Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het rapport van de Tijdelijke commissie klimaatverandering (24695) (debat met de regering);

de vervolgnota Klimaatverandering (24785);

de brief van de ministers van Economische Zaken, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Verkeer en Waterstaat, ten geleide van de notitie "Eerste aanzet tot een CO2-reductieplan" (25026, nr. 1)

,

- van:

- de motie-Rosenmöller over een beperkte energieheffing voor grootverbruikers (24695,24785 , nr. 8);

- de motie-Rosenmöller over een jaarlijkse emissiereductie van 2% (24695,24785 , nr. 9);

- de motie-Rosenmöller over ook na 2000 het klimaatbeleid richten op emissiereductie (24695,24785 , nr. 10);

- de motie-Rosenmöller over aanwending van extra inkomsten als gevolg van groter energieverbruik (24695,24785 , nr. 11);

- de motie-Ten Hoopen over vasthouden aan de 3%-reductiedoelstelling voor het jaar 2000 (24695,24785 , nr. 12);

- de motie-Ten Hoopen over extra middelen voor het FES (24695,24785 , nr. 13);

- de motie-Ten Hoopen over behoud van kennisinfrastructuur op het gebied van kernenergie (24695,24785 , nr. 14);

- de motie-Stellingwerf over maatregelen om de 3% reductie voor het jaar 2000 te bereiken (24695,24785 , nr. 15);

- de motie-Stellingwerf over toepassing van wind- en zonne-energie (24695,24785 , nr. 16);

- de motie-Schutte over het tijdig bereiken van de reductiedoelstellingen (24695,24785 , nr. 17);

- de motie-Jorritsma-van Oosten/Dijksma over vermindering van de CO2-emissie in Europa (24695,24785 , nr. 18);

- de motie-Jorritsma-van Oosten/Dijksma over "vergroening" van het fiscale stelsel (24695,24785 , nr. 19);

- de motie-Jorritsma-van Oosten/Dijksma over verhoging van de CO2-emissie door economische groei (24695,24785 , nr. 20);

- de motie-Van den Berg over financiële middelen voor duurzame energiedragers (24695,24785 , nr. 21);

- de motie-Poppe over onderzoek naar effecten van de menselijke bijdrage aan het koolzuurgas op het klimaat (24695,24785 , nr. 22);

- de motie-Dijksma/Jorritsma-van Oosten over de beleidsverkenningen voor de CO2-reductie na het jaar 2000 (24695,24785 , nr. 23);

- de motie-Dijksma c.s. over een haalbaarheidsonderzoek naar superzuinige auto's (24695,24785 , nr. 24);

- de motie-Van Dijke over het terugdringen van de CO2-uitstoot (25000, nr. 22).

(Zie vergadering van 22 oktober 1996.)

De beraadslaging wordt hervat.

Minister De Boer:

Voorzitter! Gisteravond is over de vervolgnota Klimaatverandering en over de beantwoording in eerste instantie een aantal kwalificaties gehanteerd, maar ik heb niet zoveel behoefte om daar nu op in te gaan. Ik wil wel duidelijk naar voren brengen dat de vervolgnota verdergaat dan welke internationale nota op dit gebied dan ook. Ik vind het een goede nota. Ik zeg dat, omdat ik graag nog een keer wil stipuleren dat het kabinet en ondergetekende voor 100% geloven in het beleid dat in de nota wordt aangekondigd. Wij staan daar ook voor. Het doet mij deugd dat ook de Kamer dit beleid ondersteunt. Ik ben ervan overtuigd dat wij ons de komende jaren heel veel inspanningen moeten getroosten om wat wij in het kader van deze vervolgnota met elkaar afspreken waar te maken. Ik ben er ook van overtuigd dat vrijblijvendheid, van de regering, of van de Kamer, niet aan de orde kan zijn. Ik ga er daarom van uit dat alle opmerkingen, aanbevelingen, aanmoedigingen en aanprijzingen kunnen worden gezien als committerend.

De uitspraken van de heer Ten Hoopen gingen voor een deel in dezelfde richting, maar ik sta toch even stil bij een aantal van zijn opmerkingen. De heer Ten Hoopen heeft gezegd dat de politieke onmacht ontbreekt, maar hij bedoelt waarschijnlijk iets anders. Wij verspreken ons allemaal wel eens. De heer Ten Hoopen heeft gevraagd naar de politieke bezinning. Hij heeft ook gezegd dat hij graag een stap verder had willen gaan. Die woorden van de heer Ten Hoopen klinken mij goed in de oren. Ik was natuurlijk teleurgesteld toen het CDA niet meewerkte aan de totstandkoming van de regulerende energieheffing. Daarover hebben wij in de Kamer een aantal keren van gedachten gewisseld. Dat is echter een gegeven. Daar kunnen wij niet op terugkomen. Wij voeren nog wel een discussie over de besluitvorming met betrekking tot de benzineaccijns. Het CDA hecht zeer aan het zetten van verdere stappen op het gebied van het terugdringen van de uitstoot van CO2. Ik ga er daarom van uit dat het standpunt van het CDA over de benzineaccijns wordt beïnvloedt door haar zorg over het klimaat.

Dan iets aan het adres van de heer Klein Molekamp. Ik ben met hem van mening dat gezamenlijke activiteiten op het gebied van het terugdringen van de uitstoot van CO2, met name in de ontwikkelingslanden en de Oost-Europese landen, van groot belang zijn. Ik heb al gezegd dat het niet aangaat om die activiteiten af te trekken van je eigen verplichtingen voor het jaar 2000, de zogenaamde creditering van de joint implementation. Daartoe hebben wij ons internationaal ook verplicht. Dat doet echter niets af aan het feit dat, wanneer deze activiteiten wordt verricht, ze wel effect hebben. Of men nu met boekhouden bezig is of niet, in de termen van de heer Klein Molekamp, dat doet niets af aan de effecten ervan. Na 2000 zal de joint implementation in mijn visie een belangrijk onderdeel moeten zijn van de internationale activiteiten.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom op een aantal vragen die zijn gesteld in eerste termijn en waarop ik nog geen antwoord heb gegeven. Allereerst ga ik in op de vragen van de heer Schutte. Ik mis hem helaas, maar ik hoop dat mijn antwoorden hem wel zullen bereiken. Hij heeft gevraagd of er ook een beperking zou kunnen plaatsvinden van niet-broeikasgassen. Hij vroeg of kon worden voorgeschreven dat met name de salpeterzuurfabrieken die eenderde van de totale uitstoot van lachgas veroorzaken, meer gebruik dienen te maken van katalytische reductie. Verder heeft hij gevraagd of er een vervangingsmarkt is voor ozonlaagaantastende stoffen.

Op de eerste vraag kan ik antwoorden dat een geschikte katalysator voor de reductie van lachgas bij salpeterzuurfabrieken helaas nog niet voorhanden is. Daarvoor is nog heel veel onderzoek en ontwikkeling nodig. De verwachting is dat op enige termijn wel maatregelen kunnen worden voorgeschreven, maar dat vergt dan wel een inpassing in de afspraken die zijn opgenomen in convenanten met de industrie. Nu dus nog niet, maar wij blijven het wel volgen, want ik vind het een belangrijk gegeven.

Ik kom vervolgens op de inzet van het kabinet om de uitstoot van HFK's naar de atmosfeer zoveel mogelijk te doen beperken. Dat doen wij door eisen te stellen aan de lekdichtheid. Met de industrie wordt overlegd over het fenomeen "good housekeeping" en over een beperking aan het gebruik van deze gassen in onder meer blusmiddelen en isolatieschuim. Wij hebben daarover ook voortdurend contact met het bedrijfsleven, dat deze benadering overigens ook onderschrijft. Voorts wordt ook in internationaal verband gestreefd naar het maken van afspraken over het terugdringen, het vervangen en het lekvrij maken. Wij hebben ons daar ook toe verplicht in het kader van de afspraken die zijn gemaakt in Europees verband. In het protocol van het Klimaatverdrag zullen daarover ook nog verdere afspraken gemaakt worden.

De heer Poppe, die ik helaas ook mis onder mijn gehoor, heeft gevraagd of de aanbevelingen van de commissie-Van Middelkoop kunnen worden gerealiseerd zonder aan het vrijemarktmechanisme te tornen. De vraag is wat precies de definitie is van het woord "tornen" in dit verband. Ik ben van mening dat het marktmechanisme belangrijke tekortkomingen kent en dat het daarom nodig is dat wij een sterke overheid hebben die dat kan compenseren. Dat vraagstuk zal ook uitgebreid aan de orde komen bij de behandeling van de nota Milieu en economie.

De heer Klein Molekamp vroeg naar een verklaring van het verschil tussen de RIVM- en de SEP-gegevens over de CO2-emissie. De gegevens van beide zijn juist; het is al aardig om dat te kunnen zeggen. De RIVM-cijfers zijn echter gebaseerd op SEP-cijfers en het verschil wordt verklaard uit het feit dat de SEP alleen de centrale elektriciteitsproductie beschouwt en het RIVM er daarnaast ook nog andere onderdelen bij betrekt. De SEP kijkt dus alleen maar naar de eigen sector. De effecten van de compenserende maatregelen in de vorm van binnenlandse bosaanplant zijn nog niet in de RIVM-cijfers verwerkt, maar die effecten kunnen zeker nog wel verwerkt worden. Zij zijn echter nog niet zo groot, omdat het binnenlandse bosaanplant betreft.

De elektriciteitsproducenten hebben al veel maatregelen getroffen, onder andere via WKK. In gezamenlijk overleg met EnergieNed en Gasunie beraadt men zich over verdere maatregelen, ook voor de periode na 2000. Ik heb al verteld over de activiteiten die verder op dit ogenblik worden ondernomen in het kader van de Vinex-akkoorden om op de Vinex-locaties en in de glastuinbouw te komen tot een elektriciteits- en energievoorzieningsnetwerk waarbij gesproken kan worden van aanmerkelijke reducties.

De heer Klein Molekamp vroeg naar de spanning tussen SO2 en CO2 bij raffinaderijen. Dat is een gegeven. Wij hebben voor de totstandbrenging van bepaalde milieuactiviteiten waarmee milieuwinst gehaald moet worden, inderdaad SO2-beleid nodig. Dit betekent dat er voortdurend rekening gehouden moet worden met deze afweging. De sector heeft daar ook rekening mee gehouden toen wij CO2-afspraken maakten met de raffinaderijen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Zowel in mijn eerste als in mijn tweede termijn heb ik iets gezegd over de effectuering van de toezegging die de minister-president tijdens de algemene beschouwingen heeft gedaan.

Minister De Boer:

Daarop ga ik in bij het bespreken van de moties.

Ik neem aan dat de heer Rosenmöller mijn woorden kan interpreteren, mocht ik het woord "Kok" niet noemen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Er is maar één minister-president.

Minister De Boer:

Juist. Daar zijn wij het in ieder geval over eens.

Voorzitter! Ik ga in op de moties. De moties die ik niet noem, worden zo meteen becommentarieerd door mijn collega Wijers.

Ik begin bij de motie op stuk nr. 9. Daarin wordt de regering verzocht een jaarlijkse emissiereductie van 2% als internationale inzet te kiezen. Ik beschouw die motie als een ondersteuning van mijn beleid. In de klimaatnota heb ik aangegeven dat de rijke landen hun emissies met 1% à 2% moeten reduceren. Ik ben graag bereid – dat heb ik gisteren trouwens mondeling al toegezegd – om de bovenkant van die range te hanteren als mijn inzet bij die internationale onderhandelingen. Dat betekent dat ik in dat verband zeker het eerste deel van het verzoek in de motie op stuk nr. 18 als een ondersteuning van mijn beleid zie. Daarin wordt de regering verzocht in Europees verband in te zetten op 1% à 2%. De inzet wordt dus 2%.

In de motie op stuk nr. 10 wordt de mening uitgesproken dat ook na 2000 het nationaal beleid gericht moet blijven op een emissiereductie. Die intentie is de kern van de klimaatnota. Dat commitment onderschrijf ik natuurlijk volledig. Gisteravond heb ik in antwoord op het betoog van de heer Schutte al gezegd dat 1% à 2% internationaal ook 1% à 2% nationaal betekent. In diezelfde motie wordt het oordeel uitgesproken dat een nationale stijging van de CO2-emissies na 2000 moet worden uitgesloten, ook in het geval andere landen hun doelstelling niet of onvoldoende realiseren.

In het tweede deel van de motie op stuk nr. 18 wordt een soortgelijk verzoek toegespitst op hetgeen wij doen als andere EU-landen kiezen voor een ieder-voor-zichpolitiek.

Onze huidige doelstelling, 3% reductie, hebben wij niet afhankelijk gesteld van internationale ontwikkelingen. Ik wil dat beleid ook na 2000 overeind houden. Daarom is in de klimaatnota 2% – 1990 minus 3% – beschreven als minimuminzet en stabilisatie. Wel wijst de Energienota op onze afhankelijkheid van internationale besluitvorming.

Met de motie op stuk nr. 9 krijg ik voor deze besluitvorming de steun in de rug om ambitieus in te zetten. Op de uitkomst wil ik nu niet vooruitlopen.

Het deel van de moties op stukken nrs. 10 en 18 waarin ons wordt gevraagd nu al uit te spreken wat wij na 2000 wel of niet precies doen als andere landen kiezen voor een Alleingang, acht ik thans prematuur. Ik heb gisteren al gezegd dat ik ervan uitga dat wij op dat ogenblik, als zich dat voordoet, wederom een debat met de Kamer voeren over de te nemen maatregelen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

De minister vindt dat prematuur. Kan zij mij dan uitleggen, waarom zij in de vervolgnota Klimaatverandering zelf zegt dat, als die situatie zich voordoet, niet is uit te sluiten dat Nederland de stabilisatiedoelstelling loslaat?

Minister De Boer:

Ik heb gezegd dat dit nooit kan buiten een Kamerdebat om. Dat betekent dat wij op dat ogenblik de situatie in internationaal verband onder ogen moeten zien. Wat betekent die nou voor ons? Gisteren heb ik ook al gezegd dat naar mijn mening de stabilisatie het uitgangspunt is, niet omdat ik dat een maximale inspanning vind, maar omdat ik dat als het ware de bodem vind van je activiteiten met daarboven die 2%. Constateren wij in internationaal verband inderdaad een ontwikkeling in negatieve zin – welke geest wij ook mogen aanroepen, ik zou zeggen verhoede dat – dan moeten wij op dat ogenblik in de Kamer opnieuw een debat voeren. Ik heb gisteravond ook gezegd: als u van mij wilt horen dat die zinsnede geamendeerd wordt in de zin van "dan moet er op dat ogenblik een Kamerdebat plaatsvinden", dan kan ik u dat nu volledig toezeggen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat debat zal sowieso plaatsvinden, dat zal de Kamer ongetwijfeld willen. Maar er zijn zeker drie fracties, namelijk D66, de Partij van de Arbeid en GroenLinks, die dat in een deel van een motie hebben vastgelegd. Daarin staat namelijk: de harde ondergrens van stabilisatie als het onverhoopt in internationaal verband niet lukt. Wat weerhoudt u er nu van om met dat element van die moties mee te gaan en te zeggen: oké, dat zien wij als een verplichting als het onverhoopt mis mocht gaan?

Minister De Boer:

Ik vind het een goede zaak dat wij in dat geval onmiddellijk na Kyoto met elkaar discussiëren over de situatie die dan ontstaat.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

U zegt over het dictum van de motie op stuk nr. 18 het volgende: moge wie dan ook het verhoeden, maar als de daarin beschreven situatie in werking zou treden, dan wil ik daarover een debat met de Kamer hebben. Bedoelt u daarmee dat u die passage uit de motie wilt hebben? Of bedoelt u daarmee: als het zover is, dan willen wij daar met de Kamer over praten? Immers, wat let ons allen om daar tegen die tijd een debat over te hebben.

Minister De Boer:

Mijn standpunt is als volgt. Wij hebben een soort drieslag in de besluitvorming. Wij hebben een soort terugvaloptie dat als er helemaal niets zou gebeuren, wij ons dan wederom moeten beraden. Ik heb gezegd: wij moeten met elkaar een debat hebben op het ogenblik dat die situatie zich voordoet.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Wij zeggen dat dit de inzet van een debat zou moeten zijn. Maar er is natuurlijk helemaal niets tegen een debat en dat sluiten wij met deze motie ook in het geheel niet uit.

Minister De Boer:

In de motie op stuk nr. 12 van het CDA wordt gevraagd om een stapje verder te gaan dan de 2% reductie. Hij vraagt mij te streven naar 40% reductie in 2020. Die 2% per jaar komt uit op 33% in 2020. Dat betekent dat de heer Ten Hoopen bij een te realiseren doelstelling van 40% uitgaat van een reductie van 2,5% per jaar. Dat acht de regering een niet haalbare optie.

Voorzitter! In de motie op stuk nr. 15 wordt de regering verzocht een pakket maatregelen vast te stellen waarmee de 3% reductie kan worden bereikt.

In de motie op stuk nr. 17 wordt ons verzocht bij de begroting voor 1998 inzicht te geven in de alsdan bereikte en geraamde effecten.

In de motie op stuk nr. 23 wordt het kabinet ten slotte verzocht voor de zomer van 1997 een pakket maatregelen voor te leggen die kunnen worden genomen zonder concurrentienadelen.

Ik wil die drie moties aan elkaar knopen en zeg de Kamer toe dat zij uiterlijk in november 1997 een integrale rapportage zal krijgen waarin ingegaan zal worden op het volgende:

  • - de vooruitzichten met betrekking tot de reductiedoelstelling van 3%;

  • - de effecten van het beleid dat is aangekondigd in het NMP 2 en de derde Energienota;

  • - de effecten van het extra beleid dat ik vorig jaar aangekondigd heb in de zogenaamde septemberbrief;

  • - de effecten van de regulerende energiebelasting;

  • - de geraamde opbrengst van de extra 750 mln. die wij kortgeleden ter beschikking hebben gesteld;

  • - de eerste fase van de verkenningen die in de klimaatnota aangekondigd zijn en die onze nationale en internationale inzet voor na 2000 zullen schetsen;

  • - en, last but not least, mijn inzet bij de onderhandelingen in Kyoto en de basis voor het NMP 3 waar het om het klimaat gaat. Dat integrale debat, dat verreweg mijn voorkeur heeft boven telkens een versnipperde behandeling, zou vooraf moeten gaan aan het ogenblik dat ik naar Kyoto afreis om daar de onderhandelingen aan te gaan. Dan hebben wij een totaalpakket en kunnen wij in de breedte en in de diepte ingaan op de hele situatie van het klimaatbeleid, voor 2000 en na 2000.

Daarmee heb ik de vraag van de heer Rosenmöller over de toezeggingen bij de algemene beschouwingen beantwoord.

De voorzitter:

Mijnheer Rosenmöller, u hebt geen termijn. U loopt heel enthousiast naar de interruptiemicrofoon. U mag een opmerking maken, maar die voetnoot maak ik op voorhand.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voor termijnen loop ik meestal enthousiast naar het katheder.

De voorzitter:

U hoeft er zich niet druk om te maken, maar ik ben daar niet altijd van overtuigd.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat merk ik af en toe. Ik heb een korte vraag aan de minister. Bij de algemene beschouwingen ging het om de resultaten van de extra beraadslagingen in het kabinet over datgene wat na het pakket van 750 mln. zou moeten gebeuren. De minister-president heeft gezegd dat daarover nadere informatie naar de Kamer komt. Dat mis ik nog in het op zichzelf imposante rijtje dat door de minister is opgenoemd.

Minister De Boer:

Als het door mij opgesomde rijtje resulteert in de gezamenlijke constatering dat wij nog meer moeten inzetten – die discussie hebben wij ook gisteravond gevoerd: meer groei vergt meer inzet – dan komt dat aan de orde. Dat komt in dat debat aan de orde. Op dat ogenblik hebben wij zicht op de situatie. Dat hebben wij nu nog niet.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Zal pas op dat moment door het kabinet de afweging worden gemaakt of de huidige 750 mln. voldoende zal zijn om bijvoorbeeld de doelstelling van min 3% te halen?

Minister De Boer:

Daar beginnen wij nu mee. Wij beginnen nu de onderzoeken. Dat betekent dat wij daar in de komende periode meer zicht op krijgen. Als u eerder wilt weten waarvoor die 750 mln. wordt ingezet, denk ik dat collega Wijers, ook in het verlengde van wat hij daar gisteravond over heeft gezegd, daarover best nog eens met u daarover van gedachten wil wisselen. Mijn inzet is op dit ogenblik om dat totale pakket volgend jaar november met elkaar te behandelen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat betekent dat u het, in tegenstelling tot de minister-president, met dit pakket voor mogelijk houdt dat de doelstelling van een reductie met 3% zal worden gehaald, terwijl de minister-president heeft gezegd dat dit alleen maar een eerste stap kan zijn.

Minister De Boer:

Ik heb een- en andermaal gezegd dat 3% sowieso een geweldige opgave zal zijn. Ik heb gezegd dat die 750 mln. daarin een belangrijke rol zal spelen. Ik heb ook gezegd dat, als blijkt dat het allemaal niet kan, wij ons wederom moeten beraden. Ook collega Wijers heeft dat gezegd. Ik heb er geen enkel probleem mee als u met name over de activiteiten die verder zouden moeten plaatsvinden en die vooral betrekking hebben op activiteiten in de bedrijven op het gebied van schone energie, straks van gedachten zal wisselen met collega Wijers.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Wij weten nu toch al dat wij die reductiedoelstelling niet halen? Wij weten alleen nog niet wat wij wel zullen halen. Daarom is het debat in november van het volgend jaar buitengewoon interessant.

Minister De Boer:

Zullen wij afspreken dat wij eerst kijken wat er wel en niet haalbaar is? Ik wil eerst de cijfers analyseren en dan bekijken of wij tot nieuw beleid moeten komen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik vind dat eerlijk gezegd niet te rijmen met opmerkingen van de minister-president, van wie ik drie citaten kan geven. Dat zal ik nu niet doen.

Minister De Boer:

Dat kan ik ook. Laten wij dit deel van het debat nou even aanhouden, want het bevindt zich voor een deel op het gebied van de portefeuille van collega Wijers. Het lijkt mij zinvol dat wij op dat ogenblik nog eens bekijken of wij het met elkaar eens zijn.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik heb een vraag over het tijdstip waarop dit pakket moet worden besproken. Het lijkt mij een goed idee om het in samenhang te doen, maar is november niet wat laat? Wij zouden dit immers ook kunnen en misschien willen bespreken bij begrotingsbehandelingen en dat soort zaken. Wij willen ook ruimer, voordat Kyoto begint, over de Nederlandse inzet kunnen debatteren.

Minister De Boer:

Ik heb gezegd "uiterlijk november". Wat mij betreft, heb ik een inspanningsverplichting om het eerder te doen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Dat zou ik graag willen. Ik zou het liever voor Prinsjesdag willen behandelen.

De heer Stellingwerf (RPF):

Is de minister niet bang dat de hele opsomming van wat zij tot nu toe heeft gedaan of van plan is te gaan doen, eigenlijk alleen maar het beleid zal bevestigen dat tot nu toe tot uiting is gekomen, namelijk het bij lange na niet halen van de doelstelling van 3%, met als uitkomst zelfs het tegendeel daarvan, namelijk 6,8%.

Minister De Boer:

Wij hebben nu met elkaar een pakket van maatregelen afgesproken. Voor veel van die maatregelen zijn op dit ogenblik nog geen resultaten beschikbaar. Die kunnen wij ook nog niet zien. Ik denk dat het belangrijk is dat wij met elkaar praten op basis van de resultaten die dan ook geanalyseerd kunnen worden. Ik heb een- en andermaal gezegd dat ik, net als de heer Stellingwerf, het reductieverhaal een heel moeilijk verhaal vind. Ik heb ook een- en andermaal gezegd dat het ons absoluut niet van de verplichting ontslaat om daar volledig op in te zetten. Daarom wil ik daar volgend jaar graag verder over praten aan de hand van harde cijfers waaruit blijkt hoever wij nu zijn, wat dat betekent en wat wij extra moeten inzetten.

Dan wordt de regering in de motie op stuk nr. 19 verzocht om begin 1997 plannen voor te leggen ter versnelde doorvoering van de vergroening van het fiscale stelsel. Ik onderschrijf het tempo van harte, maar het uitvoeren van die motie zou afbreuk doen aan de kwaliteit. De commissie-Van der Vaart is net begonnen met het derde deel van het onderzoek en komt medio 1997 met een afrondend rapport. In het nog meer versnellen van het tempo zie ik geen kwalitatieve winst.

De motie op stuk nr. 20 vraagt de regering inkomsten als gevolg van extra economische groei deels aan te wenden om de CO2-emissies terug te dringen. De 750 mln. die kortgeleden beschikbaar is gesteld door het kabinet, dient ook dit doel. Ik heb gisteren al gezegd: meer groei, meer geld en dat heb ik zo-even ook al gezegd. Ik beschouw die motie dus als een ondersteuning van ons beleid.

De motie op stuk nr. 22 van de heer Poppe vraagt de regering de Koninklijke Nederlandse academie van wetenschappen financieel in staat te stellen gecoördineerd internationaal onderzoek op gang te brengen. Het belang van verder onderzoek heb ik gisteren al onderstreept. De commissie-Van Middelkoop en ook ik hebben gewezen op het belangrijke werk dat internationaal wordt gedaan door het IPCC. Duplicatie van internationaal gecoördineerd werken in Nederland acht ik niet zinvol.

Dan rest nog de aangehouden motie van de heer Van Dijke die bij de algemene politieke beschouwingen is ingediend bij de behandeling van wetsvoorstel 25022. Daarin wordt door de heer Van Dijke een oordeel gevraagd over de inspanningen in derde landen die niet in mindering gebracht moeten worden op de vastgestelde nationale doelstelling. Impliciet heb ik daar al antwoord op gegeven via de beantwoording van de heer Klein Molekamp. Ik zie die motie dus als een ondersteuning van het beleid, want ik ben het daar volstrekt mee eens.

Mijnheer de voorzitter! Ik sluit af. Het debat over de vervolgnota Klimaatverandering en de moties die zijn ingediend zie ik als een steun voor het feit dat wij onze internationale reputatie ook na 2000 hoog moeten houden met een stevige inzet en krachtige daden en krachtige instrumentenontwikkeling, ook in de fiscale sfeer. Het komend jaar zetten wij ons internationaal in om een omwenteling van internationale emissies te bewerkstelligen. Wij moeten de omslag maken van een emissietoename in de rijke landen naar een emissiedaling in de rijke landen. Met onze klimaatstrategie voor de lange termijn gaan wij goed voorbereid die discussie in. Voor het behalen van dat stevige resultaat staan wij allemaal en daarvoor hebben wij elkaar hard nodig.

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik heb nog even een aanvulling op wat mevrouw De Boer net zei wat betreft de timing van een aantal signalen en beleidspakketten vanuit het kabinet. Wij moeten een aantal dingen goed uit elkaar halen. Ten eerste komt aan het eind van het jaar het actieprogramma Duurzame energie. Dat is een uitwerking van een toezegging uit de Energienota om op het gebied van duurzame energie de 10%-doelstelling binnen bereik te brengen. Dat komt eind van het jaar, in december.

Ten tweede is er de invulling van het pakket van 750 mln. Dat gebeurt, ik meen dat ik het gisteren ook heb gezegd, in twee tranches. De eerste tranche zal rondom december van dit jaar besloten worden. Het komt naar ik hoop na het kerstreces naar de Kamer. De tweede tranche is gepland in december 1997. Nu moet het, zo dachten wij gisteren in de discussie als reactie op de verschillende vragen, mogelijk zijn om dat naar november te halen als iedereen erg zijn best doet. Dan hebben wij inderdaad een beter beeld van de effecten van het pakket van 750 mln., ook in samenhang met de min 3%-doelstelling en de doelstellingen daarna. Het lijkt mij tamelijk onwaarschijnlijk dat het zou lukken om de zaak verder te vervroegen, want dan gaan op een gegeven moment kwaliteit, timing en snelheid met elkaar strijden. De inzet die wij zojuist kozen, is niet drie keer per jaar over hetzelfde thema te discussiëren, maar één keer, en wel als alle informatie beschikbaar is. Er zijn nog vrij veel vragen over de cijfers in verband met de toename van de CO2-emissie met 6,8%: wat zijn de structurele elementen, wat zijn de incidentele factoren? Ik noem ook de aanloopproblemen met de Eemscentrale en de eenmalige effecten in met name de chemische industrie. Wij willen gewoon heel goed kijken naar de feitelijke cijfers en daarnaast is het niet onbelangrijk dat er zowel bij het bestaande energiebesparingsbeleid als bij het beleid uit de CO2-brief en het nieuwe beleid uit de Energienota heel veel in de pijplijn zit, in verschillende fasen van het beleid. Ook om de Kamer in staat te stellen een goede afweging te maken, is het goed om op een gegeven moment alle elementen bij elkaar te brengen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Maar daar willen wij toch graag iets over te beslissen hebben. Ik heb zojuist van minister De Boer de toezegging gekregen dat zij een uiterste inspanning zal leveren – ik neem aan dat zij dat namens de hele regering zegt – om dat pakket vóór Prinsjesdag 1997 aan de Kamer aan te bieden. Dat lijkt mij ook echt nodig, want als wij nog invloed op het beleid van de minister van Economische Zaken willen uitoefenen, dan kan dat vooral bij de algemene beschouwingen en bij de begrotingsbehandeling. Het lijkt mij inderdaad zinvol om één keer per jaar en niet verschillende keren over zo'n thema te praten, maar gelet op de waarde van dit politieke thema en de positie daarvan in bijvoorbeeld de algemene beschouwingen vraag ik me af of de minister daar nu weer op wil afdingen.

Minister Wijers:

U spreekt van afdingen, maar ik stel vast dat u nu probeert te majoreren, want mevrouw De Boer zei zojuist dat zij een inspanningsverplichting aangaat om te bekijken hoe een en ander zo ver mogelijk naar voren gehaald zou kunnen worden, in de richting van Prinsjesdag. Ze heeft niet gezegd dat het op Prinsjesdag zou zijn, dus het kabinet spreekt wederom met één mond. Natuurlijk, wat kan, dat moet, en wat moet, dat kan. Maar met name als je het pakket van 750 mln., waarbij het om zeer hoge bedragen en grote projecten gaat, om commitments van andere bestuurders dan de centrale overheid, naar voren zou moeten schuiven, dan zou de consequentie zijn dat je de invulling van de tweede tranche van het CO2-plan mist. Dat lijkt mij ongewenst, maar het is uiteindelijk een beslissing van de Kamer. Vooralsnog zullen mevrouw De Boer en ik onze uiterste best doen om het geheel zo ver mogelijk naar voren te halen, maar ik hoop dat u er begrip voor heeft dat wij het zorgvuldig willen doen, als wij zoveel geld uitgeven. En dat houdt in dat wij een goede raming van de CO2-effecten ervan willen hebben.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter! Doorgaans heb ik alle begrip van de wereld, maar ik heb ook een motie ingediend waarin een tijdstip is aangegeven. Ik dacht net dat ik die wel kon intrekken, maar nu begin ik toch weer te twijfelen.

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik zeg niets anders dan mijn collega De Boer, dus ik snap deze reactie eerlijk gezegd niet helemaal.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! De minister-president heeft bij de algemene beschouwingen gezegd: "Wij studeren nog in het kabinet over aanvullende maatregelen van meer structurele aard." Hij heeft ook positief gereageerd op mijn suggestie om daarvoor in het najaar of voor de kerst een aanvullend pakket van maatregelen te presenteren, juist in verband met de doelstelling voor de korte termijn. Ik wil weten wat dat pakket inhoudt, omdat wij nu die min 3%-doelstelling dreigen te verlaten.

Minister Wijers:

Wij hebben naar aanleiding van uw opmerkingen geprobeerd het in de Handelingen te vinden. Ik zie dat u ze bij de hand heeft, dus het wordt nog interessant. Het enige wat wij uit de opmerkingen van de minister-president konden opmaken, heeft te maken met de invulling van de eerste tranche van het pakket van 750 mln. Die is inderdaad voor december voorzien.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Omdat het een toezegging van de minister-president betreft, zou ik even uit de Handelingen willen citeren. Sprekend over het pakket van 750 mln. zegt de minister-president: "Voorts houdt het kabinet zich bezig met het beantwoorden van vragen die van meer structurele aard zijn en wat verder reiken dan het pakket voor de komende periode. Ook daarover zal het kabinet in de loop van het najaar passende informatie aan de Kamer geven." Dan stel ik een vraag aan de minister-president en dan vraag ik hem onderscheid te maken tussen de wat langere termijn, 2000-plus, en de periode tot 2000, omdat wij daarvoor een heldere reductiedoelstelling geformuleerd hebben. Ik vraag hem of hij in het najaar, voor de kerst, meer concreet met een beleidspakket van instrumenten komt, gericht op de realisatie van de CO2-reductie met 3%.

Minister Wijers:

U citeert nog steeds? Dat is belangrijk om te weten.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Ik citeer niet meer; ik vat even mijn vraag samen.

Minister Wijers:

Dat deed mij denken aan sommige interviews die ik wel eens teruglees.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Dat is flauw. U had zich beter moeten voorbereiden. Ik heb die vraag namelijk twee keer gesteld.

Minister Wijers:

Wij hebben ons voorbereid, maar ik zal u niet langer onderbreken. Het is wel van belang dat uw vraag goed wordt geciteerd, zodat ik het antwoord goed kan duiden.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Goed, ik citeer mijn vraag: "Mij lijkt het goed onderscheid te maken tussen alles wat met de CO2-reductiedoelstelling te maken heeft over de periode tot 2000 en bijvoorbeeld het rapport-Van Middelkoop en andere door de premier genoemde stukken die gaan over de periode na 2000. Ik vind het belangrijk dat onderscheid te maken, omdat ik de regering wil vragen de notitie met de beleidsinstrumenten, gericht op het wel halen van de CO2-reductiedoelstelling van 3%, voor de kerst naar de Kamer te sturen, opdat wij die met elkaar kunnen bespreken. Daarbij gaat het om de relatief korte termijn en dat vraagt om snelle actie."

Dan zegt de minister-president: "Voorzitter! Ik begrijp uw bedoeling en ik sta daar sympathiek tegenover. Wat dit betreft hebben wij geen verschil van inzicht."

Minister Wijers:

Het is maar hoe je het leest; ik zie daar overigens geen toezegging in om vóór de kerst met een beleidspakket nieuwe maatregelen te komen. Zo is het ook niet door de minister-president bedoeld. Nogmaals, ik lees dat er ook niet in.

Het is aan de Kamer om daarover te beslissen, maar de opvatting van het kabinet is wel dat op een gegeven moment moet worden gekeken naar de effecten van bijvoorbeeld de CO2-brief, die net is aangenomen. Het is niet goed voor het beleid, evenmin voor de bestuurlijke processen waarin wij zitten en het is niet goed voor het overzicht van uitgaven, als er ieder halfjaar, om het even wat te overdrijven, een discussie wordt gevoerd over weer een pakketje. Dan wordt het geld niet goed uitgegeven. Dat is de teneur van de bespreking daarvan in het kabinet. Dit geldt zeker ook voor de opmerkingen van de minister-president. Het is vervelend dat daarover een misverstand is gerezen, maar het kan niet de bedoeling zijn geweest dat er een soort nieuwe CO2-brief gemaakt moet worden, wat de heer Rosenmöller nu impliceert. Zo is er niet in het kabinet over gesproken, ook niet bij de evaluatie van de algemene beschouwingen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voor de laatste keer: de minister-president heeft zijn nuancering van de 3% duidelijk gemaakt. Hij heeft ook gezegd dat 750 mln. niet genoeg is. Het is duidelijk dat de min 3% wordt losgelaten. Vandaar dat ik waarde hecht aan een opmerking van de minister-president die naadloos aansluit op mijn vraag terzake. In politieke zin is dat instemming. Als de minister daar anders over denkt, hoor ik dat graag. Feitelijk merk ik dat het zo is, maar het stelt mij buitengewoon teleur dat het kabinet op dit moment eigenlijk niet verder denkt dan de implementatie van de 750 mln. en niet nadenkt over de noodzakelijke aanvullende maatregelen om de min 3% te halen. Ik ben er stellig van overtuigd dat wij met de huidige maatregelen die min 3% niet halen. De minister weet dat ook. Dit is dus de laatste keer dat ik hier iets over gezegd heb.

Minister Wijers:

Ik zal hier ook nog een laatste opmerking over maken. Persoonlijk vind ik het heel vervelend als er verschillende verwachtingen achter woorden gelegd worden. Wij hebben het gecheckt en daarbij is gebleken dat niet geprobeerd is om de suggestie te wekken die de heer Rosenmöller begrepen heeft. Ik ben het wel met hem eens als hij zegt dat, gehoord het verslag van de discussie, die tenminste multi-interpretabel is.

Ik wil er geen misverstand over laten bestaan dat wij zeer actief bezig zijn met het uitvoeren van alle afgesproken maatregelen om de min 3%-doelstelling te realiseren. Mevrouw De Boer heeft dat ook al een paar keer gezegd. Wij hebben allerlei aanwijzingen dat het energiebesparingsbeleid, waarnaar mevrouw De Boer heeft verwezen, in bijvoorbeeld de industrie keurig op schema ligt. Wij hebben ook aanwijzingen dat allerlei maatregelen uit de Energienota, die pas een paar maanden geleden zijn besproken en vastgesteld, op route liggen. Het 750 mln.-pakket is een consequentie van een hele discussie over integraal, samenhangend beleid van het kabinet. Vanwege meer economische groei willen wij de koppeling absoluut niet loslaten. Het pakket van 750 mln. is daar een gevolg van. Het gaat om structurele maatregelen die zeer waarschijnlijk consequenties hebben vóór 2000. Gezien het type projecten waar wij het over hebben, verwacht ik grote, duurzame effecten na 2000. Daarmee zijn wij dus bezig. Het wordt wel een keer belangrijk om van gedachten te wisselen naar aanleiding van terecht vragen die over die cijfers bestaan: plus 6,8%, wat is incidenteel, wat is structureel en welk beleid zit er in de pijplijn en krijgt consequenties in de periode tot 2000? Dat zijn allemaal zaken waarover rond de zomer milieuverkenningen verschijnen. Daardoor krijgen wij weer wat meer inzicht. De verschillende instituten die wij hebben, hebben voor die verkenningen de cijfers geanalyseerd. Wij zullen toch onze beslissingen moeten nemen op basis van goede informatie en inzicht in beleid, dat er nog niet qua resultaat is, maar waartoe al wel is besloten. Als je dat niet doet, loop je maar achter jezelf aan, met steeds nieuwe maatregelen. Uit de sfeer van het rapport-Van Middelkoop begreep ik niet dat het de bedoeling was dat wij ieder jaar dit soort discussies zouden moeten voeren. Het gaat om structurele maatregelen. Dat is de inzet van het kabinet, vóór 2000 en ná 2000.

Dan kom ik bij de heer Poppe, ook al is hij er nu niet. Hij stelde een vraag over restwarmte. Ik meen dat ik al gezegd heb dat dit inderdaad een belangrijk element kan zijn van het pakket van 750 mln. In categorie 1 zitten elementen zoals exergie. Ik moet er wel een waarschuwing bij geven. Er is op het ogenblik een groot aanbod van restwarmte. Het probleem zit 'm in toenemende mate in de vraag. Als je de vraag steeds verder wilt aanboren, heeft de vraag de neiging om steeds verder af te komen liggen van de bron van de warmte. Dat betekent dat je over een lange afstand moet gaan transporteren. Dat maakt de kosten hoger en dat maakt het moeilijker om de zaak voor elkaar te krijgen. Ik ben het overigens op zichzelf wel eens met het principe dat de heer Poppe aangaf.

Voorzitter! Ik geef een reactie op een aantal moties. Eerst op de motie op stuk nr. 8, van de heer Rosenmöller. In het licht van het debat van gisteren zal het hem niet verbazen dat wij aanneming van die motie met klem ontraden, en wel op basis van drie argumenten. Feitelijk klopt de argumentatie niet, heb ik gisteren proberen uit te leggen. Bestuurlijk is het verkeerd en politiek is het niet mogelijk. Ik heb altijd geleerd dat één argument voldoende is, maar ik noemde ze toch maar even alledrie.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

En alledrie argumenten gelden voor het hele kabinet, neem ik aan. Los van de staatsrechtelijke kant gelden de argumenten politiek ook voor het hele kabinet?

Minister Wijers:

Stelt u zich eens voor dat ik hierop een ontkennend antwoord zou moeten geven? Dat zou natuurlijk uw finest day zijn!

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Het is dus allemaal nog erger dan ik dacht!

Minister Wijers:

Voorzitter! Wij ontraden aanvaarding van de motie op stuk nr. 11, ook van de heer Rosenmöller, met name vanwege het absolute karakter van het verzoek dat in de motie is opgenomen.

Dat is een andere schaal dan de motie op stuk nr. 20, van mevrouw Jorritsma. Die motie ligt meer in de lijn van datgene wat wij hebben gezegd in de beantwoording in eerste termijn. Wij beschouwen die motie dan ook als een ondersteuning van ons beleid.

Dan kom ik bij de motie op stuk nr. 13. Deze motie heeft dit nummer niet voor niets gekregen, want wij ontraden aanvaarding van deze motie. Ik zie de heer Mateman in de zaal zitten. Het is misschien goed om even de consistentie van het CDA ten aanzien van het FES aan de orde te stellen. Vanochtend geselde de heer Mateman het kabinet over het gebrek aan consistentie van de regering in relatie tot de zuiverheid van het FES. En wat zien wij hier? Een motie van hetzelfde CDA, waarin wordt gesproken over het waarborgen om deze middelen aan te wenden voor investeringen in technologie ten behoeve van de CO2-reductie. Ik weet niet meer wat echte zuiverheid bij het CDA is. De heer Mateman kan ervan verzekerd zijn dat het kabinet de zuiverheid van het FES verdedigt. Daarom ontraden wij het aannemen van de motie.

De heer Mateman (CDA):

Ik begrijp niet wat de tegenstelling is. In uw brief over het CO2-plan staat de passage dat u erop zult letten dat bij de besteding de FES-criteria zullen worden toegepast, en wel in hun oorspronkelijke betekenis en niet in de uitgeklede betekenis. Er kan dan ook geen enkele tegenstelling bestaan tussen mijn opmerkingen en datgene wat mijn collega-woordvoerder heeft gezegd. Maar ik zie aan uw blijde gezicht dat wij het met elkaar eens zijn.

Minister Wijers:

Nee, het blijde gezicht komt doordat ik vind dat u inconsistent bent.

De heer Mateman (CDA):

Op welk punt dan?

Minister Wijers:

Ik zal het even in detail bespreken. Het FES zit zodanig in elkaar dat er bepaalde bronnen zijn. Daar zullen wij nog met elkaar over spreken. Het gaat dan over de verkoop van staatsdeelnemingen, de extra opbrengsten van aardgasexport en dat soort zaken. Vervolgens wordt er door het kabinet op basis van de FES-criteria een politieke afweging gemaakt, aan de hand waarvan wordt bepaald welke projecten wel of niet worden gehonoreerd. In de motie wordt gesproken over het waarborgen, dus over een rechtstreekse relatie tussen middelen die het FES ingaan, en middelen die worden uitgegeven. Dat is strijdig met de Wet FES. U zult het met mij eens zijn dat er geen relatie is tussen de inkomsten van het FES en de uitgaven van het FES. In de motie wordt daar wel naar gevraagd. Ik kan daarom niet anders zeggen dan dat er in die zin door het CDA inconsistent over het FES wordt gesproken.

De heer Mateman (CDA):

Ik zie dat niet. Zolang de bestedingen passen in de doelstellingen die aan het structuurfonds ten grondslag liggen – dat willen wij waarborgen – hoe kan er dan een tegenstelling liggen? Waar u terecht bezwaar tegen zou kunnen maken, is het earmarken van middelen die binnenkomen die precies in dezelfde sector besteed zouden moeten worden. En dat is uw uitleg. Onze uitleg is, dat ze aan de criteria van het FES moeten voldoen en dan is er geen tegenstelling. Die kan er ook niet zijn, want wij hebben het samen afgestemd.

Minister Wijers:

Ik begrijp nu dat wij de motie van de heer ten Hoopen zo moeten interpreteren, dat het kabinet wordt uitgenodigd om de wet toe te passen. Dat, voorzitter, is het type motie dat wij overbodig verklaren. Stelt u zich voor, dat het kabinet de wet niet zou toepassen!

De heer Mateman (CDA):

En als zo'n motie van de coalitiepartij komt, omarmt u haar meestal. Dat is ook de gewoonte in dit land.

Minister Wijers:

Nee, voorzitter, ook als coalitiepartijen komen met voorstellen om het FES op een andere manier toe te passen dan de wet, moet het kabinet wel zeggen dat het de wet moet toepassen. De motie is dus overbodig of ik ontraad haar; dat doet er niet zoveel toe. Na lezing, lijkt het mij dat ik haar moet ontraden want volgens mij staat die motie haaks op de Wet FES.

De motie-Stellingwerf op stuk nr. 16 beschouwen wij als een ondersteuning van het beleid. Prijs en rentabiliteit van duurzame en fossiele brandstoffen zijn aan elkaar gerelateerd. Via fiscale regimes proberen wij juist de prijsontwikkeling van die twee type brandstoffen bij elkaar te brengen. Wij zien hierin dan ook een ondersteuning van het beleid, die u ook zult zien uitgewerkt in het actieprogramma Duurzame energie.

De motie op stuk nr. 20 is een ondersteuning van beleid. Zeker deze ministers zullen zich in politieke debatten in het kabinet inzetten om als er extra groei is en een extra noodzaak om te investeren – en dat ligt in de lijn der verwachting van energiebesparing en duurzame energie – daarvoor extra middelen te krijgen. Wij zullen in dat geval deze motie citeren.

Mijn deskundigen zeggen mij dat ik de motie-Ten Hoopen op stuk nr. 14 heb overgeslagen en dat klopt. Die motie gaat over een maximale inspanning om kennis op het gebied van de toepassing van kernenergie te behouden. Ik kan die motie niet anders lezen dan als ondersteuning van het beleid, indien de interpretatie is dat het plaatsvindt binnen de context van de huidige begroting voor EZ. Aangezien er geen verdere financiële vertaalslag is gemaakt, kan ik die motie niet anders interpreteren. Daarmee is de motie een ondersteuning van het beleid.

De motie-Van den Berg op stuk nr. 21 is mij sympathiek. Zij stelt voor om het CO2-plan vooral te richten op duurzame energie. Er is echter een bezwaar tegen deze motie. In het CO2-plan dat nu in hoofdstructuur is neergelegd, volgen wij drie lijnen. Wat de heer Van den Berg in zijn motie voorstelt, gaat heel erg in op het type maatregelen dat alleen op de lange termijn werkt. Dat zou haaks staan op het gevoel dat in de Kamer aanwezig is, namelijk dat wij proberen een mix te krijgen in type investeringen zoals in de Vinex-locaties waarvan de besluitvorming nu plaatsvindt en waarbij wij door nu extra geld ter beschikking te stellen exergieprojecten, een optimale energie-infrastructuur, kunnen realiseren. Dit is historisch echt een belangrijk moment, want als wij het nu niet doen, ligt het weer voor 50 jaar vast. Nogmaals, hoewel ik de sympathie deel voor het stimuleren van duurzame energie, vind ik de accentverschuiving die hij in zijn motie aanbrengt, eerlijk gezegd ten onrechte. Om die reden wil ik de motie ontraden, waarbij ik niets wil afdingen aan de sympathie voor duurzame energie.

De heer Van den Berg (SGP):

Voorzitter! Dank voor de sympathie maar met sympathie schiet je niet altijd even veel op in de politiek. Dat heb ik wel geleerd. Maar ik meen gisteren duidelijk uit de woorden van de minister begrepen te hebben dat het gaat om het zodanig inzetten van middelen dat ook op langere termijn daarmee het grootst mogelijke effect wordt bereikt met het oog op het doel dat ons allen voor ogen staat. Ik heb niet gezegd dat alles naar de duurzame energieopwekking moet. Maar de minister mag mijn motie zo vertalen, dat het mij gaat om een groter accent op de duurzame energieopwekking, terwijl het nu als je de CO2-brief goed leest, geheel gelijkwaardig wordt gesteld.

Minister Wijers:

Voorzitter! Eerlijk gezegd, hebben wij geen keiharde afspraken gemaakt over de verschillende categorieën. De heer Van den Berg zal het overigens wel met mij eens zijn dat naarmate je je middelen meer duurzaam inzet, het kortetermijneffect minder groot zal zijn en dan heb je het toch bij sommige projecten al gauw over drie, vier jaar. Ik vind dat we met het streven om, als het even kan en de besteding ervan niet ten koste gaat van de structurele doorwerking van de maatregel, de 750 mln. op zo kort mogelijke termijn effect te laten hebben, moeten opletten en moeten voorkomen dat we niet doorslaan naar één kant. Ik vraag de heer Van den Berg eigenlijk te overwegen de motie aan te houden. Dat zou een alternatief kunnen zijn. Als wij een invulling hebben gegeven voor het pakket van 750 mln. zou hij alsnog kunnen beoordelen of wij evenwichtig genoeg tewerk zijn gegaan.

Tegen die tijd kan hij ook de andere maatregelen die wij in het kader van het actieplan Duurzame energie nemen, in zijn beschouwingen betrekken. In dat actieplan wordt naast technologiesturing en fiscale instrumenten een aantal andere dingen behandeld en die zijn ook van grote betekenis voor de stimulering om te komen tot duurzame energie.

Voorzitter! Ten slotte wil ik iets zeggen over de motie van mevrouw Dijksma op stuk nr. 24. Misschien is Nederland niet het meest voor de hand liggende land om het gevraagde te doen. Toch kan men zeggen: iemand zou zo'n haalbaarheidsstudie een keer moeten doen. Met de bescheidenheid die een klein land past – het is bekend dat de toetredingsbarrières in de auto-industrie heel groot zijn – zeg ik mevrouw Dijksma graag toe dat wij het gevraagde onderzoek zullen doen.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aanstaande dinsdag te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven