Vragen van het lid Rabbae aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, over sponsoring van scholen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De Consumentenbond drukte het mooi uit: de scholen staan onder druk van een commercieel bombardement van de kant van de bedrijven. Hierbij gaat het niet alleen maar om de kleine bedrijfjes, want praktisch alle groten der aarde storten zich op de scholen en de leerlingen als huidige en potentiële consumenten. Als het gaat om onschuldige activiteiten als snoepjes uitdelen en kleine excursies, dan zou je in deze tijd kunnen zeggen: vooruit maar. Maar dat ligt anders als dit begint te raken aan het lesmateriaal, als dit de vorm krijgt van het leveren van adressenbestanden van leerlingen en hun ouders aan commerciële bedrijven. Dan is, denk ik, de grens overschreden.

Volgens een directeur van een school in Nieuwegein zou dit te maken hebben met het feit dat hij als gevolg van de bezuinigingen 15% van zijn begroting moet bijeensprokkelen uit de commercie en de ouderbijdragen. Ik heb de volgende vragen aan de staatssecretaris.

1. Zijn deze activiteiten te verklaren uit de bezuinigingen, of hebben wij hier te maken met extra activiteiten die niets met bezuinigingen te maken hebben?

2. Ik constateer dat de grens, hoe dan ook, overschreden is. Ik vraag de staatssecretaris of zij bereid is om hier wat aan te doen. Zo ja, welke stappen zal zij dan daartoe zetten?

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Ik dank de heer Rabbae voor de gestelde vragen. Hij vraagt of de scholen als gevolg van bezuinigingen moeten overgaan tot gebruikmaking van sponsoring. Het antwoord daarop is "nee", want er wordt niet bezuinigd. Het is misschien goed om in dit kader te zeggen dat de voorzitter van het college van bestuur van het Cals-college mij heeft gebeld. In het artikel in NRC Handelsblad, dat de aanleiding is voor de vragen, wordt een bedrag van vijf ton genoemd dat hij door sponsoring zou moeten binnenhalen. Maar in de druk was een nulletje te veel verschenen, dus het gaat hier om ƒ 50.000. Zoals het in dat artikel stond, was dus niet juist. Er wordt niet bezuinigd. Ten aanzien van de lump-sum-financiering, die ook als een oorzaak werd opgevoerd, hebben wij overgangsmaatregelen getroffen voor die scholen die er als gevolg van deze systematiek meer op achteruitgaan dan gemiddeld het geval is. Dat kan dus ook nooit de oorzaak zijn. Wel hebben wij in de Kamer, bijvoorbeeld ook bij de begrotingsbehandeling, besproken hoe de publiek-private samenwerking kan worden gestimuleerd op het gebied van nieuwe technologie in het onderwijs. Wij vinden dat soms aantrekkelijk, maar dat moet dan wel onder condities gebeuren.

De heer Rabbae vraagt: hoe zit het nu, worden geen grenzen overschreden en moeten geen maatregelen worden genomen? Het is hem bekend dat ik met een wetsvoorstel kom om de ouders meer invloed te geven op de besluitvorming over zowel de hoogte van de ouderbijdrage als het thema sponsoring. De ouders en ook de betrokken docenten hebben daarbij dan via de medezeggenschapsraad instemmingsrecht. Met andere woorden: men kan dan op schoolniveau goed afspreken of men vindt dat er grenzen worden overschreden en, zo ja, wat voor maatregelen men dan moet nemen. Met dat voorstel kom ik te zijner tijd, als het door de adviesprocedure heen is, naar de Kamer.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Ik ben blij met het antwoord van de staatssecretaris. Als zij straks met een voorstel over deze kwestie bij de Kamer komt, is dat prima.

De heer Koekkoek (CDA):

Voorzitter! Heeft de staatssecretaris enig idee, hoe vaak en in welke vorm sponsoractiviteiten in het primair en voortgezet onderwijs voorkomen? Deze vraag is eerder gesteld door het toenmalige kamerlid Netelenbos, en wel op 16 juli 1992.

Er bestaat een ernstig probleem. De staatssecretaris kan wel zeggen dat het geen bezuiniging is, maar scholen komen wel te kort. Er is een ontoereikende bekostiging. Ik wil daarom de volgende stellingen verdedigen. In de eerste plaats moet er afdoende bekostiging zijn. In de tweede plaats hebben scholen een eigen verantwoordelijkheid om met sponsorgelden om te gaan. In de derde plaats lijkt het mij goed als de staatssecretaris afspraken maakt met besturenorganisaties om uitwassen te voorkomen. Graag de mening van de staatssecretaris over deze stellingen.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Er zijn inderdaad in 1993 vragen gesteld door het lid De Cloe en het oud-lid Netelenbos over het fenomeen sponsoring. Het ging om een school in Heemstede, die zich liet sponsoren door een hamburgerketen. Toen is aan de Kamer meegedeeld, dat de indruk bestaat dat het voorkomt, maar dat het niet de spuigaten uitloopt. Die indruk bestaat bij ons nog steeds. We weten overigens niet tot achter de komma, hoe zich een en ander voltrekt. Ik ben het eens met de opmerking van de heer Koekkoek dat scholen hier ook een eigen verantwoordelijkheid hebben, en dat men daarin zelf afwegingen moet maken.

Ik ben het met de heer Koekkoek eens dat er afdoende bekostiging moet zijn. Wij bekostigen, zoals hij weet, sober en doelmatig. Dat betekent ook dat in de praktijk de ene school een ander beleid ten aanzien van ouderbijdragen en sponsoring kiest dan de andere school. Ik vind dat een onderbouwing van de gedachte, dat scholen, weliswaar sober en doelmatig, uit kunnen komen met de rijksbekostiging.

De suggestie van de heer Koekkoek over afspraken met de besturenorganisaties, vind ik heel goed. Zoals de Kamer weet, praat ik ook met de besturenorganisaties over de vraag, of we geen code zouden kunnen afspreken voor de hoogte van de ouderbijdragen. Dit zou onderwerp van overleg in datzelfde overleg kunnen zijn. Dat zeg ik hem dus toe.

Mevrouw Lambrechts (D66):

Voorzitter! Sponsoring op zichzelf is natuurlijk niet nieuw, maar de vorm die het nu lijkt aan te nemen, is wel degelijk nieuw. Ons lijkt het heel erg goed als we juist dit aspect in het nationaal onderwijsdebat een plek zouden geven.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Ik herhaal de woorden van de minister: het kan een initiatief van partijen zijn om dit op Internet te zetten, om zo de discussie met elkaar te voeren.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! De staatssecretaris heeft een aantal dingen toegezegd. Op mij kwam het artikel in NRC Handelsblad zeer schokkend over, en ik mis die schok een beetje bij de staatssecretaris. Zij zei dat het een drukfoutje was, maar wij hebben contact opgenomen met de desbetreffende school, waarbij wij te horen kregen dat het ging om ƒ 340.000 aan ouderbijdragen en om ƒ 60.000 aan sponsoring, dus toch vier ton. Zij zegt, niet de indruk te hebben dat het de spuigaten uitloopt. Ik verzoek haar, net als bij de ouderbijdrage, onderzoek te doen naar deze uitwas en de Kamer daarover te informeren. Als blijkt dat veel scholen met dit soort bijdragen rond moeten komen, wil ik van haar weten of zij bereid is het budget van de scholen met een rijksondersteuning uit te breiden.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! We moeten de discussie goed plaatsen in haar context. Ik noem in dit verband apparatuur binnen het beroepsonderwijs en de vraag of nieuwe media makkelijker kunnen worden ingezet in het onderwijs, wetend dat die technologie zo snel veroudert en verandert dat we heel creatief moeten zijn om te zien hoe we als het ware het tempo van de ontwikkelingen bijhouden. Dan weten wij dat wij altijd zaken doen met het bedrijfsleven. Het zou anders worden als dat zou betekenen dat het bedrijfsleven invloed gaat uitoefenen op de curricula binnen de scholen. Dat is niet aan de orde. Dat kan ik met mijn hand op het hart verklaren. Voor de initiële programma's is dat niet het geval. De overheid zelf formuleert de examenprogramma's en de kerndoelen. Ik hou het dus bij de toezegging die ik de heer Koekkoek heb gedaan. Wij zullen met de besturenorganisaties praten over dit fenomeen. Daarbij zullen wij verkennen wat men in die kringen vindt en horen wat daar de meningen zijn. Mocht er een uitkomst zijn, dan krijgt de Kamer daar uiteraard een verslag van.

De heer De Cloe (PvdA):

Voorzitter! Vindt de staatssecretaris nog steeds dat de rijksoverheid geen kader behoeft te scheppen voor een goede inpassing van sponsoractiviteiten? Daar is in de vorige regeerperiode reeds een uitspraak over gedaan. De vorige staatssecretaris heeft toen gezegd dat daar geen aanleiding toe is. De staatssecretaris heeft zoëven gezegd dat zij niets of onvoldoende weet over sponsoring in het onderwijsveld. Is zij bereid daartoe een onderzoek in te stellen, zodat er meer informatie over komt? Kan zij de Kamer daarover informeren in een brief, zodat de Kamer weet op welke wijze de staatssecretaris het overleg met de besturenorganisaties kan ingaan en binnen welk kader sponsoring kan plaatsvinden?

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! De brief die door de vorige staatssecretaris, de heer Wallage, is geschreven op 25 mei 1993 – deze brief is de heer De Cloe wel bekend – wordt nog steeds onderschreven door de huidige regering. Sponsoring onder condities is toegestaan bij wet. Er is geen aanleiding tot zorg. Ik maak wel een punt van het fenomeen rijke en arme scholen en van de toegankelijkheid van het onderwijs. Ik ben daarom van mening dat wij met besturenorganisaties afspraken moeten maken over al die zaken die leiden tot het aanboren van additionele geldstromen voor het leerplichtige onderwijs. Het betreft dus ouderbijdragen en sponsoring.

Ik heb naar aanleiding van de vraag van de heer Poppe al gezegd dat ik liefst eerst overleg met de besturenorganisaties voer en daarna de bevindingen rapporteer aan de Kamer. Ik laat de Kamer dan weten of het mogelijk is om afspraken te maken over een gedragscode in dit kader. Na ommekomst van dat verslag per brief kan de Kamer bezien of er nog additionele vragen gesteld moeten worden. In dit stadium is het naar mijn mening niet nodig om eerst een uitvoerig onderzoek te doen. Ik wil vrij snel beginnen met de belangrijke WMO-wijziging, die onderdeel uitmaakt van dat overleg.

De heer Van de Camp (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik ben van mening dat een discussie over sponsoring symptoombestrijding is. Ik ben ook van mening dat een discussie over de hoogte van de ouderbijdrage eveneens symptoombestrijding is. In mei 1993 heeft de staatssecretaris een rapport gekregen van het Nederlands economisch instituut, waarin staat dat vrijwel alle scholen 10% tot 15% op hun bekostiging te kort komen. Wat doet de staatssecretaris met dat rapport?

Staatssecretaris Netelenbos:

De heer Van de Camp vraagt naar de bekende weg. Ik heb al een aantal keren gezegd dat in het kader van de studies naar de financiële grondslagen voor bekostiging nog gewacht wordt op een laatste rapport. Als dat rapport uitkomt, kan ik een voorstel doen. Bij de behandeling van de begroting heb ik beloofd dat dit voorstel begin volgend jaar de Kamer zal bereiken. Ik herhaal deze toezegging bij dezen. Wij moeten niet over één nacht ijs gaan.

Bovendien valt het mij op dat de CDA-fractie in het debat met de minister laat weten dat zij ook vindt dat er 1,5 mld. teruggedraaid moet worden, terwijl zij nu roept dat er 15% bij moet. Scholen voeren een verschillend beleid ten aanzien van ouderbijdragen. Sommige scholen komen uit met de rijksbekostiging en andere scholen breiden hun wensenpakket uit. Dat is allemaal mogelijk, maar ik vind dat de toegankelijkheid bewaakt moet worden. Dat is voor mij het centrale thema. Dat thema handhaaf ik, hoe er ook bekostigd wordt. Men moet niet denken dat een extra bekostiging van 10% als gevolg heeft dat er geen sprake meer is van een ouderbijdrage of van sponsoring. Daar geloof ik niets van. Bovendien vragen wij het bedrijfsleven soms om bijdragen te leveren. Toen wij spraken over Comenius hebben wij ook voorgesteld om computers uit het bedrijfsleven op scholen in te zetten. Dat geldt ook voor het Internet-project. Dus wat dat betreft is het woord "sponsoring" een verzamelbegrip en is het eerst goed om te kijken naar uitwassen. Daar zou ik met de besturenorganisaties overleg over willen plegen. Uiteraard zal ik de Kamer verslag doen van dat gesprek.

Mevrouw Liemburg (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie vindt het prima dat de staatssecretaris gaat praten met de besturenbonden, maar het lijkt ons goed om van tevoren te bepalen waar het gesprek over zal gaan. Dan zal de staatssecretaris toch inzicht moeten hebben in de omvang van de problematiek waar het om gaat. Daarom zouden wij het verzoek willen ondersteunen om eerst na te gaan waar het om gaat. Er moet dus eerst een onderzoek ingesteld worden, zodat bekend is waarover gesproken zal worden met de besturenbonden.

Staatssecretaris Netelenbos:

Voorzitter! Ik verval in herhalingen. Het gaat hierbij om het verkrijgen van inzicht in het fenomeen sponsoring en om bijvoorbeeld het verschil – dat stond ook in de brief die de heer Wallage indertijd aan de Kamer heeft gestuurd – tussen het aanboren van additionele geldstromen, schenkingen en sponsoring. Dit zijn subtiele begrippen. Mij lijkt het zinnig om eerst te praten met de besturenorganisaties over de vraag wat er nu precies gaande is, waarbij zij aangeven hoe zij dat duiden. Vervolgens kan bezien worden wat ons te doen staat. Eerlijk gezegd vind ik niet dat één artikel in NRC Handelsblad, hoe alarmerend ook – er wordt met merken gegoocheld – tot dit soort discussies moet leiden. Wij moeten eerst, samen met degenen die verantwoordelijk zijn voor alle besturen in het onderwijs, verkennen waar het precies over gaat.

De heer Van Boxtel (D66):

Voorzitter! De heer Van de Camp sprak zojuist gedenkwaardige woorden. Hij zei: ik vind sponsoring symptoombestrijding. Ik zou van hem wel eens willen weten hoe hij denkt over de sponsoring van het CDA in Brabant door de Boerenbond aldaar.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! Wij spreken over sponsoring in het onderwijs.

De voorzitter:

Zoëven zijn bij de regeling van werkzaamheden de agendapunten 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 van de agenda afgevoerd. Daarover zal aanstaande donderdag of volgende week dinsdag gestemd worden.

Naar boven