Aan de orde is het debat over de Staat van de Unie 2007-2008 (31302, nr. 1) en de bijlage bij de Staat van de Unie 2007-2008 (31302, nr. 2),en, in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2008 (31200 V), over de thema's Europees nabuurschap/uitbreiding (dossiers E070004 en E080001) en Europa als mondiale partner.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Voorzitter. Het is midden in de nacht, 3 uur. De burgers in de landen van de Europese Unie zijn in diepe slaap verzonken. Plotseling gaat de hotlinetelefoon met een doordringende, urgente rinkel. In het heldere schijnsel van een bureaulamp zien wij dat de telefoon wordt opgenomen. De vraag is echter: door wie? Wie in Europa neemt de hotlinetelefoon op? Is dat de nieuwe permanente voorzitter van de Raad van ministers, of is het de voorzitter van de Europese Commissie? Ik kom daar straks op terug.

Ik zal namens de VVD-fractie in het debat van vandaag over de Staat van de Unie drie hoofdthema's aan de orde stellen. Ik zal ten eerste enkele beschouwingen houden over de Europese Unie en het Verdrag van Lissabon, ten tweede over klimaat en energie en ten derde over nabuurschap en uitbreiding.

Allereerst enkele beschouwingen over de EU en het Verdrag van Lissabon. In de afgelopen jaren heeft Europa, meer specifiek het Europese project, lang niet altijd warme gevoelens bij de burger opgeroepen. Integendeel. Wij kennen allemaal de negatieve verhalen over bijvoorbeeld de wipkippen, de zogenoemde "Ambre Solaire"-richtlijn en de ladders van de glazenwassers. De fijnstofrichtlijn die nog niet zo lang geleden in de Nederlandse wetgeving is geïmplementeerd, heeft ook zo haar sporen nagelaten. Ook in het geval van de fijnstofrichtlijn wordt door de politiek en door de media "Europa" als boosdoener aangemerkt wanneer de afdeling Rechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de verbreding van de A4 niet door kan gaan. Maar laten wij wel wezen: de uitspraak van de Raad van State was onvermijdelijk omdat de Nederlandse wetgever als enige lidstaat de fijnstofrichtlijn gekoppeld heeft aan de ruimtelijkeordeningsregelgeving, hetgeen volstrekt niet was voorgeschreven door de richtlijn. Het was dus niet "Europa", maar Nederland zelf dat de problemen veroorzaakt heeft. Het advies van de VVD-fractie in zo'n geval is: pas de wet zo snel mogelijk aan.

Voorzitter, Europa heeft ons veel goeds gebracht en zal ons nog veel goeds brengen. Deze opmerking van de kant van de VVD-fractie betekent niet dat de VVD kritiekloos tegenover het Europese project staat, maar als wij kritiek leveren moeten wij tegelijk de onmiskenbare "plussen" van Europa onderkennen. Het uitbreidingsproces van de Unie van 6 landen in 1957, de toenmalige EEG, naar 27 lidstaten anno 2008 is succesvol verlopen. Die uitbreiding heeft bijgedragen tot democratisering, toegenomen stabiliteit en vreedzame ontwikkeling in de landen van de Europese Unie.

De Europese Unie heeft ons welvaart gebracht. De burgers in Nederland profiteren bijvoorbeeld van de toegenomen vraag in de nieuwe lidstaten, omdat Nederlandse bedrijven goederen, diensten en kennis naar deze dynamische markten uitvoeren. Nederland is één van de grotere exporteurs naar en investeerders in Oost-Europa.

De Europese Unie maakt het dankzij "Schengen" mogelijk dat wij gemakkelijk kunnen reizen. Dankzij de euro hoeven reizigers in een groot aantal landen geen geld te wisselen. Studenten kunnen zonder problemen in andere lidstaten studeren. Dankzij de mededingingsregelgeving worden monopolies aangepakt en wordt concurrentie bevorderd. Dat leidt weer tot lagere prijzen en daarvan profiteren de consumenten. Het Hof van Justitie zorgt ervoor dat de Europese regelgeving in de lidstaten gehandhaafd wordt enzovoorts.

In dit verband wil ik zeker niet nalaten om de voordelen van de Economische en Monetaire Unie te noemen. De financiële crisis die op dit moment woedt, doet banken en financiële systemen wereldwijd in hun voegen kraken. Dankzij de Monetaire Unie zijn de landen die daaraan deelnemen, zoals Nederland, in deze crisis beduidend minder kwetsbaar dan wanneer zij er alleen voor zouden staan. Wat het financiële toezicht betreft, laat de vraag zich overigens stellen of het bestaande toezicht op banken en financiële instellingen per lidstaat voldoende is in een totaal geïntegreerde wereld. Wat vindt de regering ervan om één Europese toezichthouder, vergelijkbaar met de Securities and Exchange Commission in de VS, voor de financiële wereld in het leven te roepen?

Toch heeft de Nederlandse bevolking in 2005, na Frankrijk, in meerderheid "nee" gezegd toen er een referendum werd gehouden over het Grondwettelijk Verdrag. In Nederland was er té lang, té weinig aan gedaan om de burger bij "Europa" te betrekken. Dat juist Nederland "nee" zei tegen het Grondwettelijk Verdrag, één van de founding fathers van Europa en altijd een enthousiast voorvechter ervan, veroorzaakte een schok in Europa. Tegelijkertijd valt niet te ontkennen dat een land als het Verenigd Koninkrijk dan wel niet openlijk, maar wel achter de schermen blij was met het Nederlandse "nee": saved by the bell. De gifbeker van een referendum met als uitkomst een "nee" ging nu aan het Verenigd Koninkrijk voorbij.

Dit Nederlandse "nee" heeft zijn effect niet gemist. Het heeft gewerkt als een soort "wake-up call" aan de Europese leiders, een "wake-up call" die in bepaalde opzichten positieve effecten heeft gehad. Aan de Europese leiders is een helder signaal gegeven dat doordenderen met de kar van de Europese integratie zonder voldoende acht te slaan op wat bij de burgers leeft en hoe de burgers "Europa" beleven, de kar doet omslaan met het gevaar dat de gehele inhoud verloren gaat. De ingelaste reflectieperiode heeft vervolgens haar vruchten afgeworpen. Reculer pour mieux sauter.

In december jongstleden is het Verdrag van Lissabon ondertekend. De Goedkeuringswet voor de ratificatie van het Verdrag ligt inmiddels bij de Tweede Kamer. De staatssecretaris voor Europese Zaken heeft min of meer tegelijkertijd met het ondertekenen van het Verdrag een actieplan gepubliceerd met initiatieven om meer, beter en intensiever met de Nederlandse bevolking te communiceren over "Europa". De VVD-fractie juicht die initiatieven toe, mede met het oog op de Europese verkiezingen in juni 2009. De vraag is echter: merken wij er wat van, behalve de recente bezoeken aan scholen onder andere door de staatssecretaris zelf? Blijft het bij goed bedoelde initiatieven? Zijn er resultaten? Mijn fractie zou, kortom, graag van de staatssecretaris vernemen hoe het ermee staat.

Voorzitter, over het Verdrag van Lissabon zullen wij binnenkort in deze Kamer uitgebreid met de regering van gedachten wisselen als de Goedkeuringswet ter behandeling voor ligt. In het kader van het debat van vandaag wil ik er alvast enkele opmerkingen over maken.

Het valt niet te ontkennen dat Nederland een aantal wensen heeft weten te realiseren. Mede dankzij Nederland is de indruk weggenomen dat de Europese Unie op weg is naar de vorming van een Europese staat. Een punt van zorg van de VVD is altijd geweest dat de democratische controle en legitimiteit van de Europese Unie te wensen overliet. Een belangrijke uitkomst van het Verdrag nu is dat de positie van het Europees Parlement aanmerkelijk versterkt wordt. Het begrotingsrecht van het Europees Parlement wordt uitgebreid en codecisie is volgens de bepalingen van het Verdrag nu praktisch de norm geworden. Maar niet alleen de positie van het Europees Parlement is in het Verdrag aanmerkelijk versterkt, ook de positie van de nationale parlementen wordt versterkt met het invoeren van de zogenoemde "oranjekaartprocedure". De VVD-fractie in de Tweede Kamer heeft daaraan een stevig steentje bij gedragen. Er is dus meer democratische legitimatie van "Europa". Niet onbelangrijk is ook dat in het Verdrag een recht op burgerinitiatief is vastgelegd.

De vraag is wel: wat betekent het Verdrag van Lissabon voor het institutionele evenwicht in de Unie? Het Verdrag voorziet in een permanente voorzitter van de Europese Raad. Hoe zal qua gewicht en importantie de verhouding zijn tussen deze voorzitter en de voorzitter van de Commissie? Wie neemt de hotlinetelefoon midden in de nacht om drie uur op? Of om met Kissinger te spreken: als ik met Europa wil bellen, moet ik weten met wie. Maar wie van de twee zal het zijn? Is er inmiddels meer duidelijkheid over de omschrijving van het precieze mandaat van de voorzitter van de Raad? Wordt deze voorzitter een suprimo, de chef, of is hij de dienaar van de lidstaten? Is zijn primaire taak de agenda van de Raad uit te voeren of zal voor de voorzitter ruimte ontstaan voor een eigen agendabepaling? Is de Nederlandse regering van plan zich sterk te maken voor een positie van de voorzitter als dienaar van de lidstaten? Wat zijn belangrijke criteria voor de Nederlandse regering? In het verlengde hiervan: heeft de Nederlandse regering criteria geformuleerd voor de functie van voorzitter van de Commissie en voor de functie van Hoge Vertegenwoordiger en zijn plaatsvervanger? Zo ja, welke zijn dat? Is de regering van mening dat de uitspraak van de Nederlandse kiezers in 2009 bij gelegenheid van de Europese verkiezingen vertaling verdient bij de keuze van de voorzitter van de Commissie?

Voorzitter, in het kader van de grotere invloed van de nationale parlementen op het Europese wetgevingsproces, wil ik namens mijn fractie nog een drietal punten naar voren brengen.

Het eerste punt gaat over het parlementaire voorbehoud. Van verschillende kanten wordt met enige regelmaat gesproken over het fenomeen van het parlementair voorbehoud. Recent nog, op 7 februari jongstleden, heeft de Tweede Kamer zich daarvoor uitgesproken. Er valt zeker wat te zeggen voor een parlementair voorbehoud als instrument om invloed uit te oefenen op het Europese wetgevingsproces. Wanneer er bij gelegenheid van de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon een parlementair voorbehoud zou worden gerealiseerd, is het vanzelfsprekend dat dit zowel voor de Tweede Kamer als voor de Eerste Kamer geldt. Tegelijkertijd is het verstandig om onder ogen te zien welke bezwaren er aan een parlementair voorbehoud kunnen kleven. Ik zal dit toelichten.

In het Verdrag van Lissabon wordt unanimiteit voor de meeste dossiers afgeschaft. Er wordt in de Raad gestemd met meerderheid van stemmen op basis van de dubbele meerderheidsregel. Wat is, gelet op dit gegeven, de impact van een parlementair voorbehoud? Ten tweede zijn de dossiers in Europa vaker wel dan niet gekoppeld. Lidstaat X krijgt zijn zin bij dossier A als lidstaat Y zijn zin krijgt bij dossier B. Dit is overigens geen voor Europa unieke gang van zaken; ook bijvoorbeeld in het bedrijfsleven zijn er dergelijke trade-offs bij onderhandelingen. Als de Nederlandse regering gebonden is aan een parlementair voorbehoud, verliest Nederland deze onderhandelingsmogelijkheid met alle nadelige consequenties van dien. Nederland wint dan misschien wel de veldslag, maar uiteindelijk niet de strijd en die strijd bedoel ik positief, namelijk dat Nederland op een zo groot mogelijk aantal dossiers zoveel mogelijk weet binnen te halen. Hoe beoordeelt de regering een parlementair voorbehoud? Ziet de regering dit als een reële optie? Heeft de regering inzicht in hoeveel lidstaten, behalve Denemarken, een vergelijkbaar instrument kennen of wensen te introduceren? Hoe beoordeelt de regering de slagkracht van de Europese Unie als meerdere lidstaten het parlementaire voorbehoud introduceren?

Met het oog op de door mij genoemde bezwaren ziet mijn fractie meer in de effectiviteit van een tijdig te voeren overleg met de regering over Europese wetge­vingsvoorstellen. De Staten-Generaal weten dan wat er speelt en hoe de regering erover denkt, de regering hoort hoe de Staten-Generaal erover denken en doet er verstandig aan om daarmee rekening te houden. Namens mijn fractie heb ik dit voorstel de afgelopen anderhalf jaar al enkele malen gedaan. Graag een reactie daarop van de regering. Is de regering bereid om samen met de Staten-Generaal een procedure te ontwikkelen om dit vooroverleg zo effectief mogelijk gestalte te geven?

Het tweede punt: teneinde de oranjekaartprocedure in Europa effect te geven, wordt wel geopperd om aan de COSAC in dit kader een groter gewicht toe te kennen. Ook daarover sprak de Tweede Kamer zich op 7 februari jongstleden uit. De gedachte is dat meerdere keren per jaar enkele parlementariërs per lidstaat naar de COSAC worden afgevaardigd om met elkaar te bespreken of er wetsvoorstellen zijn waarvoor de oranjekaartprocedure in werking gesteld zou moeten worden. Het is een creatief voorstel, maar om dit goed te kunnen beoordelen, moeten wij ook de bezwaren ervan onder ogen zien. Ik noem er drie. Ten eerste lijkt materieel een soort Europese senaat tot stand te komen. De VVD-fractie is daarvan geen voorstander. Als men die kant op wil – zoals gezegd wil mijn fractie dat niet – wees dan consequent en stel een Europese senaat voor. Het tweede bezwaar: hoe waarschijnlijk is het dat een volksvertegenwoordiger van de ene partij zich laat vertegenwoordigen door een volksvertegenwoordiger van een ideologisch totaal andere partij op dossiers met een politieke lading? Het derde bezwaar is dat de COSAC bestaat uit vertegenwoordigers van de commissies voor Europese Zaken van de nationale parlementen, niet uit vertegenwoordigers van de nationale parlementen als zodanig. De oranjekaartprocedure mag geen monopolie voor Europa-specialisten worden. Graag verneem ik de visie van de regering op deze gedachte om de COSAC een specifieke rol toe te kennen in de oranjekaartprocedure. Heeft de regering vanuit Europa signalen vernomen dat aan initiatieven wordt gewerkt om een soort Europese senaat te creëren, COSAC of anderszins, juist voor dit doel?

Dan het derde punt dat ik in dit kader nog wilde bespreken. De Staten-Generaal – de Tweede en Eerste Kamer – hebben een controlerende functie in het Nederlandse staatsbestel, dat gekenmerkt wordt door de scheiding der machten. De regering regeert, de Staten-Generaal controleren. Het is bekend dat de ambtelijke ondersteuning voor de commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer wordt geleverd door ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken die daarvoor tijdelijk bij de Tweede Kamer gedetacheerd worden. Wat is het beleid van de regering in dezen? Is dit een tijdelijke situatie, wordt dit afgebouwd of is dit een min of meer permanente regeling? Ik stel deze vragen namens de VVD-fractie, omdat in het Verdrag van Lissabon de positie van de nationale parlementen in het Europese wetgevingsproces versterkt wordt en een grotere onafhankelijkheid ten opzichte van de regering dus in de rede ligt. Het kan niet zo zijn dat het departement een bruggenhoofd heeft bij de controleur.

Voorzitter, het tweede hoofdthema dat ik aan de orde stel, is klimaat en energie. Op 23 januari jongstleden presenteerde de Europese Commissie het energie- en klimaatpakket. Juist op het terrein van onderwerpen die de lidstaten niet alleen aan kunnen, zoals ook veiligheid en immigratie, kan de Europese Unie laten zien wat het belang is van de Unie, wat de meerwaarde ervan is, wat haar kracht is met het oog op de uitdagingen waarvoor wij ons in de toekomst gesteld zien. Ik heb enkele algemene vragen aan de regering over het energie- en klimaatpakket. De doelstelling van het pakket is onder andere om in 2020 in ieder geval een reductie van 20% CO2 te realiseren. De vraag is: hoe realistisch is die doelstelling? Simpel gezegd: gaat het lukken? Lukt het de Europese Unie om de bevolking van de Unie ervan te overtuigen dat de Unie op dit terrein resultaten weet te boeken? Met de oorspronkelijke Lissabonstrategie – de EU zou in 2010 de meest kennisintensieve en dynamische economie in de wereld zijn – is dat in ieder geval niet gelukt: die moest aangepast worden. De vraag is of de doelstelling om in 2012 de administratieve lasten als gevolg van EU-wetgeving met 25% te verminderen, gehaald zal worden. Hoe ziet de regering de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven als Nederlandse bedrijven zich wél inzetten om de CO2-uitstoot te reduceren en dus forse kosten maken, terwijl elders in de wereld weinig tot niets gebeurt? Worden in EU-verband maatregelen voorzien om te voorkomen dat bedrijven hun productie naar landen buiten de Europese Unie verplaatsen? Hoe zal het ETS, het emissiehandelssysteem, met name voor de zware industrie uitpakken? De VVD-fractie is bezorgd over het gevaar van verstoring van de concurrentieverhoudingen op wereldschaal. Hoe ziet de regering dit?

In dit verband wil mijn fractie niet voorbijgaan aan het onderwerp kernenergie. Het kabinet kiest ervoor om gedurende deze kabinetsperiode om die, in zijn ogen, hete brij heen te lopen. Mijn fractie vindt dat onverantwoord en ook getuigen van een volstrekte "kop in het zand"-politiek. Kernenergie maakt ons minder afhankelijk van olie- en gasproducerende landen en dus van eventuele leverantiechantage door die landen. Kernenergie zou een verantwoorde back-up voor onze energiebehoefte kunnen zijn. In Nederland wordt er al energie geleverd die in Frankrijk en Duitsland wordt opgewekt door middel van kernenergie. Ook het Verenigd Koninkrijk is bezig met een inhaalslag. Wrijft dit kabinet zich straks in de handen als de Europese CO2-doelstel­lingen worden gehaald – weliswaar dankzij het gebruikmaken van kernenergie in andere EU-landen – terwijl Nederland zijn handen niet aan kernenergie heeft hoeven vuil te maken? De VVD-fractie dringt er bij het kabinet op aan om het onderwerp kernenergie op de agenda te zetten. Het zou te prijzen zijn als het kabinet op dit punt met één mond spreekt.

De Europese Unie heeft de ambitie om een gemeenschappelijk energiebeleid te voeren. Wat denkt de regering van deze ambitie in het licht van het gegeven dat individuele lidstaten overeenkomsten sluiten met energieleverancier Rusland, met als gevolg dat Rusland vervolgens een "divide et impera"-politiek kan voeren? Of is het misschien verstandig om de Europese ambitie enigszins te temperen en uit te gaan van het feit dat lidstaten een voordeliger deal menen te kunnen sluiten op bilateraal niveau dan op het niveau van de gemeenschappelijke Europese lijn? Is het de bedoeling dat het op te richten Europese energieagentschap met bevoegdheden wordt uitgerust om actie te ondernemen om bilaterale afspraken tegen te gaan? Graag een reactie.

Mijn derde hoofdthema is nabuurschap en uitbreiding. De VVD-fractie hecht eraan dat met de landen die geen of voorlopig geen uitzicht hebben op het lidmaatschap van de Europese Unie, nauwe betrekkingen worden onderhouden. Wat uitbreiding betreft, vindt mijn fractie, met de VVD-fractie in de Tweede Kamer, dat er duidelijke spelregels moeten zijn en dat aan die spelregels moet worden vastgehouden. Wat zijn die spelregels? Ten eerste de Kopenhagencriteria, ten tweede de lessons learned – er dient bijvoorbeeld geen tijdstip van toetreding genoemd te worden aan kandidaat-lidstaten voordat de onderhandelingen daadwerkelijk zijn afgerond – en ten derde absorptiecapaciteit ofwel integratiecapaciteit.

Allereerst de uitbreiding. Mijn fractie vindt dat de bestaande toezeggingen om onderhandelingen aan te gaan, moeten worden nagekomen. Ik heb het dan over toezeggingen aan Macedonië, Albanië, Bosnië-Hercegovina, Montenegro en Servië. Wat Servië betreft, ligt de situatie gecompliceerd. Aan Servië is de heldere voorwaarde gesteld dat het Stabilisatie- en Associatieakkoord pas getekend wordt als Mladic wordt uitgeleverd aan het Joegoslavië-Tribunaal. Nederland houdt consequent vast aan deze eis als conditio sine qua non. Ook de VVD is daarover, bij monde van mijn collega's in de Tweede Kamerfractie, altijd heel duidelijk geweest. Niettemin ziet mijn fractie een dilemma oprijzen. Zoals bekend loopt het mandaat voor het Joegoslavië-Tribunaal ten einde: in 2009 moet het Tribunaal de zaken in eerste aanleg afhandelen en in 2010 alle beroepsprocedures. De uitlevering van Mladic kan dus nauwelijks uitstel lijden. Een bijkomende factor is dat op 11 mei aanstaande in Servië verkiezingen worden gehouden. Het lijkt praktisch uitgesloten dat Mladic wordt uitgeleverd als de Servische Radicale Partij de verkiezingen wint. De kans daarop lijkt groter als het meer op Europa gerichte democratische blok als overwinnaar van de verkiezingen uit de bus komt. Kan de regering nog eens precies uiteenzetten waar Nederland op inzet?

De VVD-fractie vindt dat de bestaande onderhandelingen met inachtneming van de relevante criteria, Kopenhagen, absorptie, tot een goed einde moeten worden gebracht. De VVD houdt onverkort vast aan de Kopenhagencriteria en wil dat deze stringenter worden toegepast dan in het recente verleden, zoals bij de toetreding van Roemenië en Bulgarije. Wanneer aan de Kopenhagencriteria en aan het absorptie- of integratiecriterium is voldaan, kan er uiteindelijk een "ja" volgen als uitkomst van de onderhandelingen.

Van de twee landen waarmee toetredingsonderhan­delingen worden gevoerd, Kroatië en Turkije, liggen de onderhandelingen met Turkije het meest ingewikkeld. De zorgen rondom de toetreding van Turkije tot de Europese Unie vallen bij vele lidstaten op verschillende niveaus aan te treffen. Die zorgen leven ook in Nederland. De huidige toetredingsonderhandelingen met Turkije, en de onderhandelingen de jaren daaraan voorafgaand, hebben er in belangrijke mate toe bijgedragen dat Turkije zich als rechtsstaat aanzienlijk versterkt heeft. Turkije is echter een zeer groot land dat over enkele jaren meer inwoners zal tellen dan enig ander EU-land. De vraag rijst of er niet te veel druk ontstaat op de maatschappelijke samenhang binnen de Europese Unie bij een eventuele toetreding van Turkije. Turkije zelf deelt die vrees niet, getuige de uitspraak van de minister van Buitenlandse Zaken, Ali Babacan, in Elsevier magazine van 12 april jongstleden: "Wij maken de EU stabieler". In hetzelfde artikel noemt de heer Babacan een datum: "Wij willen lid worden in 2013". Ik mag toch hopen dat niet ook al met Turkije een tijdstip van eventuele toetreding is genoemd, zoals dat door Commissievoorzitter Barroso, tegen de afspraken in, met Kroatië is gedaan? Ik hoop dat de regering de zorgen van mijn fractie op dit punt kan wegnemen.

Hoe beoordeelt de regering de kansen van Turkije op het lidmaatschap van de Europese Unie in het licht van het feit dat er nu uitzicht lijkt te bestaan op een vredesovereenkomst met Cyprus? Tegelijkertijd bereiken ons tegenstrijdige signalen, zoals de speech van minister-president Erdogan in Keulen en de beoordeling door de rechterlijke macht in Turkije van de grondwettelijke status van de AK-partij. Wat is daarover de mening van de regering met het oog op de kansen van Turkije op toetreding?

Voorzitter, het Europees nabuurschapsbeleid is bedoeld om een bevoorrechte relatie op te bouwen met de buurlanden in Oost-Europa, de landen ten zuiden van de Middellandse Zee en de landen in de zuidelijke Kaukasus die geen uitzicht hebben op toetreding. Het ENP, dat sinds 2003 wordt gevoerd om met buurlanden de voordelen van de uitbreiding te delen en nieuwe verdeeldheid te voorkomen, past binnen het kader van de Europese veiligheidsstrategie. De VVD is voorstander van het ENP. Het ENP moet echter niet voor de landen die het betreft een soort voorportaal worden voor het lidmaatschap van de Europese Unie.

In dit verband wil ik het specifiek hebben over het Middellandse Zeegebied. Zoals bekend, heeft president Sarkozy van Frankrijk enige tijd geleden het idee van de vorming van een Mediterrane Unie gelanceerd. Die Unie zou bestaan uit de EU-landen die grenzen aan de Middellandse Zee, inclusief Portugal, en de overige landen die grenzen aan de Middellandse Zee. Inmiddels is het idee afgezwakt door protesten van met name bondskanselier Merkel, maar het is niet van tafel. Integendeel, het plan is omgedoopt tot Unie voor het Middellandse Zeegebied, wat in feite een omvorming betekent van het Barcelonaproces, en zal tijdens het Franse voorzitterschap een centrale plaats innemen, te beginnen met de conferentie op 13 juli aanstaande

Op het eerste gezicht lijkt het een heilloos plan. Wat bindt deze landen behalve een sterk vervuilde Middellandse Zee? Moet de Europese Unie zich hiervoor gaan inzetten, met financiën van de Unie, terwijl er nog zoveel op orde moet komen in de Unie zelf, enzovoort, enzovoort? Het is duidelijk dat het plan van president Sarkozy vooralsnog veel stof heeft doen opwaaien. Niet alleen in de Europese Unie, maar bijvoorbeeld ook in Turkije waar men vreest dat het voorstel van de Franse president een alternatief zou moeten vormen voor het EU-lidmaatschap bij een Frans "nee". Het plan kan echter nieuwe mogelijkheden bieden voor stabiliteit en samenwerking in de regio en kan economische groei en versterking van het democratische proces in de landen ten zuiden van de Middellandse Zee betekenen. Daar kan vervolgens nog bij komen dat een Unie voor het Middellandse Zeegebied van haar kant weer nabuurbeleid kan voeren met verder weg gelegen landen in Afrika. Op die manier zou aan de invloed van China in die landen het hoofd kunnen worden geboden en blijft de toegankelijkheid tot en beschikbaarheid van de bodemschatten verzekerd. Ten slotte zouden de inspanningen van de Europese Unie op het terrein van wereldwijde klimaatbeheersing succesvoller kunnen zijn. Het plan zou inderdaad een Barcelona-plus kunnen betekenen. Hoe beoordeelt de regering de plannen? Wat is de inzet van de regering?

Voorzitter, wij wachten met belangstelling de beantwoording van onze vragen af.

De heer Van der Linden (CDA):

Voorzitter. Terecht staat de regering in de Staat van de Europese Unie 2007-2008 stil bij de vijftigste verjaardag van de Verdragen van Rome. Onlangs heeft ook het Europees Parlement dit gouden jubileum gevierd. Wie de, vaak bloedige, geschiedenis van Europa kent, weet deze historische gebeurtenis op waarde te schatten. Dit kent zijn weerga in de geschiedenis niet. Met de regering zeggen wij dat vijf decennia Europese integratie Europa en Nederland sterker hebben gemaakt en Europa als geheel en de individuele leden grote voordelen hebben gebracht. Er is alle reden om trots en verheugd te zijn over wat in die jaren tot stand gebracht is. Was het niet Churchill die 60 jaar geleden hier in Den Haag de befaamde uitspraak gedaan heeft: "Vandaag maken wij een aanvang in het Westen, wat we ooit in het Oosten kunnen volbrengen."

Dat was ook de aanzet voor de oprichting van de Raad van Europa, onder het motto "nooit meer oorlog". De founding fathers hebben het Europees project boven alles als een vredesproject bedoeld waarbij de fundamentele waarden van democratie, rechtstaat en mensenrechten de basisvoorwaarden vormden voor vrede, stabiliteit en welvaart. Deze hebben ook in het Europa anno 2008 niets aan waarde ingeboet. Met de val van de Muur in 1989 is de weg geopend voor het verder uitdragen en versterken van deze gedeelde waarden over het hele Europese continent. Geen nieuwe scheidslijnen in Europa, zo heette het in 1989.

De viering van 50 jaar Europese verdragen is door bondskanselier Merkel aangegrepen om het Europees integratieproces een nieuwe impuls te geven. Met de verwerping van de Europese grondwet door Frankrijk en Nederland was dat integratieproces in een impasse beland. De Europese Unie raakte verstrikt in interne disputen terwijl de externe uitdagingen zich steeds manifester aandienden. Europa werd en wordt meer en meer geconfronteerd met realiteiten om zich heen die meer eenheid van optreden vragen om effectief en slagvaardig te kunnen reageren. Dat vergt, zoals de AIV in 2006 constateerde, een herschikking van prioriteiten in het buitenlands beleid op zowel Europees als nationaal niveau evenals een nauwere samenwerking tussen de onderscheiden internationale organisaties. Op een aantal terreinen, zoals de gevolgen van klimaatverandering, de groeiende kwetsbaarheid op het gebied van energie, de migratiestromen, de dreiging van terroristische aanslagen en de globalisering vragen onze burgers "meer Europa".

De nieuwe geopolitieke verhoudingen in de wereld en de schaal van de uitdagingen dwingen tot een coherente Europese aanpak. Het is een illusie, te denken dat individuele landen in Europa op deze uitdagingen een effectief antwoord kunnen geven. Het uitblijven daarvan voedt eerder de onvrede. Met de regering zegt de CDA-fractie dat wij een Europa wensen dat werkt. Daarmee wordt het belang van onze burgers het beste gediend.

Is de constatering juist dat de Europese Unie haar prioriteiten tegen die achtergrond het laatste jaar heeft bijgesteld? Is de constatering ook gerechtvaardigd dat deze minister de mensenrechten en de relatie met Rusland een hogere prioriteit in het buitenlands beleid heeft gegeven?

Met het Verdrag van Lissabon, het aangepaste ontwerp van het grondwettelijk verdrag, zijn wij naar het zich laat aanzien de impasse voorbij en kan de Europese Unie aan een nieuwe etappe beginnen. Ik ga er daarbij van uit dat het referendum in Ierland goed uitpakt. In deze etappe gaat het om een versterkte rol in de wereld, slagvaardige besluitvorming, versterking van de democratie en consequente toepassing van het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel. Daarbij is het cruciaal dat wij het vertrouwen van de burgers terugwinnen met concrete resultaten, meer overtuigingskracht, meer politiek debat en met inschakeling van de "civil society".

Het regeerakkoord gaf al aan dat Nederland weer thuis hoort in de voorhoede van het Europees integratieproces. Deze bewindslieden maken daar werk van. De actieve rol bij de totstandkoming van het Lissabonverdrag, de benadrukking van het belang van mensenrechten in het buitenlands beleid, de betrokkenheid bij het vinden van oplossingen in Europese conflictdossiers en het bouwen aan bilateraal goede relaties zijn voorbeelden hiervan. De CDA-fractie heeft daarbij grote waardering voor beide bewindslieden.

Maar ook binnenlandpolitiek gezien vraagt Europa meer aandacht.

Bij de subsidiariteit- en proportionaliteitstoets wordt te vaak de indruk gewekt dat dit een kwestie is tussen Brussel en de nationale parlementen. Het gaat immers tussen Brussel en de lidstaten en in de lidstaten ook om de positie en rol van de regio's c.q. de gemeenten. Dat de regering de Staten-Generaal in een vroegtijdig stadium haar beoordeling geeft, beschouwen wij als een stap vooruit in het overigens voor de nationale parlementen bij de huidige infrastructuur moeilijke traject.

Het moge de regering bekend zijn dat de Eerste Kamer op dit moment haar rol in het Europese samenwerkingsproces aan een heroverweging onderwerpt tegen de achtergrond van de rol die in het Verdrag van Lissabon aan de nationale parlementen wordt toegekend. Wil de staatssecretaris nader ingaan op de vraag, hoe de regering concreet inhoud en uitvoering wil geven aan de uitdrukkelijke wens en wil van de regio's om over de grenzen heen tot samenwerking te komen op voor de burgers belangrijke en tastbare zaken?

Op een aantal terreinen worden de grensregio's geconfronteerd met grotere barrières in plaats van minder barrières. Ik denk dat beide bewindslieden uit eigen ervaringen kunnen zeggen dat in de Euregio nog veel belemmeringen het normale functioneren in het dagelijkse leven in de weg staan. Ik pleit ervoor dat het pleidooi van de regering voor een proefregio in dat gebied, met kracht wordt doorgezet.

Wij hebben bij eerdere gelegenheden gesproken over de communicatie met de burger. Aan het neen in het referendum lagen meerdere oorzaken ten grondslag. Naast het groeiend gevoel van onzekerheid en onveiligheid bij het opgaan in een grote gemeenschap, heeft ook de toenmalige binnenlands politieke situatie mee gespeeld. Dat neemt niet weg dat het beeld van Europa ambivalent is.

Er bestaan veel misverstanden en er is een gebrek aan informatie maar er is ook terechte kritiek. Ik noemde al het gebrek aan slagvaardigheid bij voor de burgers zichtbare en voelbare internationale vraagstukken, de nu ook door de Commissie erkende wildgroei aan agentschappen, de gebrekkige controle op de recht- en doelmatigheid van de Europese uitgaven en de toenemende regelgeving. Wij moeten er scherp op toezien dat Europa zich niet met zaken gaat bemoeien die thuis horen op nationaal dan wel regionaal niveau.

Maar er wordt de Europese Unie ook veel ten onrechte in de schoenen geschoven. Te gemakkelijk wordt daar de zwartepiet gelegd onder het motto "het moet van Brussel". Was tijdens het referendum de euro voor sommige politieke partijen nog reden voor een neen-campagne, hoe zouden we er vandaag zonder euro voorstaan?

De regering heeft aangekondigd om met een structureel betere informatievoorziening te komen. Hoever staat het hiermee? Kan de staatssecretaris aangeven hoever hij gevorderd is met het betrekken van de maatschappelijke organisaties hierbij? Overigens is dit een aanhoudend sterk pleidooi van de CDA-fractie in deze Kamer. Voor draagvlak is het commitment van het middenveld onontbeerlijk. Datzelfde geldt voor het onderwijs. Onze pleidooien voor een systematische inbedding van Europa in het onderwijs wil ik ook vandaag opnieuw onderstrepen. Wij weten dat de staatssecretaris ook op dit punt actief is. Hoever zijn wij gevorderd in het streven om Europa een prominentere plaats in het onderwijs te geven? Ook uit eigen ervaring weet ik dat jongeren hiervoor zeer ontvankelijk zijn.

Over enkele maanden komen wij uitvoerig te spreken over het Verdrag van Lissabon. Dit neemt niet weg dat dit verdrag al zijn schaduw vooruit werpt. Een van de doelstellingen ervan is een versterking van het externe profiel van de Europese Unie. Het valt niet te ontkennen dat de Europese Unie de afgelopen jaren aan gewicht gewonnen heeft, ook op buitenlands politiek terrein.

De eerste stap was de overgang van het los verband van de Europese politieke samenwerking naar het verdergaande Europees gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in het Verdrag van Maastricht. Daaruit is de Hoge Vertegenwoordiger voortgekomen en enkele EU-vredes- en stabilisatieoperaties, maar dit heeft in de gevoeligste dossiers zoals Irak en Kosovo niet tot de gewenste ene Europese stem geleid. Er moet meer gebeuren. Er is dringend behoefte aan een Europese identiteit op buitenlands en defensieterrein.

In dit licht is de relatie NAVO-EU een belangrijke factor. De nieuwe relatie tussen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk en de toenadering van Frankrijk tot de NAVO bieden ook uitzicht op een krachtiger Europese positie. Hoe beoordeelt de minister deze ontwikkeling?

In de gemeenschappelijke verklaring van Frankrijk en Nederland wordt ook gepleit voor de versterking van het Europese veiligheids- en defensiebeleid door middel van een concrete benadering. Wat wordt hier precies bedoeld?

Welke kansen biedt het nieuwe verdrag op dit punt? Uiteraard hangt veel af van nadere invulling en de personen die de sleutelposities gaan vervullen. Het gevaar van rivaliteit tussen de voorzitter van de Commissie en de vaste voorzitter – of moet ik zeggen: president – van de Europese Raad is duidelijk aanwezig. De rol en taakomschrijving van de Raad die het geven van impulsen en het bepalen van politieke beleidslijnen en prioriteiten inhoudt, kan een spanning oproepen met de aard en het vervullen van het voorzitterschap. Hoe ziet de minister deze rol tegen de achtergrond van de lopende discussie over het presidentschap van de Europese Unie? Kunnen landen die wezenlijke delen van het Verdrag van Lissabon niet wensen mee te dragen, wel een voorzitter van de Europese Raad leveren?

Wil de minister ook een beschouwing wijden aan de opzet van de buitenlandse dienst? Hoe worden de belangen van de lidstaten hier recht gedaan? Dreigt hier niet een soort directoriuminvloed te ontstaan?

De CDA-fractie dringt er nu alvast bij de regering op aan om het voorbereidend werk tot de toetreding van de Europese Unie tot het EVRM-Verdrag te starten. Waarom zouden deze onderhandelingen niet nu alvast beginnen? Wat zou de reden voor uitstel überhaupt kunnen zijn? Het Verdrag van Lissabon stelt: "de Europese Unie zal toetreden tot het EVRM". Het belang van spoedige toetreding is talloze malen onderstreept, onder meer tijdens de Top van Warschau, in het rapport-Juncker en afgelopen week door bondskanselier Merkel in de Parlementaire Assemblée van de Raad van Europa. Des te opmerkelijker is het dat in het Verdrag van Lissabon is opgenomen dat besluiten over toetreding met unanimiteit genomen moet worden. Zit hier nog een politiek addertje onder het gras? Het behoeft geen betoog dat uitblijven van toetreding het systeem van bescherming van mensenrechten in Europa kan ondergraven. Collega Bemelmans-Videc heeft al deze argumenten nog eens uiteengezet in een uitstekend rapport dat afgelopen week in de plenaire vergadering is aanvaard. Hier is een voortrekkersrol voor Nederland weggelegd. Wil de minister dit toezeggen? Daarbij is het van belang om de druk op Rusland te vergroten om protocol 14 te ratificeren. Ook op dit punt heeft de Raad van Europa veel acties ondernomen. Ik stel met vreugde vast dat de Russische delegatie in de Doema een sterk pleidooi heeft gehouden voor die ratificatie. Wij mogen het oplossen van de problemen van het Hof echter niet uitsluitend met protocol 14 verbinden; dat zou een vergissing zijn. Protocol 14 is absoluut nodig als eerste stap, maar daarmee zullen de reële problemen nog niet geheel van tafel zijn.

De uitbreiding van de Europese Unie mogen wij om meerdere redenen een succes noemen, ondanks de scepsis bij sommigen en ondanks de nog bestaande tekortkomingen op onderdelen in de toegetreden landen. Wij mogen niet uit het oog verliezen welk een gigantisch hervormingsproces deze landen in zo n korte periode hebben doorgemaakt. Vandaag profiteert heel Europa van dit proces.

De vraag naar de grenzen van de Europese Unie staat in het middelpunt van de politieke discussie. Vooralsnog voert de Unie met drie landen toetredingsonderhande­lingen. Wij mogen daarbij niet vergeten dat aan twee kanten verplichtingen zijn aangegaan.

Turkije ligt daarbij het meest gevoelig, maar het is tegelijk om geopolitieke en strategische redenen een van de meest cruciale landen. Deelt de minister deze zienswijze? De regering van Turkije heeft de laatste jaren een onverwacht succesvol hervormingsprogramma doorgevoerd en heeft de vaste wil om dat veranderingsproces gericht op EU-lidmaatschap door te zetten. Dat vergt tijd. Ik denk net als mevrouw Broekers-Knol dat 2013 echt veel te dichtbij zal zijn. Het lijkt het beste om in te blijven zetten op dat proces zonder voortdurend over de finaliteit daarvan te spreken, maar wel gecommitteerd te blijven aan de uitkomst.

Hoe beoordeelt de minister de recente ontwikkelingen in Turkije? Deelt de minister de opvatting van Eurocommissaris Rehn dat het Constitutioneel Hof zich op politiek glad ijs begeeft en dat de kiezers in het stemhokje gesproken hebben? Welke invloed kan deze ontwikkeling hebben op het onderhandelingsproces? Dreigt hier niet een uiterst gevaarlijke situatie te ontstaan? Zou bijvoorbeeld de Venice Commission een rol kunnen spelen bij de beoordeling hiervan? Er dreigt als gevolg van deze confrontatie een grote mate van instabiliteit in Turkije.

Mijn fractie is positief over de hernieuwde hereniginggesprekken op Cyprus en de opening van de Ledrastraat als belangrijk symbool. Welke rol ziet de minister hier weggelegd voor de Europese Unie? Ook dit proces kost tijd, maar hier dient zich mogelijkerwijs de laatste kans op hereniging aan.

Voor de stabiliteit op de Balkan is EU-perspectief voor Servië een vereiste. Servië heeft zich de afgelopen jaren goed ontwikkeld in de richting van een redelijk functionerende rechtstaat. Ook de laatste verkiezingen zijn goed verlopen. Wij begrijpen de moeilijke afweging waarvoor de regering zich gesteld ziet waar zij verdergaande stappen verbindt aan de uitlevering van de van oorlogsmisdaden verdachte Mladic en Karadzic. Mogen wij ervan uitgaan dat hier een uitweg gevonden wordt die ons ook niet in een moeilijke positie brengt bij een onverhoopt voor de Europese Unie ongunstige verkiezingsuitslag? De Razeb concludeert dat onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijkheid van "people to people"-contacten en verlichting van het visumbeleid. Mag ik die conclusie ook lezen als een inspanningsverplichting? Dergelijke contacten kunnen namelijk een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkelingen in Servië.

Kosovo zal de internationale gemoederen nog lang bezighouden, vrezen wij. De problemen zijn allerminst opgelost en de vrees voor precedentwerking is niet van tafel. De EU dient zich in te stellen op een jarenlange intensieve aanwezigheid. Positief is de brede steun die de EU-missie krijgt. Veel zal afhangen van de invoering van een democratisch systeem en een functionerende rechtstaat. Het probleem van de minderheden is daarbij, zoals ook elders in Europa, een van de meest gevoelige politieke issues. Het verdient aanbeveling dat de EU daarbij gebruikmaakt van de expertise en instrumenten van de Raad van Europa. Deelt de minister deze zienswijze?

Een sterkere band met de zuidelijke buren rond de Middellandse Zee en een dialoog tussen culturen is dringend gewenst en draagt bij tot de versterking van de democratische en sociaaleconomische ontwikkelingen in deze buitengewoon belangrijke regio. Dit moet echter stoelen op het Barcelonaproces. Een nieuwe impuls juicht de CDA-fractie toe. Maar dat mag niet leiden tot nieuwe institutionele structuren, laat staan tot een Middellandse Zee-Unie die daarmee op gespannen voet staat. Is het voorstel van Sarkozy definitief van tafel? Waartoe moet de top op 13 juli onder Frans voorzitterschap leiden?

Krijgt de EU/Afrika-top nog een vervolg? De top mag toch zeker geen incident blijven, omdat Portugal toen toevallig het voorzitterschap bekleedde? Door de intense belangstelling van China voor dit vergeten continent en de ontwikkelingen op de grondstoffenmarkten lijken zich voor het armste continent nieuwe perspectieven aan te dienen. En dat is positief. De EU kan met een betekenisvolle gemeenschappelijke ontwikkelingssamenwerkingspolitiek een leidende rol spelen. Verontrustend is wel dat meerdere Afrikaanse landen een vrijhandelszone met de EU afwijzen, maar wel hun banden met China versterken. Hoe beoordeelt de minister deze ontwikkeling? Welk vervolg krijgt de EU/Afrika-top?

De landen rond de Middellandse Zee maken onderdeel uit van het Europees nabuurschapsbeleid. Dat is in korte tijd uitgegroeid tot een van de kernelementen van het externe beleid van de EU, ook al verkeert het nog in de opbouwfase en is het zeer gedifferentieerd. Terecht staat het geheel los van het uitbreidingsbeleid van de unie. Het kan dus niet gezien worden als een opstap naar lidmaatschap. Het beoogt de groeiende kloof met de niet-EU-landen te verkleinen en nieuwe scheidslijnen in Europa te voorkomen. De geografische reikwijdte strekt verder dan de buurlanden en het beoogt rond de unie een zone van welvaart, stabiliteit en veiligheid tot stand te brengen. Uiteraard is dit een beleidsterrein waar samenwerking en afstemming tussen de internationale organisaties vereist is. Is daarvan naar het oordeel van de regering voldoende sprake?

Naast Turkije is voor Europa de relatie met Rusland cruciaal. Het is een misverstand om Europa gelijk te stellen aan de EU. Uiteraard gaat het ons in de eerste plaats om een slagvaardige, democratische en sterke EU. Maar de vraag of wij op dit continent duurzame vrede, stabiliteit en welvaart kunnen borgen, hangt mede af van de wijze waarop de EU en Rusland hun samenwerking vormgeven. In de aan de Eerste Kamer gezonden Ruslandnota spreekt de minister over een paradox in de relatie tussen de EU en Rusland: veel gemeenschappelijke belangen maar relatief weinig overeenstemming over de benadering ervan. Wij zullen zeker na het advies over de relatie met Rusland van de Algemene Energieraad, waartoe deze Kamer een initiatief genomen heeft, uitgebreid terugkomen op deze gebalanceerde analyse en constructieve benadering.

Terecht merkt de regering in de Staat van de Unie op dat kwesties als de energieleveranties, Iran en de bevroren conflicten niet goed besproken kunnen worden als geen rekening wordt gehouden met de Russische positie. Maar ook een krachtig milieu- en klimaatbeleid – terecht heeft de EU de ambitie om hier een voortrekkersrol in de wereld te vervullen – vergt, naast eensgezind optreden, een sterk en breed partnerschap met Rusland. Maar is de EU daar wel klaar voor? Is zij niet tot op het bot verdeeld over de relatie met Rusland? Ontbreekt het haar niet aan een coherente, eensgezinde visie? Daaraan zou de EU echter wel haar kracht moeten ontlenen in haar relatie met Rusland. Ziet de EU Rusland wel als een gelijkwaardige partner? Zo ver zijn wij vrees ik nog niet.

De CDA-fractie deelt de conclusie van de minister dat de partnerkeuze voor Rusland onontkoombaar is. Wij hebben Rusland op een aantal terreinen nodig en Rusland heeft de EU nodig. Wij moeten Rusland constructief en kritisch tegemoet treden en een duurzame samenwerkingsrelatie opbouwen. Dat vraagt om investeringen in menselijke contacten, onderwijs, kunst en cultuur. Nederland heeft als een van de grootste investeerders en met zijn historische banden een uitstekende uitgangspositie om een speciale rol te vervullen in de relatie van de EU met Rusland. De regering verdient naar het oordeel van de CDA-fractie waardering voor de actieve houding die zij daarbij aan de dag legt.

Het partnerschap EU-Rusland mag en kan niet als een tegenhanger van het trans-Atlantisch bondgenootschap worden gezien. Dat is een pijler van ons buitenlandsbeleid. In het verlengde van die pijler kan het partnerschap wel worden gezien als een belangrijk element voor stabiliteit en veiligheid op ons continent. De EU zou hierbij een brugfunctie kunnen vervullen. In het rapport van Solana en de Commissie over klimaatverandering wordt de vraag opgeworpen wat een en ander op de langere termijn betekent voor de relatie van de EU met Rusland. Wat moet ik mij hierbij voorstellen? En wat verwacht de minister van de EU/Rusland-top die in juni wordt gehouden? Deelt de minister de zienswijze van zijn Duitse collega dat de komst van de nieuwe president nieuwe mogelijkheden heeft geopend? Is er reden voor voorzichtig optimisme?

De mensenrechtensituatie in Rusland vraagt om blijvende aandacht. In de nota merkt de minister op dat westerse kritiek op de mensenrechtensituatie en de kwaliteit van de rechtsorde in Rusland gevoelige snaren raakt, omdat deze als oneigenlijke bemoeienis wordt beschouwd en als inmenging in binnenlandse aangelegenheden. Dat is een juiste waarneming voor zover het de EU betreft, maar dit gaat zeker niet op voor de Raad van Europa. Rusland is immers lid van de Raad en is daarmee verplichtingen op deze terreinen aangegaan. Mensenrechten zijn universeel!

Rusland en een reeks andere landen zijn periodiek onderhevig aan de monitorprocedure. Ligt het daarom niet voor de hand dat de EU meer gebruikmaakt van de ervaring en de instrumenten van de Raad van Europa? De CDA-fractie zou het op prijs stellen, hier een heldere opvatting van de minister over te horen en dan vooral tegen de achtergrond van zijn uitspraak in zijn toespraak "Over de dijken de wereld in" dat voor de mensenrechten een nieuwe impuls nodig is en dat Nederland zijn stem zal laten horen in de EU en de VN. Is hij overigens bereid om aan de EU en de VN de Raad van Europa toe te voegen?

De ervaring en de instrumenten van de Raad van Europa vervullen een onvervangbare rol in de interculturele en interreligieuze dialoog. De EU heeft 2008 tot jaar van de interculturele dialoog verklaard. Dat is een goede zaak, omdat deze dialoog een existentiële vraag voor Europa is. De wereld is een groot dorp geworden, waarin mensen met onderscheiden culturen, politieke en economische oriëntaties, religies en tradities direct met elkaar geconfronteerd worden.

De dialoog met de Islam is daarbij een van de belangrijkste uitdagingen. Ook verdient de religieuze dimensie van de interculturele dialoog naar het oordeel van de CDA-fractie een belangrijke plaats in te nemen met actieve betrokkenheid van kerken en ngo's. Hier gaat het immers ook om het bevorderen van wederzijds begrip, respect, verdraagzaamheid en het wegnemen van vooroordelen. Hoe beoordeelt de regering dit aspect? Op dit terrein vervult de Raad van Europa een belangrijke en natuurlijke rol. Graag citeer ik de staatssecretaris uit zijn uitstekende speech voor de Assemblee van de Raad van Europa citeren: "Het is belangrijk dat wij ons realiseren dat de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa een plaats is waar mensen met vele nationale, culturele, religieuze en niet-religieuze achtergronden elkaar ontmoeten. Deze Assemblee biedt hen een forum om naar onderling verschillende en gemeenschappelijke waarden te kijken, maar is tegelijk geen vrij toegankelijk praathuis; zij is gebaseerd op een sterke binding aan mensenrechten, democratie en de rule of law. Die is neergelegd in veel verdragen en conventies. Het getuigt van eerlijkheid als wij zeggen dat wat zestig jaar geleden door de Raad van Europa gestart is, niet alleen van invloed is geweest op andere Europese organisaties, maar op de wereld als geheel." Terecht verwijst de staatssecretaris daarbij naar de afschaffing van de doodstraf, het baanbrekende werk van de Commission on Prevention of Torture, de Venetië-Commissie en, uiteraard, het Hof voor de Mensenrechten.

Maar het functioneren van deze buitengewoon belangrijke instellingen staat ernstig onder druk door de ook bij de regering bekende budgettaire situatie. De Nederlandse regering verdient lof voor het extra geld dat zij beschikbaar stelt voor het Hof en mensenrechtenprojecten. De CDA-fractie dringt er met de andere fracties bij de regering op aan om in navolging van enkele lidstaten een structurele oplossing te vinden voor dit budgettaire probleem en hiertoe met gelijkgezinde landen een initiatief te nemen. Mogelijkerwijs komen wij in tweede termijn daarop terug met een motie. Mag ik de regering vragen om toe te zeggen dat zij actief zal deelnemen op de volgende ministeriële conferentie in Straatsburg begin mei? Daar heeft de staatssecretaris de vorige keer met veel waardering, ook van andere delegaties, zijn optreden gemaakt.

De regering stelt dat het rapport over klimaatverandering en internationale veiligheid op ontnuchterende wijze de situatie en mogelijke gevolgen beschrijft. Wie echter het rapport gelezen heeft, stelt zich de vraag of niet eerder sprake is van een alarmerende situatie. Of is dat overdreven? Er wordt gewag gemaakt van de destabiliserende effecten van de klimaatverandering zoals conflicten over hulpbronnen, toenemende politisering van de toegang tot hulpbronnen, gevaren voor infrastructuur in kustzones, effecten op migratiestromen, toenemende kansen op etnische conflicten en politieke radicalisering. Dat klinkt buitengewoon bedreigend. Luidt dit – zo vraag ik de regering – een nieuwe era in, waarin de herverdeling van de wereldmacht via de controle over de energiestromen gaat lopen? Komt tegen die achtergrond ook niet de kernenergie versneld op de (Europese en nationale) agenda? Hoe beoordeelt de regering de aanbevelingen die in het rapport van de Commissie en van Solana gedaan worden en de reikwijdte daarvan?

Aan het begin van de 20ste eeuw omvatte het Europese continent een aantal wereldspelers. Vandaag is Europa als geheel nog slechts één wereldspeler, die nu op het internationale toneel geconfronteerd wordt met meer wereldspelers dan 20 jaar geleden. Economische eenheid is een instrument om onze Europese situatie te verbeteren. Met onze morele autoriteit verschaft dat ons "soft power" om invloed uit te oefenen op ontwikkelingen in de wereld. Op die manier kunnen wij niet alleen onze economische belangen verdedigen, maar kunnen wij ook – en dat is misschien nog wel veel belangrijker – ontwikkelingslanden helpen, de principes van fair trade verdedigen, het internationale milieu beschermen, de strijd tegen kinderarbeid en mensenhandel voeren. Kortom, een Europa opbouwen dat in de wereld opkomt voor zijn waarden.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Peters, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Peters (SP):

Voorzitter, op de agenda staat: "De Staat van de Europese Unie". Die Staat wordt anno 2008 nog steeds bepaald door het Verdrag van Maastricht, waar de conceptie van de Europese Unie plaatsvond. Het Verdrag van Maastricht werd ondertekend op 7 februari 1992 en de EU werd à terme geboren op 1 november 1993. Deze geboorte resulteerde uit een verstrengeling van de Europese regeringsleiders met het Europese bedrijfsleven. De Europese burgers werden passief burgers van de Unie en kwamen bij de bevruchting niet te pas. Die gemankeerde bevruchting leidde tot een aantal aangeboren afwijkingen waarvan de EU tot op de dag van vandaag de gevolgen ondervindt.

U begrijpt, hier staat een voormalig hoogleraar teratologie, die zich bezighield met het herkennen, het opsporen, het bestrijden en het voorkomen van ontwikkelingsstoornissen en die graag in beelden van bevruchten, primaire preventie van aangeboren afwijkingen en gezonde ontwikkeling spreekt. U vergeeft mij dat vast wel.

Het waren de grote ondernemers van Europa die in de jaren tachtig, onder leiding van Philips-topman Dekker, Europa stiekem schaakten, kennelijk voorbeeld nemend aan de mythe die verhaalt hoe oppergod Zeus, vermomd als stier, prinses Europa te grazen nam. Deze grote ondernemers grepen de kans om haar, Europa, voor eigen doeleinden te gaan gebruiken. Ik betreurde dat toen al, als overtuigd Europeaan, zeer. Samenwerking in Europa hoort geen kwestie te zijn van dwang, maar van keuze.

Voorzitter, ik kies voor samenwerking boven strijd als het om Europa gaat. Geboren in de oorlog voel ik mij verplicht, een bijdrage te leveren tot het bevorderen van samenwerking op dit continent. Daarmee ben ik niet bijzonder. De grote meerderheid van de Nederlandse bevolking denkt er precies zo over: Europese samenwerking moet: om Europese strijd te voorkomen, om grensoverschrijdende problemen als criminaliteit, milieu, voedselveiligheid, en ja, voor een Unie waarin menselijke waardigheid, gelijkwaardigheid en solidariteit centraal staan.

Maar de vraag is dan wel: hoe? Die vraag werd in Maastricht zó beantwoord dat de latere verwerping van de Europese Grondwet door tweederde van de Nederlandse bevolking daaruit voortvloeide. In Maastricht werd vóór alles gekozen voor Europese samenwerking ten faveure van het grote, internationale bedrijfsleven.

Voor hen moest er een aaneengesloten markt komen, vergelijkbaar of groter dan die van de concurrentie in Amerika en Japan, voor hen moest de nationale democratie getrimd worden ten gunste van een Brusselse eurocratie. Voor hen moest het Rijnlandse model van onze economie omgebouwd worden in meer Angelsaksische richting. Voor hen moest de eigen winst centraal worden gesteld in plaats van de winst voor ons allemaal. En voor hen werd Europa van economisch project ten behoeve van het voorkomen van politieke spanningen tot een politiek project ten behoeve van hun economische expansie.

Wist ik dat allemaal al zo precies toen het Verdrag van Maastricht gesloten werd? Nee, hoor. En dat terwijl ik toch geen vreemde in Jeruzalem was. Sinds 1971 werkte ik bij het RIVM in Bilthoven en ik had nogal snel veel van doen met de internationale aspecten van het werk. Ik eindigde daar als hoofd internationale samenwerking. Ik zag de noodzaak van samenwerking, maar ervoer dagelijks dat daarmee de vraag van het hoe van samenwerken nog lang niet beantwoord was. Zonder het Verdrag van Maastricht in zijn hele omvang te doorzien, vond ik het al wel meteen brodeloos broddelwerk, of liever gezegd burgerloos broddelwerk. Niet mensen, maar centen stonden erin centraal en dat leek mij een slechte keuze.

Voorzitter, laat ik wel eerlijk zijn. Ik vond het Verdrag van Maastricht dan wel niet goed, maar het leverde mij wel een avontuurlijke baan op als nationaal expert volksgezondheid ten behoeve van de Europese Commissie. Mijn Europese jaren in Nederland, Noorwegen, Italië en Luxemburg waren avontuurlijk, omdat ik leiding mocht geven aan de speurtocht naar de beste manier om de oorzaken van zeldzame ziekten zoals aangeboren afwijkingen te herkennen, op te sporen, zo mogelijk te bestrijden en te voorkomen. Ooit was dit continent in de ban van de gekke koeienziekte (de zogenaamde TSE's, Transmissible Spongioform Encephalopathies), en ik mocht meedoen om de dreigende overgang van de ziekte van dier naar mens te tackelen. Dat was een goed voorbeeld van Europese samenwerking, al ervoer ik in mijn werk ook hoezeer binnen die samenwerking van de Unie de bureaucratie om zich heen begon te grijpen en hoe vaak zich strijdigheid ontwikkelde tussen het algemene belang en het belang van enkelingen. Hoe langer ik in Europees verband werkte, hoe kritischer ik werd op de wijze waarop de samenwerking gestalte kreeg na Maastricht.

Nog onlangs bij een bezoek van deze Kamer aan de Europese Commissie – commissaris mevrouw Ferrero-Waldner van Nabuurlanden Beleid, de heer DeHaene van het Europees Parlement en leeftijdgenoot Francisco Javier Solana van de Raad van de Europese Unie – viel mij op hoe onthecht van de burger en van de democratische controle deze toch ook Europese burgers redeneren en werken; kortom hoe gedepolitiseerd zij overkwamen.

Niet vreemd dus dat ik na enkele jaren kritisch D66-lid te zijn geweest, de overstap maakte naar de partij die volgens mij beter oog had voor het feit dat er in Maastricht bij de conceptie van de Unie iets ernstig fout was gegaan, waardoor deze zich ontwikkelde naar een steeds neo-liberaler in plaats van een steeds socialer Europa.

Dat ik nu jaren later hier sta als lid van de Eerste Kamerlid voor de SP vervult mij met trots, maar maakt mij ook bescheiden. Wij moeten immers niet alleen zeggen wat er met Europa verkeerd gaat, wij moeten ook nagaan hoe wij ervoor kunnen zorgen dat het met Europa straks weer beter gaat. Een beter Europa is nodig voor een beter Nederland.

In onze nota "Een beter Europa begint nu" doet de SP een aantal voorstellen daarover. Ik was blij dat staatssecretaris Timmermans vorig jaar onze Europese nota betitelde als een van de meest interessante reacties op het Nederlandse "nee" van 2005. Ik citeer uit zijn weblog: "De SP gaf op een groot aantal punten aan wat er niet goed zit in Europa. Veel van die punten zijn het waard, nader bekeken te worden. Vooral de verhoudingsgewijs veel te grote rol van de marktkant van de sociale markteconomie in de Europese samenwerking werd overtuigend in kaart gebracht. Het is natuurlijk ook niet toevallig dat veel van de SP-kritiek gedeeld wordt door de Nederlandse regering: Europa presteert onder de maat en slaagt er onvoldoende in, een herkenbare en stuurbare overheid te zijn voor de Europese burger." Einde citaat.

Overigens was de notitie die zijn eigen partij kort na het referendum schreef, zeker ook interessant, ook al omdat de toenmalige Europa-woordvoerder en huidige staatssecretaris er dat keer niet bij betrokken was en andere PvdA'ers de richting uitzetten, een richting die heel aardig in de richting van onze eigen conclusies en voorstellen kwam. Op basis van die twee notities zou regeringssamenwerking tussen PvdA en SP niet hebben hoeven stranden, konden wij toen concluderen. Dat het er niet van kwam had minder met Europa en meer met de Nederlandse verhoudingen te maken.

Voorzitter. Mijn fractie deelt geenszins de conclusie van de regering dat het Verdrag van Lissabon tegemoetkomt aan de bezwaren van de bevolking tegen de Europese grondwet. Als je zoals ik nog wel eens over de grens komt – het idee van de staatssecretaris dat het SP'ers verboden is voorbij Vaals, Poppel, Hoek van Holland en Nieuweschans te gaan ten spijt – hoor je dat ook elders in Europa het hervormingsverdrag vooral gezien wordt als een slimme kopie van de Europese grondwet. De penvoerder van de grondwet, Giscard d'Estaing, zegt het, de zojuist vertrokken Belgische premier Verhofstadt zegt het, en de man die een van de kandidaten voor het eerste presidentschap van Europa is, de Luxemburgse premier Juncker, zegt het. Natuurlijk kan het zijn dat zij allen het veel minder scherp zien dan onze twee Limburgse bewindslieden, maar daarvoor zou ten minste een begin van bewijs op tafel moeten komen. Wij zien dat niet en ik nodig de bewindslieden uit nog eens een poging te doen om hun bewering te onderbouwen. Zonder hún tegenbewijs houdt mijn fractie het erop dat het vooral een voorbeeld van oude wijn in nieuwe zakken is. En dat is betreurenswaardig.

Mijn fractie denkt ook dat de regering, als zij zo overtuigd is van een goede respons op het nee van de burger in de vorm van het hervormingsverdrag van Lissabon, dan met vertrouwen een tweede referendum tegemoet had kunnen zien. Nu is de angst voor de bevolking reden geweest om die bevolking buitenspel te zetten. Daar wordt een mens niet vrolijk van. Vandaar deze prangende vragen aan de minister en staatssecretaris. Kunt u aangeven welke rol angst heeft gespeeld bij het besluit van het kabinet om geen referendum te houden? Naar aanleiding van een voordracht voor medewerkers van justitie schetste de staatssecretaris de Deense situatie. Meent hij serieus dat het niet houden van een referendum in Denemarken een bewijs is voor een slechts geringe verandering ten opzichte van hun grondwet vanwege het hervormingsverdrag? Had daarbij niet ook gezegd moeten worden dat Denemarken een opt-out heeft op JBZ-terrein en dat, indien Denemarken daar toch aan mee wil doen, er automatisch alsnog een referendum moet komen?

Dat wij het met het hervormingsverdrag moeten doen, mits het door het Nederlandse parlement geratificeerd wordt en niet nog elders, bijvoorbeeld in Ierland, sneuvelt, is "Sin e mar ata se" zoals de Ieren in hun Gaelic zeggen, zoiets als "a fact of life". Typerend is wel hoe groot opnieuw de angst bij de euro-elite voor een "nee" is. Een superstaat in spe bang voor zijn burgers in spe, het is een treurig toneel.

Ook binnen de nieuwe Europese kaders zal mijn partij een kritische bijdrage blijven leveren aan het debat over de vraag hoe wij Europa meer van de burgers en minder van de bedrijven kunnen maken. Dat wordt er niet gemakkelijker op met het hervormingsverdrag, maar het wordt er ook niet minder noodzakelijk door. Daarbij rekenen wij niet op de tovermiddelen die onder andere de regering in het hervormingsverdrag ziet, zoals de subsidiariteitstoets, zoals de oranjekaartprocedure, zoals het burgerinitiatief, zoals het optuigen van de COSAC, of zoals een metamorfose van het Europees Parlement. Wij rekenen veeleer op wat zich in 2005 toonde en nu nog steeds aanwezig is: de betrokken burgers die waar mogelijk de regering en het parlement zullen proberen duidelijk te maken waarom en hoe het socialer in Europa moet, en hoe niet nog liberaler. Elke opiniepeiling laat zien dat de burgers het voorlopig nog steeds veel meer met ons dan met de regering eens zijn. Wij zullen die alliantie in de komende maanden en jaren proberen te behouden en uit te bouwen.

Nog is Europa niet verloren, nog kan de wissel worden omgezet, nog kan er gewerkt worden aan een beter Europa, waarin mensen en niet centen centraal staan. Zo, dan weten de bewindslieden ook wat voor vlees zij nu weer in de kuip hebben, wat nuttig is als voorbereiding op de hopelijk vele debatten die wij hier in de toekomst met elkaar zullen hebben over Europese samenwerking.

Ik spits mijn bijdrage toe op de twee thema's die deze Kamer gekozen heeft voor dit debat: de randen van Europa en de verbanden van Europa met de rest van de wereld. Om te beginnen, gebruik ik net als anderen de aanduiding "Europa" vaak verkeerd. Ik bedoel de Europese Unie, maar ik zeg: Europa. De aanduiding "Europa" is in verband met geïnstitutionaliseerde Europese samenwerking eigenlijk alleen op zijn plaats als wij het hebben over de Raad van Europa. Daarin zijn immers alle Europese landen verenigd, met uitzondering van Wit-Rusland en het Vaticaan. Vanuit deze Kamer wordt in dit Europees verband een buitengewoon serieuze inspanning geleverd. In de afgelopen jaren was René van der Linden zelfs het gezicht van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa, en mijn fractie dankt hem bij deze gelegenheid nogmaals voor het vele goede werk dat hij daar ook voor Nederland verricht heeft. Mijn fractie vindt ook dat Nederland meer zou mogen doen om de Raad van Europa en zijn organen, waaronder de assemblee, het Hof en de mensenrechtencommissaris, een wat ruimere financiële en organisatorische armslag te geven. Daarom hebben wij met andere fracties het initiatief genomen. Wij komen daarop in tweede termijn terug.

Een stap in de goede richting lijkt mijn fractie toetreding van de Europese Unie tot de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens. In de assemblee van de Raad van Europa is afgelopen week nog een voorstel van collega Bemelmans-Videc aangenomen, dat op zijn beurt gebaseerd was op een eerder initiatief van Ed van Thijn en Tiny Kox. Kent de regering die resolutie en, zo ja, wat gaat de regering ermee doen?

De parlementaire assemblee van de Raad van Europa sprak zich na een uitvoerig debat in januari uit tegen unilaterale uitroeping van de onafhankelijkheid door Kosovo. Desalniettemin heeft de Nederlandse regering zich aangesloten bij de landen die dit internationaal-rechtelijk laakbaar gedrag van Kosovo nu ondersteunen en daarmee anderen elders op het subcontinent een argument extra geven om zich af te keren en daarmee de grenzen in Europa ter discussie te stellen. Het is overigens zeer de vraag of Kosovo op eigen benen kan staan; het lijkt nu een EU-protectoraat te worden. Waarom heeft de regering zich zo anders gedragen in deze kwestie dan landen als Spanje en Griekenland?

De integratie van kandidaat-lidstaten op de Balkan in de Europese Unie is een lopend proces, waarop ik nu niet veel dieper wil ingaan. Wel is mijn fractie van mening dat toetreding van nieuwe Balkanstaten zeer zorgvuldig bekeken zal moeten worden, omdat onder de oppervlakte de veenbranden nog steeds niet gedoofd zijn. Ook de onderhandelingen met Servië verdienen veel aandacht. Met de regering zijn wij van mening dat uitlevering van hen die verdacht worden van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid een voorwaarde vooraf aan de Servische regering dient te zijn. Mladic en Karadzic horen als verdachten van misdaden tegen de menselijkheid in de gevangenis van Scheveningen in plaats van in een schuilplaats in Servië.

Aspiraties van andere landen om toe te treden tot de Europese Unie kennen wij, maar willen wij niet onvoorzichtig aanmoedigen. We zijn het eens met de houding van de Europese Commissie dat het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) geen voorportaal is voor het lidmaatschap van de Unie. Landen kunnen ook zonder EU-lidmaatschap gelukkig en welvarend worden en blijven. Ik wijs maar op Zwitserland, Noorwegen en IJsland. Die landen zijn rijker dan gemiddeld en hun inwoners gelukkiger dan gemiddeld. Samenwerking is ook mogelijk onder andere condities dan lidmaatschap. Dat geldt ook voor Turkije, hoewel wij de mogelijkheid openhouden dat dit land ooit lid van de EU zal worden. We zijn niet opgewekt geworden van de hopelijk tijdelijke lucide plannen met de landen behorend tot de mediterrane cirkel. Mijn fractie ziet daarom met aandacht het Franse voorzitterschap tegemoet en hoopt dat de regering dat ook doet. Gaarne hierop uw reactie.

Op rustige wijze moeten de eerder in gang gezette processen worden voortgezet, maar wij moeten af van het idee dat onderhandelingen altijd maar één uitkomst kunnen hebben: toetreding. Dat is net als de opvatting dat referenda altijd maar één uitslag horen te hebben: voor. Aan de rand van de Europese Unie, maar ook ín de Raad van Europa ligt Rusland. De verhoudingen met het grootste land van de wereld zijn van groot belang voor de toekomst van Europa, en mijn fractie heeft het idee dat de regering dat niet altijd goed begrijpt. Dat is vorige week door mijn fractiegenoot Vliegenthart nog eens onderstreept. Ik wil dat debat nu niet dupliceren. Slechts één vraag: wat kan de Europese Unie, en Nederland daarbinnen, doen om minder spanning en meer samenwerking te krijgen?

Ik kom op het tweede onderwerp: de EU en de wereld; een gigantisch en belangrijk onderwerp. Ik kies voor één aspect dat op verschillende manieren een koloniale sfeer ademt. Onze houding is: de vrije toegang tot Westerse markten moet in het algemeen worden gerespecteerd. Maar het probleem is wat daarvoor in ruil wordt gevraagd: namelijk de toegang van Europa tot de ontwikkelingslanden, zoals de ACS-landen in Afrika, de Caraïben en de Stille Oceaan. De tarieven voor ruwe producten naar Europa zijn nu lager dan voor verwerkte en eindproducten. Om de industriële ontwikkeling van de economieën te stimuleren, moet de import van eindproducten bevorderd worden door lagere importtarieven in Europa.

In totaal zijn er wereldwijd momenteel meer dan 250 regionale en bilaterale handelsovereenkomsten die meer dan 30% van de wereldhandel beslaan. Het toenemende aantal bilaterale en regionale handelsverdragen tussen het Noorden en het Zuiden moet worden tegengegaan, in het bijzonder wanneer deze vrijhandelsverdragen extremere eisen stellen dan wat op multilateraal niveau (WTO) toegestaan is. Een voorbeeld hiervan zijn de economische partnerschapsakkoorden (EPA's) die de EU hakkelend heeft afgesloten met haar voormalige koloniën, en alleen definitief met de Caraïbische regio. De rest van de regio's heeft een interim-EPA afgesloten.

Deze regionale vrijhandelsverdragen per 1 januari 2008 vragen van deze voormalige Europese koloniën een marktopening van maar liefst 80% en zelfs tot 95%. Betekent dat niet dat deze landen, indien zij hun agrarische sector zoveel mogelijk onder de 20% tot 5% marktbescherming willen onderbrengen, zich bij voorbaat vastleggen in een traditionele arbeidsverdeling? En is het dan niet zo dat er dan nauwelijks bescherming mogelijk is om een eigen industrie op te kunnen bouwen, zoals de Aziatische landen dat wel konden doen? Lopen zij dan geen forse overheidsinkomsten mis door het verdwijnen van invoertarieven?

Als deze landen hun industriële sector zo veel mogelijk onder de resterende percentages marktbescherming brengen, betekent dit dat hun landen overspoeld zullen worden met (gesubsidieerde) landbouwproducten die vanuit de EU worden gedumpt. Naast de 80% marktopening zouden volgens de Europese Commissie de Economische Partnerschapsakkoorden op onderwerpen als investeringen, concurrentiebeleid, overheidsaanbestedingen, openbare dienstverlening, handelsfacilitering en informatiebescherming "onderhandelbaar" gemaakt moeten worden. Dit gaat toch veel verder gaat dan wat de WTO aan ontwikkelingslanden vraagt?

Handelsverdragen, zowel multilateraal als regionaal en bilateraal, moeten erkennen dat ontwikkelingslanden een speciale behandeling nodig hebben om hun markten en arbeiders te kunnen beschermen tegen onder meer gesubsidieerde producten en dumpingpraktijken vanuit het Westen. Daarnaast moeten ook in bilaterale en regionale handelsverdragen basisvoorzieningen zoals onderwijs en gezondheidszorg worden uitgesloten van verplichte liberalisering en moeten regeringen in ontwikkelingslanden zelf het recht hebben buitenlandse investeerders te belasten om aan staatsinkomsten te komen. Bovendien hoort er voldoende tijd genomen te worden bij de onderhandelingen over nieuwe handelsverdragen zonder vooraf gefixeerde tarieven, zodat de regeringen van ontwikkelingslanden en de lokale bevolking zich goed kunnen oriënteren. De EU dient zich ervan bewust te zijn dat regionale handelscontracten tussen ontwikkelingslanden onderling delicaat zijn en niet verstoord mogen worden. Wij hebben er tenslotte ook 50 jaar over gedaan om ons bij elkaar aan te sluiten en de onderlinge verhoudingen te organiseren, overigens met allerlei beschermende douaneheffingen en muren.

Ik heb in dit verband de volgende vragen aan de bewindslieden verantwoordelijk voor dit aspect van de Staat van Europa: hoe kijkt men aan tegen de door Peter Mandelson uitgebrachte "Global Europe"-strategie die door ontwikkelingslanden als agressief wordt betiteld en wordt gezien als "reshaping and re-orienting Europe and its relations with the world in the service of specific, powerful self-servicing economic interests". Is dit neokoloniaal? Zo neen, waarom niet? Gegeven de actuele situatie gerelateerd aan de hoge voedselprijzen zijn er diverse landen die zelf hun import tarieven hebben verlaagd. Logisch op de korte termijn, maar hopelijk verhogen zij die tarieven weer wanneer de voedselsituatie normaliseert. Met andere woorden: mijn fractie zou willen dat ze hun vrije keuze daarin behouden. Wat wil onze regering?

Hier staat een overtuigd Europeaan, maar ook een zelfbewuste Nederlander die zich, net als de anderen, realiseert dat democratie tot nu toe slechts op nationaal en lokaal niveau tot wasdom is gekomen. Als de regering beter dan nu zou luisteren naar de burgers van dit land zou ze begrijpen dat het niet irreële angst is voor wat van buiten komt, die de eurokritische houding van de meeste burgers bepaalt, maar de reële wens om dat wat we hier met zijn allen op het terrein van democratie, van welvaart en welzijn bereikt hebben, niet onverantwoord tot inzet van soms megalomane internationale samenwerkingsplannen te maken. Internationale samenwerking moet; Europese samenwerking moet; samenwerking in verband van de Europese Unie moet – maar het moet dan wel góéd gebeuren. Aan burgerloos broddelwerk hebben wij niks, en alsjeblieft géén depolitisering, dat zal de regering toch met mijn fractie eens zijn? Samen wensen wij een beter Europa, laten wij daar dan nu ook aan beginnen, met de burgers niet tegenover ons maar naast ons.

De voorzitter:

Mijnheer Peters, ik zou u graag van harte willen feliciteren met uw maidenspeech over Europa. Uw belangstelling voor Europa is, u zei het zelf al, mede gevoed door uw werkzaamheden voor de Europese Commissie. U was namelijk een aantal jaren in Luxemburg werkzaam als nationaal deskundige zeldzame ziektes. U studeerde diergeneeskunde in Utrecht, maar u legde zich daarna bij de Erasmus Universiteit Rotterdam toe op foetale en kinderpathologie. Vervolgens ontwikkelde u zich tot specialist op het terrein van de ontwikke­lingstoxicologie en vooral de teratologie, de leer van de misvormingen in de dieren- en plantenwereld. U beschikt over verschillende geregistreerde beroepskwalificaties, zoals (ontwikkelings)toxicoloog en teratoloog, experimenteel patholoog en dierenarts. Ik vermoed dat van maar weinigen datzelfde kan worden gezegd.

U vervulde diverse functies op het terrein van de teratologie bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, en u was voorzitter van de European teratology society en het European network teratology information services. Beide functies zijn uitgemond in een erevoorzitterschap. Van 1989 tot 1993 was u directeur van het International Centre for Birth Defects, in het Noorse Bergen en later in Rome. Deze functies en de reeds genoemde functie bij de Europese Commissie combineerde u met een bijzonder hoogleraarschap teratologie bij het Universitair Medisch Centrum in Utrecht. In Luxemburg hield u zich ook bezig met voedselveiligheid. Dit leidde er mede toe dat u tussen 2000 en 2005 de functie vervulde van hoofdinspecteur levens- en genotsmiddelen bij de Keuringsdienst van Waren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. Sinds 2005 bent u als consulent teratologie en ontwikke­lingstoxicologie verbonden aan het UMC. Op de terreinen van uw specialismen verschenen meer dan 100 publicaties van uw hand.

Mijnheer Peters, ik heb begrepen dat u, niet alleen omdat u de fractiesecretaris van de SP bent, een veel geraadpleegde vraagbaak bent voor uw fractiegenoten. Het schijnt dat diezelfde fractiegenoten u met enige regelmaat hebben geplaagd, omdat u de laatste SP-senator bent die zijn maidenspeech houdt. Tegen uw fractiegenoten zeg ik: dat "last" zeker geen "least" hoeft te zijn in inhoudelijke zin, heeft u, mijnheer Peters, zojuist aangetoond. Ik wens u heel veel succes bij uw werkzaamheden hier.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter. Allereerst feliciteer ik mijn collega Paul Peters hartelijk. Wat de PvdA-fractie betreft, was zijn maidenspeech niet nodig om ons te overtuigen van de diepe bijdrage die hij vanuit zijn ervaring en kennis kan leveren aan het debat over Europa en ook andere zaken. Wij hebben daarvan de afgelopen maanden al een voorproefje gekregen.

De stad is de wereld, de wereld is het dorp. Dagelijks worden wij geconfronteerd met het feit dat de wereld heel klein geworden is. Reisafstanden zijn voor grote groepen mensen geen bezwaar meer. Vakanties, langer en korter, gaan steeds verder weg. Werk zoeken, een opleiding volgen, landsgrenzen vormen nauwelijks meer een belemmering. Technologische ontwikkelingen versterken deze globale oriëntatie. Internet maakt simpel en effectief contact mogelijk over de gehele wereld. Virtueel kunnen mensen de gehele dag de wereld over.

Daar waar deze ontwikkelingen veel kansen bieden voor mensen collectief en individueel, leveren zij tegelijkertijd een gevoel van onzekerheid op. Dreigingen zoals terrorisme, internationale criminaliteit, maar ook de gevaren van milieurampen op korte en langere termijn, zijn dichterbij dan ooit. Wij dienen oog te houden voor de sociale implicaties van deze ontwikkeling. De tweedeling wordt dieper. Ook veranderingen in de bevolkingssamenstelling in eigen stad en land spelen een rol. Elke "nieuwe" groep die zich aandient, speelt in op het gevoel dat de thuissituatie niet meer is zoals deze was. Mensen zoeken als reactie lokaal en nationaal sterker naar eigen identiteit, naar mogelijkheden om zich te kunnen blijven herkennen in hun eigen omgeving.

Voor veel mensen is zeker ook de ontwikkeling van Europa onderdeel van een groter proces dat zij niet kunnen beïnvloeden, dat onzeker maakt en soms angst inboezemt. Deze factor zet de legitimiteit van de Europese Unie als regelgevend instituut onder druk. Het is goed om daar in de termen van het WRR-rapport "Europa in Nederland" aandacht aan te schenken: legitimatie door resultaat, vertegenwoordiging, verantwoording en identificatie. Dit zijn prachtige termen, maar het is wel Haagse taal, ons jargon. Wat het breed gevoelde idee van onzekerheid betreft, gaat het erom mensen een hart onder de riem te steken.

Mijn motto voor vandaag is dan ook ontleend aan de oude, helaas overleden volkszanger André Hazes: "Geef mij je angst, ik geef je er hoop voor terug". De nadruk in mijn bijdrage ligt op het perspectief. Het debat over Europa en de Europese Unie gaat te veel over obstakels en problemen, zie bijvoorbeeld het debat over de Staat van de Unie in de Tweede Kamer. Bovendien gaat het te veel over instituties en niet genoeg over mensen. Wat mij betreft, staat het verdrag dan ook vandaag niet centraal. Dat zal over enkele weken heel specifiek wel het geval zijn. Europa moet leven voor de burgers. Dat betekent dat er geen uitgebreide reclamecampagnes nodig zijn, maar dat voortdurend gezocht moet worden naar mogelijkheden om het levend te maken. Dat kan niet door iedereen overal bij te betrekken, want democratie is ook gedelegeerd vertrouwen, maar wel door oog te houden voor het belang van het rijke voorstellingsvermogen van burgers.

De ontwikkeling van de Unie is van oorsprong gedreven door één hoofdmotief: nooit meer oorlog. De weg naar vrede kreeg zijn koers door het versterken van de rechtstaat en door het bevorderen en delen van welvaart. Het is noodzakelijk om daar aandacht aan te blijven besteden. Europa is te veel het speelveld van de vrije markt geworden. Europa is ook arena voor sociale strijd. Het formuleren van sociale minima, van een houdbaar stelsel van sociale zekerheid, van eigen sociale codes voor een veel grotere groep werknemers en voor een grotere groep mensen aan de onderkant van de samenleving is voor mijn fractie een perspectief waarvoor gevochten moet worden. Het gaat niet aan om een dergelijk stelsel voor ons eigen nationale zelf te houden, solidariteit mag zich niet tot nationale grenzen beperken. De verwijzing naar Amerikaanse toestanden, de "race to the bottom", als ons voorland is een vertekening. Oost-Europese landen zijn in transitie en burgers in die landen verdienen steun bij het realiseren van een houdbaar sociaal bestel. Dat vraagt een sterke visie op de Unie als statelijk samenwerkingsverband, vereist politieke sturing en is dus inzet van strijd. Ik kan ook verwijzen naar de discussies over de dienstrichtlijn algemeen belang, waarvoor mijn partijgenoten Ieke van den Burg en Rasmussen zich sterk maken.

Europa moet het speelveld zijn van vrije burgers. Europa is een open ruimte waar bijna 500 miljoen mensen leven en werken in een kleine 100.000 gemeenten. Het is belangrijk deze decentrale overheden in te zetten bij het spel dat gespeeld moet worden, bij het bouwen aan vertrouwen. De rijke variatie is daarbij geen belemmering, maar impliceert kwaliteit. Poolse werkers verdienen geen contingentering zoals door SP-leider Marijnissen bepleit, maar ondersteuning bij hun zoektocht in de nieuwe rechtsgemeenschap waarvan zij deel uitmaken: een rechtsgemeenschap die rechten en plichten kent, maar die ook deel is van een waardengemeenschap. De gemeente Horst aan de Maas, het kan ook klein, heeft laten zien dat door een gerichte aanpak een verrijking van twee gemeenschappen mogelijk is: meerwaarde voor Poolse werkers en meerwaarde voor de dorpsgenoten uit Limburg. Er wordt gewerkt aan leefbaarheid door een service shop voor Poolse werknemers, huurders, en inwoners, en er zijn activiteiten gericht op integratie zoals taalles, Poolse maaltijden en kennismaking met elkaars culturen. Er wordt een perspectief geboden dat is gericht op gezonde verhoudingen tussen mensen. Het pleidooi van collega Van der Linden met betrekking tot het onderwijs ondersteunt mijn fractie dan ook van harte, zoals wij vorig jaar al hebben laten weten.

Deelname aan welk samenwerkingsverband dan ook vergt een eerlijk beeld van lusten en lasten. De lasten en lusten van de Europese samenwerking op basis van feiten moeten bekend zijn. De EU heeft wat dat betreft een slechte pers op dit moment. Dat tast het beeld van de betrouwbaarheid aan. Het gaat ook hier om een ander perspectief, een perspectief als betrouwbare overheid. Onlangs beschreef de Leidse hoogleraar Steunenberg de situatie rond de verbreding van de A4 bij Leiderdorp. In tegenstelling tot een aantal te vlotte conclusies in de pers over de vermeende invloed van Europa, toont Steunenberg aan dat de kwestie vooral te maken heeft met een gebrek aan politieke sturing vanuit ons eigen land. Ik citeer hem: "De Nederlandse politiek lijdt aan een ernstige hartkwaal. Aan de ene kant wordt vaak een oproep gedaan om problemen vooral op Europees niveau te regelen." Hij noemt daarbij vliegtaks en vluchtelingen. Ik vervolg zijn citaat: "Aan de andere kant staan Nederlandse politici met hun rug naar Europa. Mogelijkheden om zelfstandig Europese dossiers aan de orde te stellen en daarop invloed uit te oefenen, worden niet gepakt. De Kamer reageert niet proactief, maar reactief: zodra uitvoeringsmaatregelen bij wet geregeldmoeten worden, vinden wel debatten over Europees beleid plaats, maar die zijn dan te laat."

Voorts ziet Steunenberg een soort ambtelijke bypass, die de politieke invloed verder indamt. Die bypass vindt onder meer zijn oorzaak in de sterk sectorale benadering. Deskundigheid gaat voorop en de politieke sturing om daarop bij te buigen en af te wegen in een meer integrale benadering, om belangen te wegen, hetgeen toch de hoofdtaak is van de politiek, ontbreekt.

Het bestuurlijk perspectief van waaruit de Nederlandse regering opereert, is soms onhelder. Met de mond belijden wij onze internationale oriëntatie. Onze vaardigheid in vreemde talen, toch een handelsmerk, heeft ons geen windeieren gelegd. Toch kiest de regering voor terughoudendheid als de Europese Commissie melding doet van extra activiteit om die meertaligheid te versterken. En dit terwijl het niet als verplichting, nota bene in een open coördinatieprocedure en toch niet al te veel EU, werd aangemerkt. Als er één zaak is die om afstemming en intensivering vraagt en waarbij bovendien van kennis en ervaring uit Nederland geprofiteerd kan worden, is het dit terrein. Maar uit een soort angst over nog meer onzekerheid verklaren wij de inzet tot iets wat toch wel nationaal is. Wij komen daar bij de betreffende behandeling nog op terug. Ik noem het hier omdat het onzes inziens illustratief is.

De conclusie is dat wij eerder aan politieke sturing moeten doen en bij de implementatie op kwaliteit moeten letten. Nederland lijkt bij uitvoering van richtlijnen vaak het beste jongetje van de klas, of beter: nog roomser dan de paus.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Mede ter verlevendiging van dit debat zou ik u een vraag willen stellen over een punt dat zo-even passeerde en waar ik wel in geïnteresseerd ben. U zegt dat lasten en lusten van de Europese samenwerking op basis van feiten eerlijker in beeld moeten worden gebracht. Wat stelt u zich daarbij voor? U vervolgde uw betoog namelijk met een opmerking over de A4. Ik kan mij echter voorstellen dat wij wellicht ook kunnen nadenken over wat u daarmee bedoelt. Is er een monitor nodig? Moeten wij de consequenties van de hervormingen die nog op ons afkomen beter in beeld brengen? Hoe gaan wij dit precies doen?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik weet niet of er een monitor voor nodig is, want dat is weer een extra instrument en dat geeft weer extra bestuurslast. Het is echter wel goed om eerlijker te argumenteren over vragen als wat precies de bestuurslast vanuit Europa is. Steunenberg geeft een aardig voorbeeld. Hij toont aan dat hoewel rondom de A4 voortdurend is geroepen dat het door Brussel komt, het vooral te maken heeft met de eigen manier waarop wij in Nederland met Europese regelgeving omgaan. In een vorige bijdrage aan het debat over de Staat van de Unie heb ik verwezen naar een onderzoek uit 2005 van de Universiteit van Utrecht. In dit onderzoek is aangetoond dat ongeveer 80% van de last die uit Brussel zou komen, vooral veroorzaakt wordt door eigen interpretatie. Ik herken dat wel, want tussen gemeenten en het Rijk zie je niet anders.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Dat is een enkel voorbeeld. Heeft u reden om aan te nemen dat wanneer wij straks naar het hervormingsverdrag gaan en wij daarna een nieuwe situatie krijgen, ook politiek, wij de consequenties daarvan beter onder ogen moeten zien? Is het de strekking van uw opmerking dat wij eigenlijk onvoldoende weten van de consequenties?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik denk dat daar meer oog voor moet zijn. Wij moeten beter leren argumenteren op basis van wat onze eigen interpretatie is, dus in Den Haag dan wel in de provinciale hoofdsteden, en van wat echt uit Brussel komt.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Zouden wij hierin wellicht samen een initiatief kunnen nemen om te komen tot een soort document of een assessment over wat dit nu allemaal gaat betekenen? Zo mag ik uw woorden dus interpreteren?

De heer Eigeman (PvdA):

Ik ben best bereid erover na te denken, maar ik wil wel oog houden voor de extra bestuurlijke last die dat mogelijk met zich zal brengen.

De marktwerking in de Wmo is vooral het Hollandse geloof in die benadering, in een ultraliberale uitleg van het Europees regime. Het is beter om ons wat meer te laten inspireren door de oude hervormingsdrang en het voortouw te nemen bij een meer sociale invulling. Over dat woord hervorming kunnen wij op heel verschillende manieren praten, collega Kuiper.

Ook in de discussie over de uitbreiding speelt het loon van de angst een te grote rol en zijn wij te weinig meer doordrongen van de oude idealen van rechtstaat, democratie en vrede. Actueel in termen van deze perspectieven is de discussie over de toetreding van Turkije, een drieluik.

Het eerste luik. Mijn fractie vraagt aandacht voor de rol van Turkije als brug naar het Midden-Oosten. Veel conflicten in de wereld, incluis de oorlog tegen terreur, zijn terug te voeren op de uiterst precaire verhoudingen in dat deel van de wereld. Europa heeft daar in moreel opzicht een zware verantwoordelijkheid vanuit de recente geschiedenis. Ik spreek hier geen oordeel uit over de koers die gevaren moet worden. Ik stel vast dat een open relatie met het moderne Turkije, het Turkije dat in de jaren twintig van de 20ste eeuw is ontstaan met een bijzondere rol voor Kemal Ataturk, Europa kan helpen die verantwoordelijkheid waar te maken. Dat is een belang, geen vaag politiek correct ideaal, maar een hard belang, een belang voor een stabiel Europa, een belang dat vrede en welvaart dient, een belang dat het voorstellingsvermogen van veel Nederlanders prikkelt. Op welke wijze gaat de regering met dit belang om? Onderkent de regering de waarde van dit perspectief?

Dan het tweede luik. De modernisering van Turkije, zoals hierboven aangehaald, is een proces van jaren. Er is veel strijd voor gevoerd en er is nog steeds strijd. De resultaten van die strijd zijn voor een belangrijk deel van de Turkse bevolking deel gaan uitmaken van hun nationale identiteit. Veel discussies over de vraag of dat Turkije nu wel bij ons hoort, zijn geen bijdrage aan het borgen van de modernisering. Het afhouden van een Turks lidmaatschap van de EU ondergraaft het overeind houden van een moderne Turkse staat, werkt conservatieve krachten in de hand en is in die zin bijna een soort selffulfilling prophecy. Een kleine uitstap richting NAVO maakt de discussie bijna navrant. Wel meedoen in het Westers bondgenootschap om oorlogsdreiging tegen te gaan, niet welkom zijn als het gaat om het versterken van de rechtstaat, om het vrije verkeer van burgers en om het bevorderen van vrije handel. Onderkennen de bewindslieden dit gevaar? Zijn zij bereid het in hun beleidsmatige overwegingen te betrekken en er iets mee te doen?

Het derde luik. Het perspectief van de strijd tegen de radicale islam is een rechtstreeks belang van de EU en het weegt in het publieke debat nauwelijks mee als het om de toetreding van Turkije gaat. Dat geldt op de schaal van werelddelen, landen, maar zelfs in binnenlands politieke termen. Turkse gemeenschappen in Nederland, Duitsland en de Scandinavische landen zijn van grote betekenis, voor de economie, voor de maatschappelijke stabiliteit, voor de culturele verscheidenheid. Wat is de invloed van het debat over toetreding op die gemeenschappen? Achten de bewindslieden het geschetste perspectief relevant? En op welke wijze gaat de regering daarmee om? Doet Nederland er iets mee?

Sinds 1962 praten wij met Turkije over toetreding. Terecht stellen wij eisen aan die toetreding. De scheiding van religie en staat, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, een eerlijke toepassing van het strafrecht en het breidelen van de politieke invloed van het leger zijn belangrijke randvoorwaarden. De Kopenhagencriteria gelden onverkort, zouden wij ook kunnen zeggen. Dat geldt voor Turkije en dat geldt evenzeer voor het Europa van de 27. Hoe betrouwbaar wil de EU zijn? Een betrouwbaar Europa heeft betekenis voor de verdere ontwikkeling van Turkije als een natie waar rechtstaat, democratie en mensenrechten hoog in het constitutionele vaandel staan. Dat betekent dat in het debat het perspectief van de hoop op een betere samenleving nadruk moet krijgen. Dat uitzicht moet voor Nederlandse burgers geschetst worden. Hun voorstellingsvermogen moet worden benut! Dat vraagt om leiderschap. Draagvlak zoeken is niet dat je je verschuilt achter burgers die zekerheid op korte termijn willen, draagvlak maken is dat je in het debat luiken openhoudt die verder reiken dan de volgende vakantie.

Centraal staan vandaag het nabuurbeleid en de positie van Europa in de wereld, zeg maar de buitenlandse politiek van de EU, dichtbij en verder weg. Nabuurbeleid heeft in de afgelopen jaren in rap tempo betekenis gekregen. Wachtkamer, kraamkamer, B-Ianden, partenariaat. Allerlei nieuwe termen, maar cruciaal is dat dit beleid na de explosieve uitbreiding pas vorm heeft gekregen in programmatische zin. Nabuurbeleid gaat niet over een nieuw lidmaatschap. Nabuurbeleid gaat over het perspectief van samenwerking met buren. Het gaat ook over belang!

De geopolitieke relevantie van het nabuurbeleid wordt groter en maakt dat dat beleid nadrukkelijk onderdeel is van de buitenlandse politiek van de EU als samenwerkingsverband.

Met de oosterburen (Rusland, Oekraïne en Wit-Rusland) gaat het over energie en voedsel. In het zuidoosten (het Midden-Oosten) gaat het om stabiliteit, vrede en energie. In het zuiden (Afrika, het mediterrane gedeelte ) gaat het over migratie, ontwikkeling en stabiliteit. Voor Afrika geldt bovendien nog de koloniale ereschuld. Hoe denkt de regering over de relatie tussen het nabuurbeleid en de geschetste belangen?

Een goede buur is beter dan een verre vriend. Dat geldt zeker nu wij terughoudender geworden zijn met toelating van nieuwe staten. Het nabuurbeleid draagt bij aan de stabiliteit van de Europese grensregio's. Dat begint met steun voor nabuurstaten in de eigen rechtsstatelijke ontwikkeling. "Capacity building" en steun voor (nieuwe) democratische structuren hebben in die grensregio's een eigen betekenis. Ze betekenen nog meer dan de algemene programma's van de UNDP. Ze dragen bij aan een onderling begrip tussen bewoners in grensregio's. Ze maken ook het onderlinge economische verkeer in die regio's gemakkelijker. Nabuurbeleid is sowieso een factor in de handelsbetrekkingen en in de uitwisseling van kennis. Nabijheid is daarbij van extra belang, het gaat dan om relatiebeheer met een directe werking. Dat heeft voor betrokken burgers aan weerszijden van de grens invloed op hun dagelijks bestaan. Misschien is het niet toevallig dat de twee bewindslieden die hier zitten, uit zo'n regio afkomstig zijn en het belang daarvan buitengewoon effectief weten te behartigen. Als echte randstedeling denk ik wel eens dat wij een voorbeeld kunnen nemen aan het politiek bedrijven in de regio's.

Het nabuurbeleid is geen voorfase van een lidmaatschap. Het mag in mijn visie ook geen weg zijn om de discussie over verdere uitbreiding op elegante wijze te ontlopen. Dat geldt nog meer voor het partenariaat. Ik heb mij overigens wel eens afgevraagd of dit niet een slimme mix is van partnerschap en patronaat. De formuleringen in dat gedeelte van de Staat van de Unie die wij vandaag bespreken, duiden daar wel een beetje op. Wie als niet-lid van de Unie met ons samenwerkt, moet op generlei wijze het idee kunnen krijgen dat er enig uitzicht is op volwaardige participatie in de EU. Met een dergelijke terughoudendheid bouw je nooit draagvlak, laat staan dat er perspectief voor Europese in casu Nederlandse burgers ontstaat. Wek geen valse verwachtingen, prima, maar wees dan consequent en behandel potentiële toetreders ook aan de hand van de gewekte verwachtingen.

Belangrijker is om de ontwikkeling van partenariaat en nabuurschap te sturen door uitzicht te bieden op versterking van democratie, rechtstaat, vrede en veiligheid en door na te gaan hoe armoede bestreden kan worden en hoe onderwijs en gezondheidszorg verbeterd kunnen worden. Kan de regering invloed uitoefenen op die ontwikkeling? Wordt er een goed en effectief programma opgezet op basis van het EU-budget van 11,2 mld.? Wat zou daarin de Nederlandse bijdrage kunnen zijn?

Nederland heeft de afgelopen jaren ook zelfstandig een bijdrage geleverd. Door decentrale overheden, zoals gemeenten, provincies en waterschappen, is met geld, menskracht en enthousiasme veel gedaan aan samenwerking over grenzen. Dat is ondersteund met het LOGO East-programma en met Matra-gelden. Dat levert naar beide zijden impulsen op. De belangstelling daarvoor groeit nog. Het is aardig om te zien dat de werking versterkt kan worden door driehoeksprojecten met landen die in een eerdere fase tot de EU toetraden. Een mooi voorbeeld is het project, gericht op decentralisatie van gemeentelijke dienstverlening en het instellen van één loket door Doetinchem (Nederland), Pardobice (Polen) en Pernik (Bulgarije). Dat soort projecten draagt zeker bij aan het voorstellingsvermogen van burgers als het gaat om het nut van samenwerken over grenzen.

Is de constatering juist dat de spoeling wat dunner is geworden doordat de Maghreb en Rusland mogen deelnemen aan deze programma's, zo vragen wij de bewindslieden. Is dat in het licht van het gewenste perspectief niet een verkeerd signaal? Het lijkt erop dat er minder middelen beschikbaar zijn. Mijn fractie zet daar vraagtekens bij. Het gaat om aanhoudende zorg voor de ontwikkeling van stabiele overheidsstructuren waar alle Europese burgers baat bij hebben, of landen nu lid zijn, lid worden of gewoon goede buren blijven.

Ernstiger nog zou het zijn als de middelen zouden worden afgebouwd. Kan de staatssecretaris daarover zijn opvatting geven? Het zou niet goed als wij na 2010 stoppen met programma's, gericht op capacity building. Kan de regering verzekeren dat het versterken van lokale democratie, het werken aan een beter personeelsbeleid door opleiding en training, het bevorderen van integriteit en het verbeteren van de dienstverlening aan burgers en bedrijven ook na 2010 deel blijven uitmaken van de eigen Nederlandse programma's, gericht op onze naburen?

Nabuurbeleid werkt door op regionale samenwerking binnen Europa. Het betreft niet alleen de EU, maar reikt verder. Die samenwerking is ook belangrijk in de beeldvorming bij burgers. Regionale samenwerking is in onze optiek niet een nieuwe interstatelijke structuur, maar vooral een hulpmiddel in sociaal en cultureel opzicht, omdat deze het vrije verkeer van burgers kan helpen bevorderen bij arbeid, onderwijs en handel. Zij kan het grensverkeer faciliteren en een kader bieden om ruimtelijke vraagstukken op het gebied van milieu, water en natuur samen op te pakken.

Grensoverschrijdende samenwerking is essentieel voor de ontwikkeling van Europa. Gemeenten en provincies in onze eigen grensstreken weten daar goed weg mee. Het valt op dat de internationale oriëntatie van overheden in grensgebieden een veel natuurlijker gegeven is dan in de Randstad. Die regionale samenwerking over de grenzen moet royaal steun krijgen van het Rijk. Als je ergens Europa levend wil maken voor burgers, is het daar. Dat mag ook geld kosten. Het rendement is in mijn optiek dubbel, omdat het interessante projectresultaten oplevert op het gebied van cultuur, natuur en milieu, economische samenwerking, onderwijs en arbeidsmarkt en omdat het voorstellingsvermogen van burgers wordt geprikkeld over wat samenwerking over de grenzen concreet oplevert.

Limburg, Overijssel, Gelderland en Nordrhein-Westfalen werken in EU-regionaal verband al jaren samen. Er staan veel plannen op stapel. Brussel levert bijdragen, evenals Berlijn en de Duitse deelstaat, maar de bijdrage van Nederlandse zijde is nogal beperkt. Op een gevraagd budget van 42 mln. ontbreekt nog 25 mln., omdat er kennelijk onvoldoende afstemming plaatsvindt. Kunnen de bewindslieden aangeven wat het probleem is? Gaat het om geldgebrek? Zijn de bevoegdheden niet efficiënt belegd? Wat gaat de regering doen om de neerwaartse spiraal te doorbreken? Onvoldoende nationale steun veroorzaakt afhaakgedrag bij partners. Dat soort ontwikkelingen doen de naam van Nederland als partner geen goed en ondergraven grensoverschrij­dende samenwerking als weg naar een beter Europa. Juist in deze tijd mag een meer stimulerend beleid worden gevraagd. Het is beter om het geld hieraan uit te geven dan aan reclamecampagnes. Graag wat meer informatie.

Mijn fractie wil in dit debat ook kort ingaan op de samenwerking in Beneluxverband. Veel mensen in dit land hebben geen idee meer van het bestaan van de Benelux. Dat is jammer, want het prikkelt de verbeelding wel. Bovendien heeft de Benelux gezag, omdat zij in de Europese verdragen figureert als juridische entiteit, en dat is bijzonder. Andere samenwerkingsverbanden van kleinere landen, zoals de Baltic, de Nordic en de Visegrad, spiegelen zich aan de Benelux en zoeken intensieve samenwerking . Dat kan doorwerken in invloed in Europees verband. Wat is de inzet van de regering voor een nieuwe Benelux? Gaan wij de samenwerking versterken en hoe dan? Gaan wij daadwerkelijk meer werk maken van die samenwerking?

Over de politieke sturing van dit moment bestaat bij mijn fractie zorg. Het comité van ministers komt mondjesmaat bijeen, Nederlandse bewindslieden zijn zelden aanwezig in de raadgevende parlementaire vergadering en de zichtbaarheid van de Benelux in Nederland lijdt onder het gebrek aan zichtbaarheid van Nederland in de Benelux. Ik hoor graag een reactie op die typering. Wat mijn fractie betreft zijn verbeteringen noodzakelijk, niet uit beleefdheid maar omdat er in de grensgebieden concreet wat te winnen valt bij politie en hulpdiensten, bestrijding van criminaliteit, sociale zekerheid, op het gebied van onderwijs en innovatie, diploma-erkenning en de bevoegdheden van docenten.

Het laatste deel van mijn bijdrage betreft het optreden van de EU in de wereld. De EU als wereldmacht? Dat niet direct. Daarvoor is de Staat van de Unie te precair en ontbreekt de legitimatie om in traditionele zin als een natiestaat te opereren. Maar feit is dat de EU een krachtige economische eenheid is, aantrekkelijk als partner voor China en India en voor mogelijke subregionale machten zoals Brazilië, Mexico en Zuid-Afrika. Feit is bovendien dat de VN Veiligheidsraad samen met EU-partners kan optrekken. Feit is ook dat de EU als kennisdrager, als innovatieve kracht, als cultuurdrager en door de potentie van 500 miljoen vrije burgers veel kan bijdragen op het wereldtoneel. Daarbij passen een onafhankelijke houding, zelfbewust optreden, oog voor de belangen van de EU als eenheid, maar ook verantwoordelijkheid.

In het voorgaande heb ik hierover al het een en ander gezegd toen het over nabuurschap en over Turkije ging. Ik beperk mij nu tot een aantal opmerkingen en vragen over de relatie met Afrika en een enkele opmerking over het Midden-Oosten. Om met het laatste te beginnen, de Staat van de Unie spreekt over actieve inzet voor een duurzame vrede. De tekst vervolgt met prachtige woorden, die in schril contrast staan met de harde werkelijkheid van de Palestijnse kampen en met het dagelijks geweld waarmee mensen in dit gebied over en weer worden geconfronteerd.

Dit is niet het moment om hier uitgebreid bij stil te staan. Wij hebben over zes weken het debat over Ontwikkelingssamenwerking en mensenrechten. Ik wil al wel kwijt dat wij van de minister van Buitenlandse Zaken meer willen dan goede woorden. Dat kan meer effect krijgen als wij in de EU samen optrekken. Een gericht advies van de AIV over het eigen optreden van Nederland en over hoe dat effectief te verweven met Europese inspanningen lijkt mij geen overbodige luxe. Wij zijn streng als het gaat om mensenrechten bij toekomstige partners, al dan niet in een volledig lidmaatschap. Dan mogen wij dat ook zijn bij Israël en de omringende landen. Graag hoor ik een reactie op onze suggestie om de AIV te laten adviseren over een gerichte aanpak, die op korte termijn tot meer activiteit kan leiden.

Dan kom ik op de EU en Afrika. Een lovenswaardig initiatief onder het Portugees voorzitterschap was om separaat aandacht te schenken aan de relaties met Afrika. Afrika vergt eigenlijk een apart debat, maar dat kan nu niet. Daar komen wij over enkele weken uitgebreider op terug. In Europees verband zijn de Millennium Development Goals bepalend voor het beleidskader op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Dat is een goede zaak, maar vergt wel veel meer helderheid wat Afrika betreft. Oude banden zijn daarin een motief, maar ook het gegeven dat er een constante migratiestroom vanuit Afrika is. De EU zal duidelijk koers moeten kiezen, bewust van de nieuwe verhoudingen, maar ook van de belangrijkste noden.

Wij waren vorige week met een IPU-delegatie in Kaapstad. In een van de kranten trof ik een artikel aan van een parlementslid, prof. Turok: Moving beyond paternalism to partnerships. Hij zegt: Western Europe now almost universally talks about a partnership with Africa while the relationship remains basically paternalistic.

Ik denk dat dit een belangrijke opmerking is om mee te nemen in onze verdere aandacht voor Afrika. Voorwaarden voor die ontwikkeling zijn aandacht voor de voedselsituatie, ook op langere termijn, de problematiek van aids, de positie van vrouwen en good governance. Hoe zien de bewindslieden deze prioriteiten en wat wordt hier in EU-verband mee gedaan? Hoe verhouden steunmaatregelen zich tot de handelspolitiek van de EU? Bij het debat over ontwikkelingssamenwerking komen wij uitgebreider terug op Afrika. Nu is vooral relevant hoe maatregelen elkaar kunnen aanvullen en hoe invloed kan worden uitgeoefend op de andere grootmachten in de wereld.

Wij hebben in het voorgaande aangegeven dat het van belang is dat Europa zich een nadrukkelijke positie aanmeet naast andere machten in de wereld. Dat vraagt helderheid over de koers en het belang. Dat vergt visie en leiderschap, en aandacht voor voordelen en voorwaarden. Voor mijn fractie betekent dat ten eerste: versterk de rechtstaat, laat de EU een samenwerkingsverband zijn van staten, dat beoogt vrije burgers ruimte en mogelijkheden te bieden. Ten tweede: durf perspectief te hanteren en ga voorop bij lastige dilemma's. Verschuil je niet achter de onzekerheid en de angst van mensen, maar neem die weg. Wees eerlijk over wat het oplevert en wat het kost. Bepaal wat je wel en niet accepteert, en maak je hard voor het delen van waarden en het overeind houden van vrijheid en verscheidenheid. En ten slotte: maak de strijd om betere sociale verhoudingen in de wereld niet afhankelijk van de vrije markt, maar geef sturing.

Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de regering.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Mevrouw de voorzitter. Ik sta in mijn bijdrage aan de Staat van de Unie stil bij een aantal aspecten van het Nabuurschap en het buitenlands beleid van de Unie. Daarnaast grijp ik het moment van het gratificatieproces van het Verdrag van Lissabon graag aan om enkele consequenties van het verdrag te bespreken.

Een "ring of friends", wie wil die niet om zich heen? Dit doel van het Europees nabuurschapbeleid, om zo stabiliteit, veiligheid en welvaart te waarborgen, is alleszins nastrevenswaardig. Uiteraard hangt de voortgang met elk land af van diens specifieke situatie, bijvoorbeeld op het gebied van economie en mensenrechten. Dat vraagt om een individuele aanpak. Het gevolg is echter dat de Unie vooral in bilaterale zin met enkele landen voortgang boekt. De positie van dat land wordt er misschien door versterkt, maar niet de regio. Is het voor een stabiele en welvarende regio echter niet noodzakelijk dat wij ook de regionale samenwerking ter plekke stimuleren? Regionale samenwerkingsverbanden, waarvan bij uitstek de EU, maar ook Mercusor en Asean goede voorbeelden zijn, vormen schakels tussen de naties en de globaliserende samenleving. Is het daarom niet tijd om een multilaterale dimensie toe te voegen aan het ENP? Is dat wat de Commissie beoogt met haar "Neighbourhood Economic Community"? Deelt de Raad, en hier in het bijzonder de Nederlandse regering, deze ambitie? Ik krijg hierop graag een reactie.

Een ander belangrijk doel van het Europees Nabuurschap is het promoten van democratische en rechtsstatelijke beginselen en mensenrechten en het versterken van de "civil society". De aandacht daarvoor in de rapportages, steekt echter wat bleekjes af bij de prioriteit die het is gegeven. In hoeverre worden maatschappelijke organisaties en oppositiepartijen in de partnerlanden actief betrokken en ondersteund bij de uitvoering van de hervormingsagenda's? Zou de EU zich niet een meer actieve promotor van democratie moeten betonen en meer creativiteit aan de dag moeten leggen om alle actoren uit de samenleving een prominente plek te geven in de samenwerking? In sommige gevallen is dat zelfs hard nodig om stabiliteit te behouden. Ik denk aan de inwoners van de niet erkende afgescheiden entiteiten in de buurlanden: Transnistrië, Abchazië, Zuid-Ossetië, Nagorno Karabach, maar ook de West-Sahara. De EU heeft belang bij een oplossing voor deze "frozen conflicts". De recente toenadering van Rusland tot Zuid-Ossetië en Abchazië bewijst dat weer eens. De inwoners daar en hun organisaties moeten de betrokkenheid en steun van de EU ervaren, om ook open voor ons te kunnen blijven staan.

In het ENP draait het om het vinden van een balans tussen de wederzijdse belangen. Mijn indruk is dat de Europese Unie nog te zuinig opereert in het tegemoetkomen aan de belangen van de partnerlanden, in elk geval in het visumbeleid. Voor hen zijn uitbreiding van zakelijke en bestuurlijke relaties en kennisuitwisseling in de brede zin van het woord met de Unie van vitaal belang. Dat vereist soepel in- en uitreisverkeer. De lange rijen bij de ambassades ter plekke laten zien dat de behoefte groot is. Met name voor onderwijsdoeleinden en zakelijke bezoeken zou een soepeler visumbeleid in een grote behoefte voorzien. Kunnen lidstaten niet efficiënter en klantvriendelijker visa verstrekken? Zou een visumvrije toegang niet in het vooruitzicht moeten worden gesteld voor de partnerlanden die het nauwst met de EU samenwerken?

Toelating en migratie lijken sowieso de achilleshiel van het Europees Nabuurschap. Hoewel onderzoek steeds laat zien dat een streng visumregime de illegale migratie niet reduceert, lijkt de Unie benauwd om zich opener op te stellen. Een versoepeling gaat namelijk steeds hand in hand met terug- en overnameovereenkomsten. Dat zij hun eigen burgers moeten terugnemen is logisch, tenminste als deze daar geen gevaar lopen. Maar is het terecht dat wij hun verplichten alle migranten terug te nemen die door het land heen zijn gereisd? Zo wentelen wij namelijk een last af op de buurlanden die vaak te zwaar is om te dragen en waar zij in elk geval niet op ingericht zijn. Zo lezen wij over Afrikaanse vluchtelingen die in Marokko in de woestijn worden uitgezet, over de Oekraïne die Tsjetsjeense vluchtelingen terugstuurt naar Rusland, dat zij juist zijn ontvlucht. Met deze praktijk riskeren wij het Vluchtelingenverdrag te schenden, zeker in combinatie met de afschrikking aan de buitengrenzen en in de territoriale wateren. Voor het effectief promoten van de mensenrechten, zul je toch echt als Unie zelf het goede voorbeeld moeten geven. Hoe waarborgt de Unie deze naleving bij de uitvoering van de over- en terugnameovereenkomsten?

De Nederlandse regering heeft in haar buitenlandbeleid de mensenrechten als belangrijk uitgangspunt genomen. Dat valt te prijzen. Maar hoe voer je een adequate mensenrechtenpolitiek en hoe zet je je daarvoor in binnen de Europese Unie? De strategie die je kiest en de weging van belangen kunnen namelijk zeer uiteenlopen. De Unie heeft eenduidigheid nodig om effectief te zijn. De diplomatieke weg biedt een scala aan instrumenten om de mensenrechtensituaties in een land te verbeteren. Twee voorwaarden zijn volgens mij van belang: dat je in gesprek gaat en blijft, en dat je er niet voor terugschrikt om sancties toe te passen in het uiterste geval. Daarbinnen moet een balans tussen wortel en stok worden gevonden.

Bij Rusland is goed te zien dat de Unie worstelt met het vinden van de juiste balans tussen constructief, kritisch en zich aantrekken wat er gebeurt om zo de mensenrechtensituatie positief te kunnen beïnvloeden en eventueel sancties toepassen als dat nodig is.

Ook met Israël blijft de communicatie open, heel terecht, ondanks het feit dat dit land al veertig jaar een gebied illegaal bezet en daarbij de bevolking onderdrukt, isoleert, collectief bestraft, aan volstrekte willekeur onderwerpt en stug doorgaat met het bouwen van nieuwe nederzettingen. De EU wil echter niet alleen de communicatie openhouden, maar gaat de relatie zelfs intensiveren, zonder dat Israël zijn politiek jegens de Palestijnen aanpast. Er is bij de EU geen enkele wil te bespeuren om sancties als instrument toe te passen en Israël lijkt zich dit maar al te zeer bewust te zijn. Sinds wij deel uitmaken van het Kwartet, is de houding van de EU onder invloed van de VS eenzijdig pro-Israëlisch geworden. Dat heeft haar imago en de geloofwaardigheid in het Midden-Oosten aangetast.

Naar de Palestijnse gebieden steunt de EU volop Abbas, die zonder mandaat van de Palestijnen in het zadel kan blijven zitten dankzij de internationale gemeenschap. Hamas, die wel de steun kreeg van het volk, wordt structureel buiten elke bespreking gehouden. Ik weet het, de Nederlandse regering vindt dit beleid heel stoer. Hamas is namelijk een terroristische organisatie en daarmee doet Nederland geen zaken.

Ik heb net enkele feiten genoemd waaraan Israël zich structureel schuldig maakt. Hanteren wij hier geen dubbele standaarden? Dat is niet alleen moreel gezien afkeurenswaardig, maar het is ook uiterst contraproductief. Om überhaupt voorwaarden te kunnen stellen, laat staan om ooit duurzame vrede te bereiken, zul je met alle partijen om de tafel moeten. Abbas vertegenwoordigt een minderheid van de Palestijnse bevolking en heeft weinig greep op zijn eigen partij. Alleen als Hamas meewerkt aan een vredesovereenkomst, zal die ondertekend worden door een meerderheid van het Palestijnse parlement. Misschien is het gemakkelijk om Carter als oude gek weg te zetten, maar ik denk dat hij gelijk heeft. De huidige weg loopt dood. Alle partijen moet een uitweg worden geboden, anders zul je als bemiddelaar met lege handen blijven staan.

Uiteraard zijn Syrië en Iran onontkoombare actoren in het Midden-Oostenproces. Kan de regering aangeven hoe de EU gaat trachten om, al dan niet als onderdeel van het Kwartet, een duurzame vrede en een onafhankelijke staat een stap dichterbij te brengen. Wat is haar reactie op de uitlatingen die Carter gisteren maakte op zijn persconferentie?

Een andere politiek die een wortel en een stok nodig heeft, is de benadering van Servië. Voor het behoud van de legitimiteit en effectiviteit van het Joegoslavië-Tribunaal is het cruciaal dat de EU vasthoudt aan de medewerking aan dit Tribunaal als voorwaarde voor toetreding. Juist voor Nederland is de uitlevering van Mladic van groot belang. Alle lidstaten van de Unie willen dit bereiken door de Servische bevolking juist voor de verkiezingen een opening te bieden voor samenwerking met de Unie, om pas daadwerkelijk te ratificeren na de uitlevering van Mladic. Zo krijgt de pro-Europese beweging in Servië de wind in de rug, waardoor Tadic meer steun zal krijgen. De inschatting is dat alleen met hem de uitlevering een kans zal maken. Nederland houdt deze benadering tegen door zelfs de eerste stap pas te willen zetten na uitlevering. Na de erkenning van een onafhankelijk Kosovo hebben de anti-EU-gevoelens een forse injectie gekregen. Geen enkele opening bieden nu, maakt de kans op een overwinning van de Servische Radicale Partij groter, en de kans op uitlevering van Mladic – in ieder geval op tijdige uitlevering – oneindig kleiner. Geeft de regering zich daar volledig rekenschap van?

Klimaat en energie hebben topprioriteit in de Europese Unie, zo bleek ons onlangs heel duidelijk bij een werkbezoek. Het doet onze fractie deugd om te merken dat de EU het GroenLinks-adagium "groen op één" heeft overgenomen. Daar zijn wij niet hebberig in. Wij zijn blij met de ambities, maar worden die ook vertaald naar het buitenlandbeleid? Gaat de Europese Unie haar verantwoordelijkheid nemen in de kosten die gemoeid zijn met de klimaatadaptatie in ontwikkelingslanden? Wij hebben immers een belangrijk aandeel in de klimaatverande­ringen daar. De minister-president beschouwde de betreffende motie van collega Peters in de Tweede Kamer als een ondersteuning van zijn beleid, maar het is ons nog niet helemaal duidelijk hoe en in welke mate dit gebeurt. Daarop krijg ik heel graag een reactie.

Dan het Verdrag van Lissabon. Onze ogen zijn natuurlijk op Ierland gericht. Zaterdag konden wij lezen dat een Europarlementariër tegen de vlakte was geslagen nadat hij een vurig pleidooi had gehouden voor instemming met het verdrag. Dat belooft dus een levendig debat te worden. Toch brengt het verdrag ook deze meppende burgers meer rechtsbescherming, doordat de naleving van de mensenrechten door de Europese Unie op verschillende wijzen wordt verankerd: door de toetreding tot het EVRM en door de verwijzing naar het Handvest voor de Grondrechten. Burgers kunnen dan ook de EU-instellingen aanspreken op de mensenrechten. Het betekent uiteraard meer werkdruk voor het Hof in Straatsburg en meer budgettaire steun. Druk op Rusland om protocol veertien te ratificeren, is dan ook hard nodig. Een succesvol project om de druk enigszins te verminderen en de uniformiteit in de toepassing van het EVRM te vergroten, is kennisoverdracht van de jurisprudentie van het Hof en haar implicaties aan alle verdragsstaten door een website en trainingen. Het Nederlandse ministerie van Justitie heeft de start van dit project gefinancierd, maar als het straks niet doorloopt, zijn de data binnen no time gedateerd en daardoor nutteloos. Ook het proces van bewustmaking en uitwisseling zal dan in de kiem gesmoord worden. Hoe kunnen wij deze kapitaalvernietiging voorkomen en ervoor zorgen dat dit zinnige initiatief structureel wordt ingebed? Kan de EU in deze financiering voorzien? Zou dat niet passen bij de tweede verklaring van het Verdrag van Lissabon?

Dan het Handvest voor de Grondrechten. Het blijft eeuwig zonde dat het Handvest nu niet meer in het verdrag zelf zit. Zelfs van de verwijzing naar de juridische bindendheid van het Handvest hebben het VK en Polen afstand gedaan. Wat is het gevolg daarvan? Ik kan dat nog niet goed overzien. Als twee landen zich niet gebonden weten aan het Handvest, in hoeverre kan het Handvest dan nog onderdeel zijn van de fundamentele rechten van de Unie? Dat kan heel belangrijk zijn om instrumenten ergens aan te kunnen toetsen.

In het besef dat Europa nog te ver van burgers af staat, heeft de regering een communicatiestrategie uitgezet met publieke debatten, niet alleen over de institutionele hervormingen zelf, maar vooral over onderwerpen die de Unie behandelt. Al werkende weg wil de regering inwoners dus betrekken bij het beleid: hun de kans geven om mee te praten en zo de Europese besluitvorming meer legitimiteit en draagvlak geven. Het nationaal parlement leent zich daar natuurlijk bij uitstek voor; dat kan de burgers betrekken bij de Europese besluitvorming, maar moet daarvoor wel over bevoegdheden beschikken. De subsidiariteitstoets is daarvoor niet toereikend. Die toets – de gele en oranje kaart – zorgt zelfs voor een defensief debat met burgers over Europa, alsof het parlement alleen als tegenhanger moet fungeren voor de Europese samenwerking in plaats van constructief mee te werken aan goede besluitvorming.

Veel constructiever en logischer is het daarom als het parlement een instrument heeft om de besluitvorming in Brussel te beïnvloeden. De Conventie, bij de staatssecretaris welbekend, heeft dat ook altijd toegejuicht. Doordat steeds meer wetgeving op Europees niveau wordt gemaakt, is de medewetgevende taak van het parlement namelijk fors uitgehold. Na aanneming van een richtlijn in Brussel kan het nationaal parlement de implementatiewetgeving immers alleen nog maar goedkeuren. De regering komt hierdoor een onevenwichtig grote rol in de wetgeving toe en haar standpunt wordt door het toenemend specialisme bovendien steeds meer bepaald door de ambtelijke inbreng. Deze afname van parlementaire betrokkenheid wordt niet volledig gecompenseerd door het Europees Parlement, in staatsrechtelijke zin toch nog altijd een zwakker orgaan dan een nationaal parlement in de nationale context. Bemoeienis van de Staten-Generaal met de inzet van de Nederlandse regering in de Europese onderhandelingen is dus onontbeerlijk.

In toenemende mate emanciperen de nationale parlementen van de EU zich. Bijna alle nieuwe lidstaten hebben het mandaatsysteem van Finland overgenomen. Dat systeem biedt parlementen de mogelijkheid om in een vroeg stadium de nationale onderhandelingspositie mede te bepalen, met behoud van de nodige flexibiliteit. Als de regering zich niet aan een parlementaire instructie houdt, legt zij daarvoor achteraf verantwoording af. Zij wordt daar dus niet door verlamd. Sterker nog, de Finse regering versterkt daarmee haar onderhandelingspositie: zij kan zeggen dat zij gedekt wordt door het nationale parlement, dat niets anders wil. In het Verenigd Koninkrijk zweren beide parlementen bij hun recht van voorbehoud. In Frankrijk is de Grondwet gewijzigd om het parlement een rol te geven in de standpuntbepaling van de regering. Ook de Duitse Bondsdag is anderhalf jaar geleden ontwaakt. Sindsdien is er een wettelijke grondslag voor het parlement om vroegtijdig alle informatie te krijgen en instructies te geven aan de regering.

Ook in Nederland speelt dit debat op dit moment natuurlijk in volle hevigheid. Onlangs heeft de Tweede Kamer besloten om een parlementair voorbehoud in de Goedkeuringswet op te nemen, maar de Raad van State wijst erop dat een parlementair instemmingsrecht in ieder geval geen goed instrument zou zijn omdat het te laat zou komen in de besluitvorming. Daardoor zou het niet effectief zijn. Het is waar dat een instemmingsrecht geen garantie biedt voor een vroegtijdige interventie. Als je het laat doet, is het voor de regering erg lastig omdat zij zich dan voor het blok gezet kan voelen en omdat haar onderhandelingspositie dan wordt geschaad. Het Finse systeem waarborgt echter wel een vroege interventie, maar ook de nieuwe Duitse wet doet dat. Er zijn dus genoeg praktijkvoorbeelden waarbij parlementen op effectieve wijze kunnen meesturen met de regering.

Terwijl de parlementen zich overal in Europa verder emanciperen ten opzichte van de Europese besluitvorming, lijkt de Nederlandse regering haar parlement af te raden om deze weg in te slaan. Zij wil wel dat het parlement actiever en eerder betrokken is bij de Europese besluitvorming, maar wenst niet gebonden te raken aan een instructie of instemmingsrecht. Nee, een discussie met de regering zou de Kamer voldoende greep op de besluitvorming moeten bieden. Deze terughoudendheid is vreemd. Het debacle van de Grondwet kan de regering niet alleen oplossen; het parlement moet daar een cruciale rol in spelen, uiteraard complementair aan het Europees Parlement. Juist nu sensitieve onderwerpen naar het communautair niveau worden overgeheveld – denk aan de burgerrechten, politiesamenwerking, strafrecht en civiel recht – moeten verantwoording en inspraak voor burgers niet te ver weg liggen.

De regering stelt dat de Kamer genoeg mogelijkheden heeft om op basis van fiches en geannoteerde agenda's de onderhandelingen te volgen, maar deze informatie is te globaal om daar een positie op te bepalen. De Raden zijn te laat in de besluitvorming en de Kamer kan nu slechts beleefd verzoeken om met haar standpunt rekening te houden. Voor een effectieve betrokkenheid van de Kamer zijn twee condities van wezenlijk belang: vroegtijdige, volledige informatie én tanden, in de vorm van een recht van instemming of instructie. Deze twee zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Zonder alle informatie, die de Kamer zelf moet screenen, kan het parlement geen fatsoenlijke afweging maken of een beslissing nemen. Zonder een soort instemmingsrecht is het recht op informatie weer niet afdwingbaar. De gang van zaken bij JBZ is hier exemplarisch voor. Bij de terugkeerrichtlijn is er geen instemmingsrecht meer. En zie daar, al een halfjaar verzoeken wij de regering vergeefs om raadsdocumenten op dit onderwerp.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Mevrouw Strik spreekt van een instructie aan de regering. Ik heb ook over iets dergelijks gesproken, namelijk overleg van tevoren met de regering. De regering moet heel goed weten hoe de Staten-Generaal erover denken. De regering doet er vervolgens goed aan om daarmee rekening te houden. Wat bedoelt mevrouw Strik echter met een instructie? Heeft de regering dan nog enige speelruimte of ruimte voor afwijking? Of heeft de regering een probleem als zij de instructie van de Staten-Generaal niet volgens het boekje volgt?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik bedoel dat in de wet wordt vastgelegd dat de Kamer de mogelijkheid heeft om de regering een instructie te geven. Dat gaat net wat verder dan de afspraak of de wettelijke bevoegdheid van overleg met de regering. Met deze instructie, die een wettelijke basis heeft, kan de Kamer een onderhande­lingsstandpunt goedkeuren of aanvullen. Dat geeft een basis waarop de Kamer daarna in overleg kan bij afwijking.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Die basis is er altijd. Van tevoren wisselt de regering immers altijd standpunten uit met de Staten-Generaal. Op basis daarvan kunnen wij nu ook al de regering ter verantwoording roepen. Dat hoeft niet te veranderen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dat klopt. De Grondwet regelt al de informatie- en verantwoordingsplicht. Als de Kamer het geheel niet met de regering eens is of zijn wantrouwen wil uitspraken, kan dat nu al. Dat zijn echter heel zware middelen. Nu de verhoudingen verschuiven, vanwege de overheveling van bevoegdheden naar Europa, is het logisch om in wetten in formele zin een betere positie voor de Kamer te regelen. Dat ligt meer voor de hand dan direct naar het uiterste middel te grijpen.

Mevrouw Broekers-Knol (VVD):

Als de regering na overleg met de Staten-Generaal niet doet wat de Staten-Generaal wenselijk vinden, hoeven de Staten-Generaal de regering maar één keer ter verantwoording te roepen. Dan hebben zij hun les wel geleerd.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Laten wij het hopen. Ik denk dat de informatieplicht belangrijk is. Het is belangrijk om daarbij aan de wet te kunnen refereren. Er moet echter ook iets zijn van een instructie zijn. Op basis daarvan kan informatie afgedwongen worden. Dan kan gewoon gezegd worden dat de regering nog geen positie mag innemen of een bepaalde positie moet innemen. Anders moet je het hebben van de staatsrechtelijke verhoudingen, het vertrouwen in de regering en de reactie van de regering op de Kamer.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Mevrouw Strik sympathiseert met het Finse model, hoewel zij dat niet uitdrukkelijk zegt. Dat hoeft ook niet. Wij zoeken allemaal naar een goed model. Ik sympathiseer met de zoektocht naar een stevige procedure. De vraag voor de komende tijd is ook hoe wij zover komen. Twee Kamers en de regering moeten het hierover immers eens zijn. Heeft mevrouw Strik ook een visie op de weg die wij moeten afleggen, zodat niet iedereen individueel of ieder voor zich bepaalde dingen zegt of vindt maar er een gezamenlijk, nationaal proces van toetsing komt van wat er in Europa gebeurt?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Het mooiste zou zijn geweest als de Eerste Kamer dit proces samen met de Tweede Kamer had doorlopen. Wij hadden daar dan al onze gedachten over kunnen laten gaan. Dat gezamenlijke proces is echter opgehouden na de hoorzitting in september. Dat is jammer. Parallel aan het proces in de Eerste Kamer is er een proces in de Tweede Kamer. De Eerste Kamer kent geen recht van amendement. Dat betekent afhankelijkheid van wat de Tweede Kamer met de uitslag doet. Dat is voor mij reden om hier wat meer argumenten boven tafel te krijgen. Bij behandeling van de Goedkeuringswet is het immers te laat.

De heer Van der Linden (CDA):

Het is uiteindelijk toch altijd een kwestie van politieke wil en politieke positiebepaling? Neem net voorbeeld van het agentschap voor de mensenrechten in Wenen. Wat zou de Kamer in de afgelopen periode met een mandaat meer hebben kunnen doen? Toen is immers Kamerbreed nadrukkelijk een positie ingenomen, overeenkomend met een vorm van mandaat. De regering heeft zich daarover vooraf en achteraf verantwoord. Stel dat de Kamer een formeel mandaat heeft. Wat kunnen wij dan meer doen?

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik weet niet goed hoe een mandaat werkt. Ik stel mij echter voor dat het net zo'n sterke werking heeft als een instemmingsrecht. Bij JBZ is gezien hoe dat werkt. De Kamer maakt daar heel prudent en terughoudend gebruik van. Als de Kamer het ergens niet mee eens is, stemt het niet in. Dan kan de Nederlandse regering niet anders dan eveneens niet instemmen met een besluit in de Raad. Die tanden hebben wij nodig, ook al hoeven wij daar maar heel weinig gebruik van te maken.

De heer Van der Linden (CDA):

Precies dat hebben wij gedaan toen het over het agentschap ging. Toen is de regering uitdrukkelijk gezegd wat de positie van de Kamer was. De regering heeft dit commitment vervolgens meegenomen en heeft zich achteraf verantwoord. Als wij een andere, formele bevoegdheid hebben, zoals mevrouw Strik wil, zou die geen andere praktische uitwerking hebben.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Ik weet niet hoe dat toen precies is verlopen. Had de Kamer instemmingsrecht bij het Handvest voor de Grondrechten? Ik kan mij niet voorstellen dat de regering een instemmingsrecht heeft "overruled".

De heer Van der Linden (CDA):

Los van de vraag of de Kamer dat recht heeft, is juist interessant dat toen een Kamerbrede positiebepaling is ingenomen. Daarmee heeft de regering rekening gehouden. Die is daarmee naar Brussel gegaan. De regering heeft haar partners gedwongen om de oorspronkelijke voorstellen van de Europese Commissie aan te passen. In de praktijk, als de Kamer een politieke positie inneemt, heeft het de macht om de regering voor een stuk te sturen en ter verantwoording te roepen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dat is gemakkelijker als de regering het in grote lijnen eens is met de Kamer. Ik weet niet of dat toen het geval was.

De heer Van der Linden (CDA):

Dat was toen bepaald niet het geval. Wie terugkijkt, kan vaststellen dat de senaat zelfs het proces in Europa voor een stuk heeft gestuurd. Het is weliswaar niet volledig gegaan zoals de Kamer het wilde. In dat opzicht heeft de Kamer echter duidelijk de tanden laten zien, ook zonder een instem­mingsrecht formeel vast te leggen in de vorm van een mandaat. Als er politieke wil is en een politieke positiebepaling, kan de Kamer wel degelijk invloed uitoefenen.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Natuurlijk is politieke wil belangrijk. De wet kan zelfs overtreden worden als iets politiek per se niet gewenst is. Het succes dat de heer Van der Linden beschrijft, geeft echter niet aan dat het altijd succesvol is. Eén zwaluw maakt nog geen zomer. Het is slim als de Kamer zichzelf voorziet van de wettelijke middelen om bij een wat meer koppige regering iets meer in handen te hebben dan de hoop dat de wens van de Kamer in Brussel wordt uitgevoerd.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. De gang van zaken bij JBZ is hier exemplarisch voor. Bij de terugkeerrichtlijn is er geen instemmingsrecht meer. En zie daar, al een half jaar verzoeken wij de regering vergeefs om raadsdocumenten op dit onderwerp. Vandaar mijn vraag aan de regering of het positief wil reageren op het voornemen van de Kamer om een parlementair voorbehoud of een instructiebevoegdheid op te nemen in de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon. Het biedt de Kamer namelijk de mogelijkheid om, zij aan zij met de regering, de Europese besluitvorming verder te legitimeren en van publieke betrokkenheid te voorzien. Zo helpen wij samen Europa dichterbij de burgers te brengen. Zo kom ik heel dicht bij de maidenspeech van de heer Peters!

De voorzitter:

Op verzoek van de minister van Buitenlandse Zaken schors ik de vergadering voor maximaal vijf minuten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik zal mij in mijn bijdrage mede namens de fractie van de SGP concentreren op drie thema's: 1. het Verdrag van Lissabon en de rol van de parlementen, 2. het nabuurschapbeleid, toegespitst op het Midden-Oostenbeleid en 3. het klimaatvraagstuk in relatie tot Europa als waardengemeenschap.

Overigens, voordat ik verder ga, spreek ik mijn complimenten uit voor de maidenspeech van collega Peters. Van harte gefeliciteerd.

Ik begin dus met het Verdrag van Lissabon en de rol van de nationale parlementen. Wie de Staat van de Europese Unie 2008 leest, zal getroffen worden door de positieve en optimistische toon. Er wordt weer gezongen over Europa. Het spreekwoord zegt dat het de toon is die de muziek maakt. Deze muziek is weliswaar geen hymne, maar wel een lokkend gezang over Nederland en Europa. Ik geef een paar citaten weer. Het is mogelijk het geschonden vertrouwen terug te winnen door te laten zien dat Europa "werkt", het nieuwe Verdrag van Lissabon komt tegemoet aan de wensen van de Nederlandse burger en is goed voor Europa en goed voor Nederland. Het kabinet ziet de goedkeuringsprocedure van het nieuwe Verdrag dan ook "met vertrouwen" tegemoet. Uiteindelijk zijn heel veel Nederlanders positief over de toekomst van de Europese Unie. Aan het slot van het stuk wordt nog eens beklemtoond dat onze toekomst in Europa ligt. Het is allemaal buitengewoon positief en Nederland wenst een positie terug in de voorhoede van de Europese samenwerking.

Deze toonzetting maakt het noodzakelijk het vraagstuk aan de orde te stellen hoe het Verdrag van Lissabon volgens de regering tot stand is gekomen met inbreng ook van deze regering, en hoe het nu gepercipieerd dient te worden. Die vraag zal, hoe men het ook wendt of keert, de komende maanden voor ons land de meest wezenlijke Europa-vraag zijn. Die vraag is van politiek belang voor een bevolking die zich op 1 juni 2005 in meerderheid tegen het grondwettelijk verdrag heeft uitgesproken. Wij hebben al eerder gedebatteerd over dit "nee", en wij zullen nog debatteren over het nieuwe verdrag en dan zal de inhoud ervan nog nadrukkelijker op de agenda staan. Wij spreken nu echter over de taxatie van het proces waarin wij nu verkeren, vóór de ratificatie. Inmiddels wordt steeds scherper duidelijk, onder meer uit onderzoeken van professor Barents, hoogleraar Europees Recht te Maastricht, dat het Verdrag van Lissabon materieel en in hoofdlijnen sterk overeenkomt met het grondwettelijk verdrag. Laten wij dus de nuchterheid opbrengen om de dingen bij hun naam te noemen en de Nederlandse burger precies te vertellen hoe de staat van de Unie straks zal zijn. Zinnetjes als "Nederland wil niet zozeer minder of meer Europa, maar een beter Europa", klinken in dit verband niet vertrouwenwekkend. Niemand is voor een "slechter" Europa en het nieuwe verdrag, zo wordt wel duidelijk, zal meer Europa betekenen. Er vindt een verdieping plaats op die terreinen waar wij Europa bevoegdheden toekennen en het zou beter zijn dat gewoon te zeggen.

Voor de fractie van de ChristenUnie en ook voor de SGP-fractie zijn twee zaken van belang geweest in de campagne rond het Grondwettelijk Verdrag in 2005. In de eerste plaats was dat de opgeroepen suggestie dat er een grondwet zou komen en een grondwet is een attribuut van een staat. Onze kritische houding kwam niet voort uit een anti-Europese opstelling per se, maar uit kritiek op het idee van een verenigd Europa als nieuwe staatkundige entiteit. Deze suggestie is weggenomen in het nieuwe verdrag. Bovendien heeft de minister van Buitenlandse zaken in juni vorig jaar in antwoord op vragen van mijn kant gezegd dat Europese staatsvorming niet aan de orde is.

In de tweede plaats wensten onze fracties een duidelijker systeem van "checks and balances" vanuit de gedachte dat waar macht wordt opgebouwd ook de controlemechanismen aanwezig moeten zijn. Dit gebeurde in het grondwettelijk verdrag onvoldoende. Daarin werd sterke nadruk gelegd op de Europese Raad en het leek of de rol van parlementen vergeten was. Het grondwettelijk verdrag was op het lijf geschreven van de grote landen die de Raad kunnen domineren en niet op dat van kleine landen die meer behoefte hebben aan communautair beleid. Onze fracties zijn niet tegen Europa of tegen een nieuw verdrag, maar zijn altijd van mening geweest dat Europa primair gezien moet worden als een eigensoortige bestuurslaag voor de regeling van politieke vraagstukken die grensoverschrijdend of van een hoger Europees belang zijn. Daarnaast is er de nationale bestuurslaag die voor burgers meer betekenisvol is en niet uitgehold mag worden door Brusselse politiek, maar geloofwaardig moet blijven functioneren. De nationale bestuurslaag mag niet in een proces van jaren weglekken naar Brussel. Als iets in het "nee" in 2005 besloten lag, dan dit.

Wij zien nu dat er enige accentuering is gekomen van de rol van nationale parlementen. Voor een deel is dit de accentuering van bevoegdheden die nationale parlementen ook al hadden op basis van de vorige verdragen. Voor een ander deel biedt de procedure van gele en oranje kaarten een mogelijkheid om aan de handrem te trekken. Dat is nieuw. Het belangrijkste in de taxatie van wat gaande is, is dat er een nieuw politiek proces zal ontstaan. Mevrouw Strik wees er al op. Dit is een soort "wake up call" waardoor de nationale parlementen in Europa breder nadenken over hun eigen rol en mogelijkheden. Dat is de winst van het nieuwe verdrag. Het zal nu van de parlementen afhangen of hier werkelijk een politiek proces zal ontstaan dat relevant genoeg is om de opdringerigheid van Europa (citaat uit de Staat van Europese Unie) af te bakenen.

Kijken wij naar Europa zelf, dan zien we verdieping en intensivering van de relaties tussen Parlement en Commissie. Communautaire beleidsvorming krijgt een steviger politiek karakter door middel van codecisie, begrotingsrecht en benoeming van de voorzitter van de Commissie. Tegelijkertijd blijven de intergouvernemen­tele instituties zoals ze waren en zoals ze waren ontworpen in het grondwettelijk verdrag. Het verschil zit in de namen, zoals wij intussen weten: de president die voorzitter werd en de minister van Buitenlandse Zaken die Hoge Vertegenwoordiger werd.

In de Staat van de Europese Unie wordt opgemerkt dat het verloren vertrouwen van de burgers kan worden hersteld door "een Europa dat werkt". Beklemtoond wordt dat de onderhandelingsinzet van Nederland gericht was op een "effectiever" Europa. Maar zal dat werkelijk zo zijn? De versterking van de rol van zowel de Commissie, de Raad als het Parlement is in zekere zin ook een recept voor patstellingen en verdubbeling van procedures. Weliswaar is binnen die afzonderlijke instituties vereenvoudiging bereikt, maar de totstandkoming van besluitvorming wordt er niet transparanter door en de Europese bureaucratie niet afgestopt. Graag hoor ik de mening van de bewindslieden hierover.

Dan nog iets over de onderhandelingsinzet. Zou het voor een klein land als Nederland niet beter zijn geweest om nog sterker dan nu het geval is, in te zetten op communautair beleid, dus op een nog verdere versterking van Europees Parlement en Commissie? Was dat inderdaad ook de onderhandelingsinzet van de Nederlandse regering?

Die beoogde verbeterde effectiviteit maakt Europa intussen ook sterker. Ik wees al op de verdieping van procedures door het opheffen van de pijlerstructuur. Ik denk dat dit uitleg aan de Nederlandse burger vergt, want het is moeilijk te bevatten dat de Europese staatkundige droom die het grondwettelijk verdrag belichaamde, voorbij is als wij zien dat materieel de beleidsconcentratie in Brussel gewoon verder inhoud krijgt, onder meer via een gemeenschappelijk buitenlands beleid. De trein van Europa dendert dus door. Wederom pleit ik ervoor dat wij hier nuchter en eerlijk over zijn tegen elkaar en zeggen dat het voor een klein land moeilijk is om deze voortdenderende trein van Europa af te remmen, zelfs met een referendum. Dit is nu eenmaal de politieke werkelijkheid van Europa. De regering zegt dit ook met zoveel woorden: het is beter actief mee te doen dan om afzijdig te blijven. Hoe actiever eigenlijk, dat is de redenering, hoe meer invloed. Dat is een sprong naar voren. Alleen zo is onze invloed op het geheel te behouden. Intussen gaat met deze constructieve houding het proces van Europese politisering onverminderd door. Graag hadden wij gezien dat er een document komt, bijvoorbeeld een "assessment", waarin de consequenties het Verdrag van Lissabon voor de politieke verhoudingen tussen Nederland en Europa helder worden geschetst. Ik hoop namelijk dat wij hier open over de lusten en de lasten van Europa kunnen spreken. Welke consequenties heeft het precies voor ons land? Laten wij dat helder schetsen. Daarmee zou de discussie niet alleen gediend zijn, maar ook de vraag onder ogen worden gezien hoe wij ons dienen in te stellen op een nieuwe politieke werkelijkheid. Wat betekent de bevoegdheidsverdeling in de praktijk? Wat betekenen onze mogelijkheden tot sturing? Kan de staatssecretaris ons hiermee in de aanloop naar het aanstaande debat dienen?

In de optiek van onze fracties is de opbouw van een geloofwaardig tweesporenbeleid nodig: de Europese bestuurslaag dringt de nationale niet weg, maar zij blijven naast elkaar functioneren. Als er verdieping komt op een aantal terreinen waarop Europa bevoegd is, is ook verdieping nodig van het politieke instrument om de soevereiniteit en de eigenheid van Nederland goed af te bakenen. Graag krijg ik een duidelijker beeld van de inspanningen van de Kamers en de regering om als tegemoetkoming aan een positieve en tegelijkertijd kritische bevolking beter inhoud te geven aan de politieke waarborgen van onze nationale soevereiniteit op die punten waar wij zelf bevoegd willen blijven.

In het Akkoord van Wassenaar hebben de sociale partners in het algemeen belang afspraken gemaakt. Misschien is een dergelijk akkoord ook voor Europa nodig.

De heer Eigeman (PvdA):

In een interruptie vroeg u mij of wij lasten en lusten in een "assessment" in beeld zouden moeten brengen. U spreekt nu echter over het belang dat wij onze nationale soevereiniteit vasthouden. Heeft zo'n "assessment" voor u ook tot doel om die soevereiniteit te waarborgen? Zo ja, dan spreekt u over een heel ander soort "assessment" dan mij voor ogen staat. Ik vind namelijk dat wij hiermee de rechtstreekse lasten van Brussel en de lasten die het gevolg zijn van een Nederlandse extensieve interpretatie in kaart moeten brengen.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Ik interrumpeerde u hierover, omdat mij niet geheel duidelijk was wat u hiermee beoogde.

Het woord "soevereiniteit" gebruiken wij nog steeds in discussies over Europese samenwerking. Wij spreken zelfs over het "poolen" van soevereiniteit. Verder staan wij inmiddels ook toe dat delen van onze soevereiniteit niet door ons worden uitgeoefend. Ik denk dan aan de pijlers. Als wij dit toestaan, is dat echter wel een bewuste keuze van de nationale staat. Wij hebben immers nooit onze nationale soevereiniteit opgegeven.

Het is mijn inzet om een procedure te vinden om Europese regelgeving te beoordelen op de vraag of die aansluit bij de tussen de Europese en de nationale bestuurslaag afgesproken bevoegdheidsverdeling. Ik vind dat een dergelijke procedure er moet komen om ervoor te zorgen dat de nationale bestuurslaag optimaal blijft functioneren. Dat is nodig, omdat de Nederlandse burgers in het referendum duidelijk hebben aangegeven prijs te stellen op landsbestuur op nationaal niveau. Natuurlijk zien diezelfde burgers ook de voordelen van Europa, want er zijn nu eenmaal grensoverschrijdende problemen.

De heer Eigeman (PvdA):

Dat vergt vooral een adequate vertaling van de Europese naar de nationale regelgeving. Dat kun je terughoudend of intensief doen. Ik zie echter geen directe relatie met het belang om de nationale soevereiniteit overeind te houden.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

Het gaat mij nu om de procedure. Wij moeten die met elkaar uitvinden om wat wij met elkaar hebben afgesproken ook werkelijk te kunnen doen. Daarmee sluit ik aan bij de stukken van de regering, want daarin wordt eveneens gesproken over de wens om de nationale eigenheid te bewaren.

Wij constateren allemaal wel eens dat Brusselse regelgeving ons links en rechts passeert. Wij plukken daar zaken uit en voorzien die van een controlemechanisme, maar dan is nog steeds niet duidelijk of onze stem daadwerkelijk doorklinkt in Europa. Wat kan een nationale staat doen om het weglekken van zijn soevereiniteit en het officieus uit handen geven van bevoegdheden af te stoppen? Op die vraag moeten wij een antwoord geven.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik denk dat wij een onderscheid moeten maken tussen nationale eigenheid en identiteit aan de ene en nationale soevereiniteit aan de andere kant. Ik merk op dat wij soms ten onrechte de indruk wekken dat wij nog op alle terreinen soeverein kunnen beslissen. Wij geven burgers soms de onjuiste indruk dat wij handelingsbekwaam zijn en efficiënte besluiten kunnen nemen over alle vraagstukken die op ons afkomen. Dat is onjuist, want wij moeten binnen Europa onze macht delen. Soms hebben wij zelfs onze soevereiniteit overgedragen, bijvoorbeeld onze handelspolitiek en onze munt. In het Verdrag van Lissabon, maar ook in het constitutioneel verdrag is de competentieverdeling duidelijk aangegeven. Het is iedereen bekend welke bevoegdheden exclusief bij Europa of bij de lidstaten liggen en welke bevoegdheden worden gedeeld.

Ik krijg veel klachten van regionale bestuurders. Zij wijzen er mij dan op dat wij veel te zeggen hebben over nationale identiteit, proportionaliteit en subsidiariteit, maar dat wij ons daarbij altijd beperken tot Brussel en de nationale hoofdstad. Diezelfde hoofdsteden vergeten in de ogen van die bestuurders dat dergelijke problemen zich ook voordoen tussen de nationale hoofdsteden aan de ene en regio's en steden aan de andere kant. Ik zou dan ook graag zien dat wij dit element meer bij onze beschouwingen betrekken.

De heer Kuiper (ChristenUnie):

U zegt het treffend. Ik denk echter dat wij over meer zaken formeel dan materieel bevoegd zijn. Aan die situatie wilden wij in reactie op het referendum een einde maken. De materiële bevoegdheden die Europa zich heeft toebedeeld, hebben van nature een uitdijend karakter. De Kamer krijgt documenten onder ogen over beleidsterreinen, waarover Europa volgens de commissies helemaal niet bevoegd is. Een voorbeeld hiervan is het witboek gezondheidszorg. Omdat Europa over de juridische en bestuurlijke instrumenten beschikt, nestelt Europa zich ook op terreinen die wij juist nationaal willen regelen. Dat moeten wij onder ogen zien en daar horen heldere politieke instrumenten bij. Daar hoort ook een akkoord van Wassenaar bij, want daarin kunnen wij afspreken hoe wij het in willen richten.

Voorzitter. Het is goed om in dit debat stil te staan bij meer inhoudelijke aspecten van Europees beleid. Het nabuurschapsbeleid ontwikkelt zich als een interessant instrument van Europese politiek. Onze fracties zijn daar positief over en zien in de verbreiding van een democratische cultuur via bilaterale verbindingen en partner­schappen een belangrijke rol voor de Europese Unie weggelegd. Europa is groot geworden door zich te concentreren op vrede, veiligheid en democratische rechten. Het territoir van deze waarden is op vreedzame wijze geleidelijk aan vergroot. Nu zien wij dat het mogelijk is om dergelijke waarden op te nemen in de "action plans", die met diverse landen ten zuiden en ten oosten van het EU-gebied worden gesloten. Dat is positief.

Het brengt mij tot de overweging dat Europa internationaal en misschien zelfs als mondiale macht succesvol is als een gemeenschap die niet dwingt met militaire macht, maar met economische en culturele invloed en door de dialoog aan te gaan over waarden. Is de regering het met onze fracties eens dat Europa zich vooral in deze kracht verder moet ontwikkelen en geen illusies moet koesteren over een rol als wereldmogendheid vergelijkbaar met de Verenigde Staten en China? Als Europa een politieke gemeenschap is met volstrekt eigen kenmerken, mag Europa zich, wat ons betreft, blijven ontwikkelen als een gemeenschap van vrede en veiligheid; dan mag Europa in de instrumenten daarvan blijven geloven.

In het licht van de discussie over de snelle uitbreiding van Europa in achterliggende jaren en met het oog op de absorptiecapaciteit van Europa, wordt een beleid gericht op partnerschappen ook wel gezien als alternatief voor het lidmaatschap van de Europese Unie. Er kunnen tussenvormen ontstaan, waarbij andere landen profiteren van Europa zonder daar noodzakelijkerwijs lid van te zijn. Voor de toekomst van de relaties met Turkije zou dat een optie kunnen zijn. Wij horen in de Staat van de Europese Unie niet veel of misschien wel helemaal niets over Turkije, maar zijn wel benieuwd hoe de ontwikkelingen op het ogenblik verlopen. Onze fracties zijn bezorgd over bepaalde ontwikkelingen in Turkije die niet de goede kant op gaan, met name rond de godsdienstvrijheid en de positie van niet-islamitische minderheden. De laatste jaren zijn wij opgeschrikt door aanslagen op christenen, en daar zijn wij verontrust over.

De Staat van de Europese Unie staat in het bijzonder stil bij de situatie in het Midden-Oosten. Daar zijn vanmiddag ook al opmerkingen over gemaakt. Met bijzondere interesse volgen onze fracties de ontwikkeling van de nabuurschapsverhouding tussen Europa enerzijds en Israël en de Palestijnse Autoriteit anderzijds. Het is natuurlijk buitengewoon interessant dat wij met beide – het ene is een staat, het andere een entiteit – een nabuurschapsverhouding hebben. Dat biedt mogelijkheden om de dialoog te bevorderen die zo dringend nodig is. Zij worden in de met hen afgesloten action plans beide aangesproken op een tweestatenoplossing met veilige grenzen. Graag zou ik willen weten hoe de EU op dit moment omgaat met de Palestijnse Autoriteit en met name met de situatie in de Gazastrook. Welke strategische afspraken worden er gemaakt? Op welke manier verhoudt dit nabuurbeleid van Europa zich met buitenlands beleid? De vraag is ook of Nederland nog een eigen stem heeft in het beleid met betrekking tot Israël en de Palestijnse autoriteiten.

Mijn laatste onderwerpen tot slot zijn het klimaat en waarden. Nederland heeft zich gebonden aan ambitieuze klimaatdoelstellingen, ook in het coalitieakkoord. Onze fracties waarderen de rol die de Europese Unie nu wenst te spelen in de klimaatdiscussie. Als een van de belangrijkste economische regio's van de wereld neemt Europa nu een eigen verantwoordelijkheid. Wij steunen een beleid dat gericht is op reductie van CO2 en een beleid dat erop gericht is, Europa en de wereld minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen. Inmiddels wordt de wereld afgespeurd naar de laatste oliereserves en wordt de blik ook gericht op wat er mogelijkerwijs nog onder de Noordpool aanwezig is. Nieuwe conflicten daarover in een regio die grenst aan de noordkant van Europa, zijn niet uitgesloten. Zou Europa een rol kunnen gaan spelen in de discussie over de claims die er worden gelegd op de Noordpool en de gebieden die daaronder nu blijkbaar beschikbaar komen en waarover de Verenigde Staten, Denemarken en Rusland al verbaal strijd leveren?

Het klimaatvraagstuk is niet alleen een vraagstuk van fossiele brandstoffen, maar gaat ten diepste over ons eigen gedrag en de waarden die dat gedrag leiden. Eenzijdige concentratie op welvaart en economische groei, en onkritisch gebruik van grondstoffen maken dat wij dikwijls slechte rentmeesters zijn van de aarde. Gisteren nog publiceerden wetenschappers in Tilburg een manifest, waarin zij opriepen, het gangbare economische denken te doorbreken. Er zouden twee aardbollen nodig zijn om de materiële welvaart wereldwijd op peil te houden. In de houding van de Europese landen op Bali kon een inzet worden bespeurd die uit is op beperking van onze consumptiedrift en materiële krimp in het Noorden kan inhouden. Als wij willen reduceren, moet dat ergens vandaan komen. Nu spreken wij graag over Europa als waardengemeen­schap. Dat kan semantiek zijn voor mooie woorden zonder enige consequentie voor concreet gedrag. Maar waarden dragen en sturen het gedrag, en gedrag vraagt tegelijkertijd om rekenschap in termen van geleefde waarden. Mag ik, tot slot van mijn bijdrage, de staatssecretaris vragen welke waarden van Europa ten grondslag liggen aan een beleid dat gericht is op beheersing van het klimaatvraagstuk? Welke waarden worden door onze regering daarbij actief ingebracht? Ik zie uit naar het antwoord van de regering.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik begin met een kleine aanloop. Het statenmodel zoals zich dat in Europa in de loop van vooral de negentiende eeuw ontwikkeld heeft, de natiestaat, is over de hele wereld gangbaar geworden. En waar het dat nog niet is, lijken de ontwikkelingen toch vooral die kant op te gaan dat het ook daar het nagestreefde model wordt.

In de tweede helft van de achttiende eeuw en in de negentiende eeuw heeft het begrip natie inhoud gekregen, deels spontaan, deels gecultiveerd, door intellectuelen en zeker ook door staten die er belang bij hadden, zodanig gecultiveerd zelfs dat er vaak gezegd wordt dat in die periode de natie "erfunden", uitgevonden is. En, eerst al in de negentiende eeuw, maar daarna vooral in de twintigste eeuw heeft de nauwe binding tussen natie en staat gestalte gekregen in het streven om zoveel mogelijk de hele bevolking op het grondgebied, ook wie dat nog niet echt zo voelde, op te voeden tot leden van de dominante, staatsdragende natie. Dat betekende dus ook het tegengaan van gevoelens onder minderheidsgroepen die zich zouden kunnen ontwikkelen tot een eigen natiegevoel. En aan de andere kant betekende dat onder de minderheden die kans zagen een eigen natiegevoel te ontwikkelen, het streven naar een eigen staat, het loskomen uit de "volkerengevange­nissen" Rusland, Oostenrijk-Hongarije, het Ottomaanse Rijk. In de negentiende eeuw werd dat proces nog tegengewerkt, maar in de twintigste eeuw werd het als uitgangspunt bij de beoordeling van het recht op eigen staatsvorming ruim gehonoreerd. Alle nieuwe staten van na de Eerste Wereldoorlog danken daar hun bestaan aan, en het opruimen van minderheden, ethnic cleansing, in diezelfde tijd en vooral na de Tweede Wereldoorlog is daar eveneens aan te danken. Dat daarbij het internationaal recht noch de mensenrechten de leidraad waren, is duidelijk.

In West-Europa heerst hier en daar het idee dat wij in deze moderne tijd staten gewoon als bestuursstructuren moeten beschouwen, die natuurlijk recht moeten doen aan al hun inwoners, maar die in staat zijn zich te onttrekken aan identificatie met de op haar grondgebied aanwezige volken. De staat voldoet dan als hij maar de klassieke en vooral ook de sociale mensenrechten weet te beschermen. Maar in het algemeen blijkt dat, zelfs in Nederland, een misvatting te zijn.

Het proces van door natiegevoelens gedreven staatsvorming is immers nog niet afgelopen. Het is op heel veel plaatsen in de wereld werkzaam, wij lopen er aan de randen van de Europese Unie tegenaan, zowel bij gedoodverfde aankomende lidstaten als bij nabuurstaten. En dat kan niet alleen maar aan een nog wat middeleeuwse cultuur geweten worden. Wij lopen er immers ook binnen de Unie en zelfs in West-Europa tegenaan. Kleine en vooral allochtone minderheden vormen geen bedreiging voor de natiestaat. Het natiegevoel kan er zelfs door aangewakkerd worden, zie Trots op Nederland. Waar echter grotere en vooral autochtone volken moeten samenleven, ontstaat ook in West-Europa her en der het streven naar autonomie, heel vaak aangevuld met een stroming die niet minder dan een eigen natiestaat wil. Vlaanderen, Catalonië, Schotland: in alle hoeken van West-Europa zijn ze te vinden. Voor een aantal leden van de EU is dat ook de reden om tegen de onafhankelijkheid van Kosovo te zijn. Dit verschijnsel is dus niet uit de tijd, maar zelfs heel actueel.

De Europese Unie staat bij heel veel van de uit de hand lopende tegenstellingen in haar omgeving als een door loyaliteitenconflicten verscheurde moeder toe te kijken. En het is ook niet makkelijk om in concrete gevallen voor de ene of de andere oplossing te kiezen, want overal zitten zowel morele als zakelijke en machtspolitieke aspecten aan. Toch moet er, lijkt mij, de wil zijn om hier en daar duidelijk te kiezen, en niet situaties te bestendigen die geen uitzicht bieden op een normale ontwikkeling van de betreffende gebieden. Ik kom daar straks op terug.

De Europese Unie heeft haar leden heel veel goeds gebracht. Verzoening tussen erfvijanden, economische ontwikkeling, een ongekende vrijheid om te gaan en te staan waar wij willen en ook de mogelijkheid om met elkaar ontwikkelingen te beïnvloeden waar wij anders geen enkele invloed meer op zouden hebben. Maar wij moeten dat wel willen.

De gemeenschappelijke markt en de bijbehorende gezamenlijke handelspolitiek heeft juist ons heel veel opgeleverd, maar waarom beschouwen wij dan de Europese invoerrechten die toevallig in Nederland worden geheven nog steeds als Nederlandse afdrachten aan de Unie, waardoor wij onze nettobetalerspositie flink opkloppen?

Waarom verstoppen wij de middelen die de EU nodig heeft liever in onduidelijke afdrachten dan in een duidelijk aanwijsbare uniforme belasting bestemd voor de Europese Unie? Dat zou de zichtbaarheid, de duidelijkheid, ten goede komen, en dan zou ook iedereen kunnen merken dat het om nog niet 1% van het nationaal inkomen gaat.

Waarom hechten wij zo enorm aan fiscale soevereiniteit – ik hoor het staatssecretaris De Jager nog zeggen – terwijl wij een groene vliegbelasting invoeren waarvan duidelijk is dat die alleen maar echt groen resultaat kan hebben als alle omringende landen dat ook doen?

Waarom neemt iedereen, in ieder geval de Nederlandse regering in uitlatingen van de staatssecretaris, zo opzichtig afstand van het zogenaamde Europese burgerlijk wetboek, het "common frame of reference" van de Study Group on a European Civil Code. Dat is natuurlijk nog lang geen echt wetboek, maar het zou kunnen helpen bij het vinden van wegen om de verschillende rechtsstelsels te laten convergeren. Juist in het burgerlijk recht zou een grotere eenheid in regelgeving toch heel veel praktische problemen kunnen oplossen? En is daar nu werkelijk nationale eigenheid mee gemoeid? Wij hebben vroeger al eens ons oudvaderlandse recht aan de kant gezet voor Romeins recht en voor de Franse code civil. Dat ze daar in Engeland wat moeite mee hebben kan ik mij voorstellen, maar voor Nederland zou dit een uitgelezen kans op vereenvoudiging van de internationale relaties moeten zijn. En daar moeten wij het in Europa toch juist van hebben?

De Europese Unie heeft veel opgeleverd, maar is dus wat ons betreft nog niet af. De Europese Unie is toch ook de mantel om al die natiestaten die haar met elkaar hebben gevormd? Zij schept uit die veelheid van naties een eenheid waarin iedereen een minderheid is geworden. Zij verdedigt de veelvormigheid en veeltaligheid als een waardevolle eigenschap en relativeert die tegelijk door haar blote bestaan. Europa zou minder gedomineerd moeten worden door de staten en meer een eigen politiek leven moeten leiden. De grotere zeggenschap van het Europees Parlement in het nieuwe verdrag geeft daar meer mogelijkheden toe. Het politieke belang van het parlement wordt groter. Maar Europese politiek wordt pas echt voelbaar voor iedereen, wanneer wij rechtstreeks en met heel Europa stemmen op Europese kandidaten en niet meer wij apart voor de zetels in Brussel voor Nederlandse kandidaten. Ik neem niet aan dat de minister daar direct voor gaat pleiten, maar ik zou wel willen weten wat hij daarvan vindt. Zo'n echt pan-Europees parlement zou een goed tegenwicht kunnen zijn tegen de nieuwe vaste voorzitter of president van de Europese Raad, die immers bij uitstek het collectief van de staten vertegenwoordigt.

Hoewel er een zeker risico is dat deze nieuwe "president" van Europa botst met de voorzitter van de Commissie en er daar tussenin dan ook nog een Hoge Vertegenwoordiger moet opereren, denk ik dat een echt gezaghebbende raadsvoorzitter in staat zal kunnen zijn de soms tegengestelde belangen van lidstaten tot een gezamenlijk belang te smeden, en dat is voor de effectiviteit van het werk van de Commissie waarschijnlijk meer een voordeel dan een nadeel. Ik denk daar misschien anders over dan collega Kuiper. Wij zijn dus voor een echt gezaghebbende raadspresident en niet voor alleen maar een technisch voorzitter. Ik hoor graag wat de bewindslieden daarvan denken.

Europa is nog niet af, maar de wereld daarbuiten, vanuit Europese optiek tenminste, nog minder. En dat is iets waar wij, Europa, direct bij betrokken zijn, zeker wanneer het gaat om de directe buren die bijna allemaal staan te trappelen om Europa binnen te trekken. Aan sommigen is ook beloofd dat zij dat na kortere of langere tijd ook zullen mogen, anderen hebben die hoopgevende belofte nog niet gekregen en nog anderen weten bijna zeker dat ze die nooit zullen krijgen. De mogelijkheid van een toekomstig lidmaatschap is een wortel geworden die buurlanden voorgehouden kan worden en waarvoor ze tot heel veel bereid zijn. Dat is gebleken bij Roemenië en Bulgarije. Het toekomstig lidmaatschap leidt tot grote inspanningen, het rustig bezit van het lidmaatschap doet dat blijkbaar minder. Het is dus verstandig de wortel niet te snel weg te geven; dat hebben wij geleerd. Maar dat neemt niet weg dat het uitgangspunt van de Unie wel is om Europese democratieën, alle Europese landen die aan de criteria voldoen, in aanmerking voor lidmaatschap te laten komen. Dat is zonder beperkingen geformuleerd.

Het onder één kader van nabuurschapsbeleid brengen van de oostelijke en de zuidelijke buren neemt niet weg dat het om twee verschillende soorten landen gaat, namelijk Europese en niet-Europese. Het is onvermijdelijk dat door de Europese nabuurlanden dit beleidskader gevoeld wordt als de eerste opstap naar lidmaatschap. En waar zulke landen bereid zijn tot extra inspanningen en er mogelijkheden zijn voor een "enhanced agreement" – verdergaande overeenkomsten zoals met de Oekraïne worden uitgewerkt – zou dat ook, zonder overspannen illusies te scheppen, geaccepteerd moeten worden als een stap in die richting. Ik hoor daar graag de mening van de bewindslieden over. Is dit "enhanced agreement" overigens een voorbeeld van iets wat wij ons bij partenariaat moeten voorstellen?

Voor de zuidelijke naburen is er geen mogelijk uitzicht op lidmaatschap, maar in plaats daarvan een Barcelonaproces en nu dus een Mediterrane Unie. Nu die nieuwe unie aan de Europese kant ingebed is in de bestaande EU-structuren – zo lijkt het in ieder geval – is dit misschien wel een bruikbaar vehikel om tot nieuw elan te komen, waarbij dan meer dan voorheen die buurlanden zelf tot eigenaar en motor van het proces gepromoveerd kunnen worden. Zien de bewindslieden daar heil in of zien zij dit nog niet gebeuren? Dat proces moet dan, naast heel nuttige en concrete acties als het schoonmaken van de Middellandse Zee, naar onze mening allermeest gericht zijn op het tot stand brengen van rechtsstatelijkheid, rule of law, betrouwbaarheid van de overheden. Als dat voldoende op gang komt, is dat als zodanig een prikkel voor sociale en economische ontwikkeling. En direct na de rechtsstatelijkheid volgt democratie. In Noord-Afrika betekent dat het accepteren van bijvoorbeeld de Moslimbroederschap als een islamistische, maar, voor zover wij kunnen zien, vreedzame en op goed bestuur gerichte partij in het democratische proces. En – zo concludeer ik niet zonder moeite – in de Palestijnse gebieden betekent het acceptatie van Hamas als in principe in aanmerking komende gesprekspartner. Ik zeg dat vanuit de overtuiging dat Europa nooit een uitkomst zonder Israël zal kunnen accepteren, maar ook vanuit de overtuiging dat het niet verdedigbaar is om de door ons zelf gepropageerde Palestijnse democratie zomaar aan de kant te schuiven. Oud-president Carter geeft daarbij wat ons betreft een goed voorbeeld.

Ik weet niet of de minister dit laatste met mij eens is, maar ik neem aan dat hij wel met mij eens is dat juist voor het aanpakken van heel moeilijke problemen en het maken van de daarbij horende heel moeilijke keuzes, een Europa met een gezamenlijk buitenlands beleid, met één stem, van ongelooflijk groot belang is. "Teneinde beter te worden gehoord is het van belang dat Europa met één stem spreekt", zo staat in de verklaring van Balkenende en Sarkozy van begin dit jaar.

Als in de nieuwe constellatie de Hoge Vertegenwoordiger die Europese stem kan laten horen, gesteund door een raadspresident die niet alleen de kleine maar ook de grote lidstaten op een gezamenlijke politiek weet te verenigen, dan zullen wij dat een grote vooruitgang vinden. Het zou ook goed zijn als Europa zich in het buitenland op één plaats laat vinden. Gezamenlijk gebruik van consulaten of EU-consulaten zou een heel belangrijke stap kunnen zijn en trouwens ook een logisch uitvloeisel van het EU-burgerschap. Kan Nederland daaraan bijdragen?

Ik kom op de landen die geacht worden op termijn lid te worden van de EU. De lastigste daarbij is momenteel natuurlijk Servië, dat zonder twijfel als hoofdschuldige van de reeks Balkanoorlogen beschouwd moet worden, maar dat zich op zijn beurt, en niet helemaal ten onrechte, ook in hoge mate gekrenkt voelt in zijn gevoelens en zijn aspiraties als natie. Ook in dit geval probeert Europa een stap in de richting van het lidmaatschap, namelijk de Stabilisatie- en associatieovereenkomst, als wortel aan de Servische bevolking voor te houden om het gewenste pro-Europese stemgedrag te krijgen. Maar daarbij werken Nederland en België tegen, en met goede argumenten. Maar toch, alles afwegende, denken wij dat het toch het beste is als ook Nederland meewerkt. Als Servië de nationalistische kant kiest, zullen Mladic en Karadzic hun verdere dagen in vrede kunnen slijten en zal Servië nog meer geïsoleerd raken dan het al is. Dat is in niemands belang. Wij zouden de minister willen vragen zijn houding in dezen te heroverwegen. Maar dat betekent natuurlijk niet dat de eis van samenwerking met het oorlogstribunaal wordt losgelaten!

Toch is dat niet het enige in verband met Servië. Ik kom terug op waar ik mijn verhaal mee begon. Waar staten niet voldoen aan het model van de natiestaat is in heel veel gevallen ook geen sprake van een stabiele staat. Nieuwe staatsvorming van volken of het bijeenbrengen van de natie in één staat, stuit op onoplosbare problemen in menggebieden en ook waar dat niet het geval is, stuit het vaak op onwil van meerderheden in bestaande staten zodat er geen oplossing in overeenstemming met het internationaal recht bereikbaar is. In het geval van Kosovo heeft dat laatste zich voorgedaan. In dit geval heeft Europa gekozen voor het morele recht van de Kosovaars-Albanese natie en daarmee tegen de internationale rechtsregels. En terecht in een situatie waar al meer dan honderd jaar bloedbaden worden aangericht om deze provincie te kunnen krijgen en daarna te kunnen houden. Maar nu een provinciegrens tot staatsgrens is gemaakt – het ging hier niet om een republiek van het oude Joegoslavië, maar om een provincie van Servië – is dan niet het meest logische vervolg om deze grens zo goed mogelijk op de bevolkingssamenstelling te laten aansluiten? Het blijft behelpen, maar bij Mitrovica kan de grens getrokken worden, zoals in 1920 de grens in Sleeswijk, in Silezië en in Mazurië werd getrokken, op basis van een volksstemming. Minister Verhagen heeft een keer de moed gehad een suggestie in die richting te doen en is daarvoor van veel kanten weggehoond, maar in de huidige situatie lijkt die oplossing zowel voor Servië als voor Kosovo toch de meest praktische. Ik hoor graag hoe de minister daar nu over denkt. Bij de zuidelijker enclaves is deze oplossing niet goed mogelijk, maar een vorm van zelfbestuur en mogelijk ook een vorm van formele binding tussen Servische burgers in Kosovo en de Servische staat zou misschien uitgewerkt kunnen worden, daar is ook wel eens eerder over gesproken. Dat zou tegemoet komen aan het sterke gevoel in Servië dat het hier volksgenoten betreft, en het zou misschien een model kunnen worden voor soortgelijke situaties. Hongarije heeft daar zonder twijfel grote belangstelling voor.

De keuze die de EU in Kosovo gemaakt heeft voor de wens van de bevolking vormt onvermijdelijk een precedent. De conclusie dat bestaande grenzen niet altijd heilig zijn, kan op nog enkele plaatsen toegepast worden voor het oplossen van conflicten. Bosnië-Hercegovina sla ik deze keer maar over, alhoewel de Sloveense minister-president Janez Janša daar begin van dit jaar nog over zei dat het een grotere bedreiging voor de stabiliteit vormt dan Kosovo. Maar ook de bevroren conflicten bij onze oostelijke nabuurstaten hebben enkele mooie voorbeelden. Moldavië heeft een bevolking die etnisch merendeels Roemeens is, maar Transnistrië heeft dat niet. Het is ook historisch nooit deel geweest van Roemenië of van het prinsdom Moldavië. De grens is hier in 1940 getrokken door Stalin, die wel meer grenzen trok vanuit een politiek van verdeel en heers. De bevolking van Nagorno Karabach is Armeens, het door Armenië bezette gebied eromheen had een nu grotendeels gevluchte Azerbeidjaanse bevolking. De toedeling van Nagorno Karabach aan Azerbeidzjan was ook een actie van Stalin. Kunnen deze situaties niet tot een duidelijk standpunt leiden? In de twee conflictgebieden in Georgië ligt het wat ingewikkelder, alhoewel ook Zuid-Ossetië een duidelijk aanwijsbare meerderheid van Osseten met een duidelijke mening heeft. De meeste van al deze conflicten zijn trouwens ontstaan op het moment dat de in 1991 nieuw ontstane opvolgerstaten van de Sovjet-Unie een sterk nationalistische politiek kozen, met weinig oog voor de minderheden. Maar dit is wel het effect.

Al deze conflicten worden natuurlijk niet zo maar even opgelost, zeker ook niet door een ferm standpunt van de EU. Maar misschien mag van de EU, en van onze bewindslieden, wel verlangd worden dat zij uitdrukkelijk rekening willen houden met de etnische samenstelling van de conflictgebieden en dat ze gevoelens en keuzes van de betreffende etniciteiten een zwaar gewicht toekennen. Daarmee zou de overeenstemming met Rusland groter in plaats van kleiner worden. Er blijven hoe dan ook minderheden en er blijft dus ook noodzaak om minderhedenrechten te bewaken, te eisen, van oude en nieuwe staten. Maar het eerste is toch om te proberen de grenzen zo te trekken dat minderhedenproblematiek niet groter gemaakt wordt dan nodig is. En het tweede is dan, dat om de staten, met hun minderheden, als een mantel een breed gedragen overkoepelende entiteit zou moeten liggen die bestaande en nieuwe grenzen weer relativeert, minder zichtbaar, minder storend, minder gevoelig maakt, zoals dat ook in West-Europa is gegaan. Misschien is dat wat collega Kuiper net aanduidde: een goed functionerende, duidelijk eigen staat is nodig en een goed functionerende bestuurslaag sui generis daarboven. Een mooie taak voor de Europese Unie, lijkt mij. En ik hoop dat de bewindslieden dat met mij eens zijn. Ik zal graag hun reacties vernemen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Voorzitter: Dupuis

Naar boven