Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Verhagen aan de staatssecretaris van Justitie, over de verstrekking van een verblijfsvergunning aan een Iraanse asielzoekster die een transseksuele behandeling in Nederland wil ondergaan.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Op 11 mei vorig jaar hebben wij uitvoerig overleg gevoerd over de mogelijkheid van geslachtsveranderende behandelingen bij asielzoekers zonder status. De CDA-fractie vond en vindt het absurd en ongewenst dat een dergelijke kostbare operatie ten laste van het ziekenfonds wordt verricht terwijl de asielzoeker nog in procedure is. Asielzoekers die nog niet over een verblijfsstatus beschikken, hebben uiteraard recht op noodzakelijke medische voorzieningen. Dat staat voor ons buiten kijf. Maar een kostbare en langdurige geslachtsveranderingsoperatie behoort onzes inziens daar niet toe.

De staatssecretaris had tijdens het overleg op 11 mei begrip voor die opvatting en zegde toe maatregelen te nemen. Het blijkt dat het toch bij woorden is gebleven. Naar aanleiding van de geslachtsverandering van de Iraanse asielzoekster heb ik de volgende vragen.

1. Kan de staatssecretaris aangeven hoe zij reageert op reacties die zij ongetwijfeld van velen heeft gekregen die totaal niet begrijpen waarom bijvoorbeeld fysiotherapie of voorzieningen voor gehandicapten niet of slechts ten dele worden vergoed, terwijl mensen zonder verblijfsstatus een kostbare geslachtsveranderende operatie mogen ondergaan?

2. Waarom laten de bewindslieden nog steeds toe dat met de voorbereiding en de behandeling van transseksuele asielzoekers wordt begonnen, alvorens over hun verblijfsstatus is besloten?

3. Nu het mogelijk is gebleken wel een zogenaamd AWBZ-vervangend pakket voor asielzoekers af te sluiten, vraag ik de staatssecretaris of zij bereid is een ziekenfondsvervangend pakket voor asielzoekers af te sluiten waarbij ombouwoperaties uitgezonderd zijn van de verzekering.

De voorzitter:

Uw tijd is om.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Tegen de heer Verhagen wil ik zeggen dat de uitspraken die zijn gedaan tijdens het algemeen overleg van 11 mei 1995 een vrij brede consensus hadden in deze Kamer en door het kabinet geheel gedeeld worden. Dat kan ook afgeleid worden uit de beantwoording van schriftelijke vragen die de heer Verhagen nog recent heeft gesteld. Ik verwijs naar de beantwoording van 17 april. In het schriftelijke antwoord staat expliciet dat het kabinet van oordeel blijft dat wij uiterst terughoudend moeten zijn en dat het ons onverstandig lijkt dat er al van behandeling sprake is, terwijl de betrokkene nog in afwachting is van de beslissing over de procedure.

Mij hebben natuurlijk ook reacties bereikt naar aanleiding van de persberichten over hetgeen in dit concrete geval is gebeurd. Ik begrijp die reacties. Dat blijkt uit het feit dat wij met deze Kamer overeenstemming hadden over het feit dat met de grootst mogelijke voorzichtigheid gehandeld dient te worden. Ook wij zijn van mening dat pas met de behandeling mag worden begonnen als er duidelijkheid is over de verblijfsstatus. Ik begrijp die reacties ook omdat wij uiterst zuinig moeten omgaan met onze voorzieningen. Bovendien hebben wij met hoge medische kosten te maken, terwijl een dergelijke behandeling jaren kost. Dat kan alleen als je weet dat je hier mag blijven.

Over dit geval kan ik zeggen dat wij hebben gehandeld overeenkomstig de afspraken gemaakt tijdens het algemeen overleg van 11 mei 1995. Op 18 mei vorig jaar is meteen een werkinstructie aan onze mensen uitgegaan. Ik heb dit concrete geval laten uitzoeken. De heer Verhagen heeft immers ook schriftelijke vragen gesteld. De betrokkene heeft in april 1994 een aanvrage voor asiel ingediend. Die aanvrage is afgewezen. Vervolgens is er in mei 1995 een bezwaarschrift ingediend en een voorlopige voorziening aangevraagd. Pas in september is de betrokkene met de VU in aanraking gekomen.

