Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van de leden Van de Camp en Van der Heijden aan de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie, over de uitspraken van de Haagse korpschef J. Brand.

De voorzitter:

Ik heb begrepen dat de heer Van der Heijden de vragen van de heer Van de Camp zal vertolken.

De heer Van der Heijden (CDA):

Voorzitter! Het is een grote eer om de vragen van de heer Van de Camp te mogen vertolken, te meer omdat ik in de wetenschap verkeer dat hij daarna de mijne zal stellen.

De korpschefs van politie hebben zich uitgesproken over het gevoelige thema van de drugsbestrijding, waarover het kabinet zich nog beraadt. Het gaat om een onderwerp waaraan vele aspecten kleven. De invalshoek van de politie is er slechts één. In dat licht kan de politie niet op eigen houtje voor een vorm van misdaad capituleren, zoals de korpschefs blijkbaar hebben gedaan.

Het optreden van de, naar inmiddels is gebleken, niet geheel verenigde korpschefs zet de drugsnota van het kabinet onder druk. Immers, de uitvoerders van beleid delen op voorhand mee dat zij niets zien in een bepaalde richting van dat beleid. Past het standpunt van het beraad van hoofdcommissarissen wellicht in een strategie van de bewindslieden waarmee alvast wordt getoetst hoe liberalisering van drugshandel in de publieke opinie valt? Zo nee, achten de bewindslieden het passend dat officieel beraad van ambtenaren de publiciteit zoekt om mee te sturen in de beleidskeuzen die voor rekening komen van democratisch gelegitimeerde bestuurders?

Dit staat natuurlijk nog los van de vraag of het handig is om wederom in de pers onderlinge verschillen van mening uit te vechten. Trouwens, hebben de bewindslieden na vorige uitglijers ter zake, die echt contraproduktief hebben gewerkt voor de politie, nu stringente afspraken gemaakt over de publiciteit omtrent het politiebeleid? In hoeverre zijn deze afspraken bevestigd en eventueel zelfstandig gemaakt door de korpsbeheerders?

Trouwens, is er te dezer zake bij de bewindslieden een opvatting van de korpsbeheerders over dit onderwerp bekend?

Het hoofdpunt lijkt ons toch dat de bewindslieden na deze publiciteit niet meer om de vraag heen kunnen of zij zich distantiëren van dan wel steun geven aan zeer hoge ambtenaren die onder de verantwoordelijkheid van deze bewindslieden hun werk doen. Zijn zij niet de mening toegedaan dat het uitblijven van een regeringsstandpunt de verwarring bij de politie groter maakt en tegelijkertijd de geloofwaardigheid van de politie aantast? Over beleid gesproken, menen de bewindslieden niet dat door de uitlatingen van de hoogste bazen van de politie het politiepersoneel, dat toch al onder moeilijke omstandigheden werkt, onnodig wordt gedemotiveerd?

Minister Sorgdrager:

Mijnheer de voorzitter! De heer Van der Heijden spreekt het woord "capituleren" uit. Daarmee haakt hij wellicht aan bij de kop van het kranteartikel, die luidt dat de oorlog tegen de drugs verloren zou zijn. Ik wil beginnen met het misverstand uit de weg te ruimen als zouden wij een oorlog voeren tegen wat dan ook. Politie en justitie zijn bezig om de criminaliteit als probleem beheersbaar te houden. Ik wil dan niet spreken over een oorlog tegen de drugs noch tegen andere vormen van criminaliteit en wat mij betreft is er ook geen sprake van capituleren, niet bij mij, niet bij justitie en ook niet bij de politie. Het gaat erom de problemen van criminaliteit, de georganiseerde misdaad, aan te pakken. Ik heb al eerder meegedeeld dat wij bezig zijn met het maken van de drugsnota. Dat wat nu in de krant verschijnt, berust absoluut niet op de een of andere strategie van de regering. Wel betrekken wij bij onze eigen meningsvorming en het opstellen van de nota mensen uit de praktijk en stellen wij prijs op hun mening, zodat wij in de drugsnota de verschillende aspecten van waaruit men de discussie kan voeren, met elkaar in verband kunnen brengen waardoor een harmonieus geheel ontstaat. Zoals de heer Van der Heijden terecht zegt, is de politie een van de aspecten die daarbij worden betrokken. Wij ontvangen graag de mening van de politiechefs en ik had ook graag gehad dat zij hun mening gewoon aan mij hadden doen weten. Ik heb echter begrepen dat men nog in het stadium is van meningsvorming.

De discussie wordt nu gevoerd en uiteindelijk zal het beleid door de regering worden gemaakt en – naar ik hoop – door u worden goedgekeurd. Ik verwacht dan ook van de verantwoordelijke uitvoerders dat zij dat beleid vervolgens ook uitvoeren.

Ik verwacht van de verantwoordelijken dat men het drugsbeleid uitvoert. In elk geval zal er nooit een drugsbeleid komen waarmee iedereen 100% tevreden is. Dat blijkt ook uit de discussies, al dan niet in de pers. Het zal uiteindelijk aankomen op een keuze vanuit de verschillende aspecten die met elkaar worden geconfronteerd.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de woordkeuze van de heer Van der Heijden wil ik het volgende melden. Hij vroeg of ik het passend vond, dat de publiciteit gevonden is – zij is niet direct gezocht maar toch gevonden – en of er niet teveel wordt meegestuurd. Neen, ik vind het niet passend. Is het handig dat mogelijkerwijze onderlinge verschillen naar buiten komen? Neen, dat vind ik niet. Is het mij bekend dat dit ook de opvatting is van de korpsbeheerders? Dat is mij niet bekend omdat de korpsbeheerders mij ter zake nog niet hebben aangesproken. Vind ik het wenselijk om stringente afspraken te maken? Misschien is het goed om de verantwoordelijkheidsverdeling nog even in herinnering te roepen. De korpsbeheerder is primair aanspreekbaar op uitlatingen. Zo hebben wij dat gewenst volgens de Politiewet, hetgeen overigens niet betekent dat de minister niet medeverantwoordelijk is, omdat het uiteindelijk ook om een kroonbenoeming gaat. Alleen al langs die min of meer formele weg ontstaat een medeverantwoordelijkheid voor de minister van Binnenlandse Zaken. Als hij ontevreden is, dient hij zich te richten tot de korpsbeheerder en niet rechtstreeks met de korpschef. Zo zijn de afspraken gemaakt.

Korpschefs hebben in dit land ook de vrijheid om hun eigen mening te geven. Ook voor hen geldt echter artikel 125a van de Ambtenarenwet. Ik wil daaraan toevoegen, dat wij bij de interpretatie van de vrijheid van korpschefs en dat artikel 125a als de ambtenaar – de politiechef – direct betrokken is bij het beleid of de uitvoering daarvan, uitgaan van een terughoudend optreden. Als de besluitvorming over een bepaald onderwerp nog niet is afgerond, mag je ook van een korpschef een zekere terughoudende opstelling verwachten.

De heer Van der Heijden heeft gevraagd of wij niet hier het risico lopen van onnodig demotiverende effecten op de politie. Dat risico zit erin.

Samenvattend: het had ook mijn voorkeur gehad als, nadat de korpschefs tot een standpunt waren gekomen, ons dat te bestemder plaats via een korpsbeheerder had bereikt.

De heer Van der Heijden (CDA):

Voorzitter! Ik ben blij met de correctieve aanduidingen die de beide bewindslieden hebben willen geven. Ik pik daar nog een enkele krent uit. Ik zal mijn woordgebruik aanpassen en niet meer vragen of er sprake is van oorlog met capituleren. Maar mijn vraag zou nog steeds zijn: is de materie van de drugsbestrijding beheersbaar als politiechefs deze uitlatingen doen?

Bovenal denk ik dat het heel belangrijk is dat er voluit nog steeds aan drugsbestrijding wordt gedaan. Of moet ik begrijpen dat het een "nog voluit" is of "al niet meer zo voluit"? Daar zou ik nog graag antwoord op hebben.

Met de antwoorden van de minister van Binnenlandse Zaken ben ik evenzeer ingenomen. Ik wil nog graag opmerken dat het niet meer gaat om alleen de eigen verantwoordelijkheid van de hoge ambtenaar ingevolge artikel 125 van de Ambtenarenwet. Hier spreekt een ambtelijk beraad zich uit. Dat heeft een heel andere lading dan een privémening van een ambtenaar, die deze natuurlijk mag hebben. Dat is ook voor het CDA geen enkel punt. Te meer is dat interessant, omdat dat beraad een adviescollege is dat ook de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie dient en zelfs daarvoor betaald wordt.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Of een ambtelijk beraad zich uitspreekt, weet ik eigenlijk niet. Ik heb daar zelf officieel nog geen enkel bericht van gekregen. Toen ik daarnet zei dat men zich nog de mening aan het vormen was, hoorde ik enig gelach. Maar ik heb begrepen dat deze vergadering van de korpschefs een discussievergadering was, waaruit uiteindelijk geen conclusies zijn getrokken. Dat verklaart dan ook waarom ik nog geen officieel bericht van deze korpschefs heb gekregen. Dus dat wacht ik nog af.

De heer Van der Heijden suggereerde dat de drugsbestrijding minder beheersbaar zou zijn door dit soort uitlatingen. Ik moet u zeggen dat het de geloofwaardigheid van de rechtshandhaving natuurlijk niet ten goede komt als politiechefs zich op deze manier uitlaten. Dat dat meteen moet leiden tot de conclusie dat iets niet meer beheersbaar zou zijn, gaat mij wat ver. Maar dat is ook de reden waarom ik niet gelukkig ben met dit soort uitlatingen.

Er is op dit moment een drugsbeleid en zolang het drugsbeleid is wat het is en zolang in uw Kamer nog geen discussie tot een ander beleid heeft geleid, wordt het beleid gewoon uitgevoerd.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! De heer Van der Heijden maakt terecht een onderscheid tussen de individuele ambtenaar die rechten heeft en het ambtelijk overleg. Ik vind het op zichzelf heel goed dat de korpschefs in Nederland zich af en toe met elkaar verstaan en proberen na te denken over belangrijke vraagstukken, direct en misschien ook op wat afstand met de politie te maken hebbend. Ik wil hen via u ook oproepen daar vooral mee door te gaan. Ik hecht ook waarde aan hun adviezen. Dat geldt overigens niet alleen voor de politiechefs, maar ook voor anderen die verantwoordelijkheid dragen binnen de politie. Dus inhoudelijk gesproken is het prima dat die overlegvormen er zijn.

De manier waarop het resultaat van dat interne overleg geformuleerd wordt, welke functie dat vervult en hoe dat naar buiten komt, is een andere zaak. Ik denk dat het overleg van de hoofdcommissarissen het beste functioneert als de inhoudelijk standpunten, die er overigens op dit punt nog niet waren, in eerste instantie bij de korpsbeheerders op tafel worden gelegd en dan wat mij betreft ook gaarne via de korpsbeheerder weer in de richting van de ministers komen. Want wij kunnen er soms ook wat van opsteken.

De heer Van de Camp (CDA):

Voorzitter! De fractie van het CDA vindt de uitspraken van hoofdcommissaris Brand fnuikend voor het drugsbeleid. Wij vragen ons af hoe de "gewone agent" zich thans op straat beweegt, wanneer hij in de omgeving van coffeeshops wordt aangesproken over de uitlatingen van de zijn baas.

Ik vind het natuurlijk wel charmant van deze twee ministers dat zij zich uitsloven, te stellen hoe ongelukkig zij zijn met die uitspraken. Wat gebeurt er echter vervolgens? Gaan zij praten met de korpsbeheerders? Nogmaals, het feit dat zij hiermee ongelukkig zijn, stelt mij op zichzelf wel tevreden, maar daarmee is de agent in de straat niet geholpen.

Voorzitter! Ik heb twee vragen. Realiseren de ministers zich dat het voortdurend uitstel van de presentatie van de drugsnota van dit kabinet leidt tot verwarring, waardoor ruimte ontstaat voor dit soort uitspraken?

De uitspraken van de korpschefs krijgen onverwacht een extra lading door de recente uitspraken van de Franse president. De sfeer in dit kabinet is zo goed, dat de vice-minister-president ongetwijfeld weet wat de heer Chirac tegen de heer Kok heeft gezegd. Heeft president Chirac premier Kok gezegd dat hij de Franse grenzen zal sluiten indien Nederland niet krachtiger optreedt tegen drugssmokkel?

Minister Dijkstal:

De eerste aan mij gerichte vraag was, of ik ga praten met de korpsbeheerders over hetgeen wij hier met elkaar bespreken. Ik heb enige hoop dat zij nu aan de televisie gekluisterd zitten om het vragenuurtje te volgen. Maar mocht dat niet het geval zijn, ik zal zeker bij de reguliere gesprekken die ik met hen heb, nog eens over dit vraagstuk praten.

Het tweede punt betreft het gesprek van de minister-president met de heer Chirac afgelopen vrijdag. Bij mijn beste weten – dat is zowel een mondelinge als daarna een schriftelijke informatie van de minister-president – is daar niet gesproken over het in verband brengen met het Nederlandse drugsbeleid en het sluiten van de grenzen in Frankrijk. Ik heb wel de indruk uit hetgeen aan mij gerapporteerd is, dat de heer Chirac op het terrein van Europol voortgang probeert te boeken en dat hij gemeend heeft in dat kader iets over het drugsbeleid te moeten zeggen.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! De heer Van de Camp vraagt of het feit dat het uitbrengen van de drugsnota drie maanden is uitgesteld, niet tot verwarring leidt. Daarop zou ik willen antwoorden dat een dergelijk fenomeen bij functionarissen van het niveau waarover wij spreken, niet tot verwarring zou mogen leiden. Deze functionarissen worden ook betrokken bij de meningsvorming. Ik acht hen in staat op een ordentelijke manier tot een dergelijke mening te komen en die te laten weten aan degenen die met de opstelling van die nota bezig zijn.

Vervolgens het gesprek van de minister-president met president Chirac. Ik heb al eerder gezegd dat wij in Nederland met het formuleren van het drugsbeleid uiteraard rekening moeten houden met de internationale aspecten daarvan. Wij werken internationaal op vele gebieden samen bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad waarvan de drugshandel een onderdeel kan uitmaken. De samenwerking met Frankrijk op politieel niveau is heel goed.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter! Natuurlijk wordt het beleid bepaald door de politiek en in dit geval uitgevoerd door de politie. Ook uitvoerders hebben het recht signalen te zenden naar de politiek en zo moeten wij de uitspraak van de heer Brand zien.

Als wij ons daaraan ophangen, blijven wij meer bezig met symptoombestrijding dan met de kern van de zaak. Maar daarover komen wij nog te spreken. Op dit moment heb ik drie vragen.

De eerste vraag is gericht aan beide ministers. Wij blijven met Frankrijk bezig. Twee weken geleden heb ik dezelfde vraag voorgelegd aan het kabinet, namelijk of er een verband wordt gelegd tussen Europol en het drugsbeleid in Nederland. Die vraag werd ontkennend beantwoord door de toen aanwezige ministers. Ik constateer nu dat de vice-premier deze vraag eigenlijk bevestigend beantwoordt, dus met enige tijd krijg ik gelijk. Dat is mijn conclusie.

Mijn volgende vraag in de richting van het kabinet is: wat doen wij nu met Frankrijk? Je kunt dit soort uitspraken natuurlijk ophangen aan verkiezingen, maar daar is het niet elke maand verkiezing. Op een gegeven moment moet het afgelopen zijn. Het land stelt zich schijnheilig op met een omzet van 15 mld. in softdrugs en harddrugs en met honderdduizenden drugsverslaafden. Je hoeft maar met de metro te reizen in de hoofdstad om te zien hoe erg de problematiek daar is. Het wordt nu tijd dat het Nederlandse kabinet afrekent met deze positie van Frankrijk.

Voorzitter! Het CDA, met de heer Heerma voorop, trekt van leer tegen de uitspraken van de hoofdcommissarissen over legalisering van drugs. Heb ik mij vergist of was de heer Heerma in zijn Amsterdamse tijd als geslaagde wethouder niet ook voor legalisering, voor meer ruimte voor het gemeentelijk bestuur inzake drugsbeleid? Hoe komt het eigenlijk dat hij van mening is veranderd? Komt dat doordat hij van het lokaal naar het landelijk bestuur is overgegaan? Of heeft dat te maken met verschillen tussen Amsterdam en Den Haag?

De voorzitter:

U heeft één zin om af te ronden, want u bent royaal over uw tijd heen.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! De leider van de VVD-fractie, de heer Bolkestein, heeft gezegd dat hij pas bij het verschijnen van de nota zou beslissen over legalisering. De heer Bolkestein is er niet, dus ik vraag aan de heer Korthals: hoe komt het dat u altijd een afspraak gereed hebt, behalve op dit terrein? Wat verklaart uw twijfel over deze kwestie?

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Wij kunnen inderdaad constateren dat de heer Chirac afgelopen vrijdag dat verband tussen Europol en het Nederlandse drugsbeleid heeft gelegd. Wat je er verder ook van moge denken, feitelijk gesproken heeft dat plaatsgevonden.

De heer Rabbae vraagt: wat doen wij nu verder met Frankrijk? Er ligt een aanmatigende aanname in die vraag. Niettemin denk ik dat er reden genoeg is om ons druk te maken over de samenwerking met Frankrijk op verschillende terreinen. Dat varieert van het proberen te overtuigen van Frankrijk dat het wenselijk is dat er bijvoorbeeld in het Europol-verdrag een voorziening voor de rechtsgang voor de burgers komt tot en met afspraken met Frankrijk over het uitwisselen van informatie, bijvoorbeeld op het terrein van de drugs. Ik kan u meedelen dat de minister-president na afloop van het diner aan de heer Chirac het aanbod heeft gedaan om die zaak nog eens te bespreken. De minister-president had de stellige indruk dat de heer Chirac niet geheel au courant was van de feiten van het Nederlandse drugsbeleid. Dat kun je hem misschien niet kwalijk nemen, want zo lang zit hij er niet. Wij willen van onze kant nadrukkelijk investeren in het informeren van de Franse regering over het Nederlandse drugsbeleid. Ik ben ervan overtuigd dat men er dan meer begrip voor zal krijgen.

De heer Heerma (CDA):

Voorzitter! De heer Rabbae vraagt mij of het juist is dat ik medeverantwoordelijkheid heb gedragen in de periode 1978-1986 als wethouder en daarmee als lid van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die in die periode aan het begin van het gedoogbeleid daarop hebben aangedrongen. Het antwoord luidt dat ik in die medeverantwoordelijkheid collegiaal daarvoor verantwoordelijkheid heb gedragen.

Ben ik nu van mening veranderd? Ik denk dat de situatie sterk veranderd is. Het beste bewijs daarvoor is dat de burgemeester van Amsterdam, de heer Patijn, vandaag de dag zegt: het aantal coffeeshops moet teruggedrongen worden. Dat is ook het standpunt van de CDA-fractie.

De heer Korthals (VVD):

Voorzitter! De VVD-fractie heeft ook nu gesteld dat wij het erg belangrijk vinden om steeds hierop door te gaan en te blijven nadenken over de problematiek die ons met de drugs voor ogen staat. Het beleid in Nederland is er echter niet bij gediend wanneer wij ook wat de softdrugs betreft tot legalisering overgaan. Dat is het officiële standpunt van de VVD-fractie. Wij zullen daar verder op doorgaan tijdens de behandeling van de drugsnota in september, oktober. Het denken in de VVD staat niet stil. Wij zijn heel duidelijk geweest over onze inzet bij dit debat. Wat dat betreft zijn er weinig mogelijkheden op een verandering van standpunt van de VVD.

De heer De Graaf (D66):

Voorzitter! Ik laat de drugsdiscussie voor wat zij is. Wij komen er na september nog uitvoerig op terug. Ik keer terug naar de politiechefs. Als politiechefs naar de pers gaan, levert dat altijd gelazer op. De politiek reageert korzelig of men krijgt onderling ruzie. Ook dat wordt dan weer in de pers uitgevochten. Het netto resultaat is dat er veel gekrakeel is, veel gekakel in het kippenhok, veel ronddwarrelende veren, en dat niet helemaal duidelijk is wat nu precies de bedoeling was. De voorspelbare reacties zouden de politiechefs te denken moeten geven. Opvattingen van professionele deskundigen zijn belangrijk en mogen ook worden gehoord, maar dan wel eerst bij de politiek verantwoordelijken. Zelfbeperking is daarbij van belang. Ik vraag de minister van Binnenlandse Zaken, te bewerkstelligen dat de korpschefs zelf een gedragscode opstellen in overleg met de burgemeesters, de korpsbeheerders en de hoofdofficieren van justitie, om ervoor te zorgen dat wij ons niet elke maand in het parlement zorgen hoeven te maken over uitlatingen van korpschefs.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Misschien mag ik één puntje corrigeren. Op grond van mijn informatie is de heer Brand niet naar de pers gegaan, maar de pers naar de heer Brand. Materieel heeft het hetzelfde resultaat opgeleverd, maar het initiatief lag dus ergens anders.

Ik weet niet of ik een groot voorstander ben van een gedragscode, maar ik wil de heer De Graaf wel toezeggen dat ik, in het verlengde van datgene wat ik tegen de heer Van de Camp heb gezegd, met de korpsbeheerder verder zal spreken. Ik wil het idee van de gedragscode daarbij best eens op tafel leggen om te bezien of dat een zinvolle weg is.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Het is een goede zaak dat de hoofdcommissarissen van politie, al dan niet in een raad verenigd, door de regering op de plaats gezet worden die hen toekomt. Ik vind het een heel slechte zaak als een raad van hoofdcommissarissen zich met een zekere regelmaat over politieke zaken gaat uitspreken, daarbij suggererend dat men beschikt over een democratische legitimatie. De minister van Justitie wil niet spreken van een oorlog tegen de drugs. Het zij zo. Laat ik dan spreken van een voortdurende harde strijd tegen een georganiseerde criminaliteit, waarin drugs een belangrijke rol spelen. Wil die strijd goed gevoerd kunnen worden, met kans op succes, dan is het essentieel dat sprake is van internationale coördinatie en niet van internationale differentiatie. Eén zwakke schakel in de keten kan funest zijn voor het geheel. In het kader van de heroverweging van het beleid vraag ik of de internationale coördinatie geen centraal gegeven is dat uitgangspunt van het beleid moet zijn.

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Bij de formulering van het beleid moeten verschillende aspecten een rol spelen. Het volksgezondheidsaspect is daarbij een van de uitgangspunten. Het internationale aspect speelt natuurlijk ook een belangrijke rol. Zoëven heb ik al gezegd dat ik het belangrijk vind dat Nederland zich niet internationaal isoleert. Ook op het gebied van de bestrijding van de georganiseerde misdaad in het algemeen moeten wij namelijk internationaal samenwerken.

Mevrouw Dijksman (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie neemt de mening van de politie heel serieus, maar wij vinden het wel jammer dat de politie nu op deze wijze in de pers naar voren treedt.

Wij vinden het interessant dat de fractie van het CDA zich zo druk maakt over de verdeeldheid binnen de raad van hoofdcommissarissen. In de krant van gisteren las ik dat het strategisch beraad in het CDA overweegt, gebruik en verkoop van softdrugs in zekere mate toe te laten, terwijl de kamerfractie onlangs heeft gezegd dat het huidige gedoogbeleid moet worden vervangen door een algeheel verbod. Misschien kan de CDA-fractie nog eens precies aangeven wat haar visie is op het softdrugsbeleid.

De heer Van de Camp (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De opvattingen van de Tweede-Kamerfractie van het CDA over het softdrugsbeleid staan helder in de nota die wij drie weken geleden gepresenteerd hebben. Tegen de minister van Binnenlandse Zaken zeg ik dat er inmiddels ook een Franse versie van is, opdat hij die in het overleg met de heer Chirac kan betrekken.

De heer Franken heeft gesproken als lid van de commissie strategisch beraad. De naam van die commissie zegt al dat daarin zeer strategisch wordt gedacht. Het beleid is echter vastgelegd in de nota en dat is het uitgangspunt. Wij zijn niet verdeeld. Wij denken wel na.

De heer Koekkoek (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Het uitblijven van de drugsnota wordt zo langzamerhand onverantwoord, nationaal en internationaal. Voor de Franse president is het Nederlandse drugsbeleid een stok om de hond te slaan, of misschien moet ik in dit verband zeggen: een stick om de hond te slaan.

Is het langzamerhand geen tijd voor een duidelijke uitspraak dat de regering geen regulering van de drugshandel wil, ook niet binnenslands? Die vraag is aan beide bewindspersonen gericht.

Voorzitter! Voor de VVD-fractie heb ik twee vragen. Wil de VVD-fractie nu wel of niet de drugsmarkt liberaliseren? Vindt ook de VVD-fractie het onverantwoord om nog langer onzekerheid te laten bestaan over het drugsbeleid?

Minister Sorgdrager:

Voorzitter! Toen mijn collega van Volksgezondheid en ik werden ondervraagd naar aanleiding van de mededeling dat de drugsnota werd uitgesteld, hebben wij gezegd dat er al 25 jaar over drugs wordt gesproken en dat wij drie maanden uitstel wel verantwoord vinden, te meer omdat wij denken dat wij in die drie maanden een betere nota kunnen maken dan wanneer die nu was uitgekomen.

De heer Korthals (VVD):

Voorzitter! Het waren goede vragen van collega Koekkoek. De eerste vraag was overbodig, want die heb ik zojuist al beantwoord. Daar hoef ik dus niet op in te gaan.

De tweede vraag is of de VVD-fractie nog langer onzekerheid over het drugsbeleid wil laten bestaan. Zolang er geen nieuwe drugsnota is, blijft het staande beleid gewoon bestaan en daar staat de VVD-fractie achter. Ik heb begrepen dat ook de CDA-fractie daar achter staat, want ook de voormalige CDA-minister van Justitie was daarvan een groot voorstander. Er is hierover dus geen enkel verschil van inzicht tussen de fracties van het CDA en de VVD.

De heer Janmaat (CD):

Mijnheer de voorzitter! Ook de CD-fractie gaat uit van het staande beleid, dat wil zeggen dat de regering de drugs bestrijdt. Er is enige vaagheid rond de politieke besluitvorming over dat beleid aanwezig. Maar de CD-fractie heeft vooral de indruk, en heeft dat hier al lang uitgedragen, dat tengevolge van de reorganisatie van het politie-apparaat er meer aandacht is ontstaan voor de machtsposities binnen dat apparaat, vooral bij de hoofdcommissarissen van de grote steden, dan voor het bestrijden van de criminaliteit. De CD-fractie heeft er reeds meermalen op gewezen dat voor een goede reorganisatie van dat beleid afstand moet worden gedaan van de zittende top. Opnieuw blijkt dat de hoofdcommissarissen zich daar maar zeer moeilijk in kunnen schikken, dat zij hun posities middels de media kenbaar willen maken en dat zij grote invloed willen uitoefenen op de politiek. Dat vindt de CD-fractie zeer onrechtmatig. Wanneer vindt de regering dat de heren commissarissen te ver zijn gegaan? Wanneer zet zij hen op hun nummer of, liever nog, geeft zij hun hun congé?

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Op zijn nummer zetten en congé geven, vind ik wel erg ver gaan. Ik heb al tot uitdrukking gebracht dat wat mij betreft in deze specifieke zaak de uitlatingen beter niet in het openbaar hadden kunnen worden gedaan. Ik hecht er wel aan met nadruk te zeggen, dat het natuurlijk voor de ministers, en ik neem aan ook voor de korpsbeheerders, van groot belang is dat de top van onze politie – overigens niet alleen de top, maar elke politieman en politievrouw – blijft meedenken over de problemen waarvoor wij staan. Als zij daar een mening over hebben, moeten zij daar ook uiting aan geven. De enige discussie die je kunt voeren is of het niet beter is om dat anders te doen, dan als hier lijkt te zijn gebeurd, namelijk via een discussie in de pers. Dat laatste punt is ook mijn kritiekpunt.

Naar boven