan gewoon goed aangepakt worden, dus je hoeft het niet buiten de werkelijkheid te stellen.

De heer Van Dijke (RPF):

Wat u nu zegt, is echt onzin, want er gebeurt op Internet een heleboel voor de aanpak waarvan het openbaar ministerie en de justitie op geen enkele wijze de knowhow in huis hebben.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

De knowhow zal inderdaad wat beter opgebouwd moeten worden, maar nogmaals...

De heer Van Dijke (RPF):

Ik pleit voor Internetpolitie, maar what's in a name? Ik pleit voor een instantie die adequaat toezicht kan houden op dit nieuwe fenomeen, die de kennis in huis heeft om na te gaan hoe de hazen lopen, die weet wat er aan de hand is. Je moet vaststellen dat justitie daar op dit moment absoluut geen adequaat toezicht op kan houden.

Mevrouw Voûte-Droste (VVD):

Maar het is wat overdreven om daarvoor een speciale politie in te stellen.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! Tot slot stel ik de aankomende fusie van de Rijksgeologische dienst en TNO tot het NITG aan de orde. Ik ben niet gerust over de gang van zaken bij deze fusie. Veel is nog onduidelijk. De RGD wordt ondergebracht bij TNO, opdat het NITG een klantgerichte en outputgerichte organisatie wordt. Dat is prima, maar belangrijke onderdelen van de RGD zijn niet in de eerste plaats commercieel gericht. Ik zou meer willen waarborgen op dit punt. Behoudt de minister zijn invloed in dezen? Het is verder nog opvallend dat de fusie budgettair neutraal verloopt; zijn er geen extra kosten aan dit proces verbonden? En hoe zal het in de toekomst gaan? Wordt het NITG na 2001 financieel aan zijn lot overgelaten, waardoor de huidige niet-commerciële taken van de RGD helemaal onder druk komen te staan? Graag duidelijkheid over het bericht over deze fusie in het laatste EZ-journaal. De fusie per 1 januari zou volgens dit blad niet doorgaan vanwege een conflict van het ministerie met de vakbonden. Graag een toelichting op dit punt.

De (algemene) beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De regering zal morgen antwoorden.

Naar boven