Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid M.B. Vos aan de minister van Economische Zaken, over berichten dat een energiedistributiebedrijf de MAP-heffing wil afschaffen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Afgelopen week liet de PNEM, het energiedistributiebedrijf in Brabant, weten dat het per 1 juli de zogeheten milieu-actieplanheffing zal afschaffen. Uit de opbrengst van deze heffing worden allerlei activiteiten betaald om energiebesparing en duurzame energie te stimuleren. De PNEM stelt dat de MAP-heffing niet langer nodig is, nu er sinds 1 januari jl. een energieheffing is ingevoerd. Ook een paar andere bedrijven hebben inmiddels te kennen gegeven dat ze op termijn van de MAP-heffing af willen. Overigens zijn er ook bedrijven die er absoluut niet vanaf willen.

Hiermee dreigt een bijzonder effectief en succesvol instrument te worden afgeschaft. De GroenLinks-fractie betreurt dit. Energiebesparing en duurzame energie verdienen absolute prioriteit, willen wij het klimaatprobleem in de toekomst nog kunnen beheersen. De fractie vindt het daarom onacceptabel en onbegrijpelijk dat de PNEM tot dit besluit heeft kunnen komen. In het debat over de Wet energiedistributie begin dit jaar zei de minister nog dat hij ervan uitgaat dat de MAP-heffing in ieder geval tot het jaar 2000 gehandhaafd blijft. Ook na 2000, zo zei hij, moet alles uit de kast om energiebesparing te realiseren, waarschijnlijk inclusief instrumenten zoals het MAP. Tegen deze achtergrond wil ik de minister van Economische Zaken een aantal vragen stellen.

Ik zou graag, ten eerste, van de minister een algemene reactie op het voornemen van de PNEM willen horen. Gezien zijn eerdere uitlatingen kan hij toch niet met het voornemen instemmen?

Deelt de minister, ten tweede, de mening dat de PNEM feitelijk handelt in strijd met de Wet energiedistributie, waarin de MAP-heffing is vastgelegd en die binnenkort van kracht zal worden? Weliswaar biedt deze wet een theoretische mogelijkheid om de MAP op nul te stellen, maar de minister heeft tijdens het debat heel duidelijk gesteld dat dit volgens hem een louter theoretische mogelijkheid is.

Mijn laatste en belangrijkste vraag is, welke maatregelen de minister zal nemen om te zorgen dat de PNEM en, zo nodig, andere distributiebedrijven doorgaan met de MAP-heffing, zodat deze middelen beschikbaar blijven voor activiteiten rond energiebesparing en duurzame energie.

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik heb ook kennis genomen van het persbericht van de PNEM. Laten wij even precies vaststellen wat de PNEM gezegd heeft. In het persbericht waarop de kranteartikelen gebaseerd zijn, meldt het distributiebedrijf dat het geen toeslagen met hetzelfde doel als de regulerende energiebelasting wil heffen en dat daarom per 1 juli de MAP-toeslag voor alle klanten die de regulerende energiebelasting betalen, zal worden beëindigd. De MAP-activiteiten voor die doelgroep worden gelijktijdig afgebouwd. Wel blijft overigens advisering in stand als normale serviceverlening aan die klanten. In het MAP van de PNEM wordt de aandacht verschoven naar het bevorderen van energie-efficiency bij bedrijven. Die activiteiten worden gefinancierd uit de MAP-reserves van de PNEM, die ongeveer 35 mln. bedragen. Daarom wordt ook de MAP-toeslag bij zakelijke klanten "vooralsnog", naar men zegt, beëindigd. Ten slotte meldt de PNEM dat de oorspronkelijke MAP-doelstellingen blijven gehandhaafd.

Dit zijn dus de feiten. Wat is nu mijn reactie daarop? De melding van de PNEM dat de oorspronkelijke MAP-doelstellingen ongewijzigd blijven en worden gehandhaafd, wekt geen verbazing, want ik zou niet weten waarom die ter discussie zouden moeten staan, zonder overleg met EnergieNed of met mij.

De PNEM kiest voor extra aandacht voor de bedrijvensector waar veel energie-efficiency te behalen is. Er is op zichzelf niets tegen om die sector wat extra aandacht te geven, al hebben wij met een heleboel van die bedrijven daaruit al meerjarenafspraken. Ik vind de afbouw van de kleinverbruikersactiviteiten teleurstellend, want juist die sector, waar ook het midden- en kleinbedrijf voor een groot deel toe behoort, verdient bijzondere aandacht van het MAP. Juist de energiedistributiebedrijven, die dicht bij die klanten zitten, zijn bij uitstek geschikt om te kunnen reageren op de vragen die daar spelen. Ze kunnen dat veel beter dan de rijksoverheid vanuit Den Haag. Het is misschien niet makkelijk, maar om nu te stellen dat het niet meer gebeurt, vind ik geen goede zaak, ook al omdat de zusterbedrijven ermee doorgaan.

Ik ben verder van mening dat de geest van de MAP-afspraken zich er absoluut niet tegen verzet dat hogere resultaten worden bereikt dan is afgesproken. Het is niet verboden in dit land om wat ambitieuzer te zijn dan doelstellingen die eerder zijn afgesproken. Dat is ook de geest van het beleid dat is uiteengezet in de Derde Energienota. Ik vind het dus teleurstellend dat de PNEM zonder enig overleg, noch met EnergieNed noch met mij, voor de communicatie van deze weg gekozen heeft. Ik heb inmiddels de PNEM-directie op de hoogte gesteld van die teleurstelling.

Ik ben het verder ook niet eens met de stelling van de PNEM dat naast de regulerende energiebelasting, die moet leiden tot vermindering van het energieverbruik, er geen ruimte zou zijn voor MAP-achtige instrumenten. Het einddoel is misschien gelijk, in de zin van meer energie-efficiency, maar het zijn complementaire instrumenten. De regulerende energiebelasting werkt generiek prijsverhogend, verhoogt de prijs van energie, verlaagt de prijs van arbeid en remt daarmee generiek de vraag naar energie af. De opbrengst wordt teruggesluisd via lagere belasting, zoals het bij een regulerende belasting hoort. De MAP-heffing is een toeslag voor de financiering van gerichte uitgaven. Er is een duidelijk gedefinieerde bestemming vastgelegd. Die discussie hebben wij gehad rond de Wet energiedistributie. Er waren discussies of dit allemaal wel goed was georganiseerd en of er geen oneigenlijk gebruik was. Ik dacht dat wij daarover goede afspraken aan het maken waren. Er is geen enkele reden, zoals ik ook heb gezegd in de discussies over de Wet energiedistributie en over de Energienota, om voordat er vervangende middelen zijn, dit instrument ter discussie te stellen.

Nu is er ook goed nieuws. En laten wij ons niet door één persbericht in de ellende laten storten. U heeft, evenals ik, een brief gekregen van EnergieNed, waarin staat dat alle energiedistributiebedrijven onverminderd belang hechten aan het bereiken van de gestelde milieudoelstellingen. Ik heb maar eens bij EnergieNed laten checken of dit exclusief of inclusief de PNEM en andere is. Er kan geen misverstand over bestaan. EnergieNed heeft expliciet verklaard dat nadrukkelijk de instemming is verkregen van ook de PNEM voor dit statement. Men werkt kennelijk wel loyaal mee aan het realiseren van de doelstellingen van MAP 2. Men werkt overigens ook loyaal mee, zoals ik heb begrepen, aan de doelstellingen van MAP 3 voor de periode 1997-2000. Ik kan mij dus eigenlijk niet voorstellen dat daar geen maatregelen in zouden zitten die ook gericht zijn op de kleinverbruiker. Ik zal er in elk geval bij de energiebedrijven sterk op aandringen dat dit accent er wel is en dat er ook een adequate inspanning is, gericht op de kleinverbruiker.

Is het nu strijdig met de Wet energiedistributie? Voor duurzaam zal er waarschijnlijk altijd een heffing blijven, naar mijn verwachting ook voor energiebesparing. Het is echter niet in strijd met de Wet energiedistributie in de zin dat de Wet energiedistributie een financieringsmogelijkheid opent. Voor zover het niet mogelijk is uit het normale ondernemingsvermogen die activiteiten te financieren, kun je dus zo'n MAP-heffing toepassen. Als je dus ook een ander positief verhaal daarbij zou kunnen betrekken, zou je kunnen zeggen dat dit misschien een illustratie is van een op zichzelf succesvolle bedrijfsvoering bij de PNEM, dat men geen heffing nodig heeft om dat beleid te realiseren. Ten aanzien van de PNEM zou je dus kunnen zeggen: een 8 voor bedrijfsvoering, een 3 voor externe communicatie en een aantal vraagtekens bij de intenties.

Wat doe ik daaraan? Ik heb dus een brief gestuurd naar de directie van de PNEM met een vraag om toelichting op deze gang van zaken. Ik heb ook mijn teleurstelling uitgesproken over het feit dat het zo in de communicatie heeft moeten gaan. Er wordt in deze wereld buitengewoon veel gecommuniceerd, mag ik wel zeggen. Of misschien moet ik wel zeggen: gesproken. Het zou op z'n minst gepast hebben dat dit eerst eens behoorlijk besproken zou zijn geweest voordat dit naar buiten zou zijn gekomen. Wat die intenties betreft probeer ik er nu achter te komen wat de exacte bedoelingen zijn van de PNEM, ook wat betreft de activiteiten in MAP 3.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister voor zijn antwoord. In elk geval is hij helder dat hij de afschaffing van de MAP-heffing teleurstellend vindt en dat hij dit geen goede zaak vindt. Hij heeft dit ook laten weten in een brief aan de PNEM. Ik zou graag een afschrift van deze brief in de richting van de Kamer zien gaan.

De minister zegt verder dat alle distributiebedrijven achter de milieudoelen staan. Het zou er natuurlijk nog bij moeten komen dat zij daar niet achter staan. Dat zou werkelijk te gek voor woorden zijn. Het klinkt dus aardig wat de minister hier meldt, maar de vraag is toch wat hij nu gaat doen om te zorgen dat dit instrument op tafel blijft. Daar waren natuurlijk mijn vragen op gericht. De minister heeft eerder, namelijk bij de behandeling van de Wet energiedistributie, maar ook toen wij de extra klimaatmaatregelen met hem en met minister De Boer bespraken, gezegd dat alle instrumenten nodig zijn om die doelstellingen te halen. Alle hens aan dek, zei hij. Het is voor mij volstrekt duidelijk dat wij zonder dit instrument de doelstellingen niet kunnen halen. Kortom, dan zal de minister ook moeten zeggen dat dit instrument moet blijven bestaan, los van de vraag of er nog allerlei andere goede dingen gebeuren binnen de bedrijven. Ik heb hier graag een helder antwoord op. Vindt de minister dat dit instrument moet blijven bestaan en dat alle bedrijven het zullen nakomen?

Ik ben er verbaasd over dat de minister zei dat de opstelling van de PNEM niet in strijd met de wet is, omdat de wet alleen maar een financieringsmogelijkheid opent. Er is hierover een zeer uitputtend debat gevoerd. Onder anderen de heer Van Middelkoop speelde toen een rol. Hij wilde de mogelijkheid uitsluiten dat men tot een nulheffing zou overgaan. De minister heeft daarop gezegd: dat is niet nodig, want het is een puur theoretische mogelijkheid en het is duidelijk dat de geest van de wet is dat er een heffing komt. Ik ben er dan ook uiterst verbaasd over dat de minister nu zegt dat wij alleen maar een financieringsmogelijkheid openen. De wet legt juist een basis en de minister moet er dan ook van uitgaan dat elk bedrijf overgaat tot een MAP-heffing. Ik ben het dan ook niet eens met de reactie van de minister. Graag heb ik hierop een nadere reactie.

De bedrijven krijgen weliswaar een 8 van de minister, maar de antwoorden die de minister tot nu toe heeft gegeven, komen voor mij niet verder dan een 6-.

Minister Wijers:

Voorzitter! Het gaat uiteindelijk om de vraag of doelstellingen bereikt worden. Ik hoop dat mevrouw Vos dat met mij eens is. Blijkbaar – maar daarover heb ik vragen gesteld, zoals ik uiteengezet heb – heeft de PNEM in het verleden reserves opgebouwd. De 8 die ik heb gegeven, was niet voor hele proces, maar alleen voor de bedrijfsvoering die heeft geleid tot het opbouwen van de reserves. De PNEM denkt blijkbaar in staat te zijn om de doelstellingen onverkort te realiseren. Dan nog rijst bij mij de vraag waarom men de lat niet wat hoger legt. Wat dat betreft zal er tussen mevrouw Vos en mij weinig verschil van mening over zijn dat hogere doelstellingen, ook bij de kleinverbruiker, alleen maar goed zijn. Als het mogelijk is om die via reguliere instrumenten te bereiken, moet men proberen om dat te doen. Ik heb daar vragen over gesteld. Ik wil er dus eerst meer over weten.

Het persbericht is overigens niet in alle opzichten even duidelijk. Men heeft het over "vooralsnog". Het kan dus zijn dat men eerst een reserve afbouwt en vervolgens toch weer met een heffing komt. Ik weet dat niet. Dat wil ik eerst even weten. Wettelijk creëer je een mogelijkheid. Ik ben er tot nu toe niet van uitgegaan dat een energiedistributiebedrijf in staat is om dit soort doelstellingen te realiseren zonder dat er structureel gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheden. Ik zal mij er eerst van laten overtuigen of dat mogelijk is. Naar de letter van de wet kan ik geen bedrijf dwingen om gebruik te maken van een financieringsmogelijkheid. Ik kan bedrijven wel aanspreken op het halen van de doelstellingen en, als ze die doelstellingen makkelijk bereiken, op het al dan niet hoger leggen van de lat. Dat moet mijn eerste inzet zijn. Het gaat mij niet om de instrumenten, maar om het zoveel mogelijk besparen van energie, met zo laag mogelijke lasten voor het midden- en kleinbedrijf en de burgers. Ik wil het eerst eens zien, want ik geloof het allemaal niet zo erg. Dat is in feite ook de achtergrond van de vragen van mevrouw Vos. De wet legt geen verplichting op wat de heffing betreft, maar wel wat de resultaten betreft. Daar zal ik de bedrijven op aanspreken. In die zin zijn alle andere signalen redelijk positief.

Ik maak nog één opmerking over datgene wat de PNEM blijkbaar doet. Ik zei al dat men wel doorgaat met advisering. Het gaat blijkbaar over het afbouwen van een aantal subsidiemaatregelen. Maar opnieuw, ik wil eerst behoorlijk antwoord van de PNEM hebben om precies te weten waar het over gaat.

Uiteraard krijgt mevrouw Vos een afschrift van mijn brief aan de PNEM.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Voorzitter! Ik ben blij dat de minister hier op z'n minst teleurgesteld over is. De fractie van D66 is dat ook in hoge mate.

Het feit dat de advisering in stand wordt gehouden, heeft naar mijn idee niks met de MAP-gelden te maken. Ik kan mij herinneren dat in de discussie over de Wet energiedistributie juist gezegd is dat die advisering erbuiten gehouden werd.

Ik stel nog twee vragen. Is het mogelijk om via het ministeriële toezicht op de tarieven deze buitengewoon teleurstellende maatregel van de PNEM terug te draaien? De maatregel is vooral heel slecht voor de beeldvorming van de MAP-gelden.

De MAP-heffing bestaat, naar ik meen, sinds 1990. De ecotax is er sinds 1 januari. Op dit moment bedenkt de PNEM het om de MAP-heffing af te schaffen. Dat is kort na de behandeling van de Derde Energienota. In die nota hebben wij ook het grootschalig produktiebedrijf aan de orde gehad, waar de PNEM zich in hoge mate tegen verzette. Ziet de minister op enigerlei wijze een samenhang tussen deze twee zaken en, zo ja, hoe denkt hij daarop te reageren?

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik ben het met mevrouw Jorritsma eens dat dit onwenselijk is, omdat het de beeldvorming rondom MAP niet goed beïnvloedt. De beeldvorming was naar mijn overtuiging met name slecht geworden, doordat er twijfels bestonden over de vraag of die gelden conform de doelstellingen werden aangewend. Het had echter niets te maken met de doelstellingen als zodanig. Dat was de conclusie, dacht ik, van het debat dat wij hadden. Het is heel vervelend dat dit soort signalen worden gegeven.

Het is daarnaast zo – mevrouw Vos verwees ernaar – dat er ook in de energiewereld wel meer partijen zijn die twijfelen aan MAP. Ik ga ervan uit dat wat dit betreft de zorgvuldigheid in de communicatie, in dit geval ook naar Den Haag toe, in de gaten wordt gehouden, want het kan niet zo zijn dat je zorgvuldigheid omtrent de communicatie maar één kant op gaat. In die zin wil ik goed op de hoogte worden gesteld van wat daar nu precies achter zit.

De tweede vraag van mevrouw Jorritsma was of er een relatie zit tussen het wat twijfels hebben – laat ik het maar zo zeggen en het niet erger maken dan het is – over het nut en de noodzaak van een grootschalig produktiebedrijf en deze actie. Ik ga ervan uit dat het management van deze onderneming zo professioneel is, ook op dit gebied, dat men dit soort dingen niet zal doen. Ik kan mij niet voorstellen dat men zich zo onprofessioneel zou opstellen.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Ik bekijk de zaak even heel anders. Ik ben verbaasd over de teleurstelling van de minister over de maatregel van de PNEM. Bij de behandeling van de regulerende energieheffing heb ik al aangekondigd dat die energieheffing de goed functionerende milieu-actieplannen van de energiedistributiecentra zal frustreren. De minister was dus gewaarschuwd. Het blijkt nu: er is sprake van een dubbele heffing voor een zelfde doel. Ik vind het zeer begrijpelijk dat de PNEM zegt niet te willen meedoen aan een dubbele heffing voor een zelfde doel. De minister noemt het wel complementair, maar het blijft een dubbele heffing.

De minister zei ook dat het doel moet zijn: zo laag mogelijke kosten. Ik heb daarom de vraag aan de minister of hij met name in het kader van de gelijkheid, wat betreft de zo laag mogelijke kosten, de andere distributiecentra wil verzoeken om de heffing voor de MAP-gelden af te schaffen, omdat die in feite vervangen is door een niet goed functionerende energieregulerende heffing. Het is jammer dat op deze manier de MAP-heffing zou verdwijnen...

De voorzitter:

Uw tijd is om.

De heer Poppe (SP):

...want die heeft een resultaat van 14%, terwijl wij het andere nog maar moeten zien.

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik begrijp dat de heer Poppe zijn commitment aan energiebesparing nu helemaal aan de wilgen hangt. Ik heb net uitgelegd dat MAP en regulerende energiebelasting complementaire instrumenten zijn. Het ene is een generiek instrument dat probeert de relatieve kosten te beïnvloeden voor iedereen. Het andere is met name bedoeld voor ondersteuning van investeringsachtige trajecten die ertoe moeten bijdragen dat er meer energiebesparing plaatsvindt. Er liggen daar grote kansen, zowel bij kleinverbruikers, als bij grootverbruikers. Ik ben het niet eens met zijn stelling. Ik ben ook absoluut niet van plan om zijn suggestie te volgen. Als ik het goed begrijp, zijn logica volgend, zegt hij: het instrument waar ik bezwaar tegen heb, moet je maar handhaven; het instrument dat ik omarmd had, kun je wel afschaffen. Nu, als dat logisch is, voorzitter... Het zal misschien logisch zijn, maar dan volgens de logica van de heer Poppe, die niet mijn logica is.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ook mij hebben de berichten dat de PNEM de MAP-heffing zou willen afschaffen, verrast, omdat bij de gesprekken die de laatste tijd hebben plaatsgevonden over de Derde Energienota, dit voornemen helemaal niet kenbaar is gemaakt. Men had dat best kunnen doen, gelet op het verloop van het debat over de Wet energiedistributie.

Ik was van plan – dat is nu wat doorkruist door deze mondelinge vragen – om daar bij de vaste commissie voor Economische Zaken op in te gaan, voorzitter, en de minister een brief te vragen. Dat doe ik nu bij dezen. Hij heeft zojuist gezegd dat hij bereid is de brief die hij gekregen heeft, te laten zien. Is de minister bereid om, na de gesprekken die hij gaat voeren met de PNEM – dat laatste neem ik aan, gelet op het oordeel dat hij heeft gegeven: een 8 voor de bedrijfsvoering, een 3 voor de communicatie en vraagtekens bij de rest –, de Kamer een brief te sturen over deze zaak, inclusief het antwoord op de vraag of hij tot maatregelen zou moeten overgaan? Ik durf dit te vragen, omdat er in de Kamer wel degelijk discussie over is geweest om een nultarief niet mee te nemen. Wij zouden dit dan kunnen betrekken bij het debat over de kernactiviteiten van de energiedistributie, want wij hebben afgesproken dat wij daar nog op terugkomen.

Als de minister dat zou kunnen toezeggen, voorzitter, laat ik het hier vanmiddag bij. Ik was echter ook verrast; ondanks de 8 die terecht gegeven is, telt ook de 3.

Minister Wijers:

Ja, voorzitter, ik ben het geheel met de heer Lansink eens. Ik zeg hem toe dat ik met zo'n antwoord zal komen.

De heer Remkes (VVD):

Voorzitter! Wie zich in herinnering roept wat namens de fractie van de VVD bij de behandeling van de Wet energiedistributie is gezegd, zal begrijpen dat wij in ieder geval niet echt verbaasd waren over deze stap van de PNEM. Wij zullen ook niet echt verbaasd zijn als in de toekomst andere energiedistributiebedrijven deze stap zullen volgen.

Daarvoor zijn twee redenen. Het moet de bedrijven gaan om de resultaten. De minister heeft dat ook aangegeven. Het maakt niet uit of men die resultaten via het instrument van de MAP-heffing of op een andere wijze kan weten te bereiken. Dat is de eerste reden.

Nu de tweede reden. Als die bedrijven tot de conclusie komen dat het rendement van de door hen geïnvesteerde milieugulden op deze wijze niet al te hoog meer is en zij worden daarop door hun klanten nog wel aangesproken, heeft dat bedrijf een punt om dat instrument ter discussie te stellen en te zoeken naar andere wegen om die doelstellingen te realiseren.

Voorzitter! Vanuit die achtergrond zou ik de volgende concrete vraag aan de minister willen stellen. Ik denk overigens dat die een hoop commotie kan voorkomen. Is de minister bereid om op korte termijn, ter uitvoering van een door de Kamer aangenomen motie over de MAP-heffing, om de tafel te gaan zitten met het energiedistributiebedrijfsleven en te spreken over de vraag, hoe na 2000, en in de interimperiode tot 2000, dat instrument gestalte kan krijgen?

Minister Wijers:

Voorzitter! In de gesprekken rondom de Wet energiedistributie heb ik gezegd, dat ik een discussie over instrumenten wil voeren vanuit de effectiviteit van de instrumenten. In die zin is iedereen gerechtigd – ook de PNEM – om vraagtekens te zetten bij de effectiviteit van een instrument en er zijn twijfel over uit te spreken of de laatst geïnvesteerde gulden op deze manier het best wordt geïnvesteerd.

Maar, dat moet plaatsvinden in de context van hoge doelstellingen die wij in ons land hebben ten aanzien van energie-efficiency. Als het zo zou zijn dat blijkbaar met minder middelen dezelfde doelstellingen worden bereikt, is voor mij de vraag open of wij het geld dat wij nu ter beschikking hebben niet moeten inzetten om hoger gestelde doelen te bereiken, of dat dit automatisch leidt tot de conclusie dat er geen gebruik van gemaakt wordt. Die discussie wil ik in ieder geval voeren. Voor mij is het nog niet zeker dat er dan moet worden geconcludeerd dat het niet wordt uitgeven. Op zichzelf is het een legitieme vraag die ook besproken zal worden met de energiebedrijven.

Overigens zijn wij in gesprek met de energiedistributiebedrijven over MAP 3. Wat dat betreft heb ik alleen maar positieve signalen gekregen over de inzet van alle energiedistributiebedrijven om over een breed pakket verdergaande energie-efficiencydoelstellingen te bereiken.

In die context wil ik ook helderheid hebben over de vraag, wat men van plan is voor de kleinverbruikers en voor de verschillende partijen daarin.

Wij zitten dus al rondom de tafel. Ik ben daarover redelijk optimistisch, in ieder geval voor het traject 1997-2000. Als u mij toestaat, zou ik dat eerst voor elkaar willen hebben. Ik heb mij namelijk in deze Kamer gecommiteerd aan een aantal doelstellingen, waarop ik ook word afgerekend. Daarna zullen wij zeker de discussie voortzetten over het beleid na 2000, al was het maar omdat wij de Energienota moeten uitvoeren.

De heer Van Dijke (RPF):

Voorzitter! De minister heeft gezegd, dat de PNEM voor communicatie in zijn optiek een 3 heeft. Vindt de minister in relatie tot het gewisselde, dat de PNEM ten aanzien van het ambitieniveau een 1- heeft? Zou er iets gedaan kunnen worden om dat tot een voldoende te brengen?

Vindt de minister dat ook het ambitieniveau van zijn eigen Energienota tegen het licht gehouden moet worden met het oogmerk dat naar boven bij te stellen? Het blijkt nu immers dat het kennelijk eenvoudiger te bereiken is dan de minister in eerste instantie had voorzien!

Minister Wijers:

Voorzitter! De heer Van Dijke veronderstelt nu allerlei zaken, waarop ik nu juist eerst een antwoord zou willen hebben. De doelstellingen moeten worden gerealiseerd. Ik ga ervan uit dat iedereen zich daaraan houdt. Het gaat hier niet om de stelling van de PNEM dat men de doelstellingen zo wel mooi vindt en dat men er daarom mee stopt. Men heeft blijkbaar andere middelen – daarom heb ik die 8 voor bedrijfsvoering gegeven – die men in eerste instantie wil inzetten. Op zichzelf vind ik dat bespreekbaar. De vraag is wel of je geen hogere doelstellingen moet hebben. Ik wil daarover graag een gesprek voeren met EnergieNed en de PNEM. Heeft dit consequenties voor de ambities van de Energienota? De doelstellingen in deze nota betreffen de periode vanaf 2000. Ik ga er nog steeds van uit – ik heb dat ook met argumenten onderbouwd tijdens de discussies – dat de doelstellingen in de Energienota vooralsnog zeer ambitieus zijn. Maar als er internationale veranderingen zijn, kunnen wij de doelstellingen misschien hoger bijstellen.

De heer Crone (PvdA):

Voorzitter! Er zit toch een addertje onder datgene wat de minister zegt. De PNEM heeft aangegeven niet de voorlichting maar de subsidies af te schaffen. De subsidies zijn er bijvoorbeeld voor woningbezitters die huisisolatie toepassen. Wij hebben altijd gezegd: de subsidies mogen alleen worden gegeven op basis van een wettelijke grondslag in het MAP. Als de financiering plaatsvindt via de tarieven, komt de minister in problemen met het toezicht op de tarieven. Dan zullen andere burgers zeggen dat het niet meer mag.

Als deze subsidies niet worden toegepast, gaat de prijs omlaag. Dan ontstaat er toch een neerwaartse concurrentiespiraal. Moet, als de distributiebedrijven zo met hun nutstaken omgaan, niet andere bedrijven dan de distributiebedrijven gevraagd worden om deze taken uit te voeren?

Minister Wijers:

Voorzitter! Ik had het nadrukkelijk over MAP-reserves en niet over algehele reserves. Het is geld in het kader van het MAP dat in het verleden blijkbaar niet is uitgegeven.

Dan kom ik bij de concurrentie. De paradox zit in het volgende. De PNEM heeft aangekondigd de activiteiten voor de kleinverbruikers niet langer te continueren. Maar daar hebben wij de marktwerking het verst weggezet. Dat vraagstuk is dus niet aan de orde. Ik ben het er overigens mee eens dat, als energiedistributiebedrijven zich de existentiële vraag stellen of zij hierin wel een rol te vervullen hebben, wij de existentiële vraag moeten stellen of wij dan andere mechanismen moeten bedenken. Dat moet dan wel gebeuren.

Naar boven