Vragen van het lid Marijnissen aan de ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, over het weglekken van werkgelegenheid naar het buitenland, naar aanleiding van Philips Terneuzen.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Sinds gisteren zijn de werknemers van Philips Terneuzen in staking. Zij hebben daar een buitengewoon goede reden voor, namelijk het behoud van hun werk. Zoals bekend wilde de Philips-directie 340 mensen ontslaan en de produktie van spaarlampen overplaatsen naar Polen, een land waar naar zeggen van de directie, de salarissen een negende zijn van de salarissen in Nederland. Dat is buitengewoon tragisch voor de mensen die dit betreft, want hoewel de lichtgroep binnen Philips al sinds jaar en dag winst maakt, inclusief de "plant" in Terneuzen, verdwijnt nu toch het werk voor deze mensen, zonder dat daar vervangende werkgelegenheid voor in de plaats komt. Dit paarse kabinet heeft bij zijn aantreden werk, werk en nog eens werk als zijn motto genomen. Mijn eerste vraag aan de bewindslieden is dan ook: hoe beoordeelt u het gedrag van Philips als u weet dat de ontslagen in Terneuzen niet op zichzelf staan, want ook bij de vestigingen in Roermond staan ontslagen op stapel, te weten 120 banen, die verplaatst worden naar Slowakije, ook een land waar de lonen aanzienlijk lager liggen dan in ons land. Mijn tweede vraag: bent u nog van plan om de komende tijd iets concreets te ondernemen in de richting van Philips ten behoeve van het behoud van de banen in Terneuzen en mogelijk ook in Roermond?

Ik wil nog een enkel woord wijden aan de lastenverlichting. Nadat het kabinet over dit jaar al een lasten verlichting van 4,5 mld. heeft doorgevoerd, komt er volgend jaar weer een forse lastenverlichting aan. Per saldo gaat dat voor het bedrijfsleven om een bedrag van 3,5 mld. Deze lastenverlichtingen zullen zonder enige voorwaarden worden gegeven, ook aan bedrijven die nu al dikke winsten maken en ook aan bedrijven die werkgelegenheid overplaatsen naar lage-lonenlanden. Verdient het geen aanbeveling om voorwaarden met betrekking tot de werkgelegenheid te verbinden aan het verlenen van de beoogde lastenverlichting?

Ten slotte heb ik twee korte vragen aan het adres van de minister van Economische Zaken. Wat zijn zijn plannen in het algemeen met betrekking tot die bedrijven die banen doen weglekken naar landen waar de lonen lager liggen dan in ons land? Moet de technologiesteun aan Philips, voor dit jaar ruim 100 mln., niet worden gekoppeld aan voorwaarden met betrekking tot werkgelegenheid bij Philips in Nederland?

Minister Wijers:

Mijnheer de voorzitter! Ik ben het met de heer Marijnissen eens dat de verplaatsing van werkgelegenheid uit Philips Terneuzen naar, grotendeels, Polen en voor een stukje naar Rozendaal, voor degenen die het rechtstreeks raakt, tragisch is en vaak niet goed te begrijpen, omdat het vaak om mensen gaat die een carrière hebben bij die onderneming en die daar naar beste kunnen hebben gewerkt. Vanuit hun logica is dit buitengewoon moeilijk te begrijpen. De andere logica is de logica van een wereld waarin geglobaliseerd wordt en waarin ondernemingen delen van produktie verplaatsen van het ene land naar het andere land. In dit geval de werkgelegenheid verplaatsen van Nederland naar Polen, waar de loonkosten inderdaad een negende zijn van de loonkosten in Nederland.

Ik meen dat dit gedrag van Philips hoort bij ondernemingen die op internationale markten opereren en die worden geconfronteerd met concurrenten die vergelijkbare acties ondernemen. In dit specifieke geval is er sprake van een situatie waarin Philips in de "lighting division" concurreert met General Electric. Deze onderneming verplaatst in toenemende mate haar activiteiten naar Oosteuropese landen.

Door deze processen zal de werkgelegenheid in ons land per saldo niet dalen. Via het CBIN weten wij wel dat er als gevolg van buitenlandse investeringen in ons land 3500 arbeidsplaatsen zijn gecreëerd. Dat is een toename van 50% ten opzichte van 1993. In dit jaar waarin de werkgelegenheid in Nederland aantrekt, is de werkgelegenheid bij Philips niet gedaald, integendeel. Vandaag leerde ik dat ook bij Philips de werkgelegenheid de eerste vijf maanden is toegenomen en wel met zo'n 860 personen.

Ik onderken de tragiek van de situatie bij Philips voor degenen die hierdoor worden getroffen, maar ik denk dat het intrinsiek is aan de internationale economische orde waar wij deel van uitmaken. Het enige wat het kabinet hieraan kan doen – en dat doet het ook – is ervoor zorgen dat Nederland een zo attractief mogelijke vestigingsplaats wordt voor ondernemingen met activiteiten die minder gevoelig zijn voor deze vorm van loonkostenconcurrentie. Daarover zal het kabinet nog voor de zomer een nota sturen aan de Kamer. Hierin zullen wij de intensivering op het gebied van het technologiebeleid aangeven dat er juist op is gericht om Nederland attractiever en minder gevoelig te maken voor activiteiten die overwegend concurreren op basis van loonkosten. Concrete acties van het kabinet liggen gegeven deze situatie niet voor de hand. Het kostenniveau in Nederland en allerlei andere factoren die de vestigingsplaats bepalen, spelen een rol. De acties van het kabinet zijn erop gericht het vestigingsklimaat zo attractief mogelijk te maken.

Als wij gesprekken voeren met de leiding van grote ondernemingen vragen wij hun om zo min mogelijk activiteiten te verplaatsen. Wij wijzen daarbij ook op het forse pakket aan lastenverlichtingsmaatregelen dat tot nu toe formeel is gerealiseerd, waarbij wij de verwachting uitspreken dat dit zich de komende jaren zal voortzetten. Wij denken dat het verbinden van nadere voorwaarden aan de lastenverlichting contraproduktief zal werken. Ik ben dan ook niet van plan maatregelen te nemen tegen ondernemingen die plannen zouden hebben om een deel van hun activiteiten te verplaatsen, anders dan keer op keer te benadrukken dat wij bezig zijn Nederland attractiever te maken als vestigingsplaats. De communicatie ten aanzien van die plannen is daarbij van groot belang.

Wij hebben regelmatig contact met ondernemingen – ik heb CBIN al genoemd – waarin wij proberen duidelijk te maken dat Nederland een attractieve vestigingsplaats is voor activiteiten die nu in het buitenland plaatsvinden.

De voorzitter:

Wilt u afronden?

Minister Wijers:

Dat zal ik doen, voorzitter. De steun op het gebied van de technologie is bedoeld om activiteiten van Philips met een hoge toegevoegde waarde in Nederland te houden. Op deze wijze kan nieuwe werkgelegenheid worden gecreëerd. Ik heb geen plannen om op dat gebied consequenties aan de voornemens van Philips te verbinden.

Minister Melkert:

Mijnheer de voorzitter! De heer Marijnissen legt de vinger op een gevoelige plek. Aan de ene kant zien we dat er dit jaar, volgend jaar 80.000 tot 100.000 banen per jaar bijkomen. Aan de andere kant lezen we in de krant dat er mensen – enkelingen, tientallen, soms honderden tegelijk – uit moeten vanwege rationalisatie van bedrijfsvoering en verplaatsing van bedrijfsactiviteit. Dat is bijzonder moeilijk met elkaar te rijmen.

Ik word ook vaak geconfronteerd met het beeld dat wij in Nederland per saldo werkgelegenheid zouden verliezen. Er wordt juist "gekopt" over die grote problemen – ik verwijs naar de problemen rondom Fokker van enige tijd geleden – terwijl we niet lezen over steeds weer een of een paar banen die op zeer vele plaatsen in ons land wel tot stand komen.

Het is dus begrijpelijk dat er in Terneuzen grote verontwaardiging is ontstaan over dit voornemen en dat ook alles in het werk wordt gesteld om te kijken of er andere mogelijkheden zijn, ook in de kwalitatieve ontwikkeling van het produkt in Terneuzen. Maar we weten ook dat er in de wereld, in Europa, naar het midden ook van ons continent, een beweging gaande is die op zichzelf deel uitmaakt van die globale arbeidsmarkt. Ook de Nederlandse economie is hierbij rechtstreeks betrokken, terwijl hiermee natuurlijk ook weer vele investeringen in Nederland samenhangen.

Voorzitter! Ik wil graag nog iets zeggen over de lastenverlichting, in aanvulling op datgene wat door de heer Wijers is gezegd. Deze lastenverlichting is gericht op het verwezenlijken van twee doeleinden.

In de eerste plaats is zij erop gericht Nederland op het punt van arbeidskosten concurrerend te houden en waar het kan concurrerender te maken. We hebben het dan over arbeidskosten over de gehele linie voor alle werknemers. Het voornemen is om dit te doen via de lijn van werkgeverslastenverlichting.

In de tweede plaats is ze gericht op het redresseren, het herstellen van de scheefgroei die op onze arbeidsmarkt is ontstaan. Juist aan de onderkant, op en vlak boven het niveau van het minimumloon, zijn de kosten voor werkgevers te hoog om mensen in dienst te nemen. Zoals reeds dezer dagen in de kranten is geschreven, is 70% van de beoogde lastenverlichting inderdaad bedoeld voor het niveau tussen minimum en modaal. Wat dat betreft wordt er dus een serieuze poging ondernomen door het kabinet om dat evenwicht op de arbeidsmarkt te herstellen. Dat leidt langs de ene en langs de andere kant tot meer en structurele werkgelegenheid. Maar deze werkgelegenheid betekent helaas geen werkgelegenheid voor ieder afzonderlijk in zijn of haar baan, maar wel voor en binnen de Nederlandse economie.

De heer Marijnissen (SP):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil beginnen met mijn teleurstelling uit te spreken over datgene wat de minister van Economische Zaken heeft gezegd, namelijk dat hij niet van plan is om enige stappen in de richting van Philips te ondernemen. Dat is min of meer door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevestigd. De minister wil geen enkele stap in de richting van Philips ondernemen om te proberen dit bedrijf te overreden die banen hier in Nederland te houden.

De minister van Economische Zaken heeft gewezen op het fenomeen van de globalisering. Iedereen kent dat fenomeen. Ik heb alleen geprobeerd de koppeling te maken met de lastenverlichting. We worden in ons land geconfronteerd met een fenomeen dat zich inderdaad in andere Westeuropese landen ook voordoet, namelijk dat juist de banen aan de onderkant ons als los zand door de vingers glippen. Het kabinet zegt dat het bij de lastenverlichting volgend jaar van per saldo 3,5 mld. in de range tussen 100 en 115% van het minimumloon ƒ 2000 van de werkgeverslasten af wil doen en bij de rest ƒ 1100 per jaar. Ik stel dan vast dat het kabinet met name gefocust is op de banen aan de onderkant. Juist die banen verdwijnen op het moment massaal uit Nederland. Er zou dus paniek in de tent moeten zijn. Er zou nu actie ondernomen moeten worden. Als het kabinet al zou besluiten tot lastenverlichting voor werkgevers, dan zou het deze nu moeten clausuleren. Het zou die bedrijven die kunnen aantonen dat zij op dat gebied van de arbeidsmarkt banen creëren respectievelijk in stand houden, moeten honoreren met een extra subsidie. Want het kabinet hoeft bedrijven die al zulke gigantische winsten maken, niet extra te subsidiëren. Dat is echt de grootst mogelijke flauwekul.

Voorzitter! Ten slotte heb ik een vraag aan de fractie van de PvdA, in het bijzonder aan de heer Wallage. Heeft hij de laatste tijd in de media niet regelmatig gewezen op dit fenomeen en bedenkingen geuit bij het fenomeen van de generieke lastenverlichting? Hebben de heer Wallage en de heer Stekelenburg van de FNV er niet op gewezen dat bijvoorbeeld de bankensector om en nabij de 100 mln. lastenverlichting van de overheid krijgt? Het is bij uitstek een sector waar de banen massaal verdwijnen, maar eveneens een sector waar enorme winsten worden gemaakt.

Minister Wijers:

Voorzitter! Het wordt een herhaling van zetten. Ik heb al gezegd dat ik ervan overtuigd ben dat het koppelen – los van de vraag hoe het technisch moet gebeuren – van lastenverlichting aan het creëren van werkgelegenheid bij een of meer vestigingen geen goede zaak is. In de jaren tachtig zijn hierover discussies gevoerd, maar die zijn altijd vastgelopen. Wij zijn ervan overtuigd dat door het verlagen van de arbeidskosten over de volledige breedte met een gedeeltelijk accent op de onderkant het vestigingsklimaat in Nederland attractiever kan worden gemaakt. Wij zullen er goed in slagen om de werkgelegenheid – niet in de vestiging in Terneuzen, maar op andere plaatsen en in andere ondernemingen – per saldo met 85.000 en de komende jaren met 100.000 te laten stijgen.

Minister Melkert:

Voorzitter! Wie kijkt naar de winsten van de grote bedrijven en vervolgens wijst op het verlies aan werkgelegenheid in die bedrijven – bij Philips is sprake van een wat andere ontwikkeling; jarenlang is die sterk naar beneden gegaan – miskent de betekenis van dit soort bedrijven voor de omgeving. Ik denk aan het zuidoosten van Brabant en de plaats van Philips daarin, de afhankelijkheid van tal van toeleverende bedrijven en de daarmee gemoeide werkgelegenheid. Hetzelfde geldt voor de bankensector, waar het "verlies" aan werkgelegenheid samenhangt met de uitbesteding van tal van activiteiten juist aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat is ook het probleem dat wij tegenkomen, als wij proberen in het kader van CAO's voor dit soort sectoren te bevorderen dat er geïnvesteerd wordt in werkgelegenheid aan de onderkant. Het antwoord is: een deel van de werkgelegenheid is verdwenen vanwege uitbesteding. Dat indiceert – ik praat de terechte zorg van de heer Marijnissen niet weg – dat je niet alleen naar het bedrijf zelf moet kijken, maar ook naar de plaats van het bedrijf in een breder geheel van economische activiteiten, waar werkgelegenheidswinst schuil gaat.

Voorzitter! Van het plaatsen van een hek om Nederland zouden wij allen veel slechter worden.

De heer Van Gelder (PvdA):

Voorzitter! Wij gaan ervan uit dat wij het kabinet kunnen aanspreken op een beleid dat erop is gericht zoveel mogelijk werkgelegenheid aan de onderkant veilig te stellen en te bevorderen. De heer Marijnissen kan ons eraan houden dat als wij een discussie voeren over de lastenverlichting dit ook de maatstaf zal zijn.

De werkgelegenheid kan niet in stand worden gehouden door geforceerde maatregelen. Wij zullen het kabinet er ook aan houden, de komende tijd tot een uitwerking te komen op basis van vernieuwing. Ik hoop dat de nota over technologiebeleid een voldoende basis zal bieden om verschuivingen in de wereld zodanig te ondervangen dat tot groei van de werkgelegenheid kan worden gekomen. Dat neemt niet weg dat er voor minister Wijers en wellicht ook minister Melkert alle reden is om in het overleg met Philips te bekijken hoe bij Philips tot een zodanig werkgelegenheidsbeleid kan worden gekomen, dat de keuze van vestigingsplaats mede beoordeeld kan worden aan de hand van de vraag, waar de problemen op dit moment het grootst zijn.

De heer Van Middelkoop (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil reageren op de conclusie van de minister van Economische Zaken. Hij zei dat er wel enige logica zit in het feit dat de werknemers in Terneuzen niet begrijpen wat er allemaal gebeurt in Terneuzen. Ik denk toch dat hij dan de intelligentie van die werknemers onderschat. Het is geen kwestie van niet begrijpen, het is een kwestie van het sociaal niet rechtvaardig vinden. En dat is even iets anders.

Vervolgens hield de minister een macro-verhaal, dat uitmondde in de conclusie dat concrete acties zijnerzijds niet voor de hand zouden liggen. Wil hij dan toch iets uitleggen, ook richting Terneuzen? Als de minister van Economische Zaken geld heeft voor bijvoorbeeld het technologiebeleid, staat de deur open voor Philips – en terecht – en dan mag men binnenkomen. Als er een kabinetsdelegatie naar het buitenland gaat, mag Philips mee. En dat is ook terecht. Kan de minister in de richting van Terneuzen eens uitleggen waarom hij wel thuis geeft als de directie een beroep op hem doet, en kennelijk niet thuis wil geven als de werknemers een beroep op hem doen?

Minister Wijers:

Mijnheer de voorzitter! Ik vind de interpretatie die de heer Van Middelkoop gaf aan de woorden van medeleven aan de werknemers in Terneuzen, die ik in eerste instantie sprak, wat goedkoop. Het was natuurlijk heel duidelijk dat ik bedoelde te zeggen dat, als je daar zelf werkt en je misschien je gehele carrière hebt ingespannen in zo'n onderneming, het zich moeilijk verhoudt met je logica dat op een gegeven moment jouw baan verdwijnt. Zo is dat. Dat weet ik. Ik kan mij het gevoel van frustratie en van woede dat daarbij hoort, goed voorstellen. Dat is wat ik bedoelde te zeggen.

Verder vind ik dat een minister dan actie moet ondernemen als het gepast is, als hij een bijdrage kan leveren aan situaties die zich voordoen. Als een delegatie naar Indonesië gaat, waarin mensen van Philips zijn opgenomen, gebeurt dat omdat de minister van Economische Zaken in andere landen deuren kan openen waardoor extra zaken kunnen worden gedaan en extra export kan ontstaan, waarmee werkgelegenheid in Nederland kan worden gerealiseerd. Ik vind dat een minister, welke minister dan ook, die zich in een situatie begeeft waarin de bedrijfsleiding om haar moverende redenen beslist om een deel van haar activiteiten te verplaatsen, zich goed moet realiseren of hij met dat bezoek illusies wekt of dat hij echt een bijdrage kan leveren. Mijn conclusie is vooralsnog dat ik daar geen bijdrage kan leveren.

De heer Mateman (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik zou mij in algemene zin willen aansluiten bij de opmerkingen van collega Van Gelder. Ik heb alleen een aanvullende vraag aan de minister van Economische Zaken en een vraag aan de heer Marijnissen.

De vraag aan de minister van Economische Zaken betreft het volgende. Wij bespreken deze dagen de nota Regionaal economisch beleid. In het ochtendblad lazen wij over de drugsproblematiek en de problemen bij Philips. Zou ik hem mogen vragen, gezien de problemen in Terneuzen, of het niet te overwegen zou zijn om ook Zeeuws-Vlaanderen onder de termen van dat beleid te brengen?

Deze vragen zijn geëntameerd door de heer Marijnissen. Ook op het gebied van werkgelegenheid gebeurt er deze dagen in het land het nodige. Gisteren hadden wij een overleg over Schiphol. Ben ik goed geïnformeerd dat de fractie van de SP zich daarbij heeft uitgesproken tegen de uitbreiding van mainport Schiphol, onder andere op termijn erop gericht om 100.000 banen te creëren? Of vergis ik mij daarin? Ik vind dat nogal een tegenstelling tussen vandaag en gisteren.

Als de heer Marijnissen spreekt over vestigingsvoorwaarden in dit land, mag ik hem dan concreet vragen, gezien de vele acties die de SP overal in het land organiseert, of de loonkosten en de loonhoogte daar ook bij horen als vestigingsvoorwaarde?

Minister Wijers:

Mijnheer de voorzitter! Ik heb een warme band met Zeeuws-Vlaanderen, al is het maar omdat ik daar geboren ben. Ik zou dus graag bevestigend antwoorden op de vraag die zojuist gesteld is. Als men echter goed kennis heeft genomen van de nota Ruimte voor de regio's, weet men dat de boodschap daarvan is dat het klassieke regionale beleid in toenemende mate wordt afgebouwd en dat in toenemende mate een beleid wordt ontwikkeld, waarbij wij proberen de aantrekkelijkheid van regio's als vestigingsplaats zoveel mogelijk te bevorderen. In die zin is Zeeuws-Vlaanderen mij inderdaad zeer lief.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! De heer Mateman is buitengewoon goed geïnformeerd als hem ter ore is gekomen – hoewel niet overal in de pers gememoreerd – dat de SP zich gisteren hier verklaard heeft tegen een verdere uitbreiding van Schiphol. De verklaring daarvoor is heel eenvoudig. De verklaring is namelijk dat wij vinden dat de leefomstandigheden in die gehele regio danig op de proef worden gesteld wanneer het aantal vliegbewegingen daar moet worden verdubbeld binnen afzienbare tijd. Wij hebben al op meerdere plaatsen de mogelijkheid geopperd om desnoods een nieuwe locatie voor een nationale luchthaven te onderzoeken.

De heer Mateman is buitengewoon slecht geïnformeerd wanneer het gaat om de werkgelegenheid die door de uitbreiding van Schiphol, waar hij zo verschrikkelijk vóór is, tot stand wordt gebracht. De heer Mateman sprak maar liefst over 100.000 banen. De meest recente cijfers die ik heb gehoord, zijn een vijfde part daarvan, te weten 22.000. Misschien kan hij dat nog eens onderzoeken.

Wat de loonkosten betreft zei de heer Mateman: de SP pleit toch ook altijd voor loonsverhogingen enz. en zij voert daar zelfs actie voor in den lande. Inderdaad, mijnheer Mateman, op dit punt bent u wederom zeer goed geïnformeerd. Daar is ook alle reden voor, gezien het feit dat de winstcijfers in ons land enorm omhoog schieten, maar vooral ook omdat de vakbeweging zich in de jaren tachtig zich zo ontzettend gematigd heeft opgesteld, zelfs zodanig dat het wettelijk minimumloon dat wij godzijdank nog hebben in ons land, behoort tot een van de laagste in Europa. In het algemeen behoren in ons land de lonen in de lagere loonschalen tot de laagste van Europa. Met andere woorden, wij signaleren dat de inkomenstegenstellingen in ons land toenemen, met aan de ene kant meer buitengewoon rijke mensen, miljonairs, en aan de andere kant het fenomeen working poor, dus mensen die werken maar toch arm zijn. Daarom zeggen wij dat er aan de onderkant zeker iets bij kan.

De heer Van Dijke (RPF):

Mijnheer de voorzitter! De minister van Economische Zaken geeft er in zijn beantwoording blijk van gevangen te zitten in een economisch denkkader, waarbij het punt dat de heer Van Middelkoop aanreikte, volstrekt buiten beeld is gelaten. Waar een bedrijf geweldige winsten maakt – daar is op een bepaalde manier naar gekeken – moet te verstaan gegeven worden dat het bedrijf ook verantwoordelijkheden heeft voor het personeel dat het in dienst heeft. De minister maakt zich er te goedkoop van af door te zeggen: ik kan goed begrijpen dat men het winstmotief op de eerste plaats stelt en dat men zich dan qua werkgelegenheid op andere landen oriënteert. De minister zou op z'n minst in de doelstelling van het contact met het bedrijf moeten verwoorden, dat de sociale component en de sociale verantwoordelijkheid voor de mensen die er werken, van betekenende waarde zijn en dat bijvoorbeeld subsidievoorwaarden voor technologiesubsidies of anderszins in elk geval het karakter moeten krijgen dat het eigen belang van het bedrijf gekoppeld wordt aan de sociale doelstelling van het kabinet. Aangezien de minister daar in de beantwoording volstrekt aan voorbijgegaan is, stel ik vast dat de minister gevangen zit in een conservatief economisch denkkader.

Minister Wijers:

Voorzitter! Men zal zich kunnen voorstellen dat deze kwalificatie mij niet aanspreekt. Misschien is het eerder een realistisch denkkader. Datgene wat de heer Van Dijke nu voorstelt zal per saldo tot minder werkgelegenheid leiden. Wat de heer Van Dijke doet is in feite hetzelfde – maar dan op een wat andere manier en wat sympathieker verwoord – als de heer Marijnissen; hij wil een hek om Nederland zetten. Per saldo zal dat echter leiden tot minder werkgelegenheid.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De minister van Economische Zaken heeft gezegd dat hij Nederland aantrekkelijk wil maken voor het vestigen van buitenlandse bedrijven. Kan hij aangeven op welk soort bedrijven hij mikt als het gaat om de werkgelegenheid? In dit geval gaat het eigenlijk om de werkgelegenheid aan de onderkant van het loongebouw.

Tijdens de financiële beschouwingen heeft mijn fractie het kabinet gewezen op het verschijnsel baanloze groei. Grotere winsten leiden eigenlijk tot grotere werkloosheid. Het kabinet heeft dat ontkend. Het CPB, en nu zelfs ook het kabinet, komt daarvan terug. Mijn vraag aan het kabinet is of het niet van onwijs beleid getuigt om de lastenverlichting generiek uit te smeren over allerlei soorten bedrijven, nu wij constateren dat juist de werkgelegenheid aan de onderkant verdwijnt. Is het niet wijzer in dit verband de lastenverlichting toe te spitsen op het midden- en kleinbedrijf? Loodgieters, winkeliers etcetera verhuizen niet naar Thailand of een ander land. Zij blijven hier. Die mensen moeten wij helpen als wij de werkgelegenheid aan de onderkant willen stimuleren.

Minister Melkert:

Voorzitter! Het stelt mij teleur dat de heer Rabbae kennelijk niet heeft willen horen wat ik geprobeerd heb duidelijk te maken. Baanloze groei bestaat niet. Wij krijgen er 80.000 tot 100.000 banen bij, dit jaar, volgend jaar. Het probleem is de verschuiving van banen. Het probleem is de verschuiving van de kwaliteit van banen. Dat is inderdaad het probleem aan de onderkant van de arbeidsmarkt waarover u mij dag in, dag uit hoort spreken. Dat betreft mensen die eenvoudig werk doen, want dat eenvoudige werk gaat weg. Daar zien wij hier een schrijnende voorbeeld van. Dat zijn mensen met weinig opleiding en weinig ervaring. Daar moeten wij voor werken en daarvoor moeten wij de arbeidsmarkt in evenwicht herstellen. Daarop is ook de lastenverlichting gericht: 70% van de lastenverlichting voor werkgevers gaat tot modaal. Dat is dus gericht op het midden- en kleinbedrijf. Dat is een bewuste keuze van het kabinet. Wij gaan daar dus niet aan voorbij, maar tegelijkertijd moet Nederland internationaal concurrerend bezig zijn, ook met de arbeidskosten over de gehele linie, want je kunt niet alleen voor de binnenlandse markt produceren.

Naar boven