9 Visserijwet

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (32574).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Bleker:

Voorzitter. Er is in uw Kamer brede steun voor het wetsvoorstel. Desalniettemin is er een reeks van belangrijke vragen gesteld die met name betrekking hebben op de uitvoering, de handhaving en alles wat daarmee verbonden is. Zo zijn de strafmaat en het overleg met het Openbaar Ministerie aangekaart. Met het Openbaar Ministerie is afgesproken dat er nieuwe richtlijnen komen voor strafeisen bij de visstroperij. Dat betekent dat er nieuw strafvorderingbeleid wordt opgesteld. Als het wetsvoorstel in werking treedt, dan is er ruimte om hogere strafeisen te hanteren. Uiteraard zullen de rechter en het Openbaar Ministerie per geval oordelen, gelet op de specifieke omstandigheden. Met dit wetsvoorstel komen er niet alleen nieuwe eisen, maar ontstaat er ook ruimte om hogere strafeisen in het strafvorderingbeleid op te nemen.

Er is gevraagd naar de relatie tussen de Wet dieren en het voorliggende wetsvoorstel. Bij de Wet dieren gaat het primair om handhaving met bestuurlijke boetes en bepalingen dienaangaande. Hier gaat het om strafrechtelijk optreden in het kader van de Wet op de economische delicten.

Er is gevraagd of er pas met het Openbaar Ministerie wordt overlegd na inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Dat is niet het geval. Er is nu overleg gaande om de strafvorderingeisen aan te passen.

Ook de kwestie van de capaciteit is uitgebreid aan de orde geweest. Dat is op zich een reëel punt. Wij willen tot een effectievere en een betere bestrijding komen van de stroperij. Die hogere strafmaat is daarbij van belang. Ook dient er dan capaciteit te zijn. Mevrouw Sylvester, de heer Schouwenaar en anderen hebben daarover gesproken. Wij kunnen het niet mooier maken dan het is. Wij kunnen niet een soort uitbreiding van de capaciteit in het vooruitzicht stellen. De ervaring tot nu toe is wel – daarin volg ik geheel de inbreng van mevrouw Sylvester – dat effectiviteit vooral kan worden gerealiseerd en verbeterd door samenwerking tussen de NVWA, de boa's, de politie en de regionale sportvisserij, die een meldingsfunctie of signaleringsfunctie op zich kan nemen. Daarmee zijn al goede ervaringen opgedaan. Ik kan daarvan zo vier of vijf voorbeelden noemen. In het IJsselmeergebied, in Friesland en op andere plekken wordt door deze gebiedsgerichte samenwerking effectiever opgetreden, vaak in de vorm van een tijdelijk project aanpak visstroperij.

Er is ook een vraag gesteld over telefoontaps. Als er in Nederland gestroopt wordt, dan is er altijd wel enige relatie te leggen met een Nederlandse houder van een telefoonvoorziening. Er is altijd wel een mogelijkheid om langs die weg iets te doen. De effectiviteit zit dus vooral in de samenwerking. Er is een basiscapaciteit voorhanden bij de NVWA van ongeveer 4 fte. Die is de afgelopen jaren op peil gehouden en dat blijft de komende tijd ook zo, ondanks de toename in het aantal handhavings- en toezichtsprioriteiten.

De heer Schouwenaar heeft opgemerkt dat er allerlei aanpassingen en reparaties nodig zijn in de Wet dieren. Hij vraagt hoe dat kan en of die wet wellicht niet goed is voorbereid. Die is wel zorgvuldig voorbereid, maar die was ook heel complex. Met de Wet dieren zijn zeven wetten samengevoegd. Met deze actie blijken op een aantal punten aanpassingen nodig te zijn die toen niet voorzien waren.

Ik kom te spreken over het punt van de Visserijwet en de natuurbelangen. De heer Koffeman refereerde daaraan. De Visserijwet is geen wet voor de visserij. De Visserijwet gaat over vissen en over de bescherming van visbestanden. Beide elementen zitten erin. Het gaat om nationale wetgeving. Het Europese visserijbeleid is enerzijds economisch van aard en gaat anderzijds over het ecologisch beheer van visbestanden. Dat geldt voor de Visserijwet ook. De Flora- en faunawet gaat over de bescherming van specifieke soorten binnen de visbestanden. Dat is de verhouding. De gedachte dat de Visserijwet primair is gericht op het economische visserijbelang, klopt niet helemaal. Het is met inachtneming van de natuurbelangen en het behoud van de visbestanden.

Er is gesteld dat de strafmaat lichter zou zijn wanneer natuurbelangen worden geschaad, dan bij stroperij op basis van de Wet op de economische delicten. Bij natuurbelangen gaat het bijvoorbeeld om een visrechthebbende die met een te grote maaswijdte vist. Hij heeft dan wel recht op uitoefening van het vak. Met deze introductie in de Wet op de economische delicten willen wij mensen aanpakken die "roof" plegen, omdat zij geen recht hebben om te vissen. Zij schaden de belangen van anderen en tasten de visstanden aan, wat een verzwarend element is. Dat is de reden om het op deze manier te doen. Het is als het ware een grotere inbreuk op de rechtsorde dan het vissen door rechthebbenden met te grote maaswijdte. Dit laatste is wel uit ecologische oogpunt onverantwoord, maar daar staan weer andere straffen op. Het cruciale punt is de mate waarin er inbreuk wordt gepleegd op de rechtsorde. Als je geen rechthebbende bent, pleeg je een economisch delict met bovendien schadelijke ecologische gevolgen. Je doet aan roof van belangen van anderen die wel rechten hebben. In hun rechten intervenieer je.

