Regeling van werkzaamheden

De voorzitter:

Het Presidium heeft met eenparigheid van stemmen besloten, te stellen in handen van:

a. de vaste commissie voor Justitie:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet tot invoering van een leeftijdsgrens voor het notarisambt en oprichting van een notarieel pensioenfonds onder meer in verband met de invoering van een premiegrensinkomen (24103);

b. de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken:

  • - het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 5 november 1992 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Handvest voor streektalen of talen van minderheden (Trb. 1993, 1 en 199) (24092);

c. de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid in verband met de instelling van een adviesorgaan voor het beleid op het terrein van de cultuur (Raad voor het cultuurbeleid) (24090);

d. de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet individuele huursubsidie en wijziging van de wet van 21 juni 1989 tot aanpassing van de Wet individuele huursubsidie naar aanleiding van de voorstellen van de commissie tot vereenvoudiging van de loonbelasting en de inkomstenbelasting (24091);

e. de vaste commissie voor Economische Zaken:

  • - de nota Ruimtelijk-economisch beleid tot 2000 (24060);

f. de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in verband met uitbreiding van de personele werkingssfeer van de Ziekenfondswet met een bepaalde categorie van AOW-gerechtigden alsmede de samenstelling van de Ziekenfondsraad (24093);

g. de algemene commissie voor de Rijksuitgaven:

  • - het rapport van de Algemene Rekenkamer Derde-geldstroomactiviteiten bij universiteiten (24100).

Het woord is aan de heer Heerma.

De heer Heerma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! In verband met de commotie in het rivierengebied over de schaderegeling tengevolge van de evacuatie bij de dreigende watersnood in dit gebied, is er op verzoek van de commissaris van de koningin van Gelderland morgen een gesprek tussen enerzijds de betrokkenen en anderzijds de minister-president en de minister van Landbouw. Als ik het goed heb begrepen, komt daarbij aan de orde de interpretatie van de toezegging van de zijde van het kabinet om tot een ruimhartige schaderegeling te komen. Ook elementen van het verschil van uitleg tussen enerzijds evacuatiekosten van boeren die rekeningen kunnen overleggen, die wel vergoed worden, en anderzijds evacuatiekosten van boeren die hun have geëvacueerd hebben met inzet van vrijwilligers, vrienden en buren, die dat niet vergoed krijgen, zullen in dit gesprek aan de orde komen.

Als ik een parallel trek met de schade-afwikkeling in Limburg na de watersnood van 1993, constateer ik dat er toen uiteindelijk een relatieve tevredenheid bij alle betrokkenen was. Dat staat ons ook voor ogen wat de schade in het rivierengebied betreft.

Tegen die achtergrond en met het oog op het gesprek van de minister-president en de minister van Landbouw met betrokkenen, verzoek ik het kabinet over de openstaande vragen en over de resultaten van het gesprek de Kamer door middel van een brief te informeren.

De heer Ter Veer (D66):

Mijnheer de voorzitter! De fractie van D66 sluit zich graag aan bij het verzoek van de heer Heerma, met de nadrukkelijke kanttekening dat wij denken dat het vooral zaak is dat wij nauwkeurig geïnformeerd zijn in die zin dat wij ook exact weten wat de schade is en om hoeveel schadegevallen het gaat. Binnen de sector landbouw zijn een aantal bedrijfstakken die elk weer hun eigen problemen hebben, die elk hun eigen soort schade hebben waarmee zij zich nu geconfronteerd zien.

Mij lijkt het dienstig dat wij juist ook die specifieke opsplitsing van gevallen gerapporteerd krijgen. In die zin wil ik graag de vraag van de heer Heerma verbijzonderen.

De heer Huys (PvdA):

Voorzitter! Uiteraard ben ik het eens met het verzoek om een brief over deze zaak. Ik wil er wel graag op wijzen dat, toen deze kwestie voor de eerste keer hier aan de orde was, de Kamer in volle breedte de uitgangspunten van het kabinetsbeleid in dezen heeft onderschreven. Ik kan mij niet zo heel veel voorstellen bij een wat andere benadering dan wij toen hebben gekozen. Ik vind dat dit toch ook heel duidelijk in die brief vermeld zou mogen worden.

De heer Van Rey (VVD):

Voorzitter! Collega Huys verwees terecht naar het gevoerde algemeen overleg. Daarbij zijn de criteria die bij de schade-afhandeling een rol zouden spelen uitvoerig aan de orde geweest. De CDA-fractie heeft zich toen bij die criteria aangesloten. Het was dus bekend dat de afwikkeling die het kabinet nu voor ogen staat voor de agrarische sector dezelfde is als die in januari 1994. Toen het kabinet met die regeling naar de Kamer kwam, heeft de Kamer, inclusief de CDA-fractie, daarvoor lof uitgebracht aan het kabinet. Ik begrijp eigenlijk inhoudelijk niet zo goed wat de heer Heerma daarmee bedoelt.

De heer Heerma heeft zojuist gezegd dat de regeling gelijk moet zijn aan die bij de watersnood in januari 1994 in Limburg. Dat betekent dat die gevallen waarin in het rivierengebied knelpunten zijn ontstaan, worden opgelost in overleg tussen de organisaties en het kabinet door middel van een noodfonds. Zo is dat in januari 1994 ook gebeurd. Ik begrijp wel dat de heer Heerma zijn vraag vandaag stelt, maar het lijkt mij wat te vroeg. Het was beter geweest als hij die vraag donderdag had gesteld om van het overleg op de hoogte te worden gehouden. Wij kunnen ons aansluiten bij zijn verzoek om een brief, maar het was natuurlijk beter geweest tot donderdag te wachten. Hij was tevreden tijdens het algemeen overleg, toen de criteria zijn vastgesteld.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Voorzitter! Mijn fractie kan zich voorstellen dat er wat onrust is onder de agrarische bevolking over de afhandeling van de schade. Wij vinden het dan ook heel goed dat er hierover morgen een gesprek is met het kabinet. Wij sluiten ons graag aan bij het voorstel van de heer Heerma, dat door middel van een brief hiervan verslag wordt gedaan.

De heer Van der Vlies (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Ook de SGP-fractie sluit zich graag aan bij het verzoek dat door de heer Heerma is geformuleerd. Wij hebben eerder ook gepleit voor een ruimhartige benadering. De heer Huys suggereerde zojuist dat er kamerbreed was vastgesteld dat van een vergoeding in de sfeer van de omzetschade geen sprake zou kunnen zijn. Ik wil uitdrukkelijk gezegd hebben dat de SGP-fractie in datzelfde debat daarbij een voorbehoud heeft gemaakt.

Ik kom op hetgeen de heer Van Rey net zei. Er is natuurlijk wel een verschil met de situatie van 1993, namelijk dat nu een evacuatiegebod is uitgevaardigd voor grote gebieden. Dat is terecht gebeurd uit voorzorg; ik heb daar geen kritiek op. Gelukkig is er van waterschade metterdaad, althans binnendijks, nauwelijks of geen sprake.

De heer Stellingwerf (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Ook wij hebben in het overleg dat in het verleden heeft plaatsgevonden een voorbehoud gemaakt bij de uiteindelijke precieze invulling. Wij kunnen ons dan ook aansluiten bij het verzoek van de heer Heerma. Ik wil er nog op wijzen dat wij gisteren een suggestie hebben gedaan. Die zullen wij uiteraard bij het overleg betrekken.

De heer Poppe (SP):

Mijnheer de voorzitter! Tijdens het overleg heeft onze fractie bepleit om de schade voor 100% te vergoeden, wat in feite in de voorgaande periode in Limburg is gebeurd, omdat daar nog geld uit het fonds over was. Daar is het uiteindelijk ook 100% geworden. Ik weet niet wat de uitkomst van het overleg wordt. Ik weet dat de agrariërs 100% eisen. Dat lijkt mij toch redelijk, maar aanstaande donderdag zullen wij het wel zien. Wij pleiten toch voor 100%.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering door te geleiden naar de minister-president.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Hendriks.

De heer Hendriks:

Voorzitter! Het betreft agendapunt 5, het hoofdlijnendebat over de op te richten provincie Rotterdam. Dit onderwerp is voor mij staatkundig van wezenlijk belang, want het raakt ons totale staatsbestel. Te verwachten is dat er op korte termijn nog veel van die voorstellen zullen volgen. Dit is sinds 1815 niet meer voorgekomen. Daarom vraag ik u, voorzitter, aan de kamerleden wat meer spreektijd voor dit zo belangrijke onderwerp beschikbaar te stellen. Ik richt mij tot u met een motivatie die berust op drie punten. In de eerste plaats wil het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam met het parlement over deze actuele en zeer belangrijke zaak spreken. In de tweede plaats zijn er 72 burgers die zich tot de minister van Binnenlandse Zaken, maar ook tot de Kamer, hebben gewend met een zeer belangrijk grondwettelijk bezwaar. In de derde plaats – dat punt is voor mij heel belangrijk – zijn er voor het eerst sinds lange tijd door één Raad van State twee adviezen afgegeven. Daarom acht ik het noodzakelijk dat daarover langdurig beraad plaatsvindt.

De voorzitter:

Het gaat hier om een hoofdlijnendebat. Daarna volgt de normale behandeling bij wetsvoorstel, en eventueel wordt daarna nog een debat gevoerd, leidend tot een stemming. De Kamer heeft afgesproken dat een hoofdlijnendebat kort zou zijn en niet over de techniek en de details zou gaan, maar dat de fracties desgewenst de gelegenheid zouden krijgen om de richting aan te geven waarin zij denken, zodat er duidelijkheid is over de algemene benadering van het wetsvoorstel door de onderscheiden fracties. Alle andere zaken komen daarna aan de orde. Veel spreektijd is derhalve niet nodig als het gaat om, als ik het zo mag noemen, kleur bekennen.

Verder is deze zaak hier enige weken geleden aan de orde geweest. De voorstellen waren voluit bekend, inclusief adviezen van de Raad van State. Men heeft, na sondering binnen de commissie, conform het voorstel besloten. Ik stel voor dat we aan onze besluitvorming vasthouden, gegeven de afspraken die we gemaakt hebben.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Marijnissen.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! Het was bij de algemene politieke beschouwingen en bij de behandeling van de begroting van Justitie dat uitvoerig in deze Kamer is gesproken over de enorme vraaguitval bij de gefinancierde rechtshulp, tengevolge van de hogere eigen bijdrage in verband met de wijziging per 1 januari 1994 van de Wet op de rechtsbijstand. Bij de begroting heeft de staatssecretaris toegezegd, dat zij begin dit jaar met een evaluatie zou komen. Vandaag komen de raden voor rechtsbijstand met een rapport, waaruit blijkt dat de vraaguitval maar liefst 32% is. Was het vroeger zo dat 80% van de mensen gebruik kon maken van de gefinancierde rechtsbijstand, nu is dat nog slechts 48%. Bovendien komt vandaag waarschijnlijk het rapport van het wetenschappelijk instituut van Justitie in de openbaarheid. Gezien de urgentie van de zaak zou ik de staatssecretaris zo spoedig mogelijk om een brief willen vragen, waarin zij ingaat op de volgende vragen.

Wat is het algemene standpunt van de staatssecretaris naar aanleiding van de genoemde rapporten?

Deelt de staatssecretaris de mening, dat de gesignaleerde vraaguitval op gespannen voet staat met het in de Grondwet en het Europees verdrag inzake de rechten van de mens neergelegde grondrecht dat niemand kan worden afgehouden van de rechten die de wet hem toekent?

Zijn de resultaten van de twee onderzoeken voor de staatssecretaris aanleiding om te komen tot een wijziging van de eigen bijdrage en de inkomensgrenzen?

De heer Dittrich (D66):

Voorzitter! Ik meen dat het een standaardprocedure is dat de staatssecretaris, wanneer er zo'n rapport verschijnt, snel met haar standpunt komt namens de regering. Dit is overigens ook al toegezegd tijdens de begrotingsbehandelingen. Ik ben het met de strekking van de vragen van de heer Marijnissen geheel eens, maar het lijkt me enigszins overbodig om het aan de staatssecretaris te vragen, want ik weet zeker dat zij dit gewoon doet.

De heer Rabbae (GroenLinks):

Voorzitter! Als de cijfers een kleine uitval te zien hadden gegeven, zoals wij verwacht hadden, dan had ik genoegen genomen met de toezegging van de staatssecretaris om voor de zomer met een evaluatie te komen. Gelet op de grote uitval die uit het rapport naar voren komt, sluit ik mij echter aan bij het verzoek van de SP.

De heer Marijnissen (SP):

Voorzitter! De heer Rabbae ondersteunt het verzoek en de heer Dittrich doet dit ook. Hij zegt alleen de staatssecretaris "op haar mooie ogen" te geloven dat zij toch al van plan was een brief te sturen. Gezien de urgentie van de zaak, kan dit zetje in de rug alleen maar goed werken.

De voorzitter:

Ik stel voor, het stenogram van dit deel van de vergadering, door te geleiden naar het kabinet.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven