Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Hillen.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! Wij werden gisteren blij verrast met een brief van staatssecretaris Gmelich Meijling, 's avonds, nadat er een persconferentie had plaatsgevonden, waarin werd aangekondigd dat de dienstplicht helemaal zou worden opgeschort en dat de laatste lichtingen niet meer zouden worden opgeroepen.

Dat is een erg leuk bericht voor diegenen die er met tegenzin tegenop zagen, maar vanuit de Kamer kijk ik er toch zeer bevreemd tegenaan, daar waar wij het als Kamer met grote meerderheid altijd gesteund hebben, op dringend advies van de regering, om de dienstplicht tot het laatste toe in stand te houden en niet toe te geven aan allerlei, heel begrijpelijke, druk vanuit de samenleving om de laatste lichtingen niet meer op te laten komen. Dan is het hoogst vreemd dat de staatssecretaris op het laatste moment toch maar vindt – zonder ons te raadplegen en zonder met de Kamer verder overleg te plegen – dat onze argumenten blijkbaar met terugwerkende kracht zwaar genoeg waren.

De minister van Defensie heeft al twee keer geconstateerd bij een debat, dat het vertrouwen in het defensiebeleid van dit kabinet heel breed in de Kamer aanwezig is. Op het moment echter dat de staatssecretaris van Defensie argumenten hanteert die eerder niet zo zwaar waren, maar nu met terugwerkende kracht alsnog zwaarder zijn dan het dringende beroep dat hij op ons deed in eerdere gevallen, gaan wij natuurlijk twijfelen aan zijn argumenten. Om die argumenten nader te onderzoeken, zou ik willen voorstellen de brief die hij gisteren aan ons heeft gestuurd, zo gauw mogelijk op de agenda te plaatsen, opdat wij met hem daarover van gedachten kunnen wisselen.

Mevrouw Sipkes (GroenLinks):

Voorzitter! Ook ik viel gisteravond bijna van mijn stoel af van verbazing, toen ik de staatssecretaris voor het journaal zag verschijnen en hem hoorde aankondigen dat de dienstplicht, de opkomstplicht, opgeschort wordt. In tegenstelling tot de heer Hillen verheugde mij dat en had ik zoiets van: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Maar verbazingwekkend was het wel, zeker gegeven de discussies die wij zo'n twee à tweeënhalve maand geleden met de staatssecretaris hadden en waar hij uiteindelijk zei, dat het onmogelijk was om de opkomstplicht sneller af te schaffen dan gepland. Het verzoek van de heer Hillen wil ik derhalve ondersteunen, ook al is mijn invalshoek een andere. Ik heb hierover toch nog een aantal vragen aan de staatssecretaris te stellen.

Mevrouw De Koning (D66):

Voorzitter! Ik deel voor een belangrijk deel de bezwaren van mijn collega's, maar ik wil erop wijzen dat ik vanmorgen reeds in een brief aan de griffier gevraagd heb om dit punt op de agenda van de eerstvolgende commissievergadering te zetten, omdat mij dat de juiste weg leek en in evenwicht met het begane.

De heer Van den Doel (VVD):

Voorzitter! De snelheid van de heer Hillen begrijp ik niet. Wij hebben een brief gehad als Kamer. Ik steun het voorstel van mevrouw De Koning om in de eerstvolgende procedurevergadering – die is al gepland op donderdag – te kijken hoe met die brief verder om te gaan.

De heer Zijlstra (PvdA):

Voorzitter! De PvdA is blij verbaasd. Gelet echter op het feit dat de heer Hillen aan de orde stelt om het hier te doen, heeft dit volgens mij in beginsel voorrang boven een procedure via de vaste kamercommissie. Ik zou dit verzoek derhalve willen steunen.

De heer Hillen (CDA):

Voorzitter! Ik constateer dat er steun is voor mijn verzoek en ik handhaaf het dan ook graag.

De voorzitter:

Ik stel voor dat er gevolg wordt gegeven aan het verzoek van de heer Hillen, hetgeen betekent dat de brief aan de agenda wordt toegevoegd. Wanneer de behandeling zal zijn, kan ik nu nog niet zeggen. Daar zal ik zo snel mogelijk een voorstel voor doen. Ik heb de indruk dat er vanmiddag nog meer agendavoorstellen komen. Wij moeten straks het slagveld maar eens overzien.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Collega's, ik heb nu een delicaat probleem op te lossen. De heer Rosenmöller heeft, zoals u weet, vorige week om een brief gevraagd in verband met koopkrachteffecten. Die brief is voor de heer Van Zijl aanleiding om het woord te vragen, maar ook de heer Rosenmöller wil daarover het woord. Zij hebben mij beiden gerapporteerd dat zij dat, zo nodig, gelijktijdig willen. Toch denk ik dat dit verwarring oproept.

Na deze inleiding moet ik zeggen, dat de heer Van Zijl mij als eerste heeft benaderd. Ik neem aan dat de heer Rosenmöller er geen bezwaar tegen heeft, dat ik de heer Van Zijl het woord geef.

De heer Van Zijl (PvdA):

Voorzitter! Een buitengewoon verstandig initiatief van de heer Rosenmöller vorige week heeft gisteren geleid tot een reactie van het kabinet op het vraagstuk van de tegenvallende loonstroken. De brief van het kabinet daarover heeft een aantal vragen van ons beantwoord, maar er blijven nog wat punten over. Ik kan mij niet anders voorstellen dan dat in ieder geval mijn fractie, maar wellicht ook die van de heer Rosenmöller, het verstandig vindt om daarover met het kabinet van gedachten te wisselen.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Gistermiddag hebben wij inderdaad de brief van minister Melkert namens het kabinet gekregen over de loonstrookjes van januari. De bedragen waren voor sommigen lager dan die van december vorig jaar en dan die van het koopkrachtbeeld voor 1996. Wij waarderen het zeer dat de fractie van de PvdA zich het vuur uit de sloffen heeft gelopen, ook in de richting van de griffie, om aan te melden dat dit ook voor haar onvoldoende was en dat daarover een debat zou moeten plaatsvinden.

Voor onze fractie is het in ieder geval deels onvoldoende, zeker omdat de minister zegt dat de ziekenfondspremie pas in 1997 gecompenseerd zal gaan worden. Dat is wat ons betreft zeker een punt van debat. Dat geldt ook voor de gemeentelijke belastingen die hoger uitpakken dan in 1995 was voorzien.

Voorzitter! Dat alles brengt mij tot het ondersteunen van het verzoek van collega Van Zijl. En waar hij zo hard gelopen heeft, stelt dat natuurlijk hoge verwachtingen aan de inhoud van het debat dat wat mij betreft morgen zal plaatsvinden.

Mevrouw Bijleveld-Schouten (CDA):

Voorzitter! De fractie van het CDA heeft, nadat zij de brief van minister Melkert had gelezen, nog een aantal nadere vragen te stellen met name in de richting die de heer Rosenmöller zojuist heeft genoemd. Er is voor 1996 compensatie beloofd. Wij zien dat niet terug in de brief. Belofte maakt schuld, en dus stellen wij een debat over deze brief zeer op prijs.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik houd het eenvoudig. Ik sluit mij bij het verzoek van de voorgaande sprekers aan, in welke volgorde zij het ook aan u hebben voorgehouden.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het verzoek om de brief op de agenda te plaatsen, gevolg te geven. Ik zal later op deze dag mededelen wanneer het debat zal zijn: vermoedelijk morgen, maar in ieder geval deze week.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van Gelder.

De heer Van Gelder (PvdA):

Voorzitter! De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is er gisteren ondanks uitgebreide discussie niet in geslaagd het debat over het Hoger onderwijs- en onderzoekplan af te ronden. Tegelijkertijd staat vast dat een belangrijk deel van de leden van de commissie graag in de gelegenheid wordt gesteld een aantal uitspraken aan de Kamer voor te leggen. Wij zitten met het probleem dat het HOOP vóór 1 februari 1996 moet worden vastgesteld. Hoewel ik weet dat de procedure die ik u voorstel buitengewoon uitzonderlijk is, verzoek ik u toch eraan mee te werken, dat de tweede termijn die gisteren niet afgerond kon worden, vandaag of morgen hier kan plaatsvinden, zij het in kortere versie dan eerst de bedoeling was.

De heer Lansink (CDA):

Voorzitter! Ik had gedacht dat de voorzitter van de vaste commissie namens de hele commissie het verzoek zou doen om de zaken zo snel mogelijk hier voort te zetten, kan het zijn vandaag, opdat wij inderdaad vóór 1 februari kunnen stemmen. Ik steun natuurlijk het verzoek van de heer Van Gelder. Wij waren er gisteren allemaal van overtuigd dat het zo zou moeten gebeuren. Het is eigenlijk namens ons allen dat de heer Van Gelder nu spreekt.

De voorzitter:

Wie voegt zich verder nog in dit koor?

Mevrouw J.M. de Vries (VVD):

Ook namens mijn fractie natuurlijk steun voor dit verzoek, maar het was in feite al in de commissie breed besproken.

Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66):

Ik kan natuurlijk niet achterblijven, voorzitter. Misschien dat ik eraan kan toevoegen, dat er dan morgen gestemd moet worden om het vóór 1 februari voor elkaar te krijgen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ondersteun het verzoek. Ik weet niet of persoonlijke omstandigheden van enig gewicht kunnen zijn. Zo ja, dan verzoek ik u om het punt voor morgen te agenderen.

De voorzitter:

Collega Van Gelder heeft een uitzonderlijk verzoek gedaan, maar de datum van 1 februari in verband met het HOOP zegt mij uit een grijs verleden zeer veel. Ik stel voor, gevolg te geven aan het verzoek van de commissie. Vandaag debatteren wij onder andere over Rotterdam. Het gaat daarbij om de tweede termijn. In eerste ronde is dat debat heel uitvoerig geweest, dus ik sluit niet uit dat er vanavond tijd is om de discussie over het HOOP voort te zetten. Naar ik aanneem, gaat het voornamelijk om het indienen van moties. Een spreektijd van 10 minuten per fractie lijkt mij dan geëigend. Wij kunnen dan morgenmiddag stemmen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer De Graaf.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! De laatste dagen hebben in de kranten enige artikelen gestaan over de voortgang van de onderhandelingen in Europees verband over het Europol-dossier, zulks naar aanleiding van een informele bijeenkomst van de ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie vorige week in Italië. Ik verzoek de Kamer, de regering te vragen een brief te sturen over de voortgang van het Europol-dossier en tevens in die brief nader in te gaan op de wijze waarop de regering zich voorneemt de ratificatieprocedure van het verdrag te behandelen.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Van der Linden.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Op 7 februari vindt in Den Haag een topconferentie plaats van de Beneluxlanden. Ik vraag de regering via u, de Kamer bij brief te informeren over de inzet van de regering bij die topconferentie. Daarbij kan dan tevens commentaar worden gegeven op het rapport-Westendorp, opdat de Kamer dat bij haar bespreking kan betrekken.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Vos.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Deze week staat op de agenda van de Kamer de ratificatie van het Westerschelde-verdrag. Voor mijn fractie zijn de gevolgen voor natuur en milieu van groot belang voor de beoordeling van het verdrag. Aanstaande vrijdag zal een notitie uitkomen waarin alternatieven voor herstelwerkzaamheden aan de natuur worden toegelicht. Wij zouden die nota graag bij de plenaire bespreking willen betrekken. Ik verzoek de Kamer derhalve, het debat met een week uit te stellen.

De heer Lilipaly (PvdA):

Voorzitter! Ik kan mij voorstellen dat collega Vos nog enige achtergrondinformatie nodig heeft voor de behandeling van het verdrag. Ik wijs er wel op dat het Westerschelde-dossier bijzonder gevoelig is. Wij moeten ervoor oppassen dat wij het ene dossier met het andere gaan koppelen. Ik zou het op prijs stellen als wij binnen twee weken over het verdrag kunnen spreken. De bespreking moet in ieder geval voor eind februari afgerond zijn.

De heer Esselink (CDA):

Voorzitter! Ik kan mij de vraag van mevrouw Vos voorstellen. De bespreking van het rapport lijkt mij echter niet iets voor een plenaire vergadering. Het is veeleer een zaak die wij in overleg met de bewindspersonen moeten behandelen. Dat brengt mij bij de opmerking dat ik niet zie waarom de behandeling van het verdrag moet worden opgehouden. Het gaat om een goedkeuringswet: ja of nee.

De heer Van Waning (D66):

Voorzitter! De fractie van D66 vindt het wachten op deze alternatieve nota niet nodig. Toch willen wij mevrouw Vos niet het recht ontzeggen, erom te vragen en de nota te betrekken bij haar inbreng. Ik sluit mij daarom aan bij de woordvoerder van de PvdA: van ons mag het, mits het wetsvoorstel voor 22 februari is besproken.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! Ook de VVD-fractie wil mevrouw Vos best even de gelegenheid geven het rapport te laten ontvangen en het te betrekken bij de discussie. Maar voor zover ik weet, gaat het rapport nog een uitvoerige inspraakprocedure van vele maanden in. Wij willen het verdrag uiterlijk voor het voorjaarsreces behandeld zien in deze Kamer.

De voorzitter:

Ik vind het voorstel van mevrouw Vos, lettend op de manier waarop we in deze Kamer procederen, voor kritiek vatbaar. Er is een wetsvoorstel dat gereed is voor plenaire behandeling, zo is ook de conclusie van de commissie geweest. Het is lang geleden aangekondigd, wat in feite betekent dat een voorstel zoals dat van mevrouw Vos in de commissie die dat aangaat aan de orde moet komen, en niet plenair. Ik heb er toch behoefte aan, die kritische opmerking te maken. Om een andere reden kom ik met een voorstel waarmee ik mevrouw Vos tegemoet kan komen, maar een volgende keer doe ik dat niet meer. Dat betekent namelijk dat wij niet meer uit kunnen gaan van onze planning. Ik vind de procedure dus niet juist.

Er komt een nota; er is een wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling. Het is een zaak van de commissie om te bepalen wanneer wàt gereed is voor behandeling. Het wetsvoorstel ìs gereed voor behandeling, zodat het in de komende weken aan de orde zal komen. Bij dat wetsvoorstel kan niet zomaar een nota betrokken worden, tenzij die nota gereed is voor plenaire behandeling, hetzij in een commissievergadering, hetzij in deze zaal. Ik verzoek de commissie die dit betreft, deze week in procedurevergadering te bezien hoe dit probleem getackeld kan worden. Ik pleit er dus voor de procedures een beetje in acht te nemen en niet naar bevind van zaken te handelen, want dat betekent dat we straks tot geen enkel besluit meer kunnen komen.

Ik stel de Kamer overigens voor, tegemoet te komen aan de wens van mevrouw Vos, maar om een heel andere reden, namelijk om dan morgenavond de brief waarover de heren Van Zijl en Rosenmöller hebben gesproken, te kunnen behandelen.

Aldus wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Vreeman.

De heer Vreeman (PvdA):

Voorzitter! Vorige week verschenen berichten in de krant over het sluiten van de vrouwenvakschool in Zeeland. Kan de minister nagaan of deze vrouwenvakschool overeind kan blijven? Elk jaar discussiëren we over de financiering van alle vrouwenvakscholen. Telkens is het daarbij de vraag, of er geen behoorlijke structurele financiering is te geven aan de scholen die zo succesvol zijn bij het geven van kansen aan herintredende vrouwen op de arbeidsmarkt. Zou er niet wat systematischer naar een meer structurele financiering van de vrouwenvakscholen toegegroeid kunnen worden? Zou het mogelijk zijn, het verband tussen het ontwikkelen van die vrouwenvakschool en het hele beleid, ook in de bijstand, om vrouwen meer naar de arbeidsmarkt toe te leiden, aan te geven? Kan de minister de Kamer daarover een brief sturen?

De heer Wolters (CDA):

Voorzitter! Ik ondersteun het verzoek van de heer Vreeman volgaarne. Maar ik wil hem er wel aan herinneren dat ook vanuit zijn fractie nog niet zo lang geleden is deelgenomen aan een algemeen overleg, waarbij ook dit onderwerp aan de orde is geweest. Ik verbaas mij er daarom wat over dat hij nu, enkele weken later, met dit verzoek komt. Desalniettemin steun ik het, zoals gezegd, van harte.

De heer Bakker (D66):

Voorzitter! Ik ondersteun het verzoek, maar ik wil nog een vraag toevoegen, namelijk of de brief niet alleen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maar ook door de minister van Onderwijs en Wetenschappen kan worden opgesteld. Ik heb namelijk begrepen dat de mate waarin de vrouwenvakscholen binnen onderwijs een rol kunnen spelen, ook een punt van discussie is.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleden naar de beide betrokken bewindslieden.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Blaauw.

De heer Blaauw (VVD):

Voorzitter! Op dit moment speelt de mogelijke toetreding van de Russische Federatie tot de Raad van Europa. Daarom wil de VVD-fractie gaarne met spoed een brief van de minister van Buitenlandse Zaken, en wel nog deze week, zodat er zo nodig zelfs nog deze week een algemeen overleg over kan worden gehouden. Aangezien de minister in het land is, moeten we daarvan gebruik maken; hij reist namelijk erg veel. In die brief zou hij kunnen ingaan op de twee rapporten van de Raadgevende assemblée, de rapporten-Mülemann en -Bindig. Daarnaast vraag ik de minister uit te weiden over de vele bezwaren die thans nog bestaan, in te gaan op de inhoud van de resoluties, aan te geven welke eigen positie Nederland tot op heden heeft ingenomen in bijvoorbeeld het Comité Politique en andere relevante gremia, te vermelden welke politieke druk is uitgegaan van andere landen, ook buiten de Raad van Europa, aan te geven welke kans er is dat Rusland binnen één tot drie jaar aan de voorwaarden achteraf kan voldoen en of die wil bij Rusland ook aanwezig is, en ten slotte te melden hoe realistisch het is dat ter zake van Rusland achteraf, bij het niet voldoen aan de voorwaarden, sancties kunnen worden genomen.

Deze brief wordt ondersteund door de heer Van der Linden. Ik ga er daarbij van uit dat zijn schriftelijk ingediende vragen worden meegenomen in de brief, zodat wij daarover integraal met de minister van gedachten kunnen wisselen, indien dat nodig mocht zijn.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter! Het is altijd prettig als de VVD ook namens het CDA spreekt. Daardoor kun je een breed front in de Kamer opbouwen. Ik zou graag zien dat de vragen die ik namens de fractie van het CDA schriftelijk heb gesteld, ook in de brief worden beantwoord. Dus sluit ik mij bij het verzoek van de VVD aan.

De heer Woltjer (PvdA):

Voorzitter! Ik stel voor dat wij de minister ook vragen om in te gaan op de positie van andere landen met betrekking tot deze problematiek, zodat ook duidelijk wordt hoe de verschillende andere landen ten opzichte van deze problematiek staan.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de minister.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Stellingwerf.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Wij zijn de afgelopen week geconfronteerd met de consequenties van de vrije markt in omroepland, te weten een publieke discussie over het voetbalcontract tussen de monopolist, de KNVB, en de verschillende omroeporganisaties. Allerlei verhalen en bedragen doen de ronde over de mogelijke gevolgen van deze mega-deal. Er zijn schriftelijke vragen gesteld over één aspect van de zaak, namelijk de mogelijke consequenties voor de andere sporten. Een dubbeltje kun je namelijk maar één keer uitgeven. Er zijn echter ook vele andere vragen te stellen. Ik noem de vraag naar het belang van dit contract voor de publieke omroep. Hoe kunnen de publieke middelen feitelijk worden ingezet? De indruk zou verder kunnen ontstaan dat sprake zou zijn van indirecte subsidiëring van bijvoorbeeld het betaalde voetbal. Ik wijs ook op de suggestie van de staatssecretaris om uit de omroepreserves te putten en op zijn opvatting dat het niet gewenst is dat dit soort wedstrijden via de betaaltelevisie worden uitgezonden.

Kortom, er zijn vele vragen te stellen. Het lijkt ons goed dat deze niet op allerlei ad-hoc-momenten in de media aan de orde komen, maar dat er een keer integraal over wordt gesproken tussen Kamer en regering. Daarom verzoek ik de regering, via u voorzitter, om in een brief in te gaan op allerlei aspecten die van belang zijn bij de totstandkoming van dit contract. Wellicht kan er dan voor de langere termijn lering uit worden getrokken en kan antwoord worden gegeven op de vraag of hierop beleid kan en moet worden ontwikkeld.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik maak hier nog de volgende opmerking bij. Wanneer een lid schriftelijke vragen stelt, kan dat kale feit niet ongedaan worden gemaakt door later om een brief te vragen en de vragen daar als het ware in te integreren. Daar moet ik tegen opkomen, want daarmee zouden de verhoudingen in de Kamer worden scheef getrokken. Dat betekent dat ik daar één zin aan toevoeg. Die staat dan dus ook in het stenogram aan de minister – af en toe is sprake van een uitzondering – namelijk dat ik ervan uitga dat de vragen die het lid heeft gesteld, ook schriftelijk zullen worden beantwoord, onverlet de andere punten die zoëven aan de orde zijn gesteld.

De heer Stellingwerf (RPF):

Voorzitter! Ik ben u daarvoor erkentelijk. Ik verwijs overigens ook naar de vragensteller vóór mij.

De voorzitter:

Het ging mij om het algemene punt en niet om dit concrete geval. Zojuist hadden wij ook zo'n schaduwtoestand. Wij moeten even de regels in gedachten houden.

De agenda is dus helder. Vandaag wordt het debat over het HOOP afgerond. Morgen om 13.00 uur zullen eerst stemmingen plaatsvinden. Morgenavond praten wij over de brief over de koopkracht. Het Verdrag Westerschelde/Maas is voor deze week van de agenda afgevoerd. Een nader tijdstip van behandeling zult u aan het eind van deze week vernemen.

Naar boven