De heer Koffeman (PvdD):

Het kan zijn dat mijn geheugen mij in de steek laat, misschien kan de staatssecretaris mij helpen. Het is toch zo dat bijvoorbeeld ook roofvogelvervolging onder de Wet op de economische delicten valt, zonder dat er inbreuk wordt gemaakt op zakelijke belangen?

Staatssecretaris Bleker:

Ik kom straks nog even op de roofvogels. Het gaat nu even om waarom het zo in de Visserijwet zit.

Op de handhaving ben ik grotendeels al ingegaan. De NVWA-inzet is in de orde van grootte zoals ik net formuleerde. De heer Schouwenaar heeft gezegd: het helemaal uitbannen van stroperij kan niet, het gaat om een effectievere inzet van bestaande toezichtsapparaten. Hij heeft mij in dat verband gevraagd of ik bereid ben tot overleg met de minister van Veiligheid en Justitie over de concrete inzet van bijzonder opsporingsbevoegdheden. Ik ben van plan om dat te doen.

Mevrouw Sylvester heeft gevraagd naar burgerparticipatie bij de controle. Burgerparticipatie is mogelijk in de zin van oren en ogen in het veld. De NVWA heeft nauw contact met de organisaties van sport- en beroepsvissers, en verzoekt hun om meldingen te doen. Mevrouw Sylvester noemde in dit kader terecht het Project Waaks! De sectororganisaties zijn hiervan op de hoogte en communiceren dit naar hun leden. Wij zijn er niet voor om burgers actief in te zetten voor stroperijbestrijding, maar ze kunnen die wel ondersteunen. Het risico van escalatie als een burger direct in contact treedt met een mogelijke visstroper is te groot. Het kan zaken uitlokken die we niet willen. We zetten wel de achterbannen van de sport- en beroepsvisserij actief in door hen op te roepen om meldingen te doen direct aan de NVWA, zodat we aan de slag kunnen.

Het is helder dat de heer Koffeman een actueel punt aansnijdt door te wijzen op het doden van roofvogels. Er zijn signalen dat dit op grotere schaal plaatsvindt dan in het verleden. Dit gebeurt om allerlei redenen, soms door (weide)vogelbeschermers, soms door jagers en soms door anderen om onduidelijke redenen. Ik heb aan de Tweede Kamer gerapporteerd dat dit een toenemend fenomeen is. Ook bij de aanpak hiervan draait het om een goede samenwerking tussen de verschillende handhavingsorganisaties. Het doden van roofvogels is bij wet verboden. Op grond van het Wetboek van Strafrecht kun je daarvoor worden gestraft. Het is geen economisch delict zoals bij visstroperij, omdat er bij het doden van roofvogels geen sprake is van een onderscheid tussen rechthebbenden en niet-rechthebbenden. Het gaat gewoon om een vergrijp waarop bepaalde straffen staan. Ik ben het eens met de inzet van de heer Koffeman: de komende tijd moeten we daarvoor meer aandacht hebben.

De heer Koffeman (PvdD):

Het is me toch nog niet helemaal duidelijk. Roofvogelvervolging valt toch onder de Wet op de economische delicten?

Staatssecretaris Bleker:

Volgens mij niet.

De heer Koffeman (PvdD):

Dan ga ik dat nog even na.

Staatssecretaris Bleker:

Volgens mij is het in strijd met de Flora- en faunawet. Daar staan straffen voor en dat is het. Houd me te goede als het anders is – dat hoort u dan van mij – maar volgens mij valt het niet onder de Wet op de economische delicten, omdat er geen rechthebbende is.

Zijn er andere maatregelen overwogen dan in de wet om visstroperij te bestrijden? Ja, ik heb al gewezen op de voorlichting en de betrokkenheid van diverse organisaties.

Ik kom bij de ecologische criteria verbonden aan het toestaan van beroepsvistuigen. De regeling inzake het gebruik van beroepsvistuigen gaat uit van een areaaleis en een inkomsteneis. Beroepsvissers moeten aan die eisen voldoen. De vergunning is daaraan als het ware verbonden. Daarbovenop stelt de Visserijwet tal van duurzaamheidseisen, zoals minimummaten en gesloten tijden. Een verbod op bepaalde vistuigen voegt op zichzelf niets toe in het licht van de ecologische criteria. Daar komt bij dat visserij moet passen binnen de Natura 2000-doelstellingen.

Mevrouw Faber heeft gevraagd naar de animal cops. De situatie is volgens mij duidelijk. De inzet die wij van plan zijn te plegen bij handhaving en toezicht, is helder. Het zal gebeuren met de bestaande capaciteit en door samenwerking tussen organisaties.

Het vervallen van de visakte betekent niet het verlies van een handhavingsinstrument. Op zichzelf maakt het niets uit. De vispas is er voor de sportvisserij en de vergunning voor de beroepsvisserij. Dat is de basis voor het aanpakken van visstroperij. De visakte is in zekere zin overbodig geworden. Het was een middel om geld te verzamelen voor een bepaald doel. Dit wordt nu op een andere manier geëffectueerd. De visakte is dus niet meer nodig en de handhaving wordt niet bemoeilijkt door de afschaffing. Waarop is de aanname gebaseerd dat visstroperij niet toeneemt door het afschaffen van de akte? Ik heb net aangegeven wat de andere instrumenten zijn.

