Vragen van het lid Marijnissen aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verschillen in toepassing door gemeenten van de nieuwe Algemene bijstandswet.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Afgelopen januari, om precies te zijn per 1 januari van dit jaar, is de nieuwe bijstandswet van kracht geworden. De afgelopen weken zijn wij geconfronteerd met een tweetal rapporten die toch wel "buitengewoon zorgwekkende" conclusies laten zien.

Allereerst is daar een rapport, gemaakt door een bureau in Limburg, in opdracht van organisaties van uitkeringsgerechtigden. Dit signaleert dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten, als het gaat om de uitvoering van deze nieuwe bijstandswet.

En deze week kwam het bericht tot ons dat ook de Landelijke vereniging van sociale raadslieden heeft vastgesteld dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten, maar ook dat er zelfs binnen één gemeente grote verschillen zijn tussen vergelijkbare groepen. Kortom, mijnheer de voorzitter, voldoende reden denk ik om mondelinge vragen te stellen aan de verantwoordelijke minister.

De SP heeft bij de behandeling van deze wet in november 1994 ernstig bezwaar gemaakt tegen de invoering ervan om vele redenen. Maar de belangrijkste reden was wel de vraag of decentralisatie van rechten en posities van mensen in het kader van uitkeringen mogelijk is en of daarmee willekeur niet in de hand wordt gewerkt. Die vrees lijkt nu bewaarheid te worden. Ik stel dan ook de volgende vragen aan de minister.

1. Wat is de reactie van de minister op de uitslag van deze twee onderzoekingen?

2. Is hier naar zijn mening inderdaad sprake van willekeur? Of stelt hij: dit is een zaak die gemeenten betreft, zij zijn autonoom en ik zie geen strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel?

3. Is de minister met mij van mening dat wij binnen afzienbare tijd de vraag zullen moeten beantwoorden of de normen, de toelatingscriteria en de definities met meer nadruk nationaal in plaats van lokaal geregeld moeten worden?

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! Ik heb heet van de naald kennisgenomen van de rapporten waar de heer Marijnissen op duidt, althans van de weergave in de pers daarvan. De onderliggende feiten zijn mij dus verder niet bekend. Ik wil graag kennisnemen van de inhoud van de rapporten, want ik ben natuurlijk ook benieuwd naar de resultaten van de implementatie van de nieuwe bijstandswet. Sterker nog, ik heb al eerder aan de Kamer toegezegd regelmatig de voortgang van de implementatie van de nieuwe wet te analyseren en de resultaten daarvan met de Kamer te bespreken.

De meerderheid van de Kamer, waartoe de fractie van de heer Marijnissen niet behoorde, heeft destijds gekozen voor een bijstandswet waarin het voor een klein deel van de uitkering, namelijk het toeslagendeel, aan de gemeenten is om aan de hand van de lokale omstandigheden en het in de wet geformuleerde criterium, te bepalen of een toeslag kan worden toegekend aan alleenstaanden respectievelijk alleenstaande ouders en de hoogte ervan. De Kamer heeft daarmee destijds ook uitgesproken dat het onvermijdelijk is dat dit van gemeente tot gemeente op een andere wijze kan worden ingevuld. Vanzelfsprekend zijn de heer Marijnissen, en ik neem aan ook andere kamerleden, en ik geïnteresseerd in de wijze waarop een en ander in de praktijk wordt gerealiseerd. Na enige tijd zullen wij daaraan ook zelf conclusies moeten verbinden. Ik wil daarbij ook zeker rapporten als deze betrekken.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Wij hebben het over buitengewoon grote lokale verschillen, namelijk van ƒ 200 tot ƒ 300 op maandbasis en over verschillen tussen vergelijkbare groepen in één gemeente – volgens het rapport van de Landelijke vereniging sociale raadslieden – van maar liefst ƒ 576 maximaal per maand. Het is dan ook een ernstig probleem.

Ik dacht dat Nederland een eenheidsstaat was en dat er ooit was afgesproken dat inkomenspolitiek nationale politiek diende te zijn. Ik ben dan ook verbaasd over het antwoord van de minister. Ik had op zijn minst van hem de suggestie verwacht om de evaluatietermijn van vier jaar, die blijkbaar hier is afgesproken, te verkorten. Tevens kan bezien worden op welke wijze de VNG op korte termijn in dezen kan coördineren, zodat deze exorbitante verschillen, die naar mijn idee met willekeur te maken hebben, tot het verleden kunnen behoren.

Mijnheer de voorzitter! Als de minister dit beleid verdedigt, is hij dan bereid de verhuiskosten te vergoeden van degenen die een uitkering in het kader van de bijstand genieten en graag van een gemeente met lage uitkeringen willen verhuizen naar een gemeente met hogere uitkeringen?

Voorzitter! Ik dacht dat juist de VVD altijd zo heeft gehamerd op het punt dat inkomenspolitiek nationale politiek is. Hoe kan de VVD-fractie de conclusies uit deze rapporten rijmen met dat eigen fundamentele uitgangspunt?

Tot slot stel ik een vraag aan de fractie van de PvdA. De Jonge Socialisten hebben in het najaar van 1994 een rapport opgesteld naar aanleiding van een onderzoek dat zij onder 21 gemeenten hebben gehouden naar de verschillende verordeningen op het gebied van de uitvoering van de bijstandswet. De Jonge Socialisten, de jongerenafdeling van de Partij van de Arbeid, hebben toen aan de Kamer een waarschuwende vinger laten zien.

De voorzitter:

Uw tijd is om!

De heer Marijnissen (SP):

Hoe reageert de fractie van de Partij van de Arbeid daar nu op?

Minister Melkert:

Voorzitter! Vanzelfsprekend wil ik graag ingaan op de mondeling gestelde vragen, maar bij gebrek aan beschikbaarheid van alle feiten waar de vragensteller naar verwijst, is het soms een beetje moeilijk daar direct op in te gaan. Dat geldt zeker als hij spreekt over bedragen van ƒ 500 of meer. Die zijn in ieder geval niet af te leiden uit de perspublicaties die mij ter beschikking staan of uit hetgeen volgens de wet mogelijk is. Volgens de wet is het wel mogelijk dat verschillen optreden. Deze kunnen variëren van 0 tot 20% en tot maximaal ƒ 388,22 oplopen. Nu heb ik het over de maximale omvang van de toeslag. Onder welke condities dergelijke verschillen zich voordoen en of zij zich voordoen, zal van gemeente tot gemeente afhangen van de verordening die men heeft gemaakt en van de criteria die men daarvoor heeft gebruikt.

Ook ik vind het van belang goed te bekijken of de praktijk in overeenstemming is met de bedoelingen van de wetgever. De wetgever is regering en Kamer samen. De meerderheid van de Kamer heeft hiervoor gestemd, zonder steun van de SP-fractie. Ik vind het doodnormaal als op grond van ervaringen – daar kunnen alle rapporten een rol bij spelen – wordt bekeken of de praktijk nog steeds in overeenstemming is met die bedoelingen. Op dit moment kan ik dat echter niet beoordelen. De heer Marijnissen is namelijk niet alleen erg snel met zijn vragen, maar ook met zijn kwalificaties: exorbitante verschillen – op het eerste gezicht in ieder geval niet binnen het kader van wat de wet mogelijk maakt – en willekeur. Welnu, van dat laatste wil ik in ieder geval wegblijven zonder verdere feitenkennis. Ik neem aan dat wij daar binnen afzienbare tijd in een breder verband, op basis van de ook door ons verzamelde feiten, op terug kunnen komen. Ik ben daar in ieder geval zeer in geïnteresseerd.

De heer Van Hoof (VVD):

Voorzitter! De heer Marijnissen heeft goed begrepen dat de VVD-fractie van mening is dat via de bijstand en de bijzondere bijstand geen inkomenspolitiek bedreven moet worden. Uit de opmerking die hij net maakte, begrijp ik dat hij dat ook vindt. Dan zijn wij het op dat punt in ieder geval met elkaar eens.

Dit betekent overigens niet dat in het kader van de bijzondere bijstand, waarvan wij een groot voorstander zijn en die individueel is en gerelateerd is aan specifieke omstandigheden, door de gemeenten maatregelen genomen kunnen worden. Dat kan de verklaring zijn voor de verschillen die hij signaleert in die rapporten. Die rapporten ken ik overigens niet en daarover kan ik dus ook geen antwoord geven.

Mevrouw Kalsbeek-Jasperse (PvdA):

Voorzitter! De heer Marijnissen vraagt om een reactie op het rapport dat de Jonge Socialisten enige tijd geleden hebben uitgebracht. Dat was een heel aardig rapport. De Jonge Socialisten waren voortvarender dan wie ook, want nog voordat de wet in werking was getreden, hadden zij reeds geïnventariseerd welke de mogelijke verschillen waren. Hiervan hebben wij kennisgenomen en als straks de evaluatie aan de orde is, moeten wij dat ook heel serieus bezien.

Ik ben er echter een beetje beducht voor dat nu te makkelijke nummertjes worden gemaakt. Inkomensverschillen van ƒ 200 tot ƒ 300 laat de heer Marijnissen zo uit zijn mond vallen. Je moet daarbij ook naar de concrete gevallen kijken. De fractie van de PvdA was voor een beperkte groep in voor maatwerk. Dan moet je ook kijken of de maat goed is. Dat vergt zorgvuldig onderzoek en dat zullen wij zeker ter hand moeten nemen, maar ik meen niet dat er reden is om nu al paniek te zaaien over een wet die op zichzelf nog maar vrij kort van kracht is.

De heer Rosenmöller (GroenLinks):

Voorzitter! Ik denk niet dat er sprake is van paniek zaaien. De signalen die ik uit de praktijk hoor met betrekking tot de invoering van de nieuwe bijstandswet zijn eigenlijk drieledig: het kost de gemeenten veel of te veel geld, het kost ze tijd of te veel tijd en er ontstaat veel of te veel rechtsongelijkheid. Met betrekking tot het laatste punt mag ik misschien verwijzen naar een persbericht van de VSR, het is net al genoemd, waarin staat dat een vergelijking verschillen in bijstandsverstrekking aantoont voor gelijke situaties oplopend tot ƒ 576 per maand. Ik heb de volgende vragen aan de minister.

Wil hij het onderzoek waar het persbericht op gebaseerd is, betrekken bij zijn vervolgrapportage aan de Kamer? En op welk moment kunnen wij die rapportage krijgen? Ik zou dit probleem graag inhoudelijk in een overleg, bijvoorbeeld met de minister, kunnen bespreken, want het is te groot om het tijdens het vragenuur te doen.

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik ben blij dat de heer Rosenmöller de vraag zo stelt. Ik ga graag in op wat er in het rapport staat, maar dan wil ik het graag eerst even zien. Dit is ook gericht tot de heer Marijnissen. Misschien kunnen wij het even zien als er vragen over worden gesteld, want dan weten wij waar wij het over hebben.

De voorzitter:

Dat hoort niet bij het vragenuur.

Minister Melkert:

Voorzitter! Ik wilde het toch even kwijt.

De voorzitter:

Maar daarmee heeft u het karakter van het vragenuur niet veranderd.

Minister Melkert:

Voorzitter! Daar heeft u groot gelijk in.

Ik doe de heer Rosenmöller de suggestie dat ik schriftelijk reageer zodra wij die gegevens hebben en dat ik dan ook aangeef hoe ik de komende tijd die gegevens denk te verzamelen die het regering en Kamer mogelijk maken om zich na verloop van tijd een oordeel te vormen over de implementatie van de bijstandswet op dit specifieke punt. De heer Rosenmöller weet dat wij vrij recentelijk in een algemeen overleg een aantal vervolgafspraken hebben gemaakt over de implementatie van de wet in meer algemene zin. Ik heb toen ook een voortgangsrapportage toegezegd en die zal ik de Kamer binnenkort doen toekomen.

Naar boven