Er zullen straks ook nog vragen gesteld worden aan de vervangend minister van Volksgezondheid, maar als ik het geheel overzie, dan moet ik het volgende constateren. In de eerste plaats moet het algemene beleid absoluut overeind blijven, zoals wij ook met elkaar hebben afgesproken op 11 mei. In de tweede plaats heeft de minister van Volksgezondheid vorig jaar juli uitdrukkelijk afspraken gemaakt met de VU en duidelijk gemaakt dat het kabinet geen voorstander was van behandeling voordat er duidelijkheid is over de status. Behandeling mag dus niet leiden tot statusverbetering. Het was een dringend verzoek van de minister van Volksgezondheid. Meer kon zij op dat moment niet doen. Dat houdt verband met de financiering.

Hoewel ik in dit concrete geval de gang van zaken wel verklaarbaar acht, omdat er vanaf maart dit jaar door hongerstaking en door de VU druk is uitgeoefend, is er mijns inziens sprake van een "bedrijfsongeval". SchmitzDit moet leiden tot hernieuwd overleg van de minister van Volksgezondheid en mijzelf met de VU. Men moet echt eerst checken of er sprake is van een verblijfsstatus.

Overigens heeft hier nog geen behandeling plaatsgevonden. Op 1 mei heeft de VU mij bevestigd dat niet met behandeling is begonnen. Ik vind echter dat ook de intake niet moet beginnen. Wij willen dus in de eerste plaats opnieuw overleggen met de VU.

In de tweede plaats wil ik nog eens overleggen met de geneeskundig inspecteur. Die wordt immers ingeschakeld, overeenkomstig onze voorschriften, maar laat zich daarbij sterk leiden door de indicering van de VU. De vraag is echter of dat onafhankelijk genoeg is.

In de derde plaats wacht ik, in dit concrete geval, de beslissing op het bezwaarschrift af. Die komt half mei. Er is overigens een mondelinge toezegging gedaan. Ik acht mij daaraan gebonden. Ik wil echter de beslissing op het bezwaar afwachten.

Wat het AWBZ-pakket betreft, in de beantwoording op 17 april heb ik namens de minister van VWS antwoord gegeven op de vraag waarom het er niet uit zou kunnen. Ik wil daar graag met minister Borst over spreken. Wellicht dat de waarnemend minister van Volksgezondheid dat kan bevestigen. Wij hebben een overleg met het Zilveren Kruis. In dat overleg is de overeenkomst gesloten. Wij kunnen het daarin opnieuw aan de orde stellen.

De heer Verhagen (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar zeer heldere beantwoording. Ik ben het met haar eens als zij erkent dat dit een "bedrijfsongeval" is. Ik vind echter dat het een dusdanig ernstig bedrijfsongeval is dat het zich niet voor herhaling leent. Wat dat betreft, behoud ik mij dan ook het recht voor om hierop nader terug te komen, indien het hernieuwde overleg niet zal leiden tot het uitsluiten van deze mogelijkheden.

Over een van de antwoorden heb ik een nadere vraag. De staatssecretaris stelt dat vanwege de hongerstaking en druk van de VU een uitzondering is gemaakt. Ik moet zeggen dat mij dat enigszins bevreemdt, aangezien dit bij mij een licht gevoel oproept van wijken voor chantage of wijken voor druk. Dat mag toch nooit het gevolg hebben dat het beleid terzijde geschoven wordt? Ik wil dan ook vragen hoe de staatssecretaris denkt te voorkomen dat transseksuelen expliciet naar Nederland toekomen om hier een beroep op de asielstatus te doen en wel met de bedoeling om in aanmerking te komen voor de kosteloze behandeling.

Tot slot wil ik nadere informatie verkrijgen van de staatssecretaris over de vraag waarom in dit geval – het besluit van de VU is van 25 maart, het besluit van de IND van 27 maart – niet voldaan is aan de toezeggingen dat pas met behandeling en voorbereidingen gestart kan worden op het moment dat er duidelijkheid bestaat over de status. Hoe kan het daarnaast dat de IND in dit geval in twee dagen tot een conclusie kan komen, terwijl in andere gevallen asielzoekers maanden moeten wachten om een uitspraak te krijgen van de IND?

Staatssecretaris Schmitz:

Mijnheer de voorzitter! In de eerste plaats wil ik het "ernstige" bedrijfsongeval relativeren. Ik wil vooropstellen dat toegeven aan chantage in die zin niet en nooit aan de orde mag zijn. Wij weten allemaal dat er bij de asielaanvragen vele en ook zeer schrijnende gevallen zijn waarbij men soms een uitweg zoekt via een hongerstaking. Dat is nimmer een grond om een toezegging te doen. Weliswaar is hier aan de orde dat het in maart in mijn ogen te snel is gegaan. Dat is wat ik bedoelde met een bedrijfsongevalletje. Ik wil mijn mensen hier niet al te zwaar laten vallen. Op het moment dat er van een hongerstaking sprake was en op het moment dat de VU vroeg hoe het ermee stond, is op 25 maart, na overleg met de geneeskundige inspectie, een fax van de IND aan de VU gegaan met het bericht dat er van een verblijfstitel sprake zou zijn en dat er van die kant geen bezwaar meer was. Dat bericht is op 27 maart gevolgd door een gesprek van de IND met betrokkene. Op 25 maart is het meegedeeld aan de VU.

Ik meld overigens dat de IND wel degelijk gronden had om te voorzien dat er een humanitaire verblijfsstatus aanwezig kon zijn. In de eerste plaats is de grond daarvoor de algemene medisch-psychische toestand van betrokkene. Dat is dus niet de transseksualiteit op zichzelf, maar de algemene medische situatie van betrokkene. In de tweede plaats is er de belemmering, gelegen in artikel 3 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens, namelijk dat in het geval van een land als Iran verwijdering straks niet aan de orde zou kunnen zijn. Formeel moet overigens nog op het bezwaarschrift worden beslist.

Ik wil dus heel duidelijk maken dat wij niet voor hongerstaking of iets dergelijks wijken, maar dat wij wel, onder grote druk van de bijzondere omstandigheden, snel gehandeld hebben en, wat mij betreft, te snel. Ik had het liever grondiger en schriftelijk duidelijk op een rij gezet, zodat niemand zich daaraan had kunnen storen en zodat men begrip had gehad voor de beslissing die wij op dit moment in zeer individuele gevallen nemen. Wij moeten niet doen alsof hele troepen hierheen komen. De beslissing om tot behandeling over te gaan, is überhaupt voor elk individu een heel zware beslissing. Bovendien heeft de VU nog een zeer duidelijke, uitgebreide en zorgvuldige procedure alvorens daartoe wordt overgegaan. Het zal dus altijd om heel spaarzame gevallen gaan.

De heer Rijpstra (VVD):

Voorzitter! Ik kom straks nog bij de minister ad interim terecht, maar ik heb nog een vraag voor de staatssecretaris. Heb ik het goed begrepen dat zij, net zoals de VVD-fractie, van mening is dat – gelet op de zwaarte en de tijdsduur van de ingreep, maar ook op het kostenaspect en de problematiek in de gezondheidszorg met betrekking tot de kostenbeheersing en de wachtlijsten – een dergelijke ingreep niet in het pakket dat wij asielzoekers aanbieden, behoort te zitten en dat zij hierover verder overleg met de minister van VWS en de zorgverzekeraar zal voeren?

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Ik vind dat ik daarover uitdrukkelijk overleg moet voeren met de minister van VWS. Zij heeft daarover gesproken en zij heeft in het AO van vorig jaar gezegd dat zij heeft overwogen om dit uit het pakket te halen, maar er waren juridische en financiële belemmeringen. Op grond daarvan meent zij dat dit niet uit het pakket kan worden gehaald. Omdat wij toch al een overleg met het Zilveren Kruis hebben, lijkt het mij, ook op grond van deze recente bevindingen, echter alleszins voor de hand te liggen dat wij dit opnieuw ter sprake brengen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! De staatssecretaris zei terecht dat het niet mogelijk is om een onderscheid aan te brengen ten aanzien van het ziekenfonds. Daarvoor zijn er niet alleen juridische, maar ook morele redenen: als je in Nederland bent, heb je gewoon recht op datgene wat de andere Nederlanders hebben. Aanhakend bij het overleg dat wij vorig jaar hebben gevoerd, vertelde de staatssecretaris ook over de gesprekken die met de VU gevoerd zijn. Ook nu zei zij weer dat het een zware beslissing is. Wij moeten dingen natuurlijk wel in de juiste proporties blijven zien: het is niet zo dat honderden of zelfs tientallen mensen hierheen komen om een dergelijke operatie en een dergelijke ingreep in de persoonlijke omstandigheden te overwegen. Mijn concrete vraag: is met de VU, los van de afspraken over statussen en dergelijke, ook indringend afgesproken dat bij asielzoekers, al of niet in het bezit van een status, dezelfde zorgvuldige procedure gehandhaafd blijft als voor alle mensen in Nederland? Dat betekent dus een lange voorbereidingstijd en ook bekijken of de betrokkene eraan toe is. Dat geldt zeker in dit concrete geval, want een hongerstaking begin je niet voor niets. Het lijkt mij dus helder dat er sprake is van een moeilijke positie, ook in emotioneel opzicht.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! Het is voor de betrokkene inderdaad een zware beslissing. Ik zei al dat het absoluut niet om grote aantallen gaat; integendeel. Tegen de heer Verhagen zeg ik dat de mensen die zich terecht afvragen wat er in dit geval gebeurt en die mij persoonlijk daarover een brief hebben geschreven, een persoonlijk antwoord krijgen waarin wordt uitgelegd hoe en waarom wij dat zo doen en hoe weinig dat aan de orde is.

Het overleg met de VU heb ik niet persoonlijk gevoerd, maar is door mevrouw Borst gevoerd. Ik heb overigens een verslag van dat overleg gekregen. Het uitgangspunt daarbij was inderdaad dat bij asielzoekers, bij mensen die in Nederland geboren en getogen zijn en bij mensen die waar dan ook vandaan komen, precies dezelfde procedure en zorgvuldigheid – dus met een lange intakeperiode en in verschillende fasen – aan de orde zijn. Dat heb ik uit het verslag gelezen. Voor het overige moet ik mij van opmerkingen op dit punt onthouden, omdat mevrouw Borst dit met de VU heeft besproken. Volgende keer hoop ik bij het gesprek aanwezig te kunnen zijn.

Mevrouw Swildens-Rozendaal (PvdA):

Voorzitter! Ik wil iets verifiëren, zowel bij de bewindspersoon als bij de heren Verhagen en Rijpstra. Precies een jaar geleden hebben wij een algemeen overleg gehad. Daarin is heel duidelijk naar voren gekomen dat transseksualiteit geen grond is voor toelating en asiel, dat behandeling pas plaatsvindt na het regelen van het verblijf, dat individueel zal worden bezien of terugzending op humanitaire gronden verantwoord is en dat in hoogst uitzonderlijke gevallen met de behandeling in eerste fase pas kan worden aangevangen op medische gronden, iets waar de geneeskundig inspecteur van Justitie buitengewoon streng naar kijkt. Daarnaast is afgesproken – en daar gaat het naar mijn gevoel in de media een beetje over – dat de behandeling van de twaalf gevallen die er al waren, afgemaakt kan worden.

Mijn vraag aan de staatssecretaris is: hoe staat het met het bevorderen van deskundigheid van de contactambtenaar en met de vorderingen rond het erkenningsverdrag waarover wij vragen hebben gesteld? Die mensen moeten per slot van rekening weer terug naar huis.

De heer Verhagen (CDA):

Voorzitter! Ik wil best een aan mijn adres gestelde vraag beantwoorden, maar ik heb in het betoog van mevrouw Swildens geen vraag kunnen ontdekken die ik zou moeten beantwoorden. Als ik enige opheldering kan krijgen, zou mij dat wenselijk zijn.

De voorzitter:

Dat kan niet. Dan was de vraag onvoldoende duidelijk.

Staatssecretaris Schmitz:

Voorzitter! De vragen aan mij gesteld waren uiterst duidelijk. Ik bevestig nog even de gronden. Mevrouw Swildens had het over de geneeskundig inspecteur die grondig naar de medisch-psychische situatie kijkt. Ik wil met hem overleg voeren over de wijze waarop van die kant het contact met de VU kan worden onderhouden.

Ook ik heb in de pers gelezen over twaalf gevallen. Ik heb de stand van hedenochtend opgevraagd. Voor zover het de immigratiedienst bekend is, gaat het om vijf gevallen. Vier daarvan zijn in behandeling en een geval is afgewezen. Die vier bestaan uit twee Roemenen, een Georgiër en een Iraanse.

Op 18 mei vorig jaar is een instructie gegaan naar de contactambtenaren en is invulling gegeven aan verdere informatie en voorlichting op dat punt. Internationaal gezien is in het kader van de EU een bespreking geweest over de vraag of van verdere samenwerking sprake zou kunnen zijn. Ik moet melden dat ik hiervoor bij de andere landen van de EU geen grote belangstelling heb kunnen constateren. Niettemin zal in september aanstaande – wij hebben het dan over de civielrechtelijke kant – een bespreking onder Nederlands voorzitterschap worden gehouden in een subcommissie over het ontwerp-verdrag dat door Nederland is opgesteld inzake de erkenning van beslissingen over de vaststelling van het geslacht. Ik kan de afloop daarvan niet voorspellen. Ik ben op dat punt voorzichtig, gezien de niet zo grote belangstelling waarover ik net sprak.

De voorzitter:

In verband met de samenhang zijn, in afwijking van de volgorde op het groentje, nu eerst de vragen van de heer Rijpstra aan de orde.

Naar boven