Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van orde.

Vragen van het lid Duivesteijn aan de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, over intimidatie van ouderen door particuliere verhuurders.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter! De afgelopen tijd hebben we in de Kamer verschillende malen gesproken over het volkshuisvestingsbeleid, met name over de invoering van het nieuwe stelsel en de mogelijke effecten daarvan. De PvdA-fractie heeft enige vraagtekens geplaatst, met name bij de mogelijkheden om huren op te trekken naar maximaal redelijke niveaus, waar woningen leegkomen. In april van dit jaar is er een onderzoek verricht door de Projectgroep intimidatie oudere huurders, die is ingesteld door de ANBO, afdeling Amsterdam, het Amsterdams steunpunt wonen en de belangenvereniging van ouderen in de binnenstad. Dit onderzoek is ingesteld in samenwerking met tamelijk gezaghebbende organisaties als het bureau voor rechtshulp, de politiebureaus, sociale raadslieden, de sociale dienst enzovoorts. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat sprake is van intimidatie.

Mijn vragen aan de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zijn de volgende.

1. Heeft de staatssecretaris kennis genomen van het rapport van het Amsterdams steunpunt wonen en de ANBO, dan wel de kranteberichten hierover, waarin melding gemaakt wordt van stelselmatige intimidatie van oudere bewoners door hun verhuurders, met als doel hen uit de woningen te krijgen, zodat deze voor een hogere prijs verhuurd dan wel verkocht kunnen worden?

2. Was de staatssecretaris reeds op een andere manier op de hoogte van het voorkomen van dergelijke intimidatiegevallen? Neemt de staatssecretaris de berichten uit het rapport serieus? Kan hij de conclusies uit dit rapport onderschrijven?

3. Is de staatssecretaris bereid, zelf een onderzoek te laten instellen naar de ernst en de frequentie van dergelijke gevallen van intimidatie?

4. Mocht blijken dat inderdaad regelmatig ongeoorloofde druk op huurders, ouderen en anderen, wordt uitgeoefend teneinde hen de woning te doen verlaten, is de staatssecretaris dan bereid om maatregelen te nemen? Is het instellen van een meldpunt dan één van die maatregelen?

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Ik heb inderdaad kennis genomen van het rapport dat is uitgebracht. Dat rapport heeft niet zozeer als conclusie dat stelselmatig sprake is van intimidatie, maar dat af en toe sprake is van intimidatie. De voorbeelden die daarvan zijn aangegeven, duiden erop dat het meer dan incidenteel is. Ik heb mij wat breder georiënteerd op de vraag of, niet alleen in Amsterdam – daar gaat het rapport over – maar ook elders sprake is van intimidatie van huurders, omdat dit een ernstig verschijnsel is dat wij niet zonder meer naast ons kunnen neerleggen. Als daarvan sprake is, dan zal een effectieve weg moeten worden gevonden om er tegenin te gaan.

Wat is er gedaan? Nadat het rapport was gelezen, heb ik in de eerste plaats contact laten opnemen met de stedelijke woningdienst te Amsterdam en met wethouder Stadig die het rapport in ontvangst heeft genomen. Daarnaast is aan alle inspecties gevraagd om te bezien of men signalen had over intimidatie van huurders en of dat structureel was dan wel incidenteel. Dezelfde vraag is gesteld aan de secretariaten van de huurcommissies. Dat zijn zo ongeveer de instanties die hier wat over te melden hebben.

Wat is daarvan het resultaat? Het resultaat is dat is gebleken dat incidenteel sprake is van intimidatie, niet alleen nu, maar ook vroeger. Af en toe komen er klachten. Sommige huurcommissies kunnen zich niet herinneren ooit een klacht te hebben gehad, maar andere krijgen ze wel. Het gaat niet alleen om ouderen. Dat misverstand moet niet ontstaan. Men wil bijvoorbeeld ook jongeren uit hun huis hebben. Er zit geen systeem in. Het komt af en toe voor. Deze conclusie leidt ertoe dat blijvend aan dit verschijnsel aandacht moet worden besteed.

De volgende vraag die ik mij heb gesteld, is of de huurder in formele zin voldoende beschermd is. Dat is het geval. De Huurprijzenwet en het Burgerlijk Wetboek bevatten een aantal artikelen die de huurder sluitend beschermen, in voldoende mate. Ik zal de Kamer die artikelen toesturen. Wel bestaat natuurlijk verschil tussen de formele bescherming die de huurder heeft en, materieel gezien, de vraag of men van die bescherming gebruik kan maken en durft te maken. Als sprake is van intimidatie, dan is met name het laatste een punt van discussie.

Welke beleidslijn moeten de huurders volgen als ze het gevoel hebben dat sprake is van intimidatie? Ik merk daarbij wel op dat het niet altijd even helder is of iets dat in het rapport intimidatie wordt genoemd echt intimidatie is. Als bijvoorbeeld een renovatie wordt aangekondigd die daadwerkelijk wordt doorgevoerd, dan mag men dat niet aanvoeren als intimidatie. Als iemand een aanbod van ƒ 70.000 krijgt – daarover wordt in het rapport gesproken – om vrijwillig het huis te verlaten, is dat dan intimidatie? Wij moeten op dat punt dus oppassen. De lijn moet scherp worden getrokken.

Ook als je de lijn scherp trekt, is echter in een aantal gevallen wel degelijk sprake van intimidatie. Als de huurder het gevoel heeft dat hij of zij wordt geïntimideerd, dan moet deze ter zake actief optreden, want als men het laat gebeuren, dan breidt het verschijnsel zich alleen maar uit. Het zal de desbetreffende eigenaar actief stimuleren om op die weg door te gaan. Dat wil ik bestrijden. Dat betekent drie dingen. Als sprake is van intimidatie, dan moet men in de eerste plaats naar de politie gaan. In de tweede plaats moet men naar de dienst bouw- en woningtoezicht of naar de stedelijke woningdienst in Amsterdam toe gaan. Daar kent men de verhuurders. Daar weet men ook of al eerder klachten over de desbetreffende persoon zijn ingediend. In de derde plaats moet men lid worden van een huurdersorganisatie, of lid van de Woonbond. Die kunnen hulp geven. Die kunnen actief assisteren, ook waar het gaat om de vraag of werkelijk sprake is van intimidatie of dat de verhuurder te goeder trouw is, maar dat deze onhandig aangeeft dat er moet worden gerenoveerd. Daar kan men de huurder op zijn rechten wijzen. Die drieslag zou ik willen maken. Kort samengevat betekent dit dat ik het rapport zeer serieus neem, dat het verschijnsel in de loop van de jaren af en toe eens optreedt, dat het gelukkig geen grote omvang heeft en dat het ministerie via de inspectie actief zal blijven kijken naar en zeer alert zal zijn op signalen dat dat verschijnsel af en toe voorkomt.

Is een meldpunt van belang? Er zijn al een aantal meldpunten: politie, huurcommissies, dienst bouw- en woningtoezicht. Dat lijkt mij voldoende, maar als een gemeente over wil gaan tot een meldpunt, is daar geen bezwaar tegen.

De heer Duivesteijn (PvdA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik vind het in grote lijnen een helder antwoord. Het feit dat van de zijde van de staatssecretaris geconstateerd wordt dat er af en toe sprake is van intimidatie en dat het meer dan incidenteel voorkomt, is reden tot zorg. Ik wil de staatssecretaris vragen om naar aanleiding van de beantwoording in een later stadium met de vaste kamercommissie te filosoferen over de vraag hoe daar een goed antwoord op kan worden gegeven. Tot zover ben ik tevreden met de beantwoording.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Dat doe ik uiteraard graag.

Mevrouw Aiking-van Wageningen (AOV):

Voorzitter! U zult begrijpen dat dit probleem mijn fractie nogal heeft beziggehouden. Ik ben blij om te horen dat de staatssecretaris hier al aandacht aan heeft besteed. Ik wil het voorstel van de heer Duivesteijn graag ondersteunen. De gemeenten zouden een meldpunt moeten instellen, maar ligt het niet op de weg van de staatssecretaris om de gemeenten daar in een schrijven op attent te maken en ze te vragen een meldpunt in te stellen?

Staatssecretaris Tommel:

Er is al contact met de desbetreffende wethouders geweest. Dit punt is daarbij aan de orde geweest.

De heer Leerkes (Unie 55+):

Voorzitter! Ik stel mijn vraag via de interruptiemicrofoon.

De voorzitter:

Ik vind het een goede gewoonte om via de interruptiemicrofoon vragen te stellen.

De heer Leerkes (Unie 55+):

Mijn vraag heeft betrekking op de intimidatie van huurders in Amsterdam. Ik wil het woord "terreur" liever niet in de mond nemen; alhoewel televisiebeelden mij hebben laten zien dat er mensen waren die zelf hun woordje niet durfden te doen. Er moet dus wel iets meer aan de hand zijn dan intimidatie. Ik wijs erop dat er ook in een bepaalde woonwijk in Den Haag sprake is van een soortgelijke intimidatie. Het komt mij zo voor dat hier krachtig stelling tegen genomen moet worden. Ik hoop dat de staatssecretaris dat doet. Als hij dat doet, moet hij toch even bedenken dat wij niet kunnen blazen en het meel in de mond houden.

Staatssecretaris Tommel:

Voorzitter! Het verschijnsel komt zeker ook buiten Amsterdam voor. Ik meldde al dat er een aantal secretariaten van huurcommissies zijn die het verschijnsel met name kennen, terwijl het bij andere niet bekend is, althans dat men geen klachten heeft gekregen. Het is dus wijder verspreid. Ik heb het gevoel dat de heer Duivesteijn misschien al in een eerdere functie met dit verschijnsel kennis heeft gemaakt.

Ik wil ook niet spreken van terreur. Het gaat om klachten over gedrag dat men als buitengewoon onaangenaam ervaart. Daarbij komt nog dat het vaak een handeling betreft waarvan de bewijslast moeilijk te leveren is. Men voelt zich geïntimideerd en dat is voldoende aanleiding om hier buitengewoon alert op te zijn.

Naar boven