Aan de orde is de behandeling van:

de planologische kernbeslissing Ruimte voor de rivier (30080).

De voorzitter:

Ik heet de minister van Verkeer en Waterstaat bijzonder hartelijk welkom in dit huis.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Eigeman (PvdA):

Voorzitter. Ik spreek deze bijdrage uit namens de fracties van GroenLinks en de PvdA.

Wij beslissen vandaag over een ruimtelijk raamwerk dat van groot belang is voor de manier waarop een karakteristiek deel van Nederland is ingericht. Nederland Waterland. Ons rivierengebied is bij uitstek symbool voor maakbaar land, land veroverd op de natuur. Het is het soort beslissing dat past in de benadering, zoals deze Kamer die heeft gekozen in het geïntegreerde beleidsdebat over de ruimtelijke economische ontwikkeling van ons land in maart 2005. In dat debat is onder meer gesproken over het gegeven dat uiteenlopende planningshorizonten worden gebruikt voor de verschillende aspecten van het ruimtelijke beleid. Het ontbreekt aan een heldere, samenhangende visie op hoe er moet worden ingespeeld op langetermijnontwikkelingen, zoals klimaatverandering, zeespiegelstijging en hoogwaterproblemen. Dat speelt ons bij deze PKB ook parten. De Kamer heeft eertijds met algemene stemmen de motie-Lemstra aangenomen, waarin de regering is verzocht – ik citeer – "de Staten-Generaal te voorzien van haar langetermijninvesteringstrategieën die rekening houden met de zeer lange voorbereidingstijd van grote nationale investeringen." De motie spreekt in het dictum verder van scenario's en een objectief en integraal beoordelingskader.

Een dergelijk kader ontbreekt op dit moment. In feite is de duurzaamheid van het totale pakket van maatregelen niet goed te bepalen, is de ratio van de volgtijdelijkheid in het pakket niet goed vast te stellen en lopen wij het gevaar dat een vrijbrief wordt afgegeven voor een louter technische aanpak. Niet de beschikbaarheid van bulldozers is maatgevend, maar de politieke beoordeling. De rapporten over feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de aanpak van Ruimte voor de rivier buitelen over elkaar heen. Naar het oordeel van onze fracties moeten wij de ruimte houden om plannen aan te passen aan nieuwe inzichten. In het rapport "De lerende overheid" van de WRR dat in september van dit jaar verscheen, is het begrip "ongetemde problemen" cruciaal. Cognitieve zekerheid, dan wel onzekerheid bepaalt mede de mate waarin problemen tembaar zijn of niet. Het is geen schande je planningen daarop aan te passen. Dat heeft vervolgens ook consequenties voor de politieke besluitvorming en de wijze waarop daarop controle kan worden uitgeoefend door het parlement en door betrokken burgers. Dat klemt des temeer als wij de internationale context in dit debat betrekken. Het verschijnen van de Europese richtlijn Hoogwater moet gevolgen hebben voor de wijze waarop wij deze PKB uitvoeren. Ik kom daarop terug.

De PKB is nadrukkelijk een raamwerk en bepaalt het kader voor de sturing voor de komende decennia. De PKB omvat geen concrete beleidsbeslissingen. Er is geen direct bindende, planologische doorwerking. Uitvoering vergt nog een een degelijk stuk juridisch en bestuurlijk werk. Toch gaat het tegelijkertijd over ingrijpende maatregelen met grote gevolgen voor mensen die in het gebied wonen en voor landschap en natuur. De PKB heeft in de aanloopfase dan ook veel reacties opgeroepen. Alvorens daar dieper op in te gaan, wil ik eerst enkele opmerkingen kwijt over het proces van besluitvorming richting de Kamer.

De PKB is op 7 juli 2006 door de Tweede Kamer vastgesteld. Wij hebben in deze Kamer begin september de procedure vastgesteld en afgesproken dat wij op 14 november, vandaag dus, tot plenaire behandeling zouden komen, niet wetende van de hectiek van de splitsingswet. Op 19 september ontvingen de burgers van Lent een brief, waarin letterlijk staat dat de besluitvorming over de PKB is afgerond. Op 25 september 2006 tekenen de heren Keijts, DG Rijkswaterstaat, en Dierikx, DG Water, de zogenoemde programmaopdracht voor de planstudie, aldus de berichtgeving op de website www.ruimtevoorderivier.nl. Die opdracht behelst afspraken over de planstudiefase en ondersteunt de uitvoering van de circa 40 maatregelen uit de PKB Ruimte voor de rivier. Voortvarendheid is te loven, maar naar de burgers toe wordt de indruk gewekt alsof de besluitvorming door deze Kamer er niet meer toe doet. Dat gevoel wordt nog versterkt als wij kijken naar de antwoorden in de memorie van antwoord. Die zijn mager, onvolledig en geven de indruk van: shift-kopieer. Deze wijze van handelen suggereert een zeker dédain naar deze Kamer, een vorm van "contempt of parliament", zoals de Engelsen dat noemen. Ik wil van de minister weten of de behandeling vandaag nog enige zin heeft of dat de antwoorden inzake deze eerste termijn al klaar liggen en ik bij van wijze van spreken nu beter kan stoppen.

Het antwoord op deze vraag reikt verder dan dit debat. De PKB is zowel een abstractie, waarin een vergezicht wordt neergezet, als een pakket van maatregelen, waarvoor nog nadere studie verricht moet worden en nadere bestuurlijke en juridische procedures gevoerd moeten worden. Denk bijvoorbeeld aan de Wet Milieubeheer. Burgers zijn daarvan afhankelijk. Als die uitwerking moet plaatsvinden onder de doem van het beeld dat het allemaal al geregeld is, dan is dat slecht voor het vertrouwen van burgers in de democratie. Het lijkt erop dat voor de uitvoering nauw zal worden samengewerkt met decentrale overheden. Met name provincies krijgen een zware rol. Die rol moet niet belast worden met een vergroting van de vertrouwenskloof met boeren en burgers.

Onze fracties juichen het toe dat er in de uitwerking van het proces ruimte voor de decentrale overheid wordt geschapen; de procesvoering kan zo meer op maat gemaakt worden. Dit vereist tegelijkertijd aandacht voor de samenhang. Wij hebben bij de schriftelijke voorbereiding aandacht gevraagd voor het rivierengebied als ruimtelijke eenheid, wat tot een samenhangend pakket op het gebied van veiligheid en ruimtelijke kwaliteit zou kunnen leiden. Voorts hebben wij aandacht gevraagd voor de bescherming van het totaal van het rivierengebied als nationaal landschap. Het antwoord op onze vragen is teleurstellend. Ik vraag de minister, alsnog aan te geven op welke wijze nu de samenhang bewaakt wordt, mede in het licht van het gegeven dat decentraal meer ruimte gemaakt wordt. Ik vind de kale verwijzing naar de Nota Ruimte te mager; het gaat om de visie van de regering en ik mag van deze minister toch verwachten dat zij een opvatting formuleert over de kansen die een benadering vanuit het landschapsbeleid biedt, ook voor haar beleid.

Ruimte voor de rivier is noodzakelijk, onder meer omdat meer smelt- en regenwater ons land binnenstroomt. In oude tijden is er ook sprake geweest van fluctuaties, maar nu speelt het gedrag van mensen een veel grotere rol. In het voorlopig verslag is hierop gezinspeeld door een relatie met het klimaatbeleid te leggen. In feite is het zo dat hoe beter wij slagen in het terugdringen van de uitstoot van CO2, des te minder zwaar wij hoeven in te grijpen in de loop van rivieren. In de communicatie is wat ons betreft te weinig aandacht besteed aan dit aspect. De oproep van Blair en Balkenende om de krachten te bundelen om de uitdagingen van klimaatverandering in Europa samen op te pakken kan zó vertaald worden naar het programma Ruimte voor de rivier. De discussie over de hoeveelheid water die bij Lobith en Maastricht binnenkomt, wordt naar ons idee losgemaakt uit de context van het milieubeleid. Dit maakt de discussie op voorhand moeilijker. Ook hierbij is meer oog voor samenhang van belang.

Dit geldt ook voor het reconstructiebeleid en het beleid inzake de inrichting van het landelijk gebied. Meer oog voor samenhang vergroot de kansen op een beter draagvlak. Verkokering als gevolg van de wijze van organiseren door de overheid is fnuikend voor een heldere relatie met betrokken burgers. Zij zijn terecht niet geïnteresseerd in en hebben geen boodschap aan de doolhoven van de bureaucratie.

In juni van dit jaar is in EU-verband een politiek akkoord bereikt over de Hoogwaterrichtlijn, in maart 2007 volgt de vaststelling onder Duits voorzitterschap. In de beantwoording van de vragen hierover stelt de regering dat deze richtlijn geen directe gevolgen heeft voor de PKB Ruimte voor de rivier. Het is maar hoe je ernaar kijkt. Het principe van niet afwentelen biedt in theorie kansen, aldus de memorie van antwoord, voor het beperken van de toestroom van water vanuit Duitsland en België. Als er van die kansen gebruikt gemaakt wordt in een modelmatige benadering – de theorie van de hoeveelheden van 16.000 - 18.000 m3/sec bij Lobith – kunnen wij op een andere wijze omgaan met de veiligheidsrisico's en met de gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit. Wij kunnen door goed gebruik te maken van het instrumentarium van de Hoogwaterrichtllijn bij een veel actievere samenwerking met Duitsland, België en Frankrijk over andere beleidsperspectieven en alternatieven praten. Het is een kans om Europa in een ander daglicht te zetten. Wij moeten deze kans grijpen, want het is niet uit te leggen dat wij in Nederland miljoenen euro's uitgeven omdat wij met de buren niet tot zaken kunnen komen. En het is zeker niet uit te leggen omdat wij gezamenlijk profijt kunnen halen uit deze samenwerking. De hoeveelheid water die de Rijn en de Maas af komt zakken, en de snelheid waarmee dat gebeurt, kan bovenstrooms worden beïnvloed. Het is voor mij helder dat het beter is om dit niet af te dwingen, omdat dit bij Europese samenwerking sowieso niet goed werkt. Maar het schept wel een kader, ook rechtskundig, om met name met Duitsland stappen te kunnen zetten om de hoeveelheid water die per seconde Lobith passeert, zodanig terug te dringen dat de meest ingrijpende maatregelen opnieuw afgewogen kunnen worden. Dit betekent dat wij ook in juridische zin met de Hoogwaterrichtlijn zo nodig de druk op Duitsland zouden kunnen verhogen. Het kost wat meer tijd, maar daarin investeren kan later een hoop extra kosten voorkomen. De uitwerking van de Hoogwaterrichtlijn past niet in de fasering die is uitgezet voor de PKB, waarin het jaar 2015 zo belangrijk is. Kan de minister aangeven hoe zij aankijkt tegen een wat andere fasering waarmee meer profijt getrokken kan worden van de uitwerking van Hoogwaterrichtlijn? Welke risico's zou dit met zich meebrengen? En zijn in de afweging van die risico's andere mogelijkheden voor rivierverruiming denkbaar? Naar het oordeel van onze fracties is de uitvoering van een aantal maatregelen met een ingrijpend karakter aan nadere voorwaarden te binden aan de hand van de mogelijke effecten van afspraken op internationaal niveau. Het gaat ons er niet om, de effecten van het klimaatbeleid op de hoeveelheden water te relativeren. Als voormalig bestuurder van het rivierenland, in 1995 voor de eigen gemeente Culemborg verantwoordelijk voor de evacuatie van 25.000 mensen, weet ik wat waterhoogten kunnen doen. Dat speelt in de periode eind januari, begin februari in de beleving van mensen nog steeds een rol. Toch is duidelijk dat een maatgevende afvoer van 18.000 m3/sec twijfels oproept. Ik verwijs naar een artikel uit De Telegraaf waarin de hoogleraar waterstaatsgeschiedenis Van de Ven, lid van het expertisecentrum waterkeren, werkgroep rivieren, beargumenteert waarop die twijfels gebaseerd zijn. Het is niet vanwege het feit dat het wel meevalt, maar vanwege bewegingen bovenstrooms. Hij toont mijns inziens aan dat het peil van 18.000 m3/sec bij Lobith niet gehaald kan worden en zelfs 16.000 m3/sec niet, omdat bij die hoeveelheden de waterkeringen stroomopwaarts in de Rijn het al begeven hebben, zelfs met het pakket van maatregelen dat de Duitsland zich tot 2020 heeft voorgenomen. Kent de minister deze opvattingen? Hoe kijkt zij er tegenaan en welke gevolgen zouden zij moeten hebben voor de thans voorgestelde aanpak?

De PKB omvat meerdere stevige ingrepen. Mijn fractie hoeft niet elke interventie weer afzonderlijk te wegen. Dat is niet onze rol. Wel kijken wij kritisch naar de kwaliteit van het proces en naar de noodzaak van zware ingrepen. Ik heb eerder geconstateerd dat de PKB een mix van abstract en concreet is. Dat maakt het lastig om de interdependentie van maatregelen te wegen. Veel maatregelen vragen nog nadere studie en de effecten zijn niet allemaal even helder bij het uitzetten van deze PKB. De fasering in de besluitvorming is ook van belang om nadere afweging mogelijk te maken. Ik verwijs in de eerste plaats naar de planvorming bij Zutphen waar de stuurgroep IJsselsprong momenteel hard werkt aan alternatieven voor dijkverleggingen, waarmee meer integrale oplossingen mogelijk worden. Wij dringen er op aan, in de planvorming ruimte te laten voor nieuwe inzichten en het werk van de partners in de regio een serieuze kans te geven.

Wij vinden dat zeker ook van belang voor de Hoogwatergeul Veessen-Wapenveld. Ik ben in het gebied geweest en heb de mogelijke effecten op mij laten inwerken. Er komt over een afstand van enkele kilometers een virtuele rivier te liggen: twee dijklichamen van zeven meter hoog met een tussenliggend gebied dat bij een bedreigend hoge waterstand onder water gezet wordt. Het gebied wordt leeggemaakt. Huizen, stallen en dergelijke gaan weg, verbindingswegen worden onderhoudsarm et cetera. Boeren mogen hun grond, grasland, wel houden, maar bedrijven worden verplaatst. Veel is nog onduidelijk, behalve dat het landschap, het open gebied waarin Veluwerand en rivierenlandschap in elkaar overlopen, grote veranderingen ondergaat. De bedrijfsvoering wordt moeilijker door de aanleg van dijken en het gebrek aan verbindingswegen en de waarde van de grond daalt omdat er altijd onzekerheid is over het mogelijk onderzetten van het gebied. Bovendien liggen tussen de oude en de nieuwe dijken de twee gehuchten Veessen en Vorchten, die als het ware op een eiland komen te liggen als het water de groene rivier instroomt. Het veiligheidsgevoel van betreffende inwoners komt dat niet ten goede. Kan de minister ingaan op de risico's door de aanleg van de geul en op de aspecten van faalkansen bij inlaat en uitlaat? Hoe kijkt de minister aan tegen deze risico's in relatie tot het huidige risiconiveau? Het gaat om ongeveer 1000 mensen en zo'n 35 veebedrijven, waarvan er daadwerkelijk negen tot elf moeten verdwijnen. Extra schrijnend is dat het hier gaat om een kerngebied uit de MKZ-crisis, waardoor al een koude sanering heeft plaatsgevonden. Het steekt dan dat de effectbeschrijving voor de landbouw wat beperkt is, zeker omdat de kwaliteit als landbouwgebied onomstreden is. In de planvorming wordt uitgegaan van behoud van eigendom en gebruik door de boeren die nu nog in het gebied zitten. Zij worden gecompenseerd voor de lasten van de veranderingen. Hoe ver gaat die compensatie? Welke afspraken over vergoedingen zijn er te maken? Wat heeft de regering ervoor over om een gebied dat hoge kwaliteit heeft voor de grondgebonden landbouw – zie het reconstructiebeleid – waar unieke kansen liggen voor verweving van landbouw, natuur, landschap en wonen, op te geven en te bestemmen als groene rivier. Is het dat allemaal waard en is het niet beter alternatieven te bezien?

In feite is de uitdrukking "groene rivier" een verhullende term. Het klinkt veelbelovend maar de werkelijkheid is minder fraai. Het is ook niet nieuw. Ik citeer Van der Wouds "Het Lege Land" over de geschiedenis van de ruimtelijke ordening in Nederland in de negentiende eeuw, tussen 1798 en 1848. Hij spreekt van een restauratieplan voor de grote rivieren van Cornelis Velsen, noemt deze plannen "een intelligente en subtiele manipulatie" en spreekt van een aanpak "gebaseerd op het inzicht in en respect voor het karakter van een waterstroom, de 'waterbeweegkunde'." Hij ziet een sterk contrast met de oplossing die uiteindelijk gekozen is door een staatscommissie in 1825: "de overlaat won - een verlaagde plek in een dijk waarover de rivier bij extreem hoog water kon wegvloeien in een traverse of 'groene rivier', een onbewoond gebied met louter grasland tussen lage kaden, dat als een tijdelijk reservoir kon dienen." Hij vergelijkt vervolgens die oplossing met "de aderlating van een ziekte" en spreekt van symptoombestrijding. Tot slot uit dit overigens ook verder zeer lezenswaardige boek een citaat uit kritische rapporten van rivierkundigen uit die tijd: "Alle zogenaamde verlaagde dijken, overlaaten of duikeldammen, zyn schadelyk en rivier bedervende".

Wij moeten niet in geschiedenis blijven hangen, maar er wel van willen leren, zeker omdat commentaren van hedendaagse critici op de gekozen, vooral technisch hoogwaardige oplossingen sporen met de door Van der Woud beschreven negentiende-eeuwse praktijk. We maken ons inziens te weinig gebruik van de eigen mogelijkheden van de rivier en willen vooral robuust bouwen. Ik verwijs naar een memorandum van Van der Ven, die onder meer stelt dat "beteugeling van een levende rivier bijzonder ingewikkeld is". Hij verwijst daarbij naar de praktijk van de maatregelen in het kader van de Maaswerken.

De opvattingen in "Het Lege Land" spreken ons aan. De stroom van de huidige rivier moet leidend zijn bij oplossingen. Je kunt de optie van de hoogwatergeul openlaten. Dat kan, want het gebied blijft landbouwgebied en dus leeg. Er worden geen huizen gebouwd en er komt geen nieuwe industrie. Wij bepleiten nader onderzoek te doen naar andere mogelijkheden, zoals het benutten van afspraken internationaal. Dat kan zonder de veiligheidsnorm te schenden, want de IJssel kan nu 16.000 m3/sec hebben. Aan de wettelijke norm voor 2015 wordt dus voldaan, als wij een aantal maatregelen hebben genomen. De geul is alleen nodig om de 18.000 m3/sec te halen. Dat kan in de tijd gezien anders gepland worden en bovendien zijn er meer opties, waarvoor dan ook meer studietijd is. Buitendijkse oplossingen hebben onze voorkeur; oplossingen die minder belastend zijn voor de omgeving. Vergraving van uiterwaarden en meestromende geulen leveren nieuwe kansen voor natuur. Het levert bovendien een generatie boeren tientallen jaar extra en vergroot dus de kans dat de bedrijven langer voortbestaan. Dat spoort met de informatie uit het reconstructiebeleid, waarin het gebied als een hoogwaardig gebied voor grondgebonden landbouw is getypeerd en met het in stand houden van het landschappelijk waardevolle overgangsgebied tussen Veluwe en rivierengebied. Is de minister bereid om de uitvoering van de Hoogwatergeul te heroverwegen en op te schorten, alsmede nadere studie te verrichten aan de hand van alternatieven en aan de hand van de mogelijke uitwerking van de Hoogwaterrichtlijn? Afhankelijk van het antwoord overwegen wij met anderen een initiatief in de vorm van een motie op dit punt.

Wij hebben al even stilgestaan bij de interdependentie en bij de volgtijdelijkheid van het pakket van maatregelen. Wij stellen vast dat ook bij de problematiek van bouwgrondstoffen het noodzakelijk is naar de afstemming van procedures en projecten in de tijd te kijken. Mijn fractie heeft daarover, net als andere partijen, vragen gesteld. De memorie van antwoord is ook op dit punt teleurstellend en in feite niet meer dan een letterlijke herhaling van een passage uit deel 3 van de PKB. Er wordt niet of nauwelijks ingegaan op de gesignaleerde problematiek. Kern is dat er nauwelijks bruikbare klei voor keramische toepassingen vrijkomt. Dat lijkt onjuist, want het gaat onder meer om een territoir waarvoor reeds vergunningen zijn uitgeven om klei af te graven voor de keramische industrie. Wij hechten aan een zorgvuldig beheer van grondstoffen, zoals in de Nota Ruimte is vastgelegd. Daarvoor is het noodzakelijk dat er afstemming plaatsvindt in vergunningverlening en dat er flexibiliteit in vergunningen wordt ingebouwd, zodat de winning van klei kan worden versneld dan wel vertraagd. Dat is belangrijk, want elke kubieke meter die vergraven wordt, betekent in principe meer ruimte voor de rivier en betekent ook dat bij het stellen van eisen aan dat soort werk meer ruimte voor de natuur kan ontstaan. Wij verzoeken de regering dan ook te bevorderen dat bij de uitvoering van bestaande vergunningen en de afhandeling van vergunningaanvragen de nodige flexibiliteit wordt betracht in die zin dat, vooruitlopend op de formele start van de uitvoering van de PKB Ruimte voor de rivier, reeds die werkzaamheden kunnen plaatsvinden die niet strijdig zijn met de uiteindelijke planvorming om te voorkomen dat schaarse grondstoffen verloren gaan.

Dit brengt mij bij het slot van onze bijdrage in deze eerste termijn. Wij wijzen er nog eens op dat het belangrijk is aan te sluiten op lopende projecten, dat geprobeerd wordt werk met werk te maken, zoals dat in de waterstaatswereld heet. Wij bepleiten oog te houden voor draagvlak bij medeoverheden en bij burgers, oog te houden ook voor samenhang. Wij dringen er bij de regering op aan geen rigide planning te hanteren en ruimte te houden voor nieuwe inzichten. Wij dringen er ook op aan zowel de Eerste als de Tweede Kamer met regelmaat te rapporteren over de uitvoering. Dat geldt zeker ook voor de wijze waarop de regering uitwerking wil geven aan de Europese richtlijn Hoogwater en de gevolgen die dat heeft voor maatregelen ter zake van de maatgevende afvoer van de hoeveelheden per seconde bij Lobith. Het kan goed zijn om de natuur een handje te helpen. Beter is het nog om in te spelen op de variaties die de natuur biedt om ons te helpen. Wij wachten het antwoord van de regering met bijzondere belangstelling af.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Voorzitter. Er was eens een vrouwtje dat was niet wijs, zij bouwde haar huisje op het ijs...

Veiligheid en ruimtelijke kwaliteit zijn de belangrijkste doelstellingen van Ruimte voor de rivier, de PKB die wij vandaag bespreken. De dreigende overstromingen van 1993 en 1994 hebben Nederland gewezen op de noodzaak, de veiligheid van het rivierensysteem op orde te brengen. Mede door recente overstromingen in Zuid-Duitsland, Zwitserland, Roemenië en New Orleans is er ook bij bevolking en politici draagvlak voor ingrijpende maatregelen. Toch kan mijn fractie zich niet aan de indruk onttrekken dat sommige van de voorgestelde maatregelen niet tot stand zijn gekomen vanuit een voldragen, onderbouwde visie. Eerder lijkt hieraan een tunnelvisie ten grondslag te liggen.

Maatgevend voor het maatregelenpakket in de PKB is dat het rivierensysteem uiterlijk in 2015 een Rijnafvoer bij Lobith van 16.000 m3/sec en een Maasafvoer bij Borgharen 3800 m3/sec moet kunnen verwerken. Deze niveaus zijn wettelijk verankerd. In de toekomst – het jaar 2050 wordt genoemd – verwacht men een verdere stijging van de rivierenafvoer tot 18.000 m3/sec bij Lobith en 4600 m3/sec bij Borgharen, plus een verdere zeespiegelstijging. Op de verwachte afvoer van 18.000 m3/sec zijn een aantal aanvullende maatregelen geënt die bij de getroffen burgers op weinig sympathie kunnen rekenen en waarbij door experts nogal wat vraagtekens zijn geplaatst. Ik doel op het maatregelenpakket dat de Noordwaard, Lent en Veessen-Wapenveld betreft. De minister zegt hierover dat ter plaatse in 2015 meer wordt bereikt dan strikt noodzakelijk lijkt te zijn om aan de wettelijke norm te voldoen, maar dat de maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat in de toekomst, na 2015, elders meer of andere maatregelen nodig zijn. Hoe sterk staat de minister met een pakket dat niet stoelt op een wettelijke norm? Hoewel mijn fractie zich kan vinden in het uitgangspunt dat de lange termijn sturend moet zijn voor de korte termijn, moet geconstateerd worden dat de maatschappelijke kosten voor de aanvullende maatregelen hoog zijn en dat de noodzaak daartoe onvoldoende gemotiveerd is.

Ik ga nader in op die maatschappelijke kosten. Door de ingrepen die in Veessen-Wapenveld en ook in de Noordwaard zijn gepland, worden cultuurhistorische, landschappelijke en recreatieve waarden vernietigd, en dat alles voor een slecht onderbouwd scenario van 18.000 m3/sec in 2050. Ik kan mij wel indenken dat veel burgers gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot inspraak. In Veessen-Wapenveld waren dat er volgens de memorie van antwoord 916. In dezelfde memorie van antwoord schrijft de minister dat 861 daarvan identiek waren. Het zegt iets over het ontbrekende draagvlak in Veessen-Wapenveld en het is niet wijs van de minister om dit te bagatelliseren. De ons vandaag uitgereikte petitie onderstreept de zorgen van de plaatselijke bevolking nog eens. Mijn fractie vindt dat maatregelen die zo ingrijpend zijn als de genoemde, alleen uitgevoerd mogen worden als de noodzaak ertoe voldoende is onderbouwd. De plaatselijke bevolking en het parlement hebben daar recht op.

Als rechtvaardiging voor de aanname van een volume van 18.000 m3/sec dat per 2050 bij Lobith verwerkt zou moeten worden en waarop de extra maatregelen zijn gebaseerd, wordt door het ministerie verwezen naar de klimaatscenario's van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPPC). Uitgegaan wordt van het somberste van de drie gepresenteerde scenario's. Klimaatverandering mag zich in de warme belangstelling verheugen van veel, zeer diverse soorten wetenschappers. Er is een wereldwijde discussie aan de gang waarin wetenschappelijke argumenten verweven zijn met politieke opvattingen en geloofsovertuigingen. Hoe meer kennis wij verwerven over klimaatverandering, des te tegenstrijdiger de kennis. Hoe tegenstrijdiger de kennis wordt, des te stelliger wordt de eigen geloofsrichting omarmd en de overtuiging van anderen naar het rijk der fabelen verwezen. Op deze manier kan een tunnelvisie ontstaan. Is het mogelijk dat het, nu wij alle pijlen gericht hebben op een opwarming van ons land met alle gevolgen voor wateroverlast en zeespiegelstijging van dien, door het verleggen van de warme Golfstroom juist veel kouder wordt? Is het niet logischer om in plaats van het rigide kader met het opofferen van extra evident waardevolle ruimte op grond van één maatgevende hoogwaterafvoer, te kiezen voor het inbouwen van flexibiliteit, opdat wij snel kunnen reageren op wat zich voordoet? Wat is eigenlijk de exacte relatie tussen de maatgevende hoogwaterafvoeren en de IPPC-scenario's en op grond van welke argumenten is uit het spectrum van mogelijkheden gekozen voor het somberste scenario? Waarom zijn alle tegenargumenten en alternatieve plannen buiten de orde geplaatst?

Een andere reden om meer flexibiliteit in te bouwen, is het feit dat deskundigen er op grond van kennis over de Rijn in Duitsland op hebben gewezen dat het fysiek onmogelijk zal zijn dat de afvoer in de Rijn bij Lobith inderdaad tot 18.000 m3/sec zal toenemen. Al bij een afvoer van 11.000 m3/sectot 16.000 m3/sec overstromen de dijken in Duitsland en raken binnensteden geïnundeerd. Aangezien de Duitsers dat willen voorkomen, wordt ook daar gewerkt aan Ruimte voor de rivier. De maatregelen daar zijn echter niet verdisconteerd in onze nationale modellen. Wat dat betreft, is er sprake van een echte blokkendoos. Daar komt nog bij – collega Eigeman wees daar al op – dat als de EU-hoogwaterrichtlijn in 2007 wordt aangenomen, lidstaten om het overstro­mingsrisico te beheersen, alleen maatregelen mogen nemen die niet leiden tot een toename van het overstromingsrisico in de buurlanden. Dan is er een verbod op afwenteling en een gebod om in de stroomgebieden samen te werken. Er moet dus overleg met de buren plaatsvinden.

In deze PKB staat de veiligheidsdoelstelling voorop. Veiligheid wordt gezien als resultaatsverplichting en ruimtelijke kwaliteit als inspanningsverplichting. Het was voor mij een openbaring om te ervaren hoe het waterbeleid en het ruimtelijke beleid op de schaal van Nederland minimaal samenwerken en maximaal langs elkaar heen werken. Op 30 oktober bespraken wij in dit huis de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening. Wat zou het niet mooi zijn als de principes van de WRO waren gelegd op de Nota Ruimte. Dan was het rivierengebied opgenomen in de ruimtelijke hoofdstructuur en was een restrictief beleid gevoerd. Dan was er sprake van een duidelijke integrale benadering van water- en ruimtegebruik. Ik zou overigens nog niet zo snel de vraag kunnen beantwoorden of de sturingsfilosofie nu is dat wat decentraal kan ook decentraal gedaan moet worden, zoals in de Nota Ruimte is verwoord, of dat de regie centraal ligt, zoals deze PKB lijkt uit te stralen. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

Via spotjes in het reclameblok op tv wordt de burger overtuigd van de ernst van de situatie van het wassende water. Boeren kijken blij en opgelucht als zij het land dat zij van hun vader hebben geërfd, mogen verkopen aan Rijkswaterstaat en Peter Timofeeff ligt met kleren aan in bad. Het ministerie lijkt met het devies "angst schept draagvlak" reclame te maken voor de goede zaak. Wij vinden echter dat het debat nog onvoldoende open en transparant gevoerd is en dagen de minister dan ook uit om de risico's en onzekerheden niet weg te moffelen en ons vandaag duidelijk te maken dat haar huisje niet op ijs is gebouwd. Met andere woorden, zij moet duidelijk maken dat aan de PKB Ruimte voor de rivier een weloverwogen en goed doordacht fundament ten grondslag ligt. Wij zien uit naar de reactie van de minister. Wij vinden het trouwens leuk dat wij kunnen debatteren met een minister die het senatorschap ambieert en die een staatssecretaris vervangt.

De heer Walsma (CDA):

Voorzitter. Wij spreken vandaag over de Planologische kernbeslissing Ruimte voor de rivier. Het gaat hierbij niet alleen om het duiden van de noodzaak van het nemen van maatregelen, maar ook om de vraag hoe om te gaan met de onzekerheden in de toekomst. In de afgelopen eeuwen is veel ruimte aan de rivieren ontnomen, met als gevolg dat de rivieren zijn ingeklemd tussen dijken die in de loop der tijd steeds hoger zijn geworden. Om de veiligheid ook voor de lange termijn te garanderen, moet er, terecht, een andere koers gevolgd worden. Daar is geen verschil van mening over. Uit klimaatstudies van onder meer het KNMI weten wij dat in de toekomst meer neerslag te verwachten is en dat de rivieren, omdat wij in een deltaland leven, meer water te verstouwen zullen krijgen.

Er wordt nu gekozen voor meer ruimte voor de rivieren. Het belangrijkste discussiepunt bij de PKB is de afvoernorm. In het maatregelenpakket wordt uitgegaan van twee normen, namelijk 16.000 m3/sec en 18.000 m3/sec. De staatsecretaris heeft de 18000 m3/sec als strategische reserve aangeduid en heeft toegegeven dat deze niet duidelijk te onderbouwen is. Ik kom hier straks op terug.

Grensoverschrijdende samenwerking is nodig om ervoor te zorgen dat de juiste maatregelen worden getroffen om het overstromingsrisico zowel beneden- als bovenstrooms te verkleinen. Er moet daarom worden ingespeeld op de Kaderrichtlijn Water en de Hoogwaterrichtlijn van de EU door met de bovenstroomse landen afspraken te maken.

Het kabinet heeft besloten de bescherming tegen overstromingen uiterlijk in 2015 op het vereiste niveau te hebben. Dit is de korte termijndoelstelling. Zoals gezegd kiest het kabinet voor een accentverschuiving, en wel van dijkverbetering naar rivierverruiming. Dijkverbeteringen worden alleen uitgevoerd wanneer andere maatregelen niet mogelijk dan wel niet financierbaar zijn. Verder wordt de ruimtelijke kwaliteit in het riviergebied in acht genomen.

De CDA fractie heeft al laten weten akkoord te kunnen gaan met deze alternatieve strategie. Wij delen de mening van de regering dat met deze aanpak bedreigende hoogwaterstanden zo veel mogelijk worden voorkomen. Met enkele dijkverhogingen en dijkversterkingen kunnen de problemen helaas niet meer worden opgelost.

Wij hebben naar aanleiding van dit wetsvoorstel nog wel een aantal vragen gesteld en wij danken de minister voor de memorie van antwoord. Na behandeling in deze Kamer kan met de uitwerking worden begonnen. Ik was dan ook verbaasd toen ik een brief van Rijkswaterstaat, gedateerd 19 september 2006, gericht aan de inwoners van Lent, onder ogen kreeg, waarin staat: "met het besluit van de Tweede Kamer is een periode van positieve discussies en besluitvorming afgerond" en verder "Na het besluit van de Tweede Kamer heeft de staatsecretaris van Verkeer en Waterstaat de gemeente Nijmegen gevraagd de rol van initiatiefnemer voor dit project op zich te nemen". Alsof er geen Eerste Kamer bestaat!

Ik wil graag een antwoord van de minister op de vraag hoe het heeft kunnen gebeuren dat zo'n brief voor de behandeling van dit wetsvoorstel in de Eerste Kamer is verstuurd naar de betrokken inwoners van Lent.

Op een aantal zaken wil ik namens mijn fractie nog nader ingaan. Uiteraard betreft dit de mogelijke Rijnafvoer van 18000 m3/sec en de Maasafvoer van 4600 m3/sec. De staatssecretaris heeft tijdens het debat in de Tweede Kamer al laten weten dat deze hoeveelheden niet hard te maken zijn en dat dit beschouwd moet worden als een strategische reserve. Ook in de memorie van antwoord schrijft de minister dat volgens de huidige inzichten verdergaande klimaatveranderingen ertoe kunnen leiden dat wij met hogere afvoeren te maken krijgen dan de norm van 16000 m3/sec.

Ik heb naar aanleiding van dit antwoord toch maar even gekeken naar de nieuwe klimaatscenario's die het KNMI in mei jongstleden heeft aangeboden aan staatssecretaris Schultz. Het gaat dan om het mogelijke klimaat rond 2050. Daaruit blijkt dat de verschillen tussen nu en 2050 in de meeste gevallen nog binnen de huidige variatie van jaar op jaar liggen. Dat wil zeggen dat wij niet te maken krijgen met compleet andere zomers en winters. Wel zullen uitzonderlijke zomers en winters wat vaker voorkomen. Wat de neerslag betreft neemt de intensiteit van de extreme buien toe, maar daar staat tegenover dat het aantal dagen met regen in de zomer aanzienlijk zal afnemen, waardoor de frequentie van de extreme buien niet veel zal veranderen.

De directeur-generaal de heer Keijts laat in het blad Waterspiegel van oktober 2006 weten: "Wij baseren ons op scenario's, zeker weten doe je het niet. Wel weten wij dat het wat extremer wordt; droogte, temperatuur, zeespiegelstijging. Maar hoe het precies met de afvoer en de neerslag gaat is een aspect dat we constant zullen moeten monitoren."

Hoe dan ook is 18.000 m3/sec niet meer dan een scenario of een aanname. Veel deskundigen, zoals prof. dr. G.P. van de Ven, emeritus hoogleraar Waterstaatsgeschiedenis, zijn het niet eens met de norm 18.000 m3/sec. Hij is de mening toegedaan dat ook als de klimaatverslechtering zal plaatsvinden er nooit meer dan 15.500 m3/sec bij Lobith zal binnenstromen. Dit is vooral gebaseerd op de studie van Rijkswaterstaat en de provincie Gelderland, waarin is aangetoond dat boven de 12.000 m3/sec bij Lobith in Duitsland overstromingen zullen optreden tengevolge van dijkdoorbraken. De afvoer bij Lobith neemt hierdoor af. Desondanks wil de regering op een aantal locaties, zoals de Noordwaard, Lent en Vaassen-Wapenveld, maatregelen treffen op grond van 18.000 m3/sec en wel om te voorkomen dat eventueel na 2015 nog meer of andere maatregelen getroffen moeten worden.

De CDA-fractie kan wel wat begrip opbrengen voor dit standpunt, maar beseft dat dit enorme gevolgen heeft voor de agrariërs en de bewoners in die gebieden. De heer Eigeman heeft dit al uitvoerig toegelicht. De weerstand tegen de geplande hoogwatergeul met de twee dijken in dit fraai, open gebied is zeer groot. Niet alleen bij de bewoners, maar ook bij de gemeente Heerde, het waterschap Veluwe, LTO Noord, de Veluwecommissie en de VROM-raad. Op basis van de huidige kennis stellen wij dan ook de vraag of het uitgangspunt van 18.000 m3/sec met de betreffende investeringen en de gevolgen daarvan wel te verantwoorden is. Wij hebben daar grote moeite mee. Als het om overstromingskansen gaat van een keer in de zoveel duizend jaar, waar hebben wij het dan over? De onzekerheden van deze maatregelen zouden naar ons oordeel beter in beeld gebracht kunnen en ook moeten worden.

Een belangrijk punt in dezen is de EU-Hoogwaterrichtlijn. De verwachting is dat die in de eerste helft van 2007 zal worden aangenomen. Het is een kaderrichtlijn waarbij de invulling van de plannen geheel aan de lidstaten wordt overgelaten. Het schrijft geen normen voor en laat de uitwerking over aan de lidstaten, zo schrijft de minister in de memorie van antwoord. Omdat wij in een benedenstroomsland wonen zijn wij kwetsbaar. In de richtlijn is het niet-afwentelenprincipe opgenomen wat, zo schrijft de minister, in theorie kansen voor Nederland biedt als het gaat om het beperken van instroom van water vanuit Duitsland en België. De minister geeft ook duidelijk aan dat maatregelen die sinds het hoogwater in 1993 en 1995 in Duitsland en België zijn genomen geen groot reducerend effect op de afvoer en bijbehorende waterstanden bij onder meer Lobith hebben.

Artikel 8 van de EU-richtlijn geeft aan dat de lidstaten de overstromingsrisicokaarten in 2013 voltooid moeten hebben. Vraag aan de minister: Zou het niet een veel betere werkwijze zijn om de maatregelen in Europees verband te bespreken en daarbij het gehele stroomgebied van de Rijn te betrekken? Wellicht ontstaat dan de mogelijkheid dat er in plaats van de hoogwatergeul een beter initiatief ontwikkeld wordt.

Ten slotte nog dit. De kosten van het voorgestelde maatregelenpakket worden geraamd op 2,2 mld. Slechts 100 mln. wordt bijgedragen door de EU. De minster schrijft in de memorie van antwoord dat in de PKB een taakstellend budget van 100 mln. voor de EU-subsidies is opgenomen. Vraag aan de minister: Had dit niet meer moeten zijn dan wel kunnen zijn?

Zoals bekend is de Stuurgroep IJsselsprong in opdracht van de provincie Gelderland en een aantal gemeenten bezig, de grootschalige gebiedsontwikkeling rond Zutphen, Brummen en Voorst in beeld te brengen inclusief de hoogwaterproblematiek en de ruimtelijke kwaliteit. Nu dit onderzoek gaande is, kan er naar ons oordeel niet al gekozen worden voor dijkverleggingen zoals de PKB dat aangeeft. Wij willen graag van de minister horen hoe hiermee omgegaan wordt.

De heer Van den Berg (SGP):

Mevrouw de voorzitter. Ik voer het woord namens de fracties van de SGP en de ChristenUnie.

Bij deze PKB is er sprake van een dubbele doelstelling: bescherming tegen hoog water en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in het rivierengebied. Hierbij staat terecht de veiligheid voorop. De PKB geeft eveneens aan dat bescherming tegen hoog water niet alleen door middel van technische maatregelen kan worden aangepakt. In voorkomende gevallen dienen rivieren ook meer ruimte te krijgen. Onze fracties zijn van oordeel dat technische maatregelen zoals dijkverhogingen ook een serieuze optie zijn, naast ruimtelijke maatregelen.

Wij hebben er nota van genomen dat deze ontwerp-PKB tot stand is gekomen mede door actieve participatie van gemeenten, waterschappen, provincies en maatschappelijke organisaties. Dat is een goede zaak.

Wij zijn minder te spreken over het feit dat er een brief is verzonden die de schijn wekt als zou het politieke proces al zijn afgerond. Ik wijs de minister erop dat wij in het verleden met de staatssecretaris hebben gediscussieerd over de vraag of Rijkswaterstaat een staat in de Staat is en of de medewerkers te weinig gevoel hebben voor het politieke besluitvormingsproces. Met andere woorden: hollen zij niet te veel door onder het motto: wat hebben wij met die politiek te maken. De staatssecretaris heeft toen nadrukkelijk gezegd dat er een vernieuwing gaande was binnen Rijkswaterstaat en dat wij die gedachten van ons af moesten zetten. Die situatie zou echt niet meer aan de orde zijn. Daarom verbaas ik mij erover dat er kennelijk toch nog mensen zijn die verantwoordelijkheid dragen en denken: politiek? "So what", wij schrijven wel brieven en dan maakt de Tweede Kamer wel de dienst uit.

Ik zie ook nog een andere mogelijkheid. Ik heb in de krant gelezen dat de minister enige ambitie heeft om lid te worden van de Eerste Kamer. Het kan zijn dat dit de ambtenaren niet aanstaat en dat zij op deze wijze de Kamer al hebben afgeschreven om de minister te behouden. Ik hoor wel van de minister hoe de vork in de steel zit.

Voorzitter. Voordat ik verder ga met de beoordeling van een aantal beleidsvoornemens wil ik eerst de aandacht vestigen op het buitenland, met name op Duitsland en België. In beide landen is pas een begin gemaakt met maatregelen die van groot belang zijn voor ons land. De verlegging van dijken en verdieping van het zomerbed daar heeft vanzelf effect op Nederland, maar naar de mening van onze fracties zal hierdoor de afvoer niet worden verminderd, maar juist toenemen! Hier en daar zijn er dijkverleggingen in Duitsland, maar die dijken worden tegelijkertijd verhoogd. Dit betekent in de praktijk dat "natuurlijke overstromingsvlaktes", dus die delen die overstroomden vanwege te lage dijken, nu worden verkleind. Per saldo komt er dus meer water naar beneden. Een soortgelijk effect heeft de verdieping van het zomerbed: het water komt nog sneller naar beneden. Een sprekend voorbeeld in dit opzicht is de verdieping annex kanalisatie van de Maas bij Luik. Deze heeft tot gevolg dat hoog water als een "golf" op Nederland afkomt en in Limburg voor grote problemen zorgt.

Kan de minister concreet zeggen welke afspraken er met genoemde landen zijn gemaakt? Er is al gezegd dat de EG-bijdrage minimaal is, maar dit kan toch zo niet. Wij de overlast en wij steeds grotere problemen. Daarover moeten toch afspraken worden gemaakt met deze landen voordat wij allerlei maatregelen treffen. Wij kunnen toch niet tolereren dat wij door de aanleg van cultuurwerken in het buitenland voor nog meer problemen komen te staan dan die cultuurwerken voor Nederland oplossen. Er is dus nog steeds sprake van afwenteling. Mogelijk kan de EU-hoogwaterrichtlijn op termijn uitkomst bieden. Dan kan aan structurele maatregelen worden gewerkt. Wat gaat de regering doen om dat te bereiken?

Naar onze mening moeten veel van deze maatregelen liggen in de sfeer van het landgebruik. De ervaring leert dat je te laat bent als het water eenmaal in de hoofdwatergangen is. Er moet dus worden begonnen met het landgebruik: water zo lang mogelijk vasthouden. Dit vergt een andere benadering van de problematiek dan tot nu toe, en zeker in onze buurlanden, gewoon was. Niet alleen de Waterstaters, maar ook de Landinrichters hebben het dan voor het zeggen.

Het kabinet houdt in zijn voornemens uitdrukkelijk rekening met een hoge toekomstige Rijnafvoer: op de kortere termijn 16.000 m3/sec en op de langere termijn 18.000 m2/sec bij Lobith. Daarmee zitten wij aan de veilige kant. Vanuit het oogpunt van veiligheid kan ik me dat nog voorstellen. Er bestaan echter de nodige wetenschappelijke twijfels over deze hoge aannames. Mijn collega's wezen hier al op. Juist deze beleidskeuze heeft grote gevolgen.

In het pakket is voorzien in een hoogwatergeul tussen Vaassen en Wapenveld. Dat is een zeer ingrijpende binnendijkse maatregel die onder meer ten koste gaat van goede landbouwgrond. Bovendien wordt ook de bedrijfsvoering voor bestaande agrarische bedrijven onmogelijk gemaakt door de onzekerheid over bijvoorbeeld vergunningen voor bedrijfsuitbreiding. Onze fracties zijn van mening dat dit niet kan.

Dat deze hoogwatergeul nodig is, vloeit voort uit de aanname van een maatgevende afvoer van 18.000 m3/sec. Om die reden kan er volgens het Kabinet niet worden volstaan met de aangedragen buitendijkse alternatieven, bijvoorbeeld maatregelen in de uiterwaarden. Maar de aanname wordt door meerdere deskundigen bestreden. Is een dergelijke omstreden aanname niet een erg zwakke steen onder deze vergaande plannen met alle nadelige consequenties van dien? Zijn de door de regio aangedragen alternatieven wel zorgvuldig en onbevooroordeeld door Rijkswaterstaat bekeken?

De fracties van de SGP en de ChristenUnie hebben gevraagd hoe een dreigend verlies van grote hoeveelheden schaarse bouwstoffen bij de uitvoering van de PKB zich verhoudt tot de uitgangspunten van de Nota Ruimte. Deze vraag is naar onze mening nauwelijks serieus beantwoord. Het is eigenlijk niet meer dan de weergave van een passage uit de ontwerp-PKB. De heer Eigeman wees hier ook op. Daarmee wordt de Eerste Kamer natuurlijk geen recht gedaan.

Er komt bij de uitvoering op diverse plaatsen klei vrij. Het kabinet stelt voor, deze klei in plassen te bergen, aan te wenden voor het versterken van dijken dan wel te gebruiken bij dijkverleggingen. Maar staat dit niet op gespannen voet met de Nota Ruimte? Je kunt de Nota Ruimte toch zeker niet zomaar een tweederangspositie geven? Het is toch ons uitgangspunt in Nederland om zuinig om te gaan met schaarse bouwgrondstoffen? En juist bij het bergen en het aanwenden van deze klei voor dijkversterkingen en dijkverleggingen is er sprake van een laagwaardiger gebruik dan bij het gebruik als bouwgrondstof. Onze fracties vinden het onverantwoord dat er zoveel schaarse bouwgrondstoffen voor de toekomst verloren gaan. Hoewel het niet bij de agenda hoort van vandaag, merk ik toch op dat met het verschijnen van het rapport van de Adviescommissie Water sprake is van een totaal andere situatie. Het is duidelijk dat er een discrepantie bestaat tussen de gewenste veiligheid tegen overstromingen en de situatie van heden. Dat geldt voor de korte en de langere termijn. In het rapport van de commissie staat dat de voor de veiligheidsbeleid gehanteerde normstelling gedateerd is en niet meer strookt met de actueel financieel-econo­mische en ook immateriële waarden van de dijkringgebieden. Het is daarom voor onze fracties niet te verteren dat de PKB zal functioneren als een onstuitbare wals.

Niet alleen het zojuist genoemde rapport, maar ook de uitkomsten van de tweede toetsing van de primaire waterkering maken duidelijk dat er grote investeringen nodig zijn voor onze veiligheid. Er is voor de toekomst alsmaar onduidelijkheid over de benodigde financiën. Wij stellen de minister dan ook voor om de omstreden investeringen die in de PKB zijn geraamd aan te wenden om de acute risico's van onze waterwegen weg te nemen. Dit is noodzakelijk voor onze veiligheid. Het is ook verantwoord omdat het, zoals ook is aangetoond, technisch onmogelijk is dat er 18.000 m3/sec binnenstroomt.

Op het punt van het begrip "ruimtelijke kwaliteit" is er een overeenkomst met de Nota Ruimte. In de PKB wordt veelvuldig gesproken over de noodzaak om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. Toch is het naar onze mening niet gelukt om duidelijk te maken wat onder ruimtelijke kwaliteit moet worden verstaan. Bij het lezen ontstaat de indruk dat het nemen van ruimtelijke in plaats van technische maatregelen ook al wordt gezien als keuze voor ruimtelijke kwaliteit. Ik verzoek om een duidelijke inhoudelijke reactie. Wil de minister eens uitleggen hoe voldoende oog voor ecologische, economische, cultuurhistorische en sociale opgaven in de onderscheiden gebieden gegarandeerd is in de PKB?

"Nationaal Ruimtelijk Kader" is als begrip geïntroduceerd. Hoe werkt dit zogenaamde "ontwikkelingsperspectief" concreet uit in deze nota en in het vervolg daarvan?

Voorzitter, onze fracties hebben veel vragen gesteld en kritische opmerkingen gemaakt. Wij verwachten dan ook een grondige beantwoording.

De heer Van den Oosten (VVD):

Voorzitter. Voordat ik toekom aan de inhoudelijke behandeling van de PKB Ruimte voor de rivier, maak ik melding van ongenoegen in de VVD-fractie. Dit ongenoegen betreft een brief van het ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaatdirectie Oost-Nederland d.d. 19 september jongstleden gericht aan de bewoners rondom de dijkteruglegging bij Lent, waarin wij tot onze verbazing onder meer het volgende lezen: "Met het besluit van de Tweede Kamer is een periode van politieke discussies en besluitvorming afgerond. In deze periode is de politiek aan zet geweest en heeft Rijkswaterstaat zich zeer terughoudend opgesteld in de communicatie." Wij begrijpen dit niet. Is hier sprake van een gebrek aan kennis van onze staatsinrichting en/of een poging om bewoners op het verkeerde been te zetten? Dat laatste kunnen wij ons eerlijk gezegd van Rijkswaterstaat niet voorstellen. Gelukkig hebben bewoners en gemeenten zich hier weinig van aangetrokken en zich breed tot deze Kamer gewend. Graag vernemen wij de mening van de minister over deze brief.

De PKB Ruimte voor de rivier is een belangrijk voorstel. Het is ook omvangrijk; immers voorstellen met een investeringsniveau van 2,2 mld. behandelen wij niet iedere week. Een voorstel ook waarvan de werkzaamheden zich over vele jaren zullen uitstrekken en op een aantal plaatsen het rivierenlandschap zullen veranderen. De VVD-fractie heeft waardering voor dit voorstel en complimenteert de staatssecretaris en de minister, ook voor de manier waarop dit tot stand is gebracht. Deze ontwerp-PKB is namelijk tot stand gekomen via een interactief proces waarin zeer actief is geparticipeerd door gemeenten, waterschappen, provincies en maatschappelijke organisaties.

Ondanks het brede draagvlak bevat de PKB ook enkele maatregelen die lokaal tot weerstand hebben geleid en nog steeds leiden, zoals de hoogwatergeul Veessen-Wapenveld, de dijkteruglegging Voorsterklei en Cortenoever, de dijkteruglegging Lent en de ontpoldering van de Noordwaard bij Gorinchem. Deze maatregelen hebben veel identieke inspraakreacties opgeleverd. Mede naar aanleiding van de inspraak is, zo hebben wij begrepen, door de staatssecretaris opnieuw gekeken naar de plussen en minnen van de aangedragen alternatieven.

Ik spreek graag mijn waardering uit voor het vele werk dat onder anderen door burgers – al dan niet in de vorm van actiegroepen – bedrijven en gemeenten is verzet in de vorm van het reageren op de verschillende plannen en het aandragen van alternatieven. Een aantal maatregelen zal immers ingrijpende gevolgen hebben, zoals de sloop van woningen, aantasting van cultuur dan wel cultuurhistorie en de noodzaak om agrarische bedrijfsvoering aan te passen. Ons is echter gebleken dat aangedragen alternatieven die niet of niet geheel gehonoreerd konden worden, ten koste zouden gaan van veel meer landbouwgrond en agrariërs, bijvoorbeeld bij buitendijkse oplossingen, maar ook van bestaande natuurwaarden, of in strijd zouden zijn met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarnaast zijn alternatieven vaak vele malen duurder. Ook werden bij alternatieven de uitgangspunten van de PKB niet in acht genomen, zoals de af te voeren hoeveelheid water. Het zijn in het bijzonder die prognoses van de hoeveelheid af te voeren water waar ik nader over wil spreken, ook in relatie tot voorgenomen ingrepen en de alternatieven.

Belangrijke doelstellingen van deze PKB zijn het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen en de wens om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierengebied. Het geven van meer ruimte aan de rivier kan ook onzes inziens niet langer meer technisch en sectoraal worden aangepakt. De wenselijkheid van een trendbreuk om de veiligheid in het rivierengebied te vergroten door meer ruimte aan de rivier te geven, wordt dan ook door ons onderschreven.

Het veiligheidsaspect van de voorgestelde maatregelen is van grote betekenis. Wij herinneren ons nog goed dat in 1995 ten gevolge van het hoge water maar liefst 250.000 mensen en 1.000.000 dieren uit voorzorg moesten worden geëvacueerd omdat hun veiligheid niet kon worden gegarandeerd. Die veiligheid is van uitzonderlijk belang. Maar liefst 9.000.000 medeburgers wonen onder NAP en 65% van ons bnp wordt beneden de zeespiegel verdiend.

Het hoge water in 1993 en 1995, was zoals bekend, aanleiding voor het Deltaplan Grote Rivieren met versnelde dijkversterkingen. De rivieren zijn nu in staat een hoeveelheid water van 15.000 m3/sec die maximaal bij Lobith ons land binnenstroomt, veilig af te voeren naar zee. Voor de (bedijkte) Maas geldt een hoeveelheid van 3.650 m3/sec bij Borgharen. Het kabinet heeft tot een hogere doelstelling besloten. De hoofddoelstelling van deze PKB is immers een maatgevende afvoer van 16.000 m3/sec bij Lobith voor de Rijn en 3.800 m3/sec bij Borgharen voor de Maas, te realiseren in uiterlijk 2015. De VVD-fractie hecht zeer aan de vergroting van de veiligheid en onderschrijft dan ook deze verhoogde doelstelling van harte. De PKB gaat echter veel verder en bevat een strategische beleidskeuze voor de lange termijn met een maatgevende afvoer bij Lobith van 18.000 m3/sec en een Maasafvoer van 4600 m3/sec.

Het is in het bijzonder deze beleidskeuze waaraan sterk wordt getwijfeld. Het is ook deze beleidskeuze die de door mij al genoemde forse ingrepen in het rivierenlandschap voor het grootste deel nodig maakt. De VVD-fractie heeft daarom in de schriftelijke ronde gevraagd naar de concrete motivering van die keuze. Uit het antwoord blijkt opnieuw dat dit met onzekerheden is omgeven, zoals "huidige inzichten", "eventuele investeringen", "voorspellingen ", et cetera. Over voorspellingen gesproken, wij herinneren ons nog goed dat wij ten tijde van de behandeling in april 2004 van de begroting van Verkeer en Waterstaat voor 2004 werden opgeschrikt door een rapport van een denktank van knappe koppen, die in opdracht van het Amerikaanse Pentagon in februari van dat jaar een rapport over de gevolgen van de klimaatverandering had uitgebracht. Dit rapport kwam ook even aan de orde bij die begrotingsbehandeling. Daarin kwam men voor Nederland glashard tot de conclusie dat onze Hofstad over drie jaar een spookstad onder water zou zijn en dat Amersfoort aan zee zou komen te liggen. Dat is ongeveer rond deze tijd. Ik kan u gelukkig meedelen dat er afgelopen zomer geen strandleven in Amersfoort was, wat de Minister ook niet zal zijn ontgaan. Professor Van der Ven, hoogleraar Waterstaatsgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, schreef in een artikel van 20 oktober jongstleden onder meer: de hoge waterstanden – waarbij hij doelt op 18.000 m3/sec – die genoemd worden, zullen ons land nooit bereiken.

Dan zijn er nog de Duitse investeringen in de waterkeringen, die mede in het kader van de Europese Richtlijn worden gedaan. Een gezamenlijk Nederlands-Duits onderzoek heeft nieuwe inzichten opgeleverd volgens onderzoeker Geert Roovers van het Adviesbureau Oranjewoud in een commentaar van 12 juni jongstleden. In die studie hebben Rijkswaterstaat (RIZA) en de provincie Gelderland aangetoond dat boven 12.000 m3/sec bij Lobith in Duitsland overstromingen zullen optreden. De afvoer bij Lobith neemt daardoor af. Deze afname wordt groter naarmate de afvoer toeneemt. Ook bij het voorgenomen dijkversterkingsprogramma in Duitsland, uit te voeren tot 2015, blijft dit beeld overeind. "Waar, rekening houdend met de aanwezige onzekerheden, de afvoer van 16.000 m3/sec nog is te verdedigen, is een afvoer van 18.000 m3/sec in deze gehele eeuw zeer onwaarschijnlijk", aldus de studie.

De VVD-fractie heeft kennis genomen van studies en voorspellingen en daarnaast gekeken naar hoogwaterstanden in het verleden als referentiekader. Zo waren de hoogst gemeten afvoeren bij Lobith 12.600 m3/sec in 1926 en ruim 12.000 m3/sec in 1995. Dat ligt maar liefst 3400 m3/sec, respectievelijk 4000 m3/sec beneden de norm van 16.000 m3/sec, laat staan dat wij, zo bezien, aan 18.000 m3/sec toekomen.

De VVD-fractie vindt het van groot belang, een betere onderbouwing te krijgen van de norm van 18.000 respectievelijk 4600 m3/sec. Voor die norm is immers een belangrijk deel van de investeringen nodig die voor een deel omstreden zijn. Nogmaals, de VVD-fractie onderschrijft van harte de norm van 16.000 m3/sec. Ook in het gebied krijgt de minister hiervoor de handen op elkaar, getuige een brief van de gemeente Heerde en de adhesiebetuiging daaraan van de gemeente Hattem d.d. 20 oktober jongstleden, waaruit ik mag citeren: "Voor de goede orde willen wij opmerken dat de gemeente Heerde aan het treffen van maatregelen, die moeten worden genomen om aan een afvoer van 16.000 m3/sec te voldoen, voortvarend wil meewerken. Een dergelijke afvoer is namelijk al ruim een kwart meer dan de tot nu toe ooit via Lobith bij ons land binnengekomen waterhoeveelheid." Wij zijn zeer benieuwd naar die nadere onderbouwing door de minister.

In het kader van de behandeling van deze PKB heeft de VVD-fractie nadere vragen gesteld over het feit dat van de 2,2 mld. aan kosten die de maatregelen uit deze PKB met zich brengen, er slechts 100 mln. wordt bijgedragen door de Europese Unie. Rekening houdend met de speciale positie, zo hebben wij betoogd, die Nederland als deltagebied inneemt en de vele landen die hun water via ons land afvoeren – Nederland als "afvoerput" van Europa – komt ons die bijdrage als uiterst gering voor. De VVD-fractie vroeg daarom hoe deze bijdrage tot stand is gekomen, waarom zij relatief zo laag is en welke mogelijkheden de minister ziet om het bedrag te verhogen.

Het antwoord luidt als volgt: "Ook in Europees verband speelt de discussie over de benutting van EU-subsidies voor de PKB Ruimte voor de rivier. In de PKB is een taakstellend budget van 100 mln. EU-subsidies en projectgebonden opbrengsten opgenomen. Gegeven de randvoorwaarden die gelden voor benutting van de EU-subsidies zal alles op alles gezet moeten worden om deze taakstelling te kunnen realiseren." Ik begrijp hieruit dat het nog steeds niet zeker is dat die 100 mln. echt beschikbaar komt, terwijl dat bedrag al relatief laag is. Daarom willen wij graag een antwoord op de al gestelde vraag, welke mogelijkheden de minister ziet om het bedrag van 100 mln. in belangrijke mate te verhogen. Wij hebben er alle vertrouwen in. Deze minister was immers een zeer verdienstelijk Europarlementariër en als iemand in staat is, het bedrag te verhogen, dan is zij het wel.

Sprekend over deze PKB waarin maatregelen voor de nabije en verre toekomst worden aangegeven, lijkt zich een nieuwe situatie voor te doen, namelijk een situatie gelijk aan de conclusies uit het recent verschenen rapport van de Adviescommissie Water. Ik citeer: "Talrijke studies en publicaties geven blijk van een discrepantie tussen de gewenste veiligheid tegen overstromingen en de actuele situatie, zowel voor de korte als voor de lange termijn. De Commissie stelt vast dat de voor het veiligheidsbeleid gehanteerde normstelling gedateerd is en niet meer spoort met de actuele financieel-economische en ook immateriële waarden van de dijkringgebieden."

In hetzelfde kader zijn ook de recent gepubliceerde uitkomsten van de tweede toetsing van de primaire waterkering belangrijk, uitgevoerd in de jaren 2001-2006. Daarin is een kleine 3000 km primaire waterkering nagelopen. Het zijn de dijken, duinen en kunstwerken die Nederland beschermen tegen de Noordzee, het Markermeer, het IJsselmeer en de grote rivieren. Daarnaast werd 724 km dijk onder de loep genomen die indirecte bescherming biedt tegen dit "buitenwater." Conclusie: "De staat van rivierdijken is beneden de maat en dat, terwijl de helft van de beheerders wel al de effecten van de nog niet voltooide maatregelen uit het programma Ruimte voor de rivier heeft meegeteld", aldus de toetsing.

Het gaat hier om het nemen van maatregelen op relatief korte termijn. De minister heeft in haar begroting slechts 420 mln. uitgetrokken voor de versterking van de keringen in de komende vijf jaar. Het IPO en de Unie van Waterschappen vinden een grotere investering nodig, namelijk 1.6 mld. tot 2020. Ook de Adviescommissie Water sluit zich hierbij aan.

De minister heeft snel gereageerd op deze rapportages met haar brief aan de Tweede Kamer van 25 oktober 2006. Zij schrijft daarin nog eens dat het Kabinet voor de periode tot en met 2011 420 mln. uittrekt voor investeringen ter voorkoming van overstromingen. Hiervoor kunnen de 44 meest urgente maatregelen die uit de tweede toetsing naar voren komen, worden gefinancierd. Voor alle 89 maatregelen die volgens de tweede toetsing om een investering vragen, is ongeveer 1,6 mld. nodig. Hieronder valt bijvoorbeeld de versterking van de Afsluitdijk, waarvoor 750 mln. is geraamd. In de Tweede Kamer heeft de minister gezegd: "Ik onderschrijf de noodzaak van investeringen van 1.6 mld., maar ik denk dat een nieuw kabinet daar zelf invulling aan wil geven."

Het geheel lijkt er sterk op dat terwijl wij bezig zijn met deze PKB met haar investeringen van 2.2 mld. – die deels zijn bestemd voor de lange termijn, waarvoor de middelen wel beschikbaar zijn – het risico van overstromingen op de korte termijn niet kan worden veiliggesteld. Is het dan niet beter om het geld dat nodig is om de omstreden investeringen die in de PKB geraamd zijn voor de maatregelen om de waterafvoer bij Lobith van 16000 m3/sec te brengen naar 18.000 m3/sec bij en om de Maasafvoer van 3.800 m3/secte brengen naar 4.600 m3/sec, aan te wenden voor investeringen die op korte termijn, dus tot 2011, nodig zijn om de acute risico's van onze waterkeringen weg te nemen? Het is immers onzeker of die ophoging noodzakelijk is, terwijl de risico's op kortere termijn wel duidelijk zijn.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

Naar boven