Over de horeca bestaan twee beelden in de Kamer. Mevrouw Sylvester zegt aan de ene kant: de overheid moet stimuleren dat horecagelegenheden actief aan cliënten melden dat zij geen vis op het menu hebben staan die door stroperij is binnengekomen. Zij wil dat horecagelegenheden zich hieraan verbinden en pleit voor een soort registratieplicht. Wij zijn niet voor zo'n registratieplicht. Het gaat om 15.000 bedrijven. Aan de andere kant zegt de heer Schouwenaar dat de overheid dit niet moet willen regelen. Ik denk dat er een tussenweg is en dat de horeca die van goeden wille is en de consument, aan de ene kant, en de leverancier en de visserman of -vrouw, aan de andere kant, zelf via ketenafspraken een en ander kunnen realiseren. Als er enige ondersteuning door de overheid nodig is om zo'n afspraak tot stand te brengen, ben ik bereid om dat te doen. Het gaat dan meer om het organiseren en ondersteunen van de keten dan andersom.

Ik geloof dat de heer Koffeman heeft uitgezocht dat een en ander wel onder de Wet op de economische delicten valt, of niet, maar dat hoor ik nog.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik zal het u sterker vertellen: het valt al sinds 1994 onder de Wet op de economische delicten.

Staatssecretaris Bleker:

Zo!

De heer Koffeman (PvdD):

Daarmee zijn de maximumstraffen voor roofvogelvervolging verhoogd tot € 25.000 boete en 2,5 jaar hechtenis. De redenering van de staatssecretaris dat het verschil uitmaakt – ik kom nu even terug op de visstroperij – of je inbreuk maakt op de zakelijke rechten van iemand of niet, vervalt daarmee dus. De roofvogelvervolging hebben wij onder Wet op de economische delicten gebracht omdat ook het beschadigen van de natuur onder die wet te brengen valt. Dan is de vraag waarom de staatssecretaris in de systematiek van de bestrijding van visstroperij een verschil maakt tussen inbreuk op zakelijke rechten en inbreuk op de natuur.

Staatssecretaris Bleker:

Dat is om de reden die ik zojuist heb aangegeven.

De heer Koffeman (PvdD):

De staatssecretaris veronderstelde dat de Wet op de economische delicten betrekking zou moeten hebben op de eigendomsrechten.

Staatssecretaris Bleker:

Nee, ik heb gezegd dat de strafmaat gerelateerd wordt aan de mate van inbreuk op de rechtsorde. Bij de visserijstroperij is de primaire inbreuk op de rechtsorde dat je het recht van een ander inperkt. De tweede inbreuk is dat je iets doet wat uit oogpunt van algemeen ecologisch belang niet verantwoord is. In het algemeen is het bij het bepalen van de strafmaat zo dat je kijkt naar de inbreuk op de rechtsode. Die is in dit geval tweeledig. Dat is het argument.

De heer Koffeman (PvdD):

Bij de vervolging van roofvogels is die inbreuk niet tweeledig, maar toch hebben wij met elkaar besloten om dit te laten vallen onder de Wet op de economische delicten, met heel forse straffen. Mijn vraag is, waarom de staatssecretaris vissen in dat opzicht anders behandelt dan roofvogels. Bij roofvogels is er geen sprake van inbreuk op de zakelijke rechten van wie dan ook, of van tweeledigheid. De staatssecretaris veronderstelt dat dit dus een geringere strafmaat zou moeten vergen, maar dat is niet het geval.

Staatssecretaris Bleker:

De heer Koffeman is zeer adequaat op dit punt. Ik wil het nog even nader bestuderen. Voorzitter, mag ik een heel korte schorsing? Ik vind namelijk dat ik een duidelijke reactie moet geven op de vraag van de heer Koffeman.

De voorzitter:

Mag ik voorstellen om het in de tweede termijn te doen? U bent nu bezig met de beantwoording in eerste termijn, maar u kunt straks in tweede termijn hierop terugkomen.

Staatssecretaris Bleker:

Ja.

Ik ben klaar met de beantwoording in eerste termijn.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de regering voor de interessante reactie die ik heb gehoord in de eerste termijn. Ik hecht eraan om mede namens de fracties van CDA, D66, GroenLinks, SP en OSF in te gaan op hetgeen zojuist is gezegd. Ik heb nog een aantal opmerkingen en ik heb een aantal vragen.

Zoals aangegeven, wordt er in dit wetsvoorstel een aantal zaken geregeld. De concentratie vindt met name plaats op de visstroperij. Wij vinden dat een heel serieuze zaak. Het gaat vaak om veel grotere hoeveelheden dan mensen denken. Derhalve hebben wij met name dat punt uit het wetsvoorstel gelicht. De staatssecretaris is ingegaan op een drietal zaken die wij in de eerste termijn hebben aangegeven. Wat betreft de Wet op de economische delicten hebben wij begrepen dat er overleg is geweest met het OM en dat op grond daarvan de eisen van de strafvordering zullen worden aangepast, zodat de strafmaxima aan de ene kant en de straftoekenning aan de andere kant dichter bij elkaar zullen komen. Mijn fractie vindt dat van belang, omdat er een preventieve werking van uitgaat. De staatssecretaris kan erop rekenen dat wij zullen volgen of die straffen in de toekomst daadwerkelijk hoger zullen uitvallen.

Daarmee kom ik bij het punt van de handhaving. Ook dat is door ons heel nadrukkelijk aangestipt. Wij vinden dat men tot meer effectiviteit zou kunnen komen in de samenwerking tussen de verschillende decentrale partijen. Wij zien een cascademodel voor ons, met dakpansgewijze samenwerking, waarbij men met elkaar samen veel meer kan bereiken op het gebied van de handhaving. Ik heb gehoord dat de regering dit steunt, en de staatssecretaris geeft aan dat er succesvolle pilots in den lande bekend zijn. Maar ik ben niet zo snel tevreden, want terwijl de staatssecretaris wijst op succesvolle pilots in het land die op decentraal niveau zijn georganiseerd, vraag ik mij af of de regering zelf ook mogelijkheden ziet voor verdere effectieve toename. De staatssecretaris kan van bovenaf heel mooi zien waar het goed gaat en waar het niet goed gaat. Ik vraag mij af of hij nog verdere mogelijkheden ziet om de effectiviteit te laten toenemen. Dat er succesvolle pilots zijn is mooi, maar hoe ondersteunt de staatssecretaris deze van regeringswege? Monitort hij, geeft hij terug aan gebieden waar het minder goed gaat? De staatssecretaris is hier gekomen om duidelijk te maken dat hij van de visstroperij een belangrijke zaak wenst te maken. Ik vind dat hij daarbij ook een eigen verantwoordelijkheid heeft. Mijn vraag is heel duidelijk hierop gericht: ziet de staatssecretaris mogelijkheden voor een verdere toename van de effectiviteit en wat zijn daarover zijn gedachten en ideeën? Nogmaals, ik vraag dit met inachtneming van het feit dat er al succesvolle pilots zijn.

Dan kom ik nu op de burgerparticipatie. De staatssecretaris geeft aan dat hij de hengelsportverenigingen en sectororganisaties erbij wil betrekken. Hij ziet het niet zitten dat burgers voor Robin Hood gaan spelen – ik zeg het even in mijn eigen woorden – op het water, of aan de kant waar de vis aan wal wordt gebracht, waarbij zich bepaalde zaken voordoen tussen burgers die de stroperij signaleren, en de stropers. Dat zou niet de voorkeur van de staatssecretaris hebben. Maar dat is natuurlijk niet waar ik op doel. Naast het feit dat ik overigens blij ben dat sectororganisaties een rol hebben, heb ik het in dezen toch wel echt over burgerparticipatie. Ik heb begrepen dat de NVWA zich actief inzet tegen visstroperij door aandacht te vragen in de media. Daardoor worden ook burgers zich bewust van het feit dat visstroperij kan plaatsvinden. Dat is niet alleen voorbehouden aan sectororganisaties. Het kan ook gaan om burgers die zich op het water bevinden of aan het zeilen zijn, of om iemand die aan de rand van het Naardermeer ligt te zonnebaden en ineens ziet dat er verdachte handelingen plaatsvinden. Ik denk dat je dit een goede follow-up moet geven. Aan de ene kant hoor ik dat er voorlichting wordt gegeven. Burgers raken daardoor mede geïnformeerd. Vervolgens moeten zij constateren dat er geen follow-upbeleid is voor de burger, van de NVWA noch van de regering. Ik krijg graag duidelijkheid op dit punt. Hoe wenst de staatssecretaris de alerte burger te gaan bedienen?

Dan kom ik nu op de horeca. Er is gesproken over extra registratieplicht. Ik hecht eraan om dit vanaf het begin nog even bij de kop te pakken. Wij zijn hier vanmiddag bij elkaar om te praten over de wijze waarop wij de visstroperij in de toekomst via de weg van handhaving zouden kunnen bestrijden. Ik heb aangegeven dat ik het van belang vind dat wij daarbij ook nadenken over de afzetkant. Visstroperij is lucratief. De collega van de PVV-fractie zei dat het soms om 1000 kilo per nacht gaat, als je er als visstroper even op uittrekt. Op het moment dat je de afzetkant niet erbij betrekt, wordt de vis lucratief afgezet. Eigenlijk praten wij over maatregelen aan de voorkant, terwijl wij aan de achterkant zeggen: de horeca, dat wil zeggen de restaurants, en de viswinkels moeten het zelf maar weten, want anders komt er te veel registratieplicht. De staatssecretaris heeft gezegd dat er eigenlijk afspraken gemaakt zouden moeten worden in de keten, dat het moet worden opgelost in de keten. Wat gaat hij doen als die initiatieven uitblijven? Aan de ene kant wenst de staatssecretaris de visstroperij te beperken, maar aan de andere kant legt hij de verantwoordelijkheid voor de afzetkant volledig bij de sector. Dat lijkt mij geen goede manier van werken. Ik krijg het gevoel dat het mandje lek is en dat het, ook als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, lek blijft.

Ik loop even de punten na die ik heb willen maken, namelijk de Wet op de economische delicten, de handhaving, de burgerparticipatie en de horeca. Ik kom tot een afronding. Ik kijk uit naar de beantwoording in tweede termijn. Overigens hecht ik eraan om te zeggen dat de PvdA-fractie en de andere fracties namens wie ik spreek, dit wetsvoorstel hun volle steun kunnen geven.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik wil even terugkomen op de horeca. Moet het strafbaar worden dat horecaondernemers inkopen doen bij sportvissers? Een restauranthouder heeft een boekhouding. Het lijkt mij meer iets voor de accountant, die een verklaring moet afgeven, om te kijken of de inkoop op orde is. Ik hoor graag van mevrouw Sylvester wat haar zienswijze is op dit punt.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik pleit voor het dichten van dat gat in die mand zoals ik dat zojuist heb genoemd. Ik zou graag zien dat er aan de afzetkant maatregelen kunnen worden genomen zodat gestroopte vis niet kan worden afgezet bij de horeca. Ik heb daarbij gekozen voor de invalshoek dat de consument keuzevrijheid heeft – het woord "keuzevrijheid" zou mevrouw Faber moeten aanspreken – over waar hij gaat eten en dat hij het recht heeft om te weten waar de vis vandaan komt. Mevrouw Faber zegt dat de accountant van het restaurant ervoor moet zorgen dat de inkoop op orde is. Als dat helpt, ben ik ertoe bereid om te zorgen dat dit mogelijk wordt. Ook als de accountant het kan controleren, wordt de restauranteigenaar er echter niet van ontslagen om aan de consument, de klant, duidelijk te maken dat de vis die hij verkoopt, niet afkomstig is van visstroperij. Mijn vraag is wat de regering vanuit de wens om de visstroperij te bestrijden kan doen om de sector te prikkelen, te verleiden en te stimuleren om er zelf voor te zorgen dat restaurants duidelijk maken waar de vis vandaan komt. Daarnaast is mijn vraag wat de regering voornemens is te doen als de sector dat niet doet.

De heer Schouwenaar (VVD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van onze vragen. Ik heb ook nog drie punten. Het is verheugend dat de staatssecretaris overleg heeft gehad met het OM en dat dit zal leiden tot herziene richtlijnen voor het strafvorderingsbeleid. Ik blijf echter bij mijn constatering dat het prettiger was geweest als hij dat in een eerder stadium had gedaan, zodat wij bij de voorbereiding van de behandeling van dit wetsvoorstel kennis hadden kunnen nemen van die ontwerprichtlijnen. Mocht het zo zijn – dat is nu kennelijk niet zo – dat het OM geen aanleiding zou hebben gezien om de richtlijnen te verscherpen, zou je je af kunnen vragen in hoeverre er behoefte bestaat aan dit wetsvoorstel. Die vraag hebben wij onszelf nu niet kunnen stellen.

Ik heb, refererend aan mijn onervarenheid, geprobeerd om mijn teleurstelling begrijpelijk te maken over het ontbreken van een antwoord op een schriftelijke vraag. Daarom heb ik die hier mondeling herhaald. Daar heb ik echter nog steeds geen antwoord op gekregen. Mijn onervarenheid is kennelijk nog groter dan ik veronderstelde. Mijn vraag betreft het overleg. Natuurlijk gaat de staatssecretaris niet overleggen met de zittende magistratuur. Dat begrijp ik. Er had echter bijvoorbeeld uit een meer of minder diepgaand onderzoek van de gewezen vonnissen ter zake van dit delict kunnen blijken in hoeverre er behoefte bestaat aan de ruimte die nu wordt geboden. Als de rechter er ver onder zit, kun je je afvragen wat het belang is van een verhoging van het strafmaximum. Maar goed, er komt nog één mogelijkheid.

Ik kom nu op de handhavingscapaciteit. Het is natuurlijk altijd goed om nog eens te constateren – de staatssecretaris bevestigt dat – dat uitbreiding er niet in zit. Dat is zo. Ik denk dat wij dat allemaal betreuren, maar daar moeten wij het mee doen. Het is ook niet goed om de illusie te wekken dat een grote uitbreiding van de handhavingscapaciteit voor welk delict dan ook erin zit. Dat zou alleen maar tot teleurstelling leiden, niet in de laatste plaats bij de slachtoffers.

Dat de effectiviteit beter wordt, is prima en dat de staatssecretaris zich uitspreekt voor samenwerking en een projectmatige aanpak ook. Ik wil nog een keer benadrukken dat het in mijn opvatting onze taak is om randvoorwaarden te scheppen, maar dat wij de benutting van de ruimte moeten laten aan de gezagsdragers: de officier van justitie, de burgemeester en de politiechefs. Zij zitten erboven op en zij zijn ter plaatse. Het is primair aan hen om af te wegen in hoeverre dit delict meer of minder voorrang moet krijgen op andere delicten. Wij kennen allemaal situaties waarin delicten de rechtsorde ernstig in beweging brengen. Daar moet dan ineens heel veel capaciteit naartoe. De capaciteitstoedeling is dus voortdurend aan heroverweging onderhevig. Ik wil benadrukken dat wij de taken van die decentrale gezagsdragers moeten respecteren, net als de daarbij behorende beleidsruimte. Dat laat minder ruimte voor prikkelingen vanuit Den Haag.

Ik onderschrijf ten volle wat mevrouw Sylvester heeft gezegd over burgerparticipatie. Uit contacten met de Visfederatie is mij gebleken dat het ook voor sportvissers buitengewoon irritant is om zittend aan de waterkant, helemaal correct volgens de regels, te zien dat een eindje verderop een stroper zich nergens aan houdt en een heleboel vis uit het water trekt. Hij moet dan ergens heen kunnen met die melding. Daar ben ik het van harte mee eens.

Ik ben het iets minder eens met de houding ten aanzien van de horeca. Het gaat er op een gegeven moment toch om, hoe je het ook formuleert, of de horeca ertoe wordt gedwongen of niet. Vrijwillig ja, verplichten nee. De ketenhandhaving, voor zover die wordt gewaarborgd door het strafrecht, is een taak van overheid. De overheid draagt daarvan ook de kosten en is aanspreekbaar op de uitvoering ervan. Dat is een particulier niet. Vrijwillig kan dus wel. Ik hoorde mevrouw Sylvester aan het eind van haar inbreng vragen wat de overheid gaat doen als de vrijwilligheid ontbreekt. Dat is ons een stap te ver.

Overigens kan mijn fractie zich uitstekend vinden in dit wetsvoorstel. Ook de sector is voor, dus wie zijn wij dan om daar anders over te denken?

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik wil graag ingaan op de horeca. De heer Schouwenaar blijft mij toch een beetje verbazen, net als in de eerste termijn. Hij zegt dat visstroperij op grote schaal plaatsvindt en dat wij daar iets aan moeten doen. Ik heb hem horen zeggen dat zijn fractie voor dit wetsvoorstel is. Hij weet echter dat het systeem niet sluit. Met name in de horeca wordt de gestroopte vis grif afgezet. Mijn vraag aan de heer Schouwenaar is welke mogelijkheid hij zelf ziet om de keten sluitend te krijgen, ook gezien zijn eigen constatering dat de handhaving eigenlijk beperkt is en zal blijven. Wat voor manieren ziet hij dan om die visstroperij aan banden te leggen? Als ik het heb over prikkelen, heb ik het ook over verleiden. Ik heb niet gezegd dat het door de overheid moet worden opgelegd. Hoe kan de overheid dit stimuleren? De heer Schouwenaar zegt daarvan dat hij dat eigenlijk niet aan de orde vindt. Wat voor mogelijkheden ziet hij dan om die keten sluitend te krijgen, zodat wij iets kunnen doen aan deze visstroperij?

De heer Schouwenaar (VVD):

Wij hebben heel veel strafbare feiten. Ik denk dat bij bijna geen enkel strafbaar feit de keten of de handbaarheid sluitend is. Dat is nu eenmaal zo. Als u besluit met de vraag wat de overheid gaat doen wanneer de horeca niet meewerkt, dan denk ik toch dat wij het over een bepaalde mate van onvrijwilligheid hebben. Ik denk dat dan de weg van het strafrecht de rechte weg is. In dit geval is dat dan het delict heling. Als wij vinden dat heling lastig te bewijzen is, moeten wij daarnaar kijken maar niet nu, bij dit specifieke delict, een specifieke verplichting voor de horeca in het leven roepen.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

De heer Schouwenaar legt zich erbij neer dat visstroperij op grote schaal in Nederland blijft plaatsvinden.

De heer Schouwenaar (VVD):

Ik geloof niet dat ik dat heb gezegd maar zelfs als dat zo was, zou ik dat toch in elk geval niet hebben bedoeld.

De heer Koffeman (PvdD):

Voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor zijn antwoord in eerste termijn. Ik ga graag nog nader in op de Wet op de economische delicten. Op dit moment kunnen overtredingen die alleen maar te maken hebben met ecologie, worden bestraft met een hechtenis van ten hoogste zes maanden, een taakstraf of een geldboete van de vierde categorie ten bedrage van € 19.000. Voor stroperij die valt onder de eigendomsaantasting van anderen, kan bij opzet tot een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie ten bedrage van € 76.000 worden opgelegd. Indien er sprake is van opzet kan een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en een geldboete van de vierde categorie ten bedrage van € 19.000 worden opgelegd. Er zit dus een enorm verschil tussen een economische reden en roven uit de natuur, om het maar even zo te zeggen.

Daarbij komt dat wij hier met elkaar hebben gewisseld dat het best lastig is om de opsporing ter hand te nemen, ook vanwege het feit dat dit zich 's nachts op de binnen- en buitenwateren afspeelt. De opsporing is ook niet gemakkelijk met een beperkte handhavingscapaciteit. Bijzondere opsporingsbevoegdheden uit Boek 1, titel 4a van het Wetboek van Strafvordering kunnen alleen maar worden ingezet voor overtredingen die vallen onder artikel 1a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering. Dan gaat het om overtredingen die inbreuk maken op het bezit van anderen. Wat ik nu zo jammer vind, is dat dat onderscheid nog steeds wordt gemaakt. Zeker wanneer je een zo beperkte opsporingscapaciteit hebt, zou je moeten zeggen dat wij het een inbreuk op de rechtsorde vinden, dat wij niet willen dat de ecologie wordt geschaad door rovers en dat wij dit dus zouden kunnen herstellen. Waarom heeft de staatssecretaris dat niet gedaan en is hij bereid om dit eventueel in de toekomst alsnog te doen?

De staatssecretaris is vervolgens even op een punt ingegaan waarover ik toch iets meer helderheid zou willen. Heeft hij nu een beetje inzicht in de overwegingen van rechters om niet de maximale straf op te leggen? In welk geval doet de rechter dat nu wel en in welk geval zegt de rechter dat er sprake is van kwajongenswerk? Het laatste leidt er toch vaak toe dat mensen met een geringe straf wegkomen. Kent de staatssecretaris die overwegingen uit de jurisprudentie en is hij, voor zover hij ze niet kent, bereid ze te inventariseren om te bekijken in hoeverre de maximumstraffen waarover wij hier spreken, ook leiden tot reële vervolging van dien aard?

Ik heb ook gevraagd waarom vooral economische factoren van invloed zijn op het wel of niet toestaan van bepaalde vistuigen. Er wordt gesproken van minimaal 250 ha aan viswater of het genereren van minimaal € 8500 bruto-inkomsten per jaar. Dat zijn echt puur economische factoren. Ik zou willen weten welke ecologische overwegingen de staatssecretaris hanteert om te zeggen dat een bepaald vistuig wel of niet mag. Of zegt hij: die ecologische overwegingen vinden wij wel belangrijk maar regelen wij verder niet in de wet? Daarover wil ik graag wat meer helderheid.

Ik zou ook meer helderheid willen over de vraag waarom vissoorten die vallen onder de Visserijwet, uitgesloten zijn van de bescherming onder de Flora- en faunawet. Ik zou denken dat ook vissoorten die onder de Visserijwet vallen, wel degelijk ook bedreigde vissoorten omvatten. Om die reden zou het ook best goed kunnen zijn om die soorten ook onder het beschermingsregime van de Flora- en faunawet te plaatsen.

Waarom is artikel 17 noodzakelijk wat de staatssecretaris betreft? Volgens dat artikel is het verboden om in de binnenwateren vissen uit te zetten die niet vallen onder de Visserijwet. Waarom kan er niet gewoon een algemene regel voor worden gesteld: verboden om vissen uit te zetten, tenzij daarvoor een vergunning wordt verstrekt?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Bleker:

Voorzitter. De heer Schouwenaar heeft zich tot drie maal toe geëxcuseerd dat zijn inbreng op een bepaald punt mogelijkerwijs met zijn onervarenheid in deze Eerste Kamer van doen zou kunnen hebben. Bij de derde keer dacht ik: nu is het opletten geblazen voor de regering!

De heer Schouwenaar gaf aan dat, als de regering komt met voorstellen om de strafmaat te verhogen, het dan eigenlijk wel in de rede ligt dat dat ook een beetje wordt onderbouwd met de rechtstoepassing tot nu toe, gelet op de geldende strafmaat. Daar heeft hij, echt passend bij de rol van de Eerste Kamer, een goed punt. Ik vind eigenlijk dat je dat in het algemeen zou moeten doen. Dat is helaas in dit geval niet gebeurd. Het was gepast geweest ter onderbouwing van het voorstel.

Dan is er ook gesproken over de keten en de restaurants. Je moet uitgaan van het principe dat de horeca goed bekend wil staan en dat bedrijven er baat bij hebben om zich te afficheren met keurmerken. Daarbij past het ook dat je gezonde, schone, eerlijk gevangen vis hebt en geen vis die op illegale wijze aan wal is gebracht. Ik verwacht dat de horeca en de andere ketenpartijen ook bereid zijn om, voor zover dat punt nog ontbreekt, dat in hun eigen keurmerk en ketenafspraken te verwoorden. Ik zal dat ook aanbrengen als een punt: dit is aan de orde geweest, dit is een nieuw wetsvoorstel, ik hecht eraan om u erop te wijzen om hier aandacht aan te besteden. Als men zegt dat men de verschillende partijen om de tafel wil hebben om daarover afspraken te maken, ben ik ook bereid om dat te faciliteren, maar dat is het dan ook. Verplichten is naar mijn mening vaak niet nodig maar ligt ook niet op onze weg. Wij hebben de wet om te handhaven, de strafmaat, de opsporing. Vervolgens is deze manier van ondersteunen en faciliteren waartoe ik bereid ben. Volgens mij heb ik dan het midden tussen mevrouw Sylvester namens vele fracties en de heer Schouwenaar.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Ik ben blij met de toezegging die van de kant van de regering komt, omdat ik die niet alleen voor deze wijziging van de Visserijwet als het gaat om de bestrijding van visstroperij van belang vind, maar ook in verband met dierenwelzijn. Wilt u zo vriendelijk zijn om de Kamer erover te informeren hoe de horeca zelf initiatieven neemt om bekend te maken, met keurmerken of iets dergelijks, waar de vis vandaan komt?

Staatssecretaris Bleker:

Akkoord.

Dan kom ik bij het punt van de handhaving en de betrokkenheid van burgers. Burgers kunnen vanzelfsprekend via de NVWA of via de reguliere politiekanalen melding maken. Voor zover de NVWA erbij betrokken is, wordt daar ook iets mee gedaan en worden de mensen ook geïnformeerd over de follow-up. Er is dus wel een follow-up aan de orde. Eerlijk is eerlijk, dit ligt natuurlijk primair bij de regionale autoriteiten. Dat weet u allen heel goed. In de rapportage van de NVWA wordt voor de komende jaren inzicht gegeven in de verschillende handhavinggebieden. Daar hoort dit ook bij. Wij zullen ook rapporteren over de ervaringen met de samenwerking met andere partijen, bijvoorbeeld waar het gaat om het terugdringen van de visstroperij. Andere partijen kunnen daar hun voordeel mee doen.

Ik kom bij de roofvogels. Adviseurs uit diverse kringen hebben mij een verklaring aangereikt – ik weet niet zeker of het de juiste is – voor waarom het doden van roofvogels in de Wet op de economische delicten staat. Het staat er waarschijnlijk in, omdat er in het verleden economische belangen en motieven waren om roofvogels aan hun eind te helpen, bijvoorbeeld agrarische belangen of dat soort zaken. Ik wijs in dat kader op twee algemene zaken. Voor de bepaling van de strafmaat voor een bepaald misdrijf of een bepaalde overtreding hebben wij in Nederland een bepaalde systematiek. Het betreft de inbreuk op de rechtsorde. Het gaat hier om een inbreuk op het eigendom van een ander. Daarnaast kan sprake zijn van een bepaalde inbreuk, omdat je geen formeel recht hebt om iets te doen. Er kan ook nog sprake zijn van de inbreuk op een bepaald, bijvoorbeeld ecologisch, belang. Die drie zaken tellen op bij het bepalen van de strafmaat, te meer als ook nog sprake is van een economisch motief, in die zin dat de dader er financieel gewin bij kan hebben. Dat is de optelsom van factoren die uiteindelijk de strafmaat bepaalt. De heer Koffeman en ik kunnen een uitgebreide discussie met elkaar voeren, maar volgens mij vraagt hij zich af, omdat het doden van roofvogels verboden is krachtens de Wet op de economische delicten, maar ook krachtens de Flora- en faunawet, of op dat soort vergrijpen wel een voldoende zware straf rust. De Wet Natuur ligt bij de Raad van State. Daarin is een strafverzwaring opgenomen voor overtredingen die krachtens de Flora- en faunawet zijn verboden. Ik ben bereid om te zijner tijd te bezien, ik dan wel mijn opvolger, of ook in de Wet Natuur een en ander kan worden aangescherpt. Dit soort overtredingen die misschien op dit moment geen economisch motief meer hebben, is toch niet acceptabel, gelet op het flora- en faunabeleid. In de Wet Natuur is overigens al sprake van een bepaalde aanzet. Ik ben bereid te bezien of het beleid op dit punt kan worden verbreed. Over de intenties zijn wij het volgens mij niet oneens. Dat heb je soms met de PVV.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris. Nog even iets over de visstroperij. Daarbij wordt de ecologie geschaad, maar er is ook een economisch belang mee gemoeid. Dat zijn twee van de drie overwegingen die de staatssecretaris noemde. Het is alleen geen inbreuk op het eigendomsrecht van derden. Is de staatssecretaris bereid om te kijken of dat voldoende reden zou kunnen zijn om dit in de toekomst onder één regime te brengen? Een en ander ligt wel heel dicht bij elkaar. De indruk is namelijk nog steeds dat een inbreuk op het eigendom van derden veel zwaarder weegt dan economische motieven als het gaat om het roven uit de natuur.

Staatssecretaris Bleker:

Ik heb een toezegging gedaan over wat ik bereid ben om te doen, maar deze toezegging is meer algemeen. Het ligt niet op mijn weg om dat nu te doen. De eerste toezegging heb ik gedaan.

In de Visserijwet zitten ook allerlei middelen ten behoeve van de ecologie, bijvoorbeeld de periode dat de visserij is gesloten en dat soort zaken meer. Dat wordt gedaan vanuit ecologische overwegingen.

Het is toegestaan om van soorten die in de natuur ruimhartig voorkomen, vis uit te zetten. Er zijn geen ecologische of andere redenen om dat na te laten. Ik zie het voordeel van een generiek verbod wat dat betreft niet. Het voorbeeld van de fazanten is in Nederland niet meer aan de orde. Dat weet de heer Koffeman ook.

De heer Koffeman (PvdD):

Ik weet dat het niet aan de orde zou moeten zijn, maar de staatssecretaris weet ook dat het nog op grote schaal voorkomt. Dat is echter een ander verhaal.

Staatssecretaris Bleker:

Dat pakken wij hard aan en terecht.

De heer Koffeman (PvdD):

Dat zou fijn zijn. Dan nog even over de vissen. De staatssecretaris stelt dat soorten vissen die ruim voorhanden zijn, wat hem betreft mogen worden uitgezet. Ik sprak echter over vissen die onder de Visserijwet vallen en die schaars zijn, over vissen die bedreigd zijn in hun voortbestaan. Het beschermingsregime van de Flora- en faunawet zou voor die vissen wel eens heel belangrijk kunnen zijn.

Staatssecretaris Bleker:

Dat wordt per geval bekeken, maar de heer Koffeman was voor een generiek verbod op het uitzetten van vis ...

De heer Koffeman (PvdD):

tenzij ...

Staatssecretaris Bleker:

... maar dat zie ik niet zitten.

De heer Koffeman (PvdD):

Als vissen worden uitgezet, ligt het dan niet voor de hand om ook de ecologische gevolgen van het uitzetten van die vissen te betrekken bij de beschouwingen? Als er genoeg zijn, dan mogen ze van de staatssecretaris worden uitgezet, maar mijn vraag had betrekking op de ecologische gevolgen van het uitzetten van vissen.

Staatssecretaris Bleker:

Dat is inbegrepen. Als vissoorten waarvan voldoende voorhanden zijn in Nederland worden uitgezet, dan heeft dat geen nadelige gevolgen. Ik vind niet dat je daarvoor generieke verboden moet introduceren.

Voorzitter, dat was het.

Mevrouw Sylvester (PvdA):

Er is nog een vraag blijven liggen. Wij hebben met elkaar geconstateerd dat de effectiviteit van de bestrijding van de visstroperij zou kunnen toenemen. Mijn vraag was erop gericht wat de staatssecretaris kan doen om de succesvolle pilots – de staatssecretaris heeft die opgenoemd – verder uit te zetten, zodat de effectiviteit nog meer toeneemt.

Staatssecretaris Bleker:

Ik kan dat doen via de inzet van NVWA, want die is nagenoeg altijd betrokken bij de pilots. Wij kunnen dit incorporeren in de planning van de NVWA. Ik heb al gezegd dat wij van plan zijn om in ons jaarverslag ook aan dit onderwerp elk jaar specifiek aandacht te besteden, ook aan de successen op het gebied van de samenwerking.

De voorzitter:

Dank voor het antwoord.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor zijn aanwezigheid.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven