Aan de orde is de gezamenlijke behandeling van:

het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling van een aantal gemeenten in het westelijk deel van Midden-Limburg (30358);

het wetsvoorstel Samenvoeging van de gemeenten Ambt Montfort en Roerdalen (30359);

het wetsvoorstel Samenvoeging van de gemeenten Roermond en Swalmen (30360).

De voorzitter:

Ik heet minister Remkes van harte welkom in onze Kamer. Alvorens de beraadslaging te openen, deel ik mee dat de aanvankelijk voorziene dinerpauze van een uur in samenspraak met de woordvoerders tot een halfuur is bekort ten behoeve van de mensen op de tribune die uit Limburg komen en die, net als de woordvoerders uit die streek, op een redelijk christelijk tijdstip thuis willen komen. Ik neem aan dat de minister zich hierin heeft kunnen vinden.

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Tan (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De leden van de PvdA-fractie hebben in het voorlopig verslag al duidelijk gemaakt, met enige bezorgdheid kennis te hebben genomen van de herindelingsvoorstellen voor gemeenten in het westelijke deel van Midden-Limburg. Vooral de positie van de centrumgemeente Roermond roept bij ons tal van vragen op. In de motie-Castricum uit 1990 werd de problematiek aldaar erkend, maar toch lijkt er sindsdien geen concrete oplossing te zijn gevonden ondanks dat er veel is gepraat. Ook de zorgen van de gemeente Swalmen verdienen naar de mening van mijn fractie serieuze aandacht. De minister heeft met de memorie van antwoord van 1 september jongstleden de twijfels van mijn fractie nauwelijks kunnen wegnemen. Dat komt gedeeltelijk door het naar haar mening ontbreken van gerichte antwoorden op enkele expliciete vragen, maar ook door inschattingen die in haar ogen onnavolgbaar zijn.

Allereerst gaat de minister op het beleidskader in met de duidelijke uitspraak dat de versterking van de centrumfunctie van Roermond niet het leidende motief voor de samenvoeging is geweest. Wat onze fractie betreft, had de versterking van de centrumfunctie veel meer prioriteit verdiend. Dan had het totaalbeeld van deze drie wetsvoorstellen er ongetwijfeld heel anders uitgezien. Kennelijk heeft het draagvlakcriterium, meestal een zeer belangrijk criterium, evenmin de doorslag gegeven, want dat is onder de betrokkenen zeer beperkt. Swalmen verzet zich en Roermond is teleurgesteld in de uitkomst in breder verband. Er is kennelijk voor gekozen, de wensen van andere gemeenten in Midden-Limburg zwaarder te laten wegen dan die van de twee gemeenten waarover het wetsvoorstel met nummer 30360 gaat. Wij vragen ons af of daarmee de stelling van de minister dat dit wetsvoorstel niet het sluitstuk is van de twee andere wetsvoorstellen, niet in de lucht komt te hangen. Kennelijk is het draagvlak voor de samenvoeging van Ambt Montfort en Roerdalen en de herindeling van westelijk Midden-Limburg doorslaggevend geweest voor het voorstel tot samenvoeging van de gemeenten Roermond en Swalmen. De mededeling dat met dit wetsvoorstel de versterking van de bestuurskracht van de gemeente Swalmen wordt beoogd, wekt ook onze bevreemding. Wil de minister toelichten hoe dit zich verhoudt tot de uitslag dat de bestuurskracht van Swalmen volgens de bestuurskrachtmonitor van de provincie Limburg positief was?

Met het oog op de duurzaamheid van deze herindeling baseert de minister zich op de combinatie met goede, niet-vrijblijvende regionale samenwerking als flankerend beleid. In de memorie van antwoord komt de minister onder het kopje "centrumfunctie" op de samenwerking terug en wel in samenhang met de bestuurlijke drukte. Daarbij stelt de minister dat er sinds de motie-Castricum van 1990 aan de problematiek van Roermond wel aandacht is besteed, maar dat de uitkomsten minder ver gaan dan Roermond had gewenst.

In de Tweede Kamer hebben meerdere fracties kritiek geuit op de veronachtzaming van de centrumstad. De minister geeft toe dat voorzieningen in een centrumstad een zuigende werking op de omliggende regio hebben en dat dit ook voor Roermond geldt. Nu verwijst hij naar niet-vrijblijvende samenwerking en een bestuursovereenkomst daaromtrent. Dat komt mijn fractie als een doekje voor het bloeden voor, te meer daar Roermond niet aan die overeenkomst deelneemt. Roermond acht die namelijk ontoereikend voor het oplossen van de stedelijke herstructureringsopgave vanwege juist dat vrijblijvende karakter. Dat is volgens mijn fractie veelzeggend. De enige daadwerkelijke verbetering in de situatie is het verminderen van het aantal samenwerkingspartners met zeven gemeenten. Dat kan inderdaad een gunstig effect op de bestuurlijke drukte en dus op de financiële lasten hebben. Desalniettemin blijft het een gegeven dat de voortgang in de samenwerking tot nu toe zo teleurstellend is dat men kan spreken van een gegroeide cultuur in de onderlinge verhoudingen die weinig positiefs voor de toekomst belooft. Verwacht de minister nu dat er puur door het verminderen van het aantal met zeven gemeenten ineens wel een vruchtbare samenwerking tot stand komt en wel in een zodanig tempo dat de houdbaarheid van deze herindeling niet strekt tot 2014, zoals de minister betoogt, maar tot 2030? Vormt dit niet een te groot risico voor de concurrentiepo sitie van deze regio op het vlak van de economie en de volkshuisvesting?

Wij hebben het nu nog niet eens over de nadelen van intergemeentelijke samenwerking voor het democratische gehalte van het bestuur, maar mijn fractie deelt de mening van de collega's van de GroenLinks-fractie dat de functionele samenwerking op inhoudelijke taakvelden de lokale gemeenteraad op afstand zet. In de memorie van antwoord gaat de minister hier niet op in, net zo min als op de vraag over de slechte samenwerkingsresultaten tot dusver.

Op de vraag van mijn fractie hoe de grotere afstand tussen burger en bestuur te compenseren, wijst de minister op binnengemeentelijke decentralisatie als keuzemogelijkheid voor gemeentebesturen. Denkt de minister aan een constructie waarbij Swalmen eerst bij Roermond wordt gevoegd om vervolgens de status van deelgemeente te krijgen met een eigen deelgemeenteraad? Waarom is in dezen de genoemde niet-vrijblijvende samenwerking ineens wel ontoereikend?

Zoals altijd, hebben wij in deze Kamer slechts de keuze uit twee alternatieven: instemmen of niet instemmen met een wetsvoorstel. Het zal na dit betoog wellicht geen verbazing wekken dat de Partij van de Arbeid-fractie liever meer mogelijkheden had gehad. Zij heeft ook nu weer een indringende discussie gevoerd over wat de functie van de Eerste Kamer al dan niet moet behelzen ten aanzien van gemeentelijke herindelingen. De discussie ging ook over de vraag of herindeling vooral van onderop moet komen en wat van bovenop, van Den Haag, van toegevoegde waarde moet zijn, of de Eerste Kamer zich vooral moet bezighouden met de toets op de procedurele zorgvuldigheid bij het tot stand komen van de herindeling en hoever de inhoudelijke beoordeling van het eindresultaat moet gaan, zo de Eerste Kamer al als sluitstuk van de wettelijke besluitvorming de afweging maakt.

Wie is er nu uiteindelijk blij met het herindelingsvoorstel dat in de drie wetsvoorstellen verankerd ligt? Wat betekent het voor de dynamiek in de bestuurlijke ontwikkelingen op lokaal niveau in Limburg als Swalmen-Roermond niet tot stand komt? Hoe moeten wij het werk van de provincie beoordelen dat de minister heeft goedgekeurd toen hij de wetsvoorstellen naar de Tweede en de Eerste Kamer stuurde? De PvdA-fractie en andere fracties, zoals de CDA-fractie, maar ook de VVD-fractie en andere fracties hebben waarschijnlijk uiteenlopende meningen over de politiek-inhoudelijke insteek. Alle fracties vinden draagvlak belangrijk, maar weten tegelijkertijd dat bij herindeling draagvlak van alle betrokkenen waarschijnlijk een utopie is. Er zullen altijd partijen blijven die minder gelukkig zijn met voorstellen tot herindeling. Dan rijst de vraag wat wij zwaarder moeten laten wegen. De minister heeft bestuurskracht genoemd als een belangrijk criterium. Zoals uit onze inbreng blijkt, is de positie van de centrumgemeente voor de Partij van de Arbeid een belangrijk criterium bij de beoordeling van herindelingsvoorstellen. Wat dat betreft zijn wij procedureel gezien teleurgesteld over de uitkomst van de voorbereiding in de provincie Limburg. Gegeven het verschil in prioriteitstelling tussen de verschillende criteria, kunnen wij het echter goed volgen. Daarom hebben wij op het eerste gezicht niet zo veel procedurele kanttekeningen bij wat in de provincie heeft plaatsgevonden. Onze aarzelingen zijn vooral gebaseerd op inhoudelijke afwegingen. Wij hebben daarover een aantal vragen gesteld. Wij wachten de antwoorden van de minister af en zullen op basis daarvan tot een eindoordeel komen over de vraag of wij al dan niet met de wetsvoorstellen kunnen instemmen.

De heer Van Raak (SP):

Ik constateer dat mevrouw Tan en haar fractie worstelen met de materie. Zij zegt procedureel te zijn teleurgesteld in de voorbereiding van de provincie Limburg, maar ook dat zij geen procedurele bezwaren heeft. Dat snappen wij niet.

Mevrouw Tan (PvdA):

Wij zijn teleurgesteld in de uitkomst van de procedure, vooral inhoudelijk gezien. Wij willen echter niet, zoals wel vaker gebeurt, de fout maken dat je ineens allerlei zaken gaat zoeken om de procedure onderuit te halen als je het ergens inhoudelijk niet mee eens bent.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Pruiksma, die zijn maidenspeech zal houden.

De heer Pruiksma (CDA):

Voorzitter. Gemeentelijke herindelingen zijn nooit simpel. Waarschijnlijk heeft heel Midden-Limburg met spanning uitgekeken naar vandaag, de dag waarop het sluitstuk van de gemeentelijke herindeling in deze regio in dit huis wordt behandeld. De spanning hangt onmiskenbaar samen met de emoties die worden opgeroepen door de herindeling van de voor burgers meest herkenbare bestuurslaag, de gemeente. Naar ons oordeel legt dit een zware hypotheek op de politieke besluitvorming. De finale besluitvorming over gemeentelijke herindelingen vindt weliswaar plaats in het parlement, maar betreft toch in de eerste plaats dingen waarvan de "gemeentenaren" zelf elke dag plezier of last ondervinden, zoals gemeentereiniging en reinigingspolitie. Daarom mag en moet van de politiek maximale zorgvuldigheid worden verwacht.

De wetsvoorstellen 30358 en 30359 kunnen zonder meer op onze instemming rekenen. In beide gevallen is voldaan aan de voorwaarden die het CDA stelt aan herindeling van bestaande gemeenten. Ons rest slechts om de nieuwe gemeenten alle goeds te wensen voor de toekomst. Het is ronduit verheugend dat bestaande gemeenten bereid zijn om de eigen beperkingen onder ogen te zien en daaraan de consequentie te verbinden om over de eigen schaduw heen te springen als het belang van de eigen burgers daartoe noopt.

Bij de oordeelsvorming over de aan ons voorgelegde wetsvoorstellen over de herindeling van gemeenten, neemt de CDA-fractie onveranderlijk het CDA-verkiezingsprogram tot uitgangspunt. Het is een blijk van politieke en bestuurlijke consistentie dat het hierbij niet uitmaakt of wordt gekeken in het verkiezingsprogram dat op dit moment nog vigerend is of in het concept van het programma dat van het CDA op 22 november, naar valt te hopen, opnieuw de grootste partij zal maken. Beide stellen als eis aan gemeentelijke herindelingen dat de wens om hiertoe over te gaan, strikt van onderop moet komen. De gemeenten moeten zelf hun vinger opsteken als zij tot de conclusie zijn gekomen dat de bestaande schaalgrootte onvoldoende is om optimaal te kunnen functioneren. De belemmeringen die hen tot deze conclusie brengen, kunnen divers van aard zijn en bijvoorbeeld de omvang en het niveau van het ambtelijk apparaat, ruimtelijke ontwikkelingen of de richting waarin de sociaaleconomische ambities zich hebben ontwikkeld, betreffen. Het is logisch dat dan naar gelijkgestemde zielen wordt gezocht. De gemeente gebruikt dan eigen krachten en kwaliteit en laat zich niet leiden door Calimero-achtige gedachten.

Dit alles brengt met zich mee dat de CDA-fractie bij de beantwoording van de vraag of in de gemeenten voldoende draagvlak voor de voorgestelde herindelingen bestaat, het oog op de gemeenten zelf gericht houdt. De discussie moet nadrukkelijk dus niet worden beperkt tot Binnenhof of provinciehuis. Het gaat hierbij niet om decimalen achter de komma maar om de hoofdlijnen die uit onderzoek, enquêtes, quickscans en vooral ook gesprekken met bestuurders en gemeentenaren tot uitdrukking zijn gekomen.

Uit de beschikbare stukken was reeds duidelijk dat in Roermond en Swalmen de handen niet op elkaar kunnen worden gekregen voor een fusie tussen deze beide gemeenten. Omdat gedwongen huwelijken bovengemiddeld in echtscheiding eindigen, moet de vraag wat hiervan de oorzaak is, niet worden vermeden. Tijdens mijn werkbezoek aan Midden-Limburg werd ik geconfronteerd met cijfers die uitwijzen dat in Swalmen 73% van de bevolking gekeerd is tegen een samengaan met Roermond. In een gesprek met burgemeester Denie heeft deze mij bevestigd dat raad en college tegen samengaan met Roermond zijn gekant. De variant die door Swalmen wel wordt gewenst, moet onbesproken blijven omdat de verlangde bruid, de gemeente Beesel, geen deel van de onderhavige planvorming uitmaakt.

In Roermond werd mij bevestigd dat wetsvoorstel 30360 lang niet ver genoeg gaat en dat zelfs niet van een minimale variant kan worden gesproken. In Roermond gaan de gedachten uit naar de kortebandstad, waarmee ook de kernen Linne, Melick en Beesel bij Roermond worden gevoegd, als minimale variant. Voor deze kernen geldt echter dat zij ofwel niet in het plangebied liggen, ofwel in andere opnieuw in te richten gemeenten liggen. Het eerste geldt voor Beesel, het laatste voor Linne en Melick. Uit gesprekken met andere bestuurders in de regio bleek mij tevens dat verschillen in bestuurscultuur als een hinderpaal werden beschouwd. In het voorlopig verslag hebben wij daarover nieuwsgierige vragen gesteld. In de memorie van antwoord, die wel erg laat is verschenen, werd hierop helaas slechts een standaardantwoord gegeven. Dat lijkt een gemiste kans om de helderheid te scheppen op basis waarvan ambitie en realiteitszin met elkaar kunnen worden verbonden.

Vervolgens kan men de vraag stellen of andere gronden aanwezig zijn om een fusie tussen Swalmen en Roermond te rechtvaardigen. Naar ons oordeel zijn deze er niet. Swalmen is een groene gemeente die onderdeel uitmaakt van de ehs, de ecologische hoofdstructuur. Roermond is stedelijk gebied met een behoefte aan bouwlocaties voor woningen en industriële bedrijvigheid. Niemand zal betwisten dat Roermond bovendien met echte grotestadproblematiek kampt. Elke sociaaleconomische vergelijking tussen Roermond en Swalmen gaat mank. Overigens blijkt nergens dat rekening is gehouden met een algemeen herindelingsbeleid in de provincie Limburg: zo groot als nodig en zo klein als mogelijk.

In de memorie van antwoord heeft de minister gereageerd op het verzoek van CDA, Partij van de Arbeid, SP en D66 om een nadere toelichting te geven op de beoordeling van de beleidscriteria die de meetlat vormen voor herindelingen. Het gaat daarbij om draagvlak, bestuurskracht, duurzaamheid in de oplossing van knelpunten, interne samenhang, regionale samenhang en planologische ruimtebehoefte. In dit geval valt het nodige af te dingen op de duurzaamheid omdat de memorie van antwoord voorbijgaat aan het feit dat de ligging van Swalmen binnen de ehs strikte beperkingen stelt aan de planologie. In Swalmen kunnen op dit moment nog circa vijfhonderd huizen worden gebouwd. Op pagina 3 van de memorie van antwoord staat dat Swalmen na 2014 de bouwlocatie voor Roermond zal kunnen zijn. Dat dient, op zijn zachtst gezegd, te worden betwijfeld. Ik wil niet onvermeld laten dat bestuurders van Roermond mij hebben verzekerd dat de fusiedatum van 1 januari 2007 voor Roermond het startsein zal zijn voor een nieuwe herindelingsdiscussie in Limburg. Ook dat gegeven doet afbreuk aan het criterium van de duurzaamheid. Ook de interne samenhang kan slechts met enige verbeelding aanwezig worden geacht. Zoals eerder betoogd is Swalmen ehs-groen en loopt Roermond tegen zijn bouwgrens aan. Samenhang valt daarin niet te vinden. Het belangrijkste is en blijft echter dat het CDA-verkiezingsprogram in welke uitgave dan ook het criterium "draagvlak" als uitgangspunt neemt. Daarvan is overduidelijk in Swalmen geen sprake. Men wil vandaag niets met Roermond en morgen en overmorgen ook niet. Daar is geen woord Frans bij en dat respecteren wij.

Roermond wil deze variant van de fusie ook niet, omdat die geen reële oplossing biedt voor de problemen waar Roermond voor staat. Dat Roermond zich niet zal verzetten tegen inlijving van Swalmen ligt voor de hand, want alle kleine beetjes helpen. Het is echter in geen enkel opzicht een oplossing die Roermond voor ogen staat. Daarin hebben ze in Roermond gewoon gelijk. Iets meer coöperatie zou waarschijnlijk de herindelingsmachinerie beter hebben gesmeerd en geolied, maar dat is een constatering achteraf.

De vraag die hier wezenlijk van belang is, is de vraag of wij als medewetgever meewerken aan de opheffing van het eigen gemeentebestuur in Swalmen. Vaststaat dat raad, college en burger aldaar opheffing niet willen. Ook staat vast dat in die gemeente niet zodanige structurele knelpunten zich voordoen dat die desondanks opheffing zouden rechtvaardigen. Dan resteert de vraag of bovenlokale, zeer zwaarwegende belangen desondanks deze opheffing opleggen, bijvoorbeeld het harnas waarin Roermond zegt te verkeren.

Het CDA hier ziet evenals de geestverwanten aan de overzijde niet zodanige belemmeringen voor Roermond dat die slechts door opheffing van Swalmen kunnen worden weggenomen. Instrumenten als grenscorrectie, bovenlokale afspraken en samenwerking en verregaande differentiatie, die in het nieuwe CDA-conceptprogramma prominent voorkomen, of andere aan de Limburgse creativiteit ontsproten instrumenten zouden eerst kunnen worden beproefd.

Wij concluderen dat er onvoldoende redenen zijn om Swalmen te ontdoen van zijn eigen bestuur. Een eigen bestuur is een intrinsieke waarde, omdat daar de afstand tussen burger en bestuur kleiner is, de invloed van lokale gemeenschappen meer onverdund doorwerkt op gemeentelijk beleid en de betrokkenheid van de burger groter is. Het is niet voor niets dat het ook door Nederland ondertekende Europees Handvest inzake lokale autonomie op dat nabije bestuur zeer de nadruk legt. De conclusie moet zijn dat wij grote bezwaren zien in aanvaarding van dit wetsvoorstel, nu niet wordt voldaan aan het draagvlakcriterium. Steun van onderop is er niet, althans onvoldoende. Het gevolg daarvan is dat mijn fractie het voornemen heeft om tegen wetsvoorstel 30360 te stemmen. Wij zullen het antwoord van de minister daarom met meer dan gewone belangstelling afwachten. Ik zeg erbij, om verwarring te voorkomen in het debat, dat draagvlak in onze optiek niet een gelegenheidsargument is dat naar believen kan worden ingevuld. Draagvlak op het terrein van gemeentelijke herindeling betekent in onze visie niet alleen aan gemeenten en hun inwoners vragen wat hun mening is over een voorgelegd plan, maar ook luisteren naar hun antwoord en daar vervolgens naar handelen.

De voorzitter:

Mijnheer Pruiksma, van harte gefeliciteerd met uw maidenspeech. Het betreft een onderwerp dat ogenschijnlijk niet met uw expertise van doen heeft, gelet op uw jarenlange ervaring met de rechtspraak in belastingzaken. In de rechtspraak echter, zo hebt u zelf eens gesteld, moeten rechters of raadsheren, omdat ons belastingrecht zo ingewikkeld is, over zo veel deskundigheid beschikken dat zij zich daarom ook andere onderwerpen snel eigen moeten kunnen maken en kunnen maken. U hebt, denk ik, uw eigen stelling vandaag bewezen.

Uw wortels liggen in het fiscale recht. U bent jarenlang belastinginspecteur geweest en nog steeds volgt u de ontwikkelingen op dat terrein met diverse bijdragen aan het Fiscaal Weekblad FED en het Belastingblad. Uw jarenlange ervaring en deskundigheid als belastingjurist hebben uiteindelijk geleid tot uw huidige functie: coördinerend vicepresident en sectorvoorzitter van de Belastingkamer van het gerechtshof in het hoge noorden, in Leeuwarden. U begon als gerechtsauditeur bij hetzelfde hof en bent achtereenvolgens rechter geweest bij de arrondissementsrechtbank en vicepresident van het hof. Daarnaast bent u lid van de commissie die zich bezighoudt met het aantrekken van leden van de rechterlijke macht en bent u plaatsvervangend voorzitter van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. Ook binnen uw politieke activiteiten komt uw deskundigheid in de rechtspraak tot haar recht in uw lidmaatschap van de commissie van beroep van het CDA.

Sinds 1978 bent u politiek actief, eerst voor de ARP en sinds 1980 voor het CDA. Drie zittingsperioden bent u lid geweest van de provinciale staten van Fryslân. Ik hoop dat ik dit laatste goed heb uitgesproken, want ik kom uit Limburg zoals u weet. In mei 2005 bent u lid van deze Kamer geworden na het overlijden van onze oud-collega Alis Koekkoek. In onze Kamer toont u zich, als ik het zo zeggen mag – nu wordt het gevaarlijk – een typische Fries: recht door zee, direct en vasthoudend. Die eigenschappen, gecombineerd met uw deskundigheid en ervaring, maken u hier welkom. Daarom wens ik u graag van ganser harte alle succes toe met uw werkzaamheden in de Eerste Kamer.

Ik geef de leden gelegenheid om de heer Pruiksma te feliciteren.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Met gemeentelijke herindelingen kun je verschillende kanten op en je kunt er verschillende typen gemeenten mee creëren. Bij alle voorstellen staan natuurlijk centraal de twee aspecten van enerzijds de noodzakelijke, door herindeling te realiseren, bestuurskracht en anderzijds het voor een goede afloop van het proces toch ook wel zeer wenselijke draagvlak voor de operatie in de betrokken gemeenten. Vooral dat eerste aspect kan gemakkelijk verschillende beoordelingen opleveren en mede daardoor worden onze herindelingen niet consequent in één richting aangewend. Soms wordt omliggend platteland toegevoegd aan stedelijk grondgebied, waarbij voldoende bestuurskracht in de regel wel verondersteld kan worden, maar het draagvlak in de betrokken dorpen meestal te wensen overlaat. Soms worden grote plattelandsgemeenten gevormd om de steden heen, die dan dus betrekkelijk klein blijven. Ook hierbij moet voldoende bestuurskracht tot stand kunnen komen en in de plattelandsgemeenten wordt hiervoor veel gemakkelijker draagvlak gevonden. Voor de steden met hun centrumvoorzieningen is zo'n keuze over het algemeen minder aantrekkelijk, maar het draagvlak voor die centrumvoorzieningen moet toch, zelfs bij veel grotere stadsgemeenten, uiteindelijk in goede samenwerking met de regio tot stand komen. Die bereidheid moet er wel wezen.

Wij hebben in dit land niet echt gekozen voor één van deze beide benaderingen. Wij gaan daar dus pragmatisch mee om; afhankelijk van de situatie kunnen beide voorkomen in nieuwe herindelingen, maar omdat draagvlak toch als bijna onmisbaar wordt gezien, zal doorgaans gemakkelijker een keuze voor grote plattelandsgemeenten ontstaan. In het algemeen, zeg ik daar voor de duidelijkheid maar bij, heeft dat ook mijn voorkeur. Stadsgemeenten en landgemeenten hebben met een verschillende problematiek te doen. Laat ieder, in goede harmonie en hier en daar gestuurd door de provincies, zijn eigen belangen maar behartigen. Als wij dat als algemeen uitgangspunt zouden hanteren, blijft er eigenlijk maar één vraag over, namelijk: waar wordt de ondergrens bereikt? Waar wordt een centrumstadje zo klein dat stad en platteland in redelijkheid niet gescheiden kunnen blijven? Verder blijft het natuurlijk altijd mogelijk dat de stad extra grondgebied nodig heeft, voor woondoeleinden of voor bedrijfsontwikkelingen, maar dan blijft het uitgangspunt dat ook binnen die opgerekte grenzen er nog steeds sprake is van een stedelijke gemeente.

Bij de vandaag voorliggende voorstellen is bij twee van de drie voorstellen gekozen voor het type "grotere plattelandsgemeente". Of daarbij een in alle opzichten gelukkige keuze is gemaakt, laat ik in het midden. Bij de gemeente Maasgouw, die aan twee kanten van de Maas komt te liggen, kan men zonder twijfel vraagtekens plaatsen. Het is onze taak niet om dat te doen bij de keuzes die in de provincie gemaakt zijn en die aan de voorwaarden voldoen. Met andere woorden, voor Maasgouw, Leudal en de nieuwe gemeente Roerdalen lijkt het niet passend om de gevoerde discussie nog eens over te doen. Er is draagvlak bij de gemeenten en ervan uitgaande dat de nieuwe gemeenten ook sterk genoeg worden, ligt daar wat ons betreft geen probleem.

Anders ligt het met het laatste wetsvoorstel, de samenvoeging van Roermond en Swalmen. Hier wordt ineens een plattelandsgemeente samengevoegd met een stedelijke centrumgemeente. Hier blijkt in de op te heffen gemeente Swalmen geen draagvlak voor de voorgestelde operatie te bestaan en hier lijkt het grondgebied van Swalmen ook niet nodig voor uitbreiding van het stedelijke gebied van Roermond. De minister zegt zelf in zijn memorie van antwoord: "Hieruit blijkt dat de versterking van de centrumfunctie van Roermond niet het leidende motief is geweest bij het provinciale voorstel voor deze samenvoeging." Waarom dan wel dit voorstel? Daarvan zegt de minister: "De samenvoeging is met name een antwoord op de bestuurskracht problematiek van de gemeente Swalmen." Met andere woorden, er moest nu eenmaal iets met Swalmen gebeuren. Daar kun je ook vraagtekens bij zetten. Waarom moest dit eigenlijk, minister?

Verder geeft de minister nog aan dat alternatieve partners voor Swalmen blijkbaar niet aanwezig waren, want Beesel is anders, naar het noorden, georiënteerd en het had geen belangstelling voor samenvoeging. Welnu, dat laatste lijkt intussen wat anders te liggen en er lijkt ook een goede verklaring te zijn voor de eerdere afhoudende opstelling van Beesel. Beesel wil namelijk niet meegetrokken worden in een samenvoeging met Roermond, maar het is, nu, heel wel bereid om een fusie met Swalmen te bekijken. Er blijkt dus wel degelijk een alternatief mogelijk als je iets verder wilt kijken en niet alleen maar let op het bij de huidige voorstellen betrokken gebied.

Met alle respect voor de keuzes van de provincie en van de minister lijkt hier dan toch veel te zeggen voor het uitgangspunt "beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald". De samenvoeging van Swalmen met Roermond is van een ander soort dan de samenvoegingen in beide andere wetsvoorstellen. Deze samenvoeging wordt door Roermond mokkend aanvaard en door Swalmen heftig bestreden. Deze samenvoeging levert Roermond niets op en geeft wellicht aan Swalmen een bestuurskrachtig gemeentebestuur, maar dan wel een op afstand: in de stad. Er leek geen alternatief te zijn, maar dat lijkt er nu wel degelijk te zijn. Mijn conclusie zou wezen dat dit wetsvoorstel uit misverstanden is geboren en niet tot de beste oplossing leidt. Dan zijn uitstel en heroverweging beter. Met Swalmen moet misschien wel wat gebeuren, maar laat het provinciebestuur daar eerst nog maar op studeren. Roermond moet tot niet-vrijblijvende samenwerking met zijn nieuwe buren zien te komen. Daarbij heeft de provincie misschien een taak.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. De afgelopen weken hebben alle politieke partijen hun verkiezingsprogram­ma's gepresenteerd. Daarin hebben zij beloften gedaan aan hun kiezers. Deze beloften gelden natuurlijk niet vanaf de verkiezingen van 22 november. Die gelden nu al. Wij hebben onze kiezers beloofd: "Gemeentelijke herindelingen horen niet van bovenaf te worden opgelegd, zoals nu vaak gebeurt, maar moeten de steun hebben van de bevolking." In het programma van de PvdA lees ik helder en duidelijk: "Gemeentelijke herindelingen worden niet door Den Haag verordonneerd, maar zijn primair een keuze van de gemeenten zelf." Lees in deze zin voor Den Haag: wij. Wat de PvdA hier zegt, is mooi. De heer Pruiksma wees op de zinsnede hierover in het CDA-verkiezingsprogramma. Daarin staat: "Gemeentelijke herindelingen zijn alleen acceptabel als de gemeenten dat zelf noodzakelijk achten." Dat is nog mooier. De heer Pruiksma laat hier een verrassend nieuw geluid van het CDA horen.

Herindelingen zijn een keus van gemeenten zelf, zegt de Partij van de Arbeid. Mevrouw Tan zei met betrekking tot Roermond en Swalmen dat er onvoldoende draagvlak is. Zij spreekt over veel gepraat en weinig oplossingen. Herindelingen zijn alleen acceptabel als de gemeenten die zelf noodzakelijk achten, zegt het CDA. Wij zijn natuurlijk heel blij met deze late bekering van het CDA en wij weten dat late bekeringen de meest dierbare zijn.

De burgers van Swalmen kunnen opgelucht ademhalen, als de PvdA en het CDA hun verkiezingsprogramma's tenminste serieus nemen. Dan zullen de fracties van de PvdA en het CDA in deze Kamer met ons tegen de voorgestelde samenvoeging met Roermond stemmen, maar nogmaals, dan moeten zij zich houden aan de belofte van hun partij en die toch ook geldt voor de inwoners van Limburg.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter. De heer Van Raak citeerde uit het conceptverkiezingsprogramma van de PvdA. Daarover moet het partijcongres nog oordelen en daarover zal dus nog de nodige discussie plaatsvinden. De heer Van Raak citeerde ook wat hier onder anderen door mij is gezegd. Ik verzoek hem mijn totale inbreng in aanmerking te nemen en om niet enkele plukjes uit een betoog te halen. Hij moet die afzonderlijke plukjes dus niet in een nieuw verband aan de orde stellen en dan conclusies trekken.

De heer Van Raak (SP):

Ik begrijp dat mevrouw Tan een amendement op het conceptprogramma van de Partij van de Arbeid zal voorstellen.

Mevrouw Tan (PvdA):

Dit lijkt mij niet de plaats om te spreken over de manier waarop in de verschillende partijen met de teksten van de verkiezingsprogramma's wordt omgegaan. Laten wij de discussie hier onderling voeren en goed naar elkaar luisteren. Ik vind ook dat wij elkaars overwegingen in de goede context in aanmerking moeten nemen en daarbij de andere belangrijke criteria voor de afwegingen moeten betrekken.

De heer Van Raak (SP):

Dat zal ik zeker doen, maar ik moet wel constateren dat mevrouw Tan hier een ander geluid laat horen, dan de Partij van de Arbeid met haar conceptverkiezingsprogramma. Wij zullen zien hoe dat afloopt.

Mevrouw Tan (PvdA):

Laten wij de discussie voeren zoals die vandaag voor de besluitvorming dient plaats te vinden en niet allerlei oneigenlijke partijdiscussies deze zaal binnenbrengen.

De heer Van Raak (SP):

Dat zal ik niet doen, maar ik constateer wel dat het vooral een partijdiscussie van de Partij van de Arbeid is en niet zozeer een discussie tussen ons.

De voorzitter:

Mijnheer Van Raak, wij spreken over hetgeen geagendeerd is in deze Kamer.

De heer Van Raak (SP):

Dat ga ik ook doen.

Ik ben erg blij met de openheid die het CDA en de Partij van de Arbeid op dit gebied in hun conceptpartijprogramma's hebben gegeven. Van de VVD weet ik het nog niet. In de programmakrant van deze partij heb ik nog niets kunnen vinden over gemeentelijke herindelingen. Misschien kan de woordvoerder van de VVD daar straks enig licht op werpen.

Om te beginnen willen wij de minister een compliment geven omdat hij de vandaag te behandelen herindelingen niet in één wet, maar apart aan de Eerste Kamer heeft aangeboden. Daar heeft deze Kamer in het verleden om verzocht omdat zij geen recht van amendement heeft en bij bezwaar tegen een herindeling ook alle andere herindelingen zou moeten afkeuren. Dat hoeft vandaag dus niet. Dat kwam de minister in de Tweede Kamer nog op kritiek te staan. Dat vonden wij jammer en dat getuigt ook van weinig invoelingsvermogen met de positie van deze helft van de Staten-Generaal. Wij hebben echter ook kritiek op de minister. De beantwoording van de door ons schriftelijk gestelde vragen is niet aan de maat. Wij zullen die vragen dan ook plenair opnieuw stellen en willen nu betere antwoorden.

Deze gemeentelijke herindelingen hebben veel emoties losgemaakt in Limburg. Het dagblad De Limburger kopte in juni met "keiharde strijd om de macht in Midden-Limburg". Wij kregen brieven van gemeenteraden, die weer werden tegengesproken door fracties en weer werden genuanceerd door burgemeesters en andersom. Herindelingen gaan altijd gepaard met emoties, en strijd. Maar dit proces van gemeentelijke herindelingen in Limburg laat toch ook zien dat er erg weinig regie is gevoerd. Zoals bij vele herindelingen het geval is, ontbrak een duidelijke visie op de inrichting van het lokale bestuur. Het verliep allemaal wel heel erg pragmatisch.

Wij vroegen de minister welke voorstellen voor gemeentelijke herindeling deze Kamer de komende vijf jaar nog tegemoet kan zien. De minister antwoordde dat hij dat niet weet, omdat herindelingen door de provincies in gang worden gezet. Maar hij stelt in dezelfde memorie van antwoord aan deze Kamer dat de voorgestelde herindelingen "geenszins het sluitstuk zijn van de bestuurlijke inrichting van Midden-Limburg". Er wordt in Nederland volop heringedeeld, maar daarbij lijkt niet sprake van een eenduidige visie op de toekomst van het lokale bestuur. Gedeputeerde staten van Noord-Holland bijvoorbeeld vinden dat gemeenten moeten worden samengevoegd tot ze minstens 30.000 inwoners hebben. In dat geval staat ons nog erg veel werk te wachten. Graag horen wij niet alleen de visies van de provincies, maar toch ook die van de minister.

Niet alleen de politieke partijen hebben in hun verkiezingsprogramma's beloften gedaan over de gemeentelijke herindelingen, ook dit kabinet heeft dat gedaan. In het beleidskader gemeentelijke herindelingen worden zes criteria genoemd: draagvlak, bestuurskracht, duurzaamheid, interne samenhang, regionale samenhang en planologischeruimtebehoefte. Bij de voorgestelde samenvoeging tot de nieuwe gemeenten Roerdalen, Leudal en Maasgouw kunnen bij elk van deze criteria vraagtekens worden geplaatst, maar door de bank genomen kan mijn fractie met deze voorstellen leven.

Onze aandacht richten wij vandaag primair op de voorgestelde samenvoeging van Roermond en Swalmen. Wij vragen ons af of de minister hier voldoende recht doet aan zijn eigen criteria. De twee belangrijkste criteria, zo stelde de minister bij eerdere herindelingen, zijn het draagvlak en de bestuurskracht van de gemeenten. Wij moeten deze criteria niet ál te rigoureus nemen, zo zegt hij dan altijd, maar een goede afweging maken tussen de wensen van de burgers en de noden van het bestuur. Dat heb ik geprobeerd te doen, maar in het geval van Roermond en Swalmen lukt het mij niet om die goede afweging terug te vinden.

Het draagvlak voor de voorgestelde samenvoeging is uiterst klein, niet alleen in Swalmen, maar ook in de gemeente Roermond. Deze stad heeft in het proces van herindeling speciale aandacht gevraagd voor wat zij haar "meer dan gemiddelde centrumfunctie" noemt ten opzichte van gemeenten met een vergelijkbaar inwonertal. Roermond heeft te maken met grootstedelijke problemen maar blijft ook na de samenvoeging met Swalmen een relatief kleine stad. De provinciale staten van Limburg lijken ook te beseffen dat deze herindeling de problemen van Roermond niet zal verlichten en pleiten nu al voor verdere niet vrijblijvende samenwerking met de omliggende gemeenten. Je zou kunnen zeggen dat de provincie Limburg een vooruitziende blik heeft, maar ook dat zij haar eigen voorstel dus onvoldoende vindt. Wij vinden het in ieder geval moeilijk om een voorstel goed te keuren waarvan de initiatiefnemers zeggen dat het niet voldoende is.

De voorgestelde samenvoeging van Roermond en Swalmen kan niet rekenen op de steun van de gemeenten. In dat geval moet de minister bijzondere redenen hebben om de herindeling toch te willen doorvoeren. Volgens zijn eigen afweging zou een gebrek aan draagvlak moeten worden gecompenseerd door een winst aan bestuurskracht. Dat lijkt hier evenmin het geval. Uit een bestuurskrachtmonitor blijkt dat Swalmen het bestuurlijk niet slecht doet en op sommige punten zelfs beter dan Roermond. Wij zouden eigenlijk kunnen stellen dat Roermond op dit gebied wordt samengevoegd met Swalmen en niet andersom. De minister heeft tijdens eerdere debatten in deze Kamer gezegd dat de criteria van draagvlak en bestuurskracht wat hem betreft doorslaggevend zijn. Kan hij uitleggen waarom wij op basis van deze criteria moeten instemmen met de samenvoeging van Roermond en Swalmen?

Ook als wij deze herindeling beoordelen op de andere criteria is dit voorstel niet overtuigend. Laten wij beginnen met de interne samenhang. Elke inwoner van Swalmen zal de minister kunnen uitleggen dat Roermond en Swalmen onvergelijkbare gemeenschappen zijn. Dat twee gemeenten dicht bij elkaar liggen, wil immers nog niet zeggen dat zij ook als vanzelf een samenhang hebben. Dat geldt evengoed voor andere gemeenten rondom Roermond. Blijkbaar is dit geen reden om deze gemeenten dan maar met Roermond samen te voegen. Kan de minister aangeven wat de interne samenhang is tussen de stad Roermond en het landelijke Swalmen?

Dat brengt mij bij het criterium van regionale samenhang. Laten wij een voorbeeld geven: de werkgelegenheid. Ongeveer een derde van de werkzame beroepsbevolking van Swalmen werkt in Roermond, zo is mij verteld, maar dat geldt ook voor bijvoorbeeld Ambt Montfort. Sterker nog, bijna de helft van de werkzame inwoners van Roerdalen werk in Roermond. Wij zien op basis van dit voorbeeld nog niet zo snel waarom de regionale samenhang met Swalmen groter is dan met Ambt Montfort of Roerdalen of met andere gemeenten. Kan de minister ons ook op dit gebied wat meer inzicht bieden?

Een interessant criterium is verder de planologischeruimtebehoefte. Er is al op gewezen door de heer Pruiksma. De minister stelt in de memorie van antwoord aan deze Kamer dat Roermond door de samenvoeging met Swalmen voldoende ruimte heeft voor de bouw van woningen tot 2030. De gemeente Roermond geeft echter zelf aan dat dit niet het geval is.

De heer Thissen (GroenLinks):

De heer Van Raak geeft een interessante redenering ten beste over de regionale samenhang en over de "te genieten functionaliteit" voor inwoners uit de regio van de stedelijke voorzieningen in Roermond, onder andere werk. Vindt hij dan niet dat het voorstel voor de herindeling rond Roermond eigenlijk veel grootschaliger moet zijn en staat zijn redenering dan niet op gespannen voet met zijn eigen verkiezingsprogramma?

De heer Van Raak (SP):

Het zou natuurlijk prachtig zijn als de bestuurlijke verhoudingen in Midden-Limburg zo kunnen zijn dat er ruimte is voor Roermond om samen met omliggende gemeenten een gemeente te vormen, maar dat is niet zaligmakend. Er hoeft niet per se samengevoegd te worden. De provincie spreekt nu al van de noodzaak van een niet vrijblijvende samenwerking. Dat is een heel goede mogelijkheid om de situatie van Roermond te verbeteren.

De heer Thissen (GroenLinks):

De noodzaak tot een niet vrijblijvende samenwerking moet wel democratisch gelegitimeerd kunnen worden door alle burgers in dat niet vrijblijvende samenwerkingsgebied de mogelijkheid te geven te beslissen welke voorzieningen voor hen het beste zijn. Ontsnapt de heer Van Raak nou aan de conclusie die hij in zijn hoofd heeft? Ik ken hem als een slim mens. Beweert hij nou dat herindeling niet de weg is of durft hij ook naar de overkant van de rivier te springen en te erkennen dat dit eigenlijk betekent dat je moet herindelen?

De heer Van Raak (SP):

Wij gaan niet herindelen tegen de wil van de gemeente en tegen de wil van de bevolking.

De heer Thissen (GroenLinks):

Dan laat u een democratisch tekort voor burgers intact.

De heer Van Raak (SP):

Ik zie niet wat het democratisch tekort is als ik zeg dat ik niet wil herindelen tegen de wil van de gemeente en tegen de wil van de burgers.

De heer Thissen (GroenLinks):

De heer Van Raak citeert de provincie Limburg, die zegt dat na de herindeling Midden-Limburg aan Roermond en de omliggende nieuwe gemeenten een samenwerking wordt opgelegd. Deze samenwerking stelt de burgers in dat samenwerkingsgebied niet in staat om beslissingen te nemen over de voorzieningen die Roermond voor de hele regio in stand moet houden, want zij stemmen niet voor de gemeenteraad in Roermond, maar voor de gemeenteraad in hun eigen gemeente. Dat is het democratisch tekort. De SP kan voor dat serieuze verhaal niet vluchten.

De heer Van Raak (SP):

Ik snap werkelijk niet wat de heer Thissen bedoelt. Volgens mij zijn er twee dingen. Het eerste is samenvoeging. Die gebeurt in dit geval tegen de wil van de gemeenteraad en de bevolking in. Het andere is dat er op sommige gebieden wel een heel grote relatie of samenwerking is tussen Roermond en de omliggende gemeenten. Ik snap niet wat daar ondemocratisch aan is als Roermond en die gemeenten op bepaalde gebieden goed gaan samenwerken. Ik kan nu niet achter het spreekgestoelte bepalen op welk gebied dat wel nodig is en op welk gebied niet. Dat is ook helemaal mijn taak niet en dat is ook niet de taak van de heer Thissen.

Voorzitter. Wij hadden het over de ruimtebehoefte van Roermond. De minister heeft gezegd dat Roermond tot 2030 voort kan, terwijl Roermond beweert dat niet te kunnen nazeggen. Bovendien staat het gebruik van het huidige grondgebied van Swalmen haaks op het provinciale beleid om woningen te concentreren in stedelijk gebied. Swalmen is immers geen stedelijk gebied. Is de minister ervan overtuigd dat de samenvoeging met Swalmen op de langere termijn een oplossing biedt voor de ruimtelijke problemen van Roermond? Wat weet hij wat Roermond niet weet? Moeten wij hieruit begrijpen dat Swalmen door de samenvoeging met Roermond is voorbestemd een stedelijk gebied te worden? In dat geval worden de ergste nachtmerries van de inwoners van Swalmen werkelijkheid.

Onder het criterium van duurzaamheid heeft de provincie Limburg zelf een bommetje gelegd door nu al te zeggen dat verdere, niet-vrijblijvende samenwerking van de nieuwe gemeente Roermond met de omliggende gemeenten nodig is. Kan de minister aangeven waarom, mede uit het oogpunt van duurzaamheid, de voorgestelde herindeling beter is dan een samenvoeging van Swalmen en Beesel? Beide gemeenten hebben hiertoe al hun bereidheid getoond. Wij moeten vandaag niet opnieuw de grenzen van Midden-Limburg trekken, maar wij gaan wel over de vraag of dit proces van gemeentelijke herindeling voldoet aan de criteria die de minister heeft gesteld. Wat is de meerwaarde van de voorgestelde herindeling? Ziet de minister mogelijkheden voor niet-vrijblijvende samenwerking, los van deze samenvoeging van Roermond en Swalmen? Kan dergelijke niet-vrijblijvende samenwerking de voorgestelde herindeling overbodig maken?

De minister hoort het: wij zijn nog niet zo ver dat wij kunnen instemmen met de samenvoeging van Roermond en Swalmen. Ik vraag mij ook af of dat kan, maar ik acht de minister tot veel in staat. Wij willen ervan overtuigd worden dat deze herindeling voldoet aan de door de minister zelf opgestelde criteria. Dat moet toch lukken. De fracties van CDA en vooral PvdA vragen wij om goed te kijken naar de eigen verkiezingsprogramma's. De heer Pruiksma heeft dat uitgebreid gedaan. Mevrouw Tan nodig ik daartoe uit. Wij zijn blij dat de mening van de bevolking de doorslag lijkt te geven bij deze gemeentelijke herindeling, hoewel wij dat nog even moeten afwachten. Dat uitgangspunt de SP-fractie in deze Kamer en in de Tweede Kamer altijd als hoofdlijn gehanteerd.

De heer Thissen (GroenLinks):

Voorzitter. Ik spreek vandaag uiteraard namens de fractie van GroenLinks. Sinds de motie-Castricum uit 1990 heb ik een veertiental jaren raadservaring en, na 1994, tot 2002 bestuurlijke ervaring opgebouwd in de stad Roermond en in die regio. Ik zal het verhaal dus af en toe larderen met ervaringen uit mijn eigen verleden als het van belang is voor de toekomst van die regio.

Ik begin met de memorie van antwoord van de minister. Als wij niet gehouden zouden zijn aan fatale termijnen van de Kieswet, dan had ik de commissie vorige week voorgesteld om nadere inbreng te leveren. Op een aantal essentiële vragen, in ieder geval van mijn fractie, is geen of onvoldoende antwoord gegeven. Helaas gelden die fatale termijnen. Volgende week is het Prinsjesdag. Dan komen de Kamers bij elkaar, zij het in een bijzondere zitting. Het gaat niet aan om onder toeziend oog van het staatshoofd te stemmen, laat staan hoofdelijk, over de herindeling van Roermond, hoewel die natuurlijk van prominent belang is, zoals iedereen uit mijn verleden zal kunnen concluderen.

Eigenlijk zou de Eerste Kamer geen rol moeten hebben in herindelingsbesluiten en herindelingsdebatten, maar zolang zij die rol heeft, moet zij die serieus nemen. Wij hebben te maken met een drietal herindelingsvoorstellen, waarvan provinciale staten al hebben gezegd dat het niet de meest optimale voorstellen zijn. Vervolgens is het pakket naar de minister gestuurd. De minister deelt de opvatting van het provinciale bestuur, maar heeft het naar de Tweede Kamer gestuurd. De Tweede Kamer was verdeeld en heeft erop gewezen dat de ontstaansgeschiedenis ervan is te typeren als broddelwerk. Een van de regeringsfracties heeft zelfs een motie ingediend: de motie-Van Beek. Die motie dreigde gesteund te worden door een meerderheid van de Tweede Kamer totdat het weekeind van Bos losbarstte, waarna de PvdA-fractie haar steun aan de motie heeft ingetrokken. Vervolgens heeft de Tweede Kamer gestemd over de drie herindelingsvoorstellen.

Als de Eerste Kamer haar rol nu niet waarmaakt, dan vind ik dat zij zelf het bewijs levert geen bestaansrecht meer te hebben. Wij mogen niet de laatste schakel zijn in een keten van broddelwerk. Wij zeggen dat deze drie herindelingsvoorstellen de regio geen toekomstperspectief bieden. Ik denk dan aan publieke dienstverlening aan de burgers, want daar gaat het om. Dan zou de Eerste Kamer ook het lef moeten hebben om tegen deze minister te zeggen dat hij de voorstellen terugkrijgt. Hij moet er maar voor zorgen dat er een beter pakket voorstellen komt. Dat is in het belang van de burgers in de regio en van de bestuurlijke opdracht die beide centrumgemeenten, Weert en Roermond, hebben. De minister moet de regio Midden-Limburg een kansrijk toekomstperspectief bieden.

Ik roep mijn collega's dan ook op om na het antwoord in eerste termijn van de minister na te denken over de vraag wat wij met de drie herindelingsvoorstellen gaan doen. Wij prijzen de minister, omdat het drie herindelingsvoorstellen zijn geworden. Wij bekritiseren hem, omdat het er niet vier zijn geworden. Het is uitermate vreemd dat er een voorstel ligt voor het gebied ten westen van de Maas dat gaat over het vormen van twee gemeenten met één gemeente ten oosten van de Maas, te weten Maasbracht. Het is werkelijk een gotspe dat er een gemeente Maasgouw wordt gemaakt met één gemeente ten oosten van de Maas, bestaande uit Maasbracht, Brachterbeek en Linne. De bewoners van die drie dorpskernen zijn voor alle functionele taken in de publieke dienstverlening aangewezen op de centrumstad Roermond. Als de minister fair was geweest, had hij dat herindelingsvoorstel gesplitst. Dan hadden wij vandaag kunnen spreken over vier herindelingsvoorstellen. Dan was het voor mijn fractie gemakkelijker geweest om voor het herindelingsvoorstel ten westen van de Maas te stemmen.

Als er een meerderheid van deze Kamer voor te vinden zou zijn, hadden wij de minister opdracht kunnen geven om de drie andere herindelingsvoorstellen terug te nemen. Dan had hij, na in conclaaf te zijn gegaan met het provinciale bestuur, terug kunnen komen met een veel beter herindelingsvoorstel voor het oosten van Midden-Limburg. Wat zijn voor hem de overwegingen geweest om de vorming van de nieuwe gemeenten Maasgouw en Leudal in één voorstel te vervatten? De vraag die vandaag van belang is, is wie het broddelwerk doorbreekt. Zijn wij als Eerste Kamer ook doorspekt van pragmatisme of durven wij onze rol waar te maken? Proberen wij in laatste instantie de voorstellen te waarderen op hun merites? Zeggen wij ten slotte dat dit de oplossing niet is?

Ik begon met te zeggen dat de Tweede Kamer in juni 1990 werd geconfronteerd met een motie van de heer Castricum. Het is natuurlijk uitermate gedateerd om te komen met een motie uit 1990. Het geeft echter wel aan dat verschillende opeenvolgende herindelingsvoorstellen niet hebben geleid tot duurzame bestuurlijke oplossingen voor dit gebied. Als deze Kamer akkoord gaat met deze herindelingsvoorstellen, dan voorspel ik dat wij binnen nu en vijf jaar opnieuw een herindelingsronde over Midden-Limburg krijgen. Dat wil zeggen, als wij nog bestaan, dus als het verkiezingsprogramma van GroenLinks niet wordt bewaarheid. Iedere bestuurder in Midden-Limburg zegt dat dit niet de oplossing is voor de bestuurlijke problematiek voor dit gebied. Er zal dus weer een nieuwe herindelingsronde nodig zijn. Dat werd in 1990 ook voorspeld. Daarom kon de motie-Castricum ook op zo'n brede steun rekenen in de Tweede Kamer. Dan is toch de vraag interessant wat er nu gedaan is aan de uitvoering van deze motie. Die vroeg namelijk om gezien in het licht van de versterking van de centrumpositie van Roermond met het provinciaal bestuur rond de tafel te gaan zitten om in het kader van een nieuw op te stellen streekplan Noord- en Midden-Limburg die versterkte positie van Roermond daadwerkelijk te vertalen en om de Kamer over de uitkomsten van dat overleg te informeren. Wat is er toen gebeurd? Eigenlijk moet ik, zestien jaar terugkijkend, waarvan een flink aantal jaren actief als raadslid en bestuurder van de stad Roermond, concluderen dat het alleen maar stilte was en dat er gelegenheidsoplossingen waren; stadsgewest, streekgewest, fusie van stadsgewest en streekgewest tot Gewest Midden-Limburg, later doorfuseren met Noord-Limburg, intergemeentelijke samenwerking, maar nog altijd vrijblijvend, federatiestad, regiofonds! Lege hulzen, valse worsten! In het ergste geval leidde dat zelfs tot het tegen elkaar uitspelen van plattelandsgemeenten en dorpskernen en de centrumstad Roermond.

Dat allemaal heeft zich mogen voltrekken! Ik spreek in eerste instantie de minister hierop aan. Hij had zijn verantwoordelijkheid moeten nemen en had verder moeten kijken. Hij had als startpunt de motie-Castricum moeten nemen en de vorige herindelingsronde Midden-Limburg en had moeten bezien wat het provinciaal bestuur heeft gedaan om naar de Tweede Kamer of een van zijn voorgangers te luisteren. Hij had dan de conclusie moeten trekken dat het te weinig heeft gedaan. Er is te weinig substantieel gebeurd om de regio Midden-Limburg die bestuurskracht te geven die die regio noodzakelijk acht en die die regio ook nodig heeft. Toen hij dit voorstel had gekregen, had hij het provinciaal bestuur naar Den Haag moeten roepen of had hij naar Maastricht moeten gaan om eens een hartig woordje met het provinciaal bestuur te spreken omdat dit geen goed voorstel is en geen soelaas biedt, zodat wij binnen vijf jaar weer moeten praten over de herindeling van Midden-Limburg. Dat had hij niet moeten willen, hij had eindelijk eens een duurzame oplossing moeten willen, gezien in het licht van de regionale en stedelijke noden in dat gebied. Hij had dan ook moeten pleiten voor een voorstel voor zowel de beide centrumgemeenten in Midden-Limburg, Weert en Roermond. Nu spreek ik verder niet meer over Weert. Dat heb ik nu twee keer genoemd. Daar kan de burgemeester van Weert dus blij mee zijn. Ik zal mij beperken tot de herindelingsvoorstellen die hier voorliggen.

Roermond maakte ooit een visie op de regio, een visie die zelfs mij als GroenLinks-bestuurder tot de conclusie moest brengen dat die overeenkomstig ons eigen programma was en overeenkomstig de eigen criteria van de minister, zoals draagvlak, regionale samenhang, bestuurskracht, evenwicht met omliggende groen- en natuurgebieden, enz. Een sterke stad voor een sterke regio! Roermond moest dat doen in opdracht van de provincie Limburg. Die wilde in eerste instantie niet zelf een visie formuleren op wat voor sterke steden die sterke regio nodig had. Een klein voorbeeld uit mijn eigen verleden. Ik weet dat wij toen in het college van B en W de dilemma's voelden: als wij nu geen sterktezwakteanalyse maken van Roermond en directe omgeving, als wij geen zoekgebied aanwijzen, dan zal het provinciaal bestuur niet met een voorstel komen om de bestuurskracht van Roermond te versterken. Wij maakten dus een sterktezwakteanalyse en wij wisten dat wij het moment waarop wij een zoekgebied zouden aanwijzen ruzie zouden krijgen met al onze buren. En als je ruzie krijgt met je buren is dat voor een provinciaal bestuur het argument om te zeggen dat er geen draagvlak is voor de samenwerking met Roermond. Naar aanleiding van de nota Sterke stad voor sterker bestuur heeft de provincie Limburg de stad Roermond in de steek gelaten. Ten leste komt het nu met het voorstel Roermond-Swalmen, waarvan menig woordvoerder hier al terecht heeft gezegd dat het geen soelaas biedt aan Roermond, noch aan Swalmen. Er is geen draagvlak voor onder de Swalmense burgers, want die willen liever elders, terwijl Roermond zegt hevig teleurgesteld te zijn omdat het geen perspectief biedt voor Roermond. Roermond zou eigenlijk een veel grootschaliger herindelingsvoorstel willen.

Wat is nu het probleem? Dat is dat de provincie Limburg niet erkent wat de specifieke stedelijke problematiek is van Roermond als gevolg van opeenvolgende streekplannen Noord- en Midden-Limburg, waarmee Roermond de opvangfunctie heeft gekregen, de opdracht heeft gekregen voor de sociale volkshuisvesting, een taak die Roermond zeer nadrukkelijk en enthousiast heeft uitgedragen en ook heeft gerealiseerd, als gevolg waarvan eind jaren zestig, de jaren zeventig en tachtig, een enorme suburbanisatie heeft plaatsgevonden vanuit Roermond. Een trek van de middengroepen naar de regiogemeenten omdat er in Roermond geen woningbouw werd gerealiseerd voor hun portemonnee. Die moest immers met name in de sfeer van de sociale volkshuisvesting haar inspanningen leveren! Op spreekbeurten heb ik vaak gezegd dat de middengroepen van Roermond in de buitenwijken van Roermond zijn gaan wonen, maar dat die buitenwijken wel zelfstandige gemeenten zijn.

Ik kom hiermee op het punt van het democratisch tekort. In de interruptie met de heer Van Raak zei ik hem te kennen als een slim mens, maar op het eind begon ik daar toch iets aan te twijfelen omdat hij mij volgens mij bewust niet wilde begrijpen. Als je het hebt over regionale samenhang en functionele samenhang in het verkeer tussen burgers van een regio en de stedelijke voorzieningen, dan moet je de burgers ook mee laten beslissen over de aard, de toegang, de hoeveelheid, de kwaliteit en de duurzaamheid van die voorzieningen en over de garantie op continuïteit van die voorzieningen. Dat geldt voor de uitvoering van de sociale zekerheid, voor arbeidsmarktbeleid, onderwijs, educatie, welzijn, voor sociale en culturele instellingen, zelfs voor inrichtingen van winkelgebieden en over bestemmingsplannen. Dat geldt zelfs ook voor bijvoorbeeld specifieke recreatieve mogelijkheden, zoals het natuurlandschapspark Meinweg en de Maasplassen. Burgers hebben het recht om mee te beslissen over hoe die eruit moeten zien. Zij moeten er gebruik van maken en zijn er soms zelfs afhankelijk van. Als de minister zegt dat er een niet vrijblijvende samenwerking moet zijn nadat dit broddelwerk herindelingsvoorstel wordt aangenomen, erkent hij op de eerste plaats al dat dit geen voorstel is – in ieder geval niet deugdelijk is omdat er flankerend beleid voor nodig is – en zegt hij tevens impliciet dat die samenwerking moet worden opgelegd door de provincie. Dat houdt in dat je weer een getrapte bestuursvorm krijgt. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat wij in dit land weer getrapte bestuursvormen gaan maken, een vierde bestuurslaag, terwijl de minister in zijn eigen nota over het middenbestuur zegt dat dit niet kan als het geen democratische legitimatie heeft en er geen rechtstreeks stemrecht is van de burgers waarover die niet vrijblijvende samenwerking gaat? Het is zo klaar als een klontje. Heb dan het lef om te zeggen dat het zo niet mag maar dat het anders moet! En doe het dan ook anders!

In toenemende mate komen er door decentralisatie-impulsen steeds grotere taken en verantwoordelijkheden op de schouders van gemeenten. Het principe van bestuurskracht wordt van steeds groter belang. Het gaat om goede dienstverlening voor burgers. Het gaat dan niet aan om hier een soort tegenstelling te bieden tussen plattelandstad en centrumstad, het gaat om een visie op centrumsteden in dit land – dat zijn er zo'n 85 – en om de vraag hoe die nu bestuurlijk robuust en voorzien van voldoende tools de dienstverlening in een regio ter hand kunnen nemen. Of de minister neemt dan de nota van de VNG tot uitgangspunt – De wil tot verschil; zo'n 85 gemeenten in dit land doen heel veel dingen meer en anders dan de overige 350 gemeenten – of hij zegt dat het herindelingsproces van bovenaf moet worden ingezet. Dat klinkt misschien als vloeken in de kerk van de Staten-Generaal, maar in Denemarken heeft men dat zo gedaan. Men heeft daar de vraag gesteld: Wie is in staat om de beste dienstverlening voor de burgers te organiseren en te realiseren, op het gebied van onderwijs, sociale zekerheid, zorg, welzijn, sociale en culturele voorzieningen? De gemeenten, zeiden daar toen alle Deense parlementariërs in koor, de gemeenten. De Deense regering heeft het aangedurfd om het middenbestuur in te dikken. Er zijn enkele regionale besturen gekomen, het aantal gemeenten is fors teruggebracht maar de bestuurskracht van de overblijvende gemeenten is wel zodanig versterkt dat de dienstverlening aan de burgers daarmee werd gefaciliteerd. Daar gaat het toch om? Het gaat niet om grotere gemeenten als zodanig, het gaat om het garanderen van een ultieme en excellente dienstverlening aan burgers. Dat kan alleen met robuuste en bestuurskrachtige gemeenten, maar daaraan voldoen de thans voorliggende drie wetsvoorstellen gewoon niet. Dat is althans de conclusie van mijn fractie.

Over de specifieke rol van het CDA binnen het provinciaal bestuur van Limburg als het gaat om hun appreciatie van de stedelijke gemeenten kan ik heel lang praten. Ik weet niet of mij ooit de tijd gegund wordt om daar memoires over te schrijven, maar degenen die er wat meer over willen weten, kunnen mij daar straks er in de wandelgangen op aanspreken, want ik kan daar echt heel mooie voorbeelden van geven. Ik zou het CDA in deze Eerste Kamer ertoe willen oproepen om toch wat correctiewerk ten opzichte van hun broeders en zusters in het Limburgse tot stand te brengen. De heer Pruiksma had in zijn maidenspeech een fantastisch verhaal. Ik feliciteer hem daarmee, maar het zou goed zijn als hij daar ook de conclusies uit trok. Als hij vindt dat de samenvoeging van Roermond en Swalmen niet kan omdat daarvoor in Swalmen geen draagvlak onder de burgers bestaat en Roermond teleurgesteld is, moet hij consequent zijn. Dan moet hij niet alleen in deze Kamer tegen dat specifieke voorstel zijn, want daarmee zou hij Roermond onrecht aandoen. Dat kan niet, Roermond is en blijft een bisschopsstad, dat moet hem zelfs als Fries aanspreken. Hij moet een toekomst voor Roermond mogelijk maken, dus het herindelingsvoorstel met betrekking tot Ambt Montfort en Roerdalen aan de minister teruggeven en zelfs het lef hebben om Maasbracht en Linne uit het andere voorstel te halen. We hebben immers geen recht op amendement. Immers, als Roermond zijn bestuurlijke ambities, taken en verantwoordelijkheden moet blijven waarmaken voor die 125.000 inwoners in die grote regio, die voor alles op Roermond zijn aangewezen, moeten nu geen onomkeerbare stappen worden gezet in de andere herindelingsvoorstellen. Daarmee zouden lef en visie worden getoond. Ik dicht die het CDA graag toe, maar ik heb ze bij het CDA in Limburg node gemist, tot op heden.

Ik kom tot een afronding. Mijn fractie zou het liefst zien dat de minister met alle voorstellen onder de hand morgen de trein naar Maastricht nam en met de gedeputeerden afspraken ging maken over hoe het anders moet, omdat de Eerste Kamer dat zo wil. Het allerbeste zou zijn als wij daar in Den Haag niet meer over gingen, maar zolang dat het geval is, hebben wij te toetsen op deugdelijkheid en zorgvuldigheid. Dat wordt in onderhavige voorstellen echt gemist. Een reis naar Maastricht is voor niemand een straf, maar het is voor de minister een uitdaging en opdracht om voor de regio Midden-Limburg meer te doen dan hij in deze voorstellen heeft gedaan.

Hierbij laat ik het in eerste termijn. Ik ben zeer benieuwd naar de antwoorden. Ik zal in tweede termijn bekendmaken wat mijn fractie met de onderhavige voorstellen doet.

De heer Engels (D66):

Voorzitter. De drie voorliggende wetsvoorstellen vormen de uitkomsten van een lang proces. Een proces waarbij de procedurele spelregels van de Wet arhi en de uitgangspunten van het landelijke beleidskader herindeling door de verschillende betrokken organen goed in het oog zijn gehouden. Wij hebben de indruk dat op dit punt in zijn algemeenheid van een voldoende zorgvuldig proces gesproken kan worden. Dat wil echter niet zeggen dat de voorstellen ook het optimale antwoord zijn op de vraag naar een opschaling van gemeenten in Midden-Limburg. Het dossier bevat de nodige aanknopingspunten voor de vaststelling dat uit het oogpunt van inhoud en kwaliteit, varianten denkbaar zijn die de toets van het beleidskader ook kunnen doorstaan en zelfs het eindresultaat aantrekkelijker hadden kunnen maken.

Intussen realiseert mijn fractie zich terdege dat deze voorstellen in deze fase van het proces een zekere politieke, bestuurlijke en deels ook wel een maatschappelijke realiteit vertegenwoordigen. De betrokken gemeentebesturen en het provinciebestuur hebben in het kader van het aan deze wetsvoorstellen ten grondslag liggende herindelingsvoorstel een lange en indringende procedure doorlopen en de Tweede Kamer heeft in meerderheid haar goedkeuring aan de voorstellen gehecht. De voorbereidingen voor de inrichting van de nieuwe fusiegemeenten zijn in volle gang. Er moeten, met andere woorden, zwaarwegende argumenten zijn om in deze Kamer alsnog een streep te halen door een of meer van de voorstellen. Mijn fractie is zich in dat licht bewust van het feit dat de Eerste Kamer zich in de eindfase van herindelingsvoorstellen enigszins terughoudend opstelt en deze als het ware min of meer marginaal toetst. Tegelijkertijd moeten wij in dit huis wel serieus naar het eindresultaat kijken. Om die reden willen wij graag op een aantal punten nog eens de dialoog met de minister zoeken.

In de eerste plaats een meer procesmatig probleem. Graag zouden wij van de minister vernemen hoe de wetgever nu precies te werk moet gaan bij de toetsing aan het geldende beleidskader. Ten aanzien van de huidige voorstellen kan men, op zichzelf genomen, heel goed tot het oordeel komen dat de bestuurskracht van de betrokken gemeenten wordt versterkt en dat er op een enkele uitzondering na voldoende draagvlak is bij de betrokken bestuursorganen. Bijvoorbeeld op grond van een invalshoek als stedelijke bestuurskracht kan men zich echter toch afvragen in hoeverre de centrumgemeenten Weert en Roermond en de daarbij behorende stedelijke regio met deze voorstellen daadwerkelijk over een gunstiger toekomstperspectief beschikken. Kan nu echt met zekerheid worden vastgesteld dat zij in de komende periode beter hun bestuurlijke en maatschappelijke opgaven kunnen vervullen?

Ook op grond van een invalshoek als de in bestuurlijk opzicht nieuw beoogde regionale samenhang kan men de vraag stellen in hoeverre in ruimtelijk-economisch opzicht de meest logische bestuurlijke verbindingen zijn gemaakt. Dat brengt ons tot de vraag of het niet meer in de rede zou liggen dat de regering bij de beoordeling van provinciale voorstellen in de context van het beleidskader actiever naar de uitkomsten van dit type altijd ingewikkelde en moeizame besluiten kijkt. Nu hebben we immers gezien dat in de Tweede Kamer niet alleen is gekeken naar de inhoudelijke kant van de wijzigingsvoorstellen, maar dat medebepalend was dat een herindeling niet op een achternamiddag even overhoop zou worden gehaald. Anders gezegd: moet de wetgever zich naar het oordeel van de minister beperken tot de vraag of de uitkomsten van het lokaal-regionale proces acceptabel zijn, of moet de wetgever met een verhoogde ambitie en op grond van zijn eindverantwoordelijkheid voor de bestuurlijke organisatie van Nederland als geheel naar die uitkomsten kijken?

In de tweede plaats de inhoud van de voorliggende wetsvoorstellen in algemene zin. Wie zich een beeld probeert te vormen van de vele herindelingsprocessen van de afgelopen jaren, stuit niet zelden op de tegenstelling stedelijk en landelijk bestuur. In de meeste gevallen gaat het daarbij niet alleen om bestuurlijke en ruimtelijk-economische verschillen van inzicht. Vrijwel onontkoombaar spelen op dat punt bestuurspsychologische aspecten, ook wel emotionele aspecten genoemd. Het dossier bevat elementen en beelden die aanleiding geven voor de veronderstelling dat dit ook het geval is in Midden-Limburg. In zijn algemeenheid vragen wij de minister of die tegenstelling van negatieve invloed is geweest op het proces. Meer concreet: hebben de fusiepartners elkaar gevonden, dan wel zijn deze bij elkaar gebracht vanuit het motief dat men een stedelijke annexatie wilde voorkomen, c.q. stedelijke schaalvergroting wilde beperken?

In de derde plaats de inhoud van de voorstellen als zodanig. Ik wil wel meteen vooropstellen dat mijn fractie, hoewel zij varianten denkbaar acht, thans instemt met de twee eerste voorstellen over het westelijk deel en Ambt Montfort/Roerdalen. Gelet op mijn eerder gemaakte opmerkingen zou mijn fractie, verder kijkend dan de grenzen van deze arhi-procedure en met het oog gericht op de toekomst, nog wel geïnteresseerd zijn in de visie van de minister op de optie van een mogelijke fusie van Weert en Nederweert. Aanzienlijk moeilijker ligt voor D66 de samenvoeging van Roermond en Swalmen – en ik heb intussen gemerkt dat wij niet de enigen zijn. Dit onderdeel is ontegenzeggelijk het zwakke punt in de gehele operatie. De in de memorie van antwoord verwoorde argumentatie van de regering voor deze fusie kan die waarneming niet wegnemen. Zowel op zichzelf genomen als in samenhang bezien, is dit bestuurlijke antwoord op de stedelijke problematiek van Roermond en de bestuurskrachtproblematiek van Swalmen nogal wonderlijk en strikt genomen ook door geen van beide partners tot uitgangspunt genomen.

Ik loop even de beleidscriteria langs. In termen van onderlinge samenhang en planologische ruimtebehoefte kan men moeilijk van een slechte oplossing spreken; ook niet van een optimale, maar in ieder geval niet van een slechte. Daar ligt echter ook niet zozeer het probleem, maar dat er in termen van draagvlak geen betere varianten zouden zijn omdat door zowel Roermond als Swalmen aangedragen varianten geen instemming kregen bij omliggende gemeenten en de provincie, komt ons als een tamelijk dunne argumentatie voor. Deze redenering bevestigt veeleer het beeld van een oplossing als sluitstuk, omdat niemand Roermond en Swalmen als fusiepartner wilde. Bovendien is voor D66 het element "draagvlak" niet beperkt tot bestuurlijk draagvlak, maar is ook het maatschappelijk draagvlak nadrukkelijk in dit begrip verweven. Gelet op het huidige partijstandpunt weegt mijn fractie het verzet van de bevolking van Swalmen zeer zwaar. Ik zal hier niet spreken over het conceptverkiezingsprogramma en al helemaal niet over de rol die dit zou kunnen spelen om D66 de grootste partij te laten worden. Overigens vond mijn fractie het argument dat beide gemeenten overtuigd zijn van de noodzaak tot fusie, maar slechts over de vorm daarvan geen overeenstemming konden bereiken, van een welhaast adembenemende schoonheid.

De verwijzing naar de provinciale motie inzake niet-vrijblijvende samenwerking in het stedelijke gebied Roermond als instrument voor een duurzame oplossing overtuigt al evenmin. Onder verwijzing naar de eerder in dit huis met de minister gevoerde discussie in het kader van de Wgr-plus mag toch wel worden vastgesteld dat intergemeentelijke samenwerking nuttig kan zijn voor een aantal bovenlokale beheers- en uitvoeringstaken, maar uiteindelijk geen antwoord is op beleidsinhoudelijke vraagstukken van regionaal bestuur. De problemen van slagvaardigheid, democratische legitimatie en politieke controle worden met dergelijke constructies niet opgelost. Daar had de heer Thissen een punt. Bovendien wordt vaak beweerd dat dergelijke samenwerkingsconstructies in feite opschaling indiceren. Men erkent daarmee in andere woorden dat de voorliggende oplossing niet goed is. Van betekenis is niet in de laatste plaats dat de voorgestelde samenwerking blijkbaar niet door alle partners als het goede antwoord wordt gezien. Daarmee lijkt de als een doekje voor het bloeden bedachte samenwerkingsfiguur, die wellicht eerder levensvatbaar bleek, in de huidige context tot mislukken gedoemd.

Mijn fractie meent met andere woorden dat de fusie van Roermond en Swalmen niet steunt op voldoende overtuigende argumenten. Wat zou overigens het gevolg zijn als deze samenvoeging niet door zou gaan? Niemand zal betwisten dat Roermond in dat geval met lege handen staat. Velen zullen beamen dat de toekomst van Swalmen in termen van bestuurskracht in dat geval zorgelijk zal blijken. Daarmee zouden ook de samenhang en het evenwicht binnen het geheel van de voorstellen allerminst verbeteren. Wij menen, mede gelet op de discussie in de Tweede Kamer, dat het nu te laat is om in deze procedure weer vanuit een nulsituatie naar Roermond, en dan vooral naar de regionale functie daarvan te kijken. In de beide nu nog voorliggende opties, wel of geen fusie met Swalmen, blijft een antwoord op de stedelijke en regionale problematiek van Roermond in wezen uit.

Het schrappen van de fusie veroorzaakt wel, zeker in de nieuwe setting, op termijn een bestuurskrachtprobleem voor Swalmen. Mede in verband met de gerechtvaardigde wens om het aantal en de omvang van de regionale samenwerkingsrelaties enigszins terug te brengen blijft mijn fractie denken richting Beesel.

De heer Thissen (GroenLinks):

U zei dat het misschien te laat is. Maar wanneer ben je nog op tijd om voor dat gedeelte van Midden-Limburg met een beter herindelingsvoorstel te komen? Als U Swalmen bij Beesel voegt, wat doet u dan met Roermond? Ik vraag dat, omdat u erkent dat de regionale functie van Roermond versterkt moet worden.

De heer Engels (D66):

Het ligt volgens mijn fractie niet op de weg van de Eerste Kamer om in die discussie een voorzet te geven. Wij willen niet terug naar de nul situatie, omdat de voorliggende varianten, met uitzondering van die voor Roermond en Swalmen, kunnen rekenen op voldoende bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. Het maatschappelijk draagvlak kennen wij een preponderante positie toe in dit soort processen en ik kan dan ook niet zeggen: in dit geval is het draagvlak niet echt van belang.

De heer Thissen (GroenLinks):

U minimaliseert de functie van de Eerste Kamer door te zeggen dat wij moeten volgen omdat het voorstel gedragen wordt door de provincie. Om consequent te zijn, moet u dan ook de provincie volgen in de discussie over Swalmen en Roermond. Het is van tweeën één: of de Eerste Kamer toetst en stuurt de minister met drie herindelingsvoorstellen terug naar de provincie of de Eerste Kamer kiest voor een bescheiden rol en volgt de provincie en de meerderheid van de Tweede Kamer. Het is heel raar om tussen deze twee een middenpositie in te willen nemen.

De heer Engels (D66):

De invalshoek van mijn fractie is anders dan die van de fractie van GroenLinks. Wij vinden namelijk dat de Eerste Kamer hier een terughoudende rol past en zich eigenlijk zou moeten beperken tot een marginale beoordeling. Voor die beoordeling baseren wij ons op het uitgangspunt dat het maatschappelijk draagvlak zwaar moet tellen. Ik vraag de minister nu hoe dat maatschappelijk draagvlak in zijn afweging vorm krijgt. Voor ons is in ieder geval duidelijk dat in de eerste twee gevallen op een acceptabele manier kan worden getoetst aan de uitgangspunten van het beleidskader herindeling. In die gevallen is er geen probleem op het gebied van bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. Dat probleem is er wel bij het derde wetsvoorstel en dat is de reden dat mijn fractie grote aarzelingen heeft. Ik begrijp dus uw kritiek, maar op basis van de uitgangspunten van mijn fractie kan ik niet anders dan deze weging maken van de drie wetsvoorstellen.

Voorzitter. Mijn fractie heeft sterk de indruk dat de afwijzing van Swalmen door Beesel, zoals beschreven in de memorie van antwoord, tot dusver vooral is ingegeven door angst voor een uiteindelijke samenvoeging met Roermond. Nu echter is geaccepteerd dat alle andere omringende gemeenten van Roermond onderling zijn gefuseerd zonder grondgebied af te staan aan Roermond, zou het merkwaardig zijn als fusiebesprekingen tussen Swalmen en Beesel een samenvoeging met Roermond als einduitkomst zouden hebben. Die angst is volgens ons niet gerechtvaardigd en dat betekent dat het een reële optie zou moeten zijn.

Dat de maatschappelijke oriëntatie in een dergelijke fusiegemeente zich zowel richting Venlo als Roermond voordoet, lijkt ons geen wezenlijk probleem. Dat komt vaker voor, bijvoorbeeld in de gemeente Tynaarlo tussen Groningen en Assen. De minister en ik kennen deze gemeente vrij goed. Hoewel wij begrijpen dat de minister de redenering van de provincie goed kan volgen om Beesel buiten deze procedure te laten, zouden wij graag horen of in termen van toekomstperspectief een dergelijke optie toch niet denkbaar en zelfs aantrekkelijk zou kunnen zijn.

Deze eerste termijn afrondend stel ik vast dat de fractie van D66 kan instemmen met de voorstellen 30358 en 30359, maar voorshands niet met voorstel 30360 inzake Roermond en Swalmen. Voor ons eindoordeel wachten wij echter graag de reactie van de minister af.

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter. Wij behandelen vandaag drie wetsvoorstellen die te maken hebben met een herindelingsproces waarbij elf gemeenten uit Midden-Limburg zijn betrokken. De voorbereiding van deze behandeling is gedaan door mijn fractiegenoot Jan van Heukelum. Hij is het afgelopen weekend helaas met spoed in het ziekenhuis opgenomen en heeft mij daarom gevraagd om de behandeling over te nemen. Dat doe ik natuurlijk graag, niet alleen omdat de voorbereiding door hem is afgerond, maar ook omdat het hem op dit moment een stuk beter gaat. Collega Van Heukelum vroeg mij u allen te groeten.

Bij de behandeling van de voorliggende wetsvoorstellen in de Tweede Kamer heeft mijn partijgenoot Van Beek, vanwege de samenhang tussen de voorstellen, zijn misnoegen uitgesproken over het feit dat deze herindelingsvoorstellen in drie wetsvoorstellen zijn neergelegd in plaats van in één voorstel. De minister antwoordde hierop in de Tweede Kamer af en toe ook de Eerste Kamer te vriend te moeten houden. Hoezo: af en toe?

Het is waar dat de Eerste Kamer er bij herhaling op heeft aangedrongen om meerdere herindelingen in een regio in meerdere afzonderlijke wetsvoorstellen in te dienen. De minister heeft met het indienen van deze wetsvoorstellen de wens van de Eerste Kamer gehonoreerd en meerdere fracties hebben in het voorlopig voorstel hun erkentelijkheid hiervoor uitgesproken. Het is echter zeer de vraag of de zaak daardoor gemakkelijker is geworden. Kun je het echt maken om tegen een van de voorliggende wetsvoorstellen – dat zou dan waarschijnlijk het voorstel voor de samenvoeging van Roermond en Swalmen zijn – te stemmen en voor beide anderen? Als wij dat zouden doen, veroordelen wij Roermond namelijk voor vele jaren tot de huidige grenzen en het is zeer de vraag of dat in het belang van Roermond en de regio is.

Samen met mijn fractiegenoot Van Heukelum heb ik namens de VVD-fractie herhaaldelijk gepleit voor een zeer terughoudende houding in dit huis ten aanzien van voorstellen tot gemeentelijke herindelingen. Collega's hebben hierover al gesproken. Als de Tweede Kamer in navolging van provinciale staten de voorstellen heeft aanvaard, dan rest naar de mening van mijn fractie voor de Eerste Kamer slechts een marginale toetsing. Als het aan ons ligt, mag over een herindeling binnen één provincie, binnen die provincie besloten worden. Daarmee antwoord ik meteen op de vraag van de heer Van Raak. Dat onderwerp staat nu echter niet op de agenda, net zomin als het verkiezingsprogramma van de SP of dat van het CDA.

Ik zal mij namens mijn fractie daarom tot een marginale toetsing beperken. Ik maak een enkele opmerking over de positie van Roermond als centrumgemeente en ik stel een enkele vraag over de positie van centrumgemeenten in het algemeen. Ik ben het met de woordvoerder van GroenLinks eens dat een marginale toetsing op zijn plaats is, zolang er niet selectief gewinkeld wordt. Overigens erken ik dat winkelen altijd selectief is; dat hebben wij van D66 kunnen horen.

Vandaag is het precies zes jaar geleden dat wij in deze Kamer de herindelingen Sittard-Geleen en Venlo hebben behandeld. Het provinciaal bestuur van Limburg beoogde met deze herindelingen de centrumpositie van Venlo in Noord-Limburg te versterken, evenals die van Sittard en Geleen in de westelijke mijnstreek. In de voorliggende wetsvoorstellen staat echter niets over het versterken van de centrumpositie van Roermond in Midden-Limburg. Swalmen wordt weliswaar toegevoegd aan Roermond, maar niet om de centrumpositie van Roermond te versterken. Volgens de minister heeft Swalmen als zelfstandige gemeente op de langere termijn geen toekomst. Is de minister van mening dat Roermond zijn snel groeiende centrumpositie in de regio in voldoende mate kan continueren?

Bij de behandeling van de herindelingsvoorstellen voor Venlo, zes jaar geleden, heeft collega Van Heukelum namens mijn fractie gesteld: "Het heeft mijn fractie buitengewoon bevreemd dat in de voorstellen van het provinciaal bestuur en in vervolg daarop van de regering geen enkel woord wordt gewijd aan de centrumpositie van Roermond in Midden-Limburg." Collega Van Heukelum refereerde vervolgens aan de motie-Van Castricum, die in 1990 in de Tweede Kamer is aangenomen, waarin de regering wordt verzocht, in overleg te treden met het provinciaal bestuur van Limburg over de wijze waarop de positie van Roermond wordt versterkt. Het minste wat wij bij de voorliggende wetsvoorstellen hadden mogen verwachten, is toch wel dat zowel het provinciaal bestuur als de regering de nodige aandacht aan de positie van Roermond had besteed. Waarom is indertijd wel gepleit voor het versterken van de centrumpositie van de gemeente Venlo en Sittard-Geleen en wordt hetzelfde niet gedaan voor Roermond? Waarom is er geen aandacht voor het versterken van de Midden-Limburgse centrumgemeente Weert? Wat is de visie van het provinciaal bestuur van Limburg op de positie van de centrumsteden? Is daarop een visie? Is de minister daarmee bekend? Wat is de visie van de minister op de positie van centrumsteden in een bepaalde regio?

Zoals gezegd wil mijn fractie voorstellen tot gemeentelijke herindeling slechts marginaal toetsen. Zij acht het niet de taak van de Eerste Kamer om nog eens op handen en voeten door de desbetreffende regio te gaan om alle mogelijke varianten nog eens onder de loep te nemen. Natuurlijk zijn er nog andere mogelijkheden voor de herinrichting van de desbetreffende regio, maar het is niet aan deze Kamer om die te beoordelen. De Eerste Kamer moet de wetsvoorstellen beoordelen zoals de Tweede Kamer deze heeft voorgelegd. De Tweede Kamer heeft de voorstellen van het provinciaal bestuur van Limburg bij meerderheid aanvaard. Getrouw haar uitgangspunt zal mijn fractie dat ook doen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Uit de betogen van voorgaande sprekers concludeer ik dat sommige leden wensen dat de Eerste Kamer niet over gemeentelijke herindelingen zou gaan. Zolang de Grondwet niet veranderd is, zal de Eerste Kamer zich als medewetgever niet kunnen onttrekken aan haar verantwoordelijkheid, hoe die ook wordt verstaan en hoe daaraan ook wordt vormgegeven.

Zoals uit het voorlopig verslag en deze middag is gebleken, concentreert de aandacht van de Kamer zich met name op de samenvoeging van de gemeenten Roermond en Swalmen. De andere wetsvoorstellen stuiten niet op bezwaren, ook niet bij de fractie van de SGP en de ChristenUnie. Het herindelingsvoorstel onder Kamerstuk nr. 30360 lijkt het meest omstreden. De SGP- en ChristenUnie-fracties richten zich daarom met name daarop.

In de memorie van antwoord staat dat de versterking van de centrumfunctie van Roermond niet het leidende motief is geweest bij het provinciale voorstel voor de samenvoeging met Swalmen. Dat wordt door menigeen als een tekortkoming in het voorstel beschouwd. Als wij het goed begrijpen, is de opheffing van de zelfstandige gemeente Swalmen in hoofdzaak op twee argumenten gebaseerd. Ten eerste wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen na 2014 gedacht aan het gebied van de stadsregio Roermond en aan de mogelijkheden op het grondgebied van Swalmen om woningen te bouwen tot 2030. Ten tweede geldt de ontoereikende bestuurskracht van de gemeente Swalmen met plusminus 8500 inwoners als argument.

Het alternatief voor een samenvoeging van Swalmen en Roermond, een fusie tussen de gemeenten Swalmen en Beesel, wordt door de regering afgewezen op grond van een gesprek dat de minister in het voorjaar van 2005 met het gemeentebestuur van Beesel heeft gevoerd. Het gemeentebestuur heeft de minister toen duidelijk gemaakt, aldus de memorie van antwoord, geen heil te zien in de samenvoeging met Swalmen. Het inhoudelijke argument dat hiervoor werd aangevoerd, was dat Beesel zowel bestuurlijk als maatschappelijk primair georiënteerd is op Venlo, gelegen in de regio Noord-Limburg. Uit latere gegevens die ons bereikten blijkt echter dat enerzijds de raad en het college van Swalmen tegen de samenvoeging met Roermond zijn en dat anderzijds de raad en het college van de gemeente Beesel voor een samenvoeging met Swalmen zijn. Die verandering is kennelijk opgetreden na de vorming van raad en college na de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2006; in het coalitieakkoord heeft het college van Beesel het voornemen opgenomen om met de gemeente Swalmen fusiegesprekken aan te gaan, mogelijk mede uit vrees, op termijn door Venlo opgeslokt te worden. Bovendien zou Roermond de samenvoeging met Swalmen – nog steeds – als ontoereikend beschouwen. Onze fracties geven in de gegeven omstandigheden op termijn de voorkeur aan dit alternatief, een gemeente met ruim 20.000 inwoners. Wil de regering beargumenteren waarom dit alternatief thans, na de gemeenteraadsverkiezingen van 2006, geen goede kans van slagen heeft? Voldoet een fusie tussen Swalmen en Beesel niet aan de uitgangspunten die het kabinet hanteert bij gemeentelijke herindelingen? Zijn de argumenten voor een samengaan van Swalmen en Beesel niet gelijk aan de argumenten die gehanteerd worden om een andere herindeling in Midden-Limburg, namelijk de samenvoeging van Ambt Montfort en Roerdalen, te verdedigen?

Wij ontvangen graag een antwoord op deze alvorens wij te overtuigen zijn van een absolute voorkeur voor het door de regering aangeprezen voorstel.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven