11 Wijzigingswet kinderopvang 2013

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wijzigingswet kinderopvang 2013) ( 33538 ).

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Asscher:

Voorzitter. Ik vind het eigenlijk wel mooi dat wij hier een cascade van wetsvoorstellen met elkaar behandelen. Dit wetsvoorstel is misschien wel het pièce de résistance van onze bespreking van vandaag.

Verschillende sprekers hebben natuurlijk gerefereerd aan de afgrijselijke Amsterdamse zedenzaak die het startpunt is geweest van dit wetsvoorstel. Mevrouw Scholten gaf aan dat ik daarbij betrokken was. Ik wil voor de goede orde opmerken dat ik daarbij betrokken was in mijn hoedanigheid als wethouder. De dag dat mij dit afgrijselijke nieuws bereikte, staat mij zeer helder voor de geest. Er was sprake van een enorme schok in de samenleving en in het bijzonder in de lokale samenleving. De heer Hoekstra heeft dat treffend verwoord. Het onbezorgde, onschuldige gevoel bij het inleveren van je kind op een vertrouwd adres kreeg een enorme knauw en deuk. Dat komt niet zomaar weer goed, ook niet door zo'n wetsvoorstel.

Ik wil graag uw Kamer erkennen dat je een dusdanig probleem nooit voor 100% kunt oplossen, dat 100% veiligheid altijd een illusie is, dus ook als het kinderen betreft, en dat je het nooit alleen van regelgeving kunt of moet hebben. Het gaat ook om de oplettendheid van iedereen die te maken heeft met kinderen. Het gaat ook om een cultuur waarin moeilijke onderwerpen bespreekbaar worden gemaakt, waarin mensen die iets vreemds zien zonder mensen te beschuldigen een manier vinden om dat bespreekbaar te maken. Het gaat ook over een verdere verbetering van de opleiding van mensen die werken met jonge kinderen, juist ook om signalen te herkennen en daarmee om te gaan. Het gaat ten slotte ook om regelgeving en om aanscherping van regelgeving. Zo moet u dit wetsvoorstel zien en niet als een belofte dat alles hiermee uitgesloten is en ook niet als een illusie dat je alles met regels kunt oplossen, maar wel dat het wel degelijk in de reden kan liggen om strengere regels te stellen in het kader van de veiligheid van jonge kinderen. Wij hebben gezocht naar een balans in dezen. Dat is een enorme opgave omdat bijvoorbeeld met die continue screening sommigen wellicht het gevoel zouden kunnen hebben dat de balans doorslaat. Als je echter het enorme belang inziet en ook het feit dat het vaak om kinderen gaat die zelf niet kunnen communiceren – een van de afgrijselijke aspecten aan de zaak Robert M. – vind ik het een gerechtvaardigde keuze om die balans op deze manier aan u voor te leggen.

Ik loop de verschillende vragenstellers langs en zal ook enkele algemene opmerkingen maken over hoe de regering aankijkt tegen de kinderopvang. De heer Hoekstra vroeg mij expliciet naar het perspectief van de regering inzake de kinderopvang. Ik kan er uren over spreken, geen misverstand daarover, maar dat was de vraag niet. Ik beperk mij dus tot de kwaliteit van de kinderopvang, meer in het bijzonder de kwaliteit van het veiligheidsbeleid en niet alleen de fysieke maar ook de emotionele en sociale veiligheid.

Er is enorm veel verbeterd het afgelopen jaar. Die verbetering was eigenlijk al gaande en is in een enorme stroomversnelling gekomen na het rapport van de commissie-Gunning. De wijzigingen hier staan in het teken van een verdere verbetering van de veiligheid van kinderen in de sector. Ik wijs op de drie hoofdonderdelen: de continue screening, de tweejaarlijkse vog-plicht en de meld- en overlegplicht bij geweld- of zedendelicten. Daarnaast wijs ik op een aantal maatregelen dat ziet op toezicht, op de kwaliteit van de opvang en op de maatregelen met betrekking tot gastouderbureaus. Daar is ook expliciet naar gevraagd.

Er is ook gezocht naar een goede balans tussen werkgevers, werknemers en de rijksoverheid om die maatregelen door te voeren. Ik ben mij er zeer van bewust dat wij moeten opletten niet te ver te gaan, ook niet in het uitoefenen van druk en in administratieve belasting. Ik heb oprecht de overtuiging dat die balans met dit wetsvoorstel goed is.

Voor de visie op de kinderopvang is arbeidsparticipatie van eminent belang. Mevrouw Sent vroeg daarnaar. Ik heb vorige week aan de Tweede Kamer geschreven dat de arbeidsparticipatie van ouders met jonge kinderen sterker is gedaald dan die van vrouwen en mannen in het algemeen. Dat geldt in het bijzonder voor alleenstaande mannen en vrouwen met jonge kinderen. Dat blijkt uit de cijfers over het eerste kwartaal. Het zijn geen goede cijfers. Die cijfers staan natuurlijk niet op zichzelf. De werkloosheid stijgt over de hele linie. De cijfers over de arbeidsparticipatie corresponderen daarmee, maar wij zien wel degelijk een effect dat zorgelijk is voor alleenstaande ouders met jonge kinderen.

De eerste reactie is natuurlijk om samen met werkgevers en werknemers mensen zo snel en goed mogelijk weer aan het werk te krijgen, de algehele werkloosheid te bestrijden en met name sectoren die het moeilijk hebben daarbij te helpen. Dat is ook de portee van het sociaal akkoord.

Verder houden wij de economische gevolgen en de participatie-effecten heel sterk in de gaten. Wij hebben die effecten dit kwartaal voor het eerst gezien. In voorgaande jaren was dat niet het geval. Die effecten worden vanzelfsprekend meegewogen bij toekomstige beslissingen over de kinderopvangtoeslag. Ik heb de Kamer naar aanleiding van de Voorjaarsnota al een bericht gestuurd. Dat bericht is door sommigen als teleurstellend ervaren, omdat er geen extra middelen naar de kinderopvang gaan. Door anderen kan het als voorlopig geruststellend zijn ervaren omdat er ook geen bezuinigingen werden aangekondigd, terwijl wij nog het een en ander te doen hebben zoals iedereen weet. Ik kan nu niet garanderen dat dit zo blijft, ik kan wel aangeven dat ik het erg prettig zou vinden als het zo zou blijven vanwege het belang van de infrastructuur in de kinderopvang, maar ook vanwege de participatie-effecten. Ik zou het daarbij op dit moment willen laten. Die discussie komt weer aan de orde bij de begroting en bij andere punten.

De heer Hoekstra (CDA):

Ik ben het eens met de opmerkingen van de minister. Ik deel met de minister wat hij op juridisch gebied probeert te doen. Als ik het rapport van Louise Gunning goed lees, staat daarin dat er niet zozeer een juridisch probleem is maar meer een operationeel probleem. Wij doen namelijk niet wat wij ons hebben voorgenomen en waartoe wij verplicht zijn als het gaat om regels. Wat denkt de minister te kunnen doen om het uitvoeren van die regels te optimaliseren?

Minister Asscher:

De heer Hoekstra heeft volkomen gelijk. Het rapport van Louise Gunning ging over het hele spectrum: over de cultuur in de sector, over de regelgeving, over de kwaliteit van de handhaving en over de kwaliteit van het toezicht. Het toezicht wordt uitgeoefend door de ggd's. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de handhaving en het Rijk heeft daarop tweedelijnstoezicht via de Onderwijsinspectie. Wij weten heel goed dat daar grote verbeteringen mogelijk zijn. Er wordt veel strenger naar gekeken en is er sprake van een enorme toename. Er wordt veel meer onverwacht geïnspecteerd, de verslaglegging is veel beter, er vinden scherpere acties en scherpere handhaving plaats in verschillende gemeenten, niet in het minst in Amsterdam. Ik ben het zeer met de spreker eens dat het niet alleen gaat om de regelgeving, maar ook om het handhaven van die regelgeving, om adequate toezichtsystemen en over het feit dat men erop mag vertrouwen dat de overheid niet alleen regels stelt maar ook toeziet op de naleving daarvan. Dat gebeurt vanzelfsprekend altijd met een zekere beperking, maar wel veel serieuzer dan enige jaren geleden het geval was. De daarvoor benodigde maatregelen zijn getroffen. Er is ook extra geld naar de gemeenten gegaan om dat mogelijk te maken.

De heer Hoekstra (CDA):

Ik dank de minister voor het antwoord. Het klinkt alsof hij deelt wat wij daarover naar voren hebben gebracht. Ik heb nog een specifieke vraag. Wat ziet de minister als zijn eigen rol in dit hele stramien, ook als het gaat om het operationaliseren? Ik denk dat de minister gelijk heeft dat, als ik het in mijn eigen woorden mag samenvatten, het toch een beetje een probleem is van zachte heelmeesters. Vóór de zedenzaak zijn er ook in Amsterdam verschillende keren misstanden geconstateerd. De conclusie was dat die misstanden niet zijn aangepakt. Als ik de minister goed beluister, is dat wel beter geworden, maar moet het nóg beter worden. Wat zou zijn eigen rol daarin kunnen zijn?

Minister Asscher:

Ik acht mijzelf daarvoor namens de regering vanzelfsprekend verantwoordelijk. De kwaliteit van het, weliswaar tweedelijns, toezicht is mijn verantwoordelijkheid. Ik heb daarover ook uitgebreid met de Tweede Kamer gecorrespondeerd naar aanleiding van recente rapportages. Je ziet dan een verbetering. Ik acht het mijn rol om daarop toe te zien, maar ook om aanvullende maatregelen te nemen als dat nodig is. In het ergste geval is dat het geven van een aanwijzing aan een gemeente die weigert dat goed ter hand te nemen. In de meeste gevallen kan het op een lichtere manier. Ik vind het een cruciaal onderdeel van de verantwoordelijkheid voor de kinderopvang als geheel, die bestaat uit de toeslagen, uit het financieel mogelijk maken voor ouders om er gebruik van te maken, uit het regelgevende kader dat de veiligheid en de kwaliteit betreft, en uit hervormingen door samenvoeging met peuterspeelzalen en voor- en vroegschoolse educatie, zoals in het regeerakkoord is aangekondigd. Maar het betreft ook het toezien op de handhaving en het toezicht. Die taak is neergelegd bij gemeenten. Dat is ook terecht, want zij zijn in de eerste plaats in staat om dat toezicht uit te oefenen. Wij hebben daar echter via de onderwijsinspectie een belangrijke stem in.

Mevrouw Sent vroeg, mede namens de fractie van GroenLinks, of ik bereid ben om naar de positie van de ouderparticipatiecrèches te kijken, in samenspraak met die ouderparticipatiecrèches. Ook mevrouw Scholten vroeg daarnaar. Ik ben daartoe zeker bereid. We voeren een brede verkenning uit naar de vraag hoe dat verder moet. Je ziet daarin alle dilemma's wel terugkomen. Aan de ene kant is het een bijzonder sympathiek en positief fenomeen en initiatief. Aan de andere kant speelt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het stelsel en ook voor het beschermen van dat stelsel tegen misschien eveneens sympathiek bedoelde, maar kwalitatief kwetsbaarder initiatieven. We hebben er tijd voor uitgetrokken om die verkenning uit te voeren. Ik heb in navolging van mijn voorganger de gedoogsituatie, als je het zo wilt noemen, verlengd, zodat we dat in alle rust en integer kunnen doen. Ook dat was een van de vragen van de heer Hoekstra. Ik kan de Kamer aan het eind van het jaar nader informeren over de uitkomsten van die verkenningen. Ik durf daarover echter nog geen voorspellingen te doen. Ik wil het ook echt met een open mind bekijken.

Verder is de vraag gesteld of gastouders nu niet onevenredig worden getroffen, bijvoorbeeld vanwege de hoge kosten, de verklaring omtrent het gedrag en de nulmeting. Dat is natuurlijk niet de bedoeling. Waar mogelijk wordt rekening gehouden met de positie van gastouders. Recentelijk is het vierogenprincipe ingevoerd, maar dat geldt niet in de gastouderopvang. De leges worden door gemeenten vastgesteld. Ik reageer wel als die leges in mijn ogen ver boven de kosten uitstijgen. Ik stuur de gemeenten daarover dan een strenge brief, want de leges horen op kosten gebaseerd te zijn. Ik heb in een aantal gevallen gezien dat de leges de kosten ver overstijgen, en dat er bijvoorbeeld voor € 1.000 aan leges is vastgesteld. Die gemeenten zijn aangeschreven met het verzoek de hoogte van de leges te heroverwegen. Dat laat onverlet dat ouders die in de gastouderopvang terecht willen, er tot op zekere hoogte op moeten kunnen vertrouwen dat de kwaliteits- en veiligheidsregels, zij het in een andere vorm en in een andere context, ook daar van toepassing zijn. De eenmalige kosten voor de nulmeting vallen weg tegen de kosten van de sector die gepaard zouden zijn gegaan met de tweejaarlijkse vog-plicht, zoals de commissie-Gunning nog adviseerde. Met andere woorden: ik denk dat wat we aan de sector, en dus ook aan de gastouderbureaus en -aanbieders, vragen weliswaar voelbaar is, maar dat het niet disproportioneel is. Die verantwoordelijkheid wordt verder verankerd. Er komen meer regels. Ook daar geldt de misschien meer operationele vraag hoe de handhaving geschiedt. Verder wordt de verantwoordelijkheid explicieter, want voortaan kan niet alleen de gastouder maar ook het gastouderbureau worden aangesproken op het niet-naleven van de verplichting. Dat vind ik een winstpunt. Het is eigenlijk heel logisch, maar het moest wel in de wet worden geregeld.

In dit wetsvoorstel vindt geen nadere wijziging in de inrichting van het toezicht en de handhaving plaats. We hebben op andere punten op dat gebied het een en ander gedaan. Ook naar het oordeel van de regering gaat het bij een verbetering in het toezicht om een operationele vraag, die daarmee niet minder belangrijk is.

Na de zomer informeren we de Eerste en Tweede Kamer over de maatregelen en voornemens om het kwaliteitstoezicht nog verder te bevorderen en het nalevingstoezicht te verminderen. Dus wat meer toetsen aan de voorkant, te weten het toetsen van de daadwerkelijke kwaliteit, en wat minder de klassieke afvinklijstjes zoals ze tot op heden nog in veel gemeenten worden gehanteerd bij het toezicht op de kinderopvang. Dat vergt van de toezichthouders wat meer op het gebied van de reële kwaliteit, en ook van de pedagogische kwaliteit op de crèche, en iets minder op het gebied van uitsluitend de temperatuur van de pindakaas.

Dan ga ik in op de vraag over dienstverlening aan huis en het eenvoudiger maken om ook hiervoor een verklaring omtrent het gedrag te vragen. Gastouders, dus ook zij die werken in het kader van de dienstverlening aan huis, moeten in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag. Dat valt al onder de plicht. De vraag ging over de situatie waarin ouders een oppas huren buiten de gereguleerde kinderopvang. Die situatie komt ook heel veel voor. Net zoals in de reguliere sector kan een verklaring omtrent het gedrag worden aangevraagd, indien de opdrachtgever en de opdrachtnemer dat samen verlangen. Je kunt echter niet alleen voor jezelf een verklaring omtrent het gedrag vragen. Dat moet samen met en mede namens de opdrachtgever geschieden.

De heer Hoekstra (CDA):

Ik had de indruk dat dat inderdaad wel kan, zoals de minister ook zegt, maar op dit moment alleen maar via Justis. Op het moment dat twee individuen zo'n overeenkomst met elkaar aangaan, kunnen zij niet samen naar de gemeente gaan, maar moet er via Justis een beschikking worden afgegeven. Als het klopt wat ik zeg, roept dat de vraag op of die regeling vereenvoudigd kan worden, zodat die twee individuen die samen bij de gemeente belanden, dat daar direct kunnen regelen.

Minister Asscher:

Ik moet de heer Hoekstra het antwoord op die vraag op dit moment schuldig blijven. Ik hoop deze in tweede termijn te kunnen beantwoorden. Ik heb geverifieerd of ook buiten de kinderopvang zo'n aanvraag mogelijk is, maar hoe dat precies plaatsvindt en of dat aanleiding zou moeten zijn tot een verdere vereenvoudiging, ga ik nog na. Overigens, maar ik bedoel dat bepaald niet als smoes, komen we daarmee op het terrein van mijn collega van Justitie. Een en ander speelt zich dan niet meer binnen de kinderopvang af, maar er is dan sprake van dienstverlening tussen particulieren. Desalniettemin probeer ik uw vraag in tweede termijn te beantwoorden.

Verder is gevraagd wat de continue screening sinds de start heeft opgeleverd. Ik ben enigszins voorzichtig met het antwoord daarop. Ik heb in de Tweede Kamer aangegeven daarover aan het eind van het jaar te willen rapporteren. Ik wil hier volstaan met de mededeling dat het systeem functioneert. Dat betekent dus ook dat er meldingen plaatsvinden. Aan het eind van het jaar wil ik de balans opmaken van het aantal meldingen en de aard ervan. Ik zal in een ordentelijke rapportage aangeven wat die continue screening tot nu toe heeft opgeleverd; geaggregeerde informatie over de ervaringen waarmee we dan vervolgens ook weer wat kunnen doen. Ik hoop dat mevrouw Scholten er begrip voor heeft dat ik daar nu nog voorzichtig mee ben. Het systeem is nog jong en ik wil, als het systeem een tijd in werking is, dat rustig kunnen beoordelen en er dan ordentelijk over rapporteren.

Ook is gevraagd waarom je drie jaar zou wachten op een evaluatie, aangezien er ook problemen zijn in andere sectoren. De zedenzaken in Huizen en in Oudenbosch zijn met name genoemd. Ik begrijp dat ook. Tegelijkertijd laat dat ook zien dat we hier een stevige, spannende maatregel hebben geïntroduceerd die we in de wet mogelijk gaan maken en verankeren. Je hebt dan altijd twee belangen: aan de ene kant het zorgvuldig evalueren en bekijken, en aan de andere kant het zo snel mogelijk anderen daarvan laten meeprofiteren als het werkt en goed en nuttig is. We zullen in het vierde kwartaal de Tweede Kamer informeren over de eerste ervaringen. Het gaat dus niet alleen over aantallen, zoals ik net zei, maar ook over hoe het kwalitatief werkt en wat het naar onze indruk oplevert. Die informatie zal vanzelfsprekend ook met VWS en OCW gedeeld worden, zodat ook andere sectoren een opvatting kunnen vormen over de vraag of een vergelijkbaar systeem nuttig en proportioneel zou kunnen zijn voor andere groepen die, toegegeven, soms net zo kwetsbaar zijn als heel jonge kinderen. Ik acht het dus voorstelbaar dat in de toekomst deze verdergaande vorm van screening van medewerkers ook in andere sectoren waar gewerkt wordt met kwetsbare groepen wenselijk en proportioneel wordt geacht.

Die andere sectoren volgen deze ontwikkelingen dan ook op de voet. Of en wanneer het in andere sectoren gerechtvaardigd is, durf ik nu nog niet te zeggen. Het valt ook onder de verantwoordelijkheid van de collega's voor die betreffende gebieden. Het eerste moment dat zij daarover een voorlopig oordeel zullen vormen, is in het vierde kwartaal van dit jaar, als de eerste resultaten van de continue screening langskomen. Het lijkt in de rede te liggen om dit systeem na drie jaar te evalueren. Als voor andere sectoren het gerechtvaardigd en proportioneel wordt geacht om het in te voeren, hoeft die invoering natuurlijk niet te wachten op de finale evaluatie van dit systeem in de kinderopvang.

Er is gevraagd welk effect de uitsluiting van werkzaamheden als gevolg van een signaal door de continue screening heeft en welke sancties de kinderopvang of het gastouderbureau kunnen treffen wanneer de arbeidsrechtelijke verhouding niet wordt beëindigd. Dit was een vraag van de D66-fractie. In de Wet op de kinderopvang staat dat iemand een vog moet hebben om in de kinderopvang te mogen werken. Indien een medewerker die vog niet krijgt, bestaat er dus grond om een ontslagprocedure te starten. De partners in de sector hebben een protocol gemaakt om afspraken te kunnen opstellen over een snelle en goede afhandeling van een dergelijk signaal uit de continue screening, inclusief de bijbehorende maximale behandeltermijnen. Het hele systeem valt immers plat op de grond als er vervolgens niet snel opvolging aan wordt gegeven.

In het protocol is ook afgesproken dat bij een signaal uit de continue screening in eerste instantie zal worden gestreefd naar beëindiging met wederzijds goedvinden. Dat gaat sneller en heeft minder ingrijpende gevolgen voor het betreffende personeelslid. Als dat niet gerealiseerd kan worden, bevat het protocol de afspraak dat een houder de medewerker na ontvangst van het signaal per direct op non-actief stelt. Indien er geen gehoor zou worden gegeven aan een dergelijk signaal door de houder en de werknemer, is het een taak voor de toezichthouder om erop toe te zien dat de medewerker alsnog op non-actief wordt gezet en een nieuwe vog aanvraagt. Als daaraan geen gehoor wordt gegeven, is er sprake van een medewerker die in beginsel geen nieuwe vog krijgt en daarom niet mag blijven werken in de kinderopvang. De toezichthouder kan vervolgens overgaan tot handhaving. In het uiterste geval kan dit leiden tot sluiting van de instelling. Met andere woorden: je kunt dit niet eenvoudig negeren. De kern van het systeem is natuurlijk de snelle opvolging. Ik denk dat dit in negen van de tien gevallen met wederzijds goedvinden zal zijn. In het tiende geval zal het niet met wederzijds goedvinden zijn. En in 1 op de 100 gevallen zal ook de houder zeggen: laat mijnheer Jansen maar zitten. Dan kan de toezichthouder ingrijpen.

Mevrouw Scholten (D66):

Dank voor dit antwoord. Voor mijn goede begrip heb ik nog een vraag. De arbeidsrechtelijke gevolgen snap ik allemaal. Wat ik wilde weten is of de toezichthouder het instrument heeft om iets te doen. De toezichthouder heeft dus inderdaad de mogelijkheid om de vergunning in te trekken of de kinderopvang te sluiten. Maar wie is in dit geval de toezichthouder?

Minister Asscher:

Dat is de lokale toezichthouder. In de meeste gevallen is het de GGD die toezicht houdt. Die moet nazien of de wet wordt gehandhaafd.

Mevrouw Scholten (D66):

Dat vind ik dan een prettige concretisering van mijn vraag, dank u wel.

Minister Asscher:

Voorzitter, ik bouw hier vandaag de traditie op dat ik een lang antwoord geef maar uiteindelijk ook een heel kort antwoord, waarmee mevrouw Scholten dan alsnog tevreden is.

Ik ben aan het einde van mijn betoog gekomen.

De voorzitter:

Dank u wel.

Dan zijn we nu toegekomen aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik geef het woord aan de heer Hoekstra.

De heer Hoekstra (CDA):

Voorzitter. Ik sta hier met enige aarzeling, want ik had aangegeven nul minuten of hoogstens één minuut nodig te hebben voor deze termijn. Maar als we de tweede termijn niet openen, komen we ook niet toe aan hetgeen de minister nog voor de tweede termijn heeft toegezegd, namelijk een antwoord op mijn vraag over de vog. Misschien moet ik even heel kort uitleggen wat ik bedoelde. Ten eerste zei de minister zelf al dat er breder gekeken wordt door het kabinet naar de mogelijkheden om de vog ook in andere situaties te gebruiken. Ten tweede zei hij dat voor zover hem bekend het mogelijk is dat twee individuen een vog aanvragen. Zo is het overigens ook mij bekend. Het lijkt dan voor de hand te liggen dat zij niet de weg hoeven te bewandelen via Justis, dus een akkoord van Justis en vervolgens terug naar de gemeente, maar dat zij het direct bij de gemeente kunnen regelen. Mogelijk is dit niet iets waar de minister in tweede termijn überhaupt antwoord op kan geven, maar dan biedt mijn vraag misschien mogelijkheden om dit op een later moment te onderzoeken.

Voor het overige wil ik de minister graag bedanken voor zijn antwoorden in eerste termijn.

Mevrouw Sent (PvdA):

Voorzitter. Ook ik dank de minister voor de antwoorden op onze vragen. Mede namens de fractie van GroenLinks had ik op drie punten vragen gesteld. Het eerste punt betrof onze zorgen over de arbeidsparticipatie van ouders met kinderen en dan met name alleenstaande moeders. Wij zijn blij dat de minister heeft toegezegd dat hij cijfers over de arbeidsparticipatie zal meewegen bij toekomstige maatregelen betreffende de kinderopvangtoeslag. Daar kijken wij naar uit.

Het tweede punt betrof de vraag of de minister bereid is om in samenspraak met ouderparticipatiecrèches te kijken wat de mogelijkheden zijn. We zijn blij dat hij bereid is om in overleg te treden met die ouderparticipatiecrèches en verheugen ons op de verkenning die er eind dit jaar aankomt.

Ten slotte hebben wij aandacht gevraagd voor de mogelijkheid dat de gastouderopvang onevenredig wordt getroffen. Wij hebben er echter begrip voor dat de verbetering van het toezicht op en de kwaliteit van de kinderopvang in het algemeen en de gastouderopvang in het bijzonder, kosten met zich meebrengt. Wij zijn ervan overtuigd dat de gastouderopvang hierdoor niet disproportioneel wordt getroffen.

Ik zal dan ook mijn fractie adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen en ik dank de minister voor zijn antwoorden.

Mevrouw Scholten (D66):

Voorzitter. Ik houd het heel kort. Ik dank de minister voor zijn uitvoerige antwoorden, Ik snap dat het op dit moment nog niet zo heel erg mogelijk is om al te spreken van wetjes. Ik heb er begrip voor dat er aan het einde van het jaar een verslag over komt. Ik kijk daarnaar uit.

Hetzelfde geldt uiteraard met betrekking tot de vraag in hoeverre andere sectoren ook met dit systeem geconfronteerd zullen worden. Mijn fractie is het er best mee eens dat het een systeem is waar je eigenlijk geen nee tegen kunt zeggen. Het probleem is echter dat een dergelijke continue screening een sfeer creëert van toezicht en misschien – ik moet het voorzichtig zeggen – van een vorm van verdacht zijn van medewerkers in de kinderopvang die maakt dat daar ingewikkeld over kan worden gedacht. Daar wil mijn fractie zo verschrikkelijk graag voor waken. Dit neemt echter niet weg dat wij natuurlijk niet tegen dit wetsvoorstel zijn, want wij willen niet meemaken dat er nog een nieuw incident plaatsvindt zoals in Amsterdam heeft plaatsgevonden.

De voorzitter:

Dank u wel. Het woord is aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de dupliek, als hem dat tenminste nu meteen schikt.

Minister Asscher:

Jazeker voorzitter.

Voorzitter. Ik dank de sprekers. De heer Hoekstra kan ik melden dat in alle gevallen de vog kan worden aangevraagd bij de gemeente. Dit antwoord is mij zojuist door mijn voortreffelijke ambtenaren aangereikt. De beschikking komt vervolgens in alle gevallen bij Justis vandaan.

De vraag of en in hoeverre die mogelijkheden nog verder zouden moeten worden uitgebreid naar andere sectoren kan ik niet beantwoorden. Die heeft de heer Hoekstra ook niet aan mij gesteld. Hij heeft aangekondigd dat hij die vraag misschien bij een nadere gelegenheid zou willen bespreken. Maar in het geval dat hij in eerste termijn aanstipte, kunnen beide betrokkenen gewoon naar de gemeente.

Ik dank de andere sprekers. Ik dank de woordvoerder van de PvdA voor de toegezegde positieve advisering aan de fractie. Ik hoop dan maar dat die zal leiden tot navenant stemgedrag.

Tegen mevrouw Scholten wil ik nog zeggen dat ik het met haar eens ben dat we moeten waken voor een sfeer van verdachtmakingen en permanente controle. Echter, de indruk die ik heb gekregen van de medewerkers in de sector is daaraan tegengesteld. Zij vinden het eigenlijk niet meer dan vanzelfsprekend dat er belang wordt gehecht aan wie zij zijn en de manier waarop zij hun werk doen. Daarbij past het heel wel om – continue screening klinkt heel heftig – er rekening mee te houden dat je iemand die geen aanspraak meer zou kunnen maken op een verklaring omtrent het gedrag niet in de kinderopvang wilt laten werken.

Ik ben D66 erkentelijk voor de aangekondigde stem voor het wetsvoorstel. Ik hoop dat het voorstel een bijdrage mag leveren aan het herstel van het vertrouwen dat iedereen zou moeten kunnen koesteren jegens degenen die de verantwoordelijkheid dragen voor zijn of haar kind